• No results found

Aardappel in een Biodivers teeltsysteem: resultaten 2010-2014

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Aardappel in een Biodivers teeltsysteem: resultaten 2010-2014"

Copied!
42
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Aardappel in een Biodivers teeltsysteem:

resultaten 2010-2014

(2)

Aardappel in een Biodivers teeltsysteem:

resultaten 2010-2014

Tussenrapportage ziekte- en opbrengstverloop bij aardappel in een Biodivers-teeltsysteem

versus een standaard Biologische teelt op rijpaden

Kees van Wijk, Wijnand Sukkel en Roelof Gruppen

Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, business unit Akkerbouw, Groene Ruimte en Vollegrondsgroente

Dit onderzoek is in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken uitgevoerd door Wageningen UR (University & Research centre), in het kader van beleidsondersteunend onderzoeksthema Resource efficiency (projectnummer BO-31.03-008-001).

Wageningen UR is een samenwerkingsverband tussen Wageningen Universiteit en Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek.

Wageningen, Oktober 2015

(3)

Wijk, C.A.Ph. van, Sukkel, W. en Gruppen, R., 2015; Aardappel in een Biodivers teeltsysteem: resultaten 2010-2014. Wageningen, Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek. Research Institute Praktijkonderzoek Plant & Omgeving / Plant Research International, Wageningen UR (University & Research centre), PPO/PRI-rapport 661.

© 2015 Wageningen, Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek, Research Institute

Praktijkonderzoek Plant & Omgeving/Plant Research International, Postbus 16, 6700 AA Wageningen; T 0317 48 07 00; www.wageningenur.nl

KvK: 09098104 te Arnhem VAT NL no. 8113.83.696.B07

Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO). Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DLO.

DLO is niet aansprakelijk voor eventuele schadelijke gevolgen die kunnen ontstaan bij gebruik van gegevens uit deze uitgave.

(4)

Inhoud

Samenvatting 5 1 Inleiding en achtergrond 7 2 Materiaal en methode 9 2.1 Algemene opzet 9 2.2 Opzet proefvelden 9

2.3 Uitvoering biodiversiteitsmaatregelen in de proeven 10

2.4 Waarnemingen en bepalingen per gewas 11

2.5 Onderzoeksmethodiek en statistische analyse 12

2.6 Aardappel: achtergrond van toegepaste biodiversiteitsmaatregelen 12

2.7 Waarnemingen en bepalingen bij aardappel 15

2.7.1 Totaal overzicht 15 2.7.2 Proefjaar 2010 16 2.7.3 Proefjaar 2011 16 2.7.4 Proefjaar 2012 17 2.7.5 Proefjaar 2013 17 2.7.6 Proefjaar 2014 17

3 Resultaten P. infestans-ontwikkeling, plaagontwikkeling en opbrengsten 19

3.1 Proefjaar 2010 19

3.2 Proefjaar 2011 20

3.3 Proefjaar 2012 21

3.4 Proefjaar 2013 23

3.5 Proefjaar 2014 24

4 Samenvatting 2010-2014 P. infestans-aantasting en Opbrengst 29

4.1 Vergelijking systeem Biodivers versus Bio-standaard 29

4.2 Systeemvergelijking met alleen ras Ditta 30

4.3 Andere ziekten en plagen 31

5 Conclusies 33

Literatuur 35

Bijlage 1 Gewasrotatie proef Broekemahoeve, Lelystad 37

(5)
(6)

Samenvatting

In de afgelopen decennia is de landbouw steeds minder divers geworden. Bedrijven en percelen worden groter om de kostprijs te kunnen verlagen en om aan de eisen van de afnemers naar grote hoeveelheden uniforme producten te voldoen. Het aaneengesloten oppervlak per gewas neemt hierdoor toe en ook de gewassen zelf worden uniformer door veredeling. Landbouwsystemen zijn door deze ontwikkeling minder divers en daardoor waarschijnlijk kwetsbaarder geworden voor onverwachte omstandigheden. Hierdoor moet er vaker en intensiever worden ingegrepen. Tegelijkertijd worden de mogelijkheden tot ingrijpen beperkt door de (maatschappelijke) bezwaren tegen pesticiden gebruik, de beperkingen in het middelenpakket, de afname van de bodemkwaliteit en vanwege het

veranderende klimaat. Weerbaarheid van landbouwsystemen mag dan ook op veel belangstelling rekenen vanuit de maatschappij en het boerenbedrijf.

Diversiteit is een belangrijke bouwsteen van weerbaarheid. Vanuit de wetenschappelijke literatuur komen steeds meer aanwijzingen dat verschillende vormen van (bio)diversiteit bijdragen aan de weerbaarheid, veerkracht en robuustheid van landbouwsystemen. Biodiversiteit is belangrijk voor het functioneren van (landbouw)-ecosystemen maar ook voor de belevingswaarde als onderdeel van natuur en landschap. Dit biedt mogelijkheden voor het creëren van een win-win situatie.

Binnen het project Weerbare systemen en het vervolgproject Stabiliteit door Diversiteit wordt onderzocht hoe de biodiversiteit in de teelt verhoogd kan worden, meer nog dan alleen in een

biologische teeltwijze met monocultuur op grote velden. Het gaat hier om diversiteit in tijd en ruimte . Het doel is te komen tot weerbaarder landbouw ecosysteem met een lagere druk van ziekten en plagen en hogere opbrengst op systeem niveau door verhoging van de genetische diversiteit in een biologische akkerbouwrotatie

In dit verslag worden bij het gewas aardappel de resultaten van een systeem met extra

biodiversiteitsmaatregelen (systeem Biodivers) vergeleken met een standaard biologische teeltwijze (systeem Bio-standaard) in de periode 2010-2014. Beide systemen worden in een rijpadenteelt uitgevoerd. Dit is een tussenrapportage, het onderzoek loopt nog door tot 2016. De resultaten van de andere gewassen en de hele rotatie worden apart gerapporteerd.

Werkwijze: In het onderzoek zijn binnen een biologisch teeltsysteem meerdere diversiteit bevorderende teeltmaatregelen gestapeld. Ter verhoging van de ruimtelijk biodiversiteit zijn de gewassen in de vruchtwisseling geteeld op smalle gewasstroken naast elkaar. Daar is een meerjarige bloemenstrook tussen gelegd om een betere opbouw te krijgen van natuurlijke vijanden tegen plaaginsecten. Om het bodemleven beter in stand te houden is er niet geploegd en is alleen niet-kerende-grondbewerking toegepast. Binnen de gewasstrook is de biodiversiteit extra verhoogd door toepassing van meerdere rassen (rasmengsels) per gewas of door mengteelt van 2 gewassen. Het onderzoek wordt uitgevoerd op de Broekemahoeve te Lelystad en op praktijklocaties.

Het standaard biologische teeltsysteem wordt op grote praktijkvelden (percelen groter dan 2 ha) uitgevoerd. De daarin gebruikte vaste gewasrotatie, de groenbemesterskeuze en de teelt vanaf vaste rijpaden zijn ook in het Biodivers-systeem toegepast. De vruchtwisselingsgewassen op de

Broekemahoeve zijn zomertarwe, mengteelt zomertarwe/veldboon, aardappel, peen, kool en gras/klaver.

In de 5 proefjaren 2010-2014 binnen het projecten Weerbare systemen en Stabiliteit door Diversiteit is het gewas aardappel in de Biodivers-rotatie vergeleken met een monocultuur in Bio-standaard op dezelfde locatie. De belangrijke parameters voor de biologische aardappelteelt bleken de gevoeligheid voor P. infestans en de opbrengst. In alle proefjaren is steeds de P. infestans aantasting bepaald en in de meeste jaren ook de opbrengst. Andere aardappelziekten en -plagen (luis, Rhizoctonia, Alternaria, etc.) kwamen in die jaren zo weinig voor dat daarop niet stelselmatig gescoord is.

(7)

Resultaten: De belangrijkste weerbaarheidsparameter voor de teelt van aardappelen bleek de gevoeligheid voor P. infestans. De opbrengst hangt deels daarmee samen, maar werd ook beïnvloed door de systeemkeuze voor de teelt op smalle stroken.

P. infestans- aantasting loofaantasting: Uit de resultaten blijkt, dat het systeem Biodivers werkt om de aantasting van P. infestans te beperken. De reductie verschilde per jaar en varieerde van minder dan 5% tot meer dan 20%. De gemiddelde reductie lag op 16%; dit is statistisch betrouwbaar verschil. Als we de systemen met alleen het P. infestans-gevoelige ras Ditta vergelijken dan was de gemiddelde aantasting 3,9% in het systeem Biodivers en 17,5% in het systeem Bio-standaard. De gemiddelde reductie van 13,6% bleek eveneens een statistisch betrouwbaar verschil.

Opbrengst1: de aardappelopbrengst is in de proeven minder frequent bepaald dan de P. Infestans- aantasting. In 5 situaties (J10 in 2011, 2012 en 2014 en op J8 in 2014 op beide percelen) was er een goede opbrengstvergelijking mogelijk. Gemiddeld over genoemde jaren en percelen scoorde

teeltsysteem Biodivers een betrouwbaar hogere opbrengst van 4 ton/ha vergeleken met

Bio-standaard. Stapelen van Biodivers- maatregelen werkte dus om tot een hogere opbrengst te komen. Eén van die biodiversiteitsmaatregelen was de toepassing van rasmengsels van een P. infestans gevoelig ras met een minder gevoelig ras voor P. infestans.

Als we rasmengsels niet meenemen en alleen met het P. infestans-gevoelige ras Ditta de opbrengst tussen de systemen vergelijken, dan leveren alleen de jaren 2012 en 2014 daarvoor bruikbare gegevens. Het systeem Biodivers komt dan op een gemiddelde opbrengst van 29,8 t/ha tegen 26,1 t/ha in het systeem Bio-standaard. Dit verschil van 3,7 t/ha in opbrengst is statistisch net niet betrouwbaar (P=022).

Effect van vaste rijdpaden; in beide teeltsystemen Biodivers en Biostandaard wordt geteeld op bedden met vaste rijpaden. Omdat in eerdere jaren verschillen in gewasstand zichtbaar waren tussen binnen- en buitenrijen is in 2014 in beide teeltsystemen de opbrengst per rij bepaald.

In Bio-standaard varieerden de verschillen in marktbare opbrengst tussen de binnenste rijen en buitenrijen tussen 2,9 tot 9 t/ha; gemiddeld was het verschil 6 t/ha. In Biodivers is dit verschil groter: tussen de 16,9 tot 19,2 t/ha, gemiddeld 18 t/ha. Als de opbrengst van de buitenrijen op het

opbrengstpeil van de binnenste rijen gebracht kan worden, dan zal de gemiddelde productie in Bio-standaard 3 t/ha hoger uitkomen en in Biodivers 9 t/ha hoger. Ondanks dit extra opbrengst reducerende effect door de rijpaden bij systeem Biodivers, was bij dit systeem de opbrengst hoger dan in systeem Biostandaard. De algemene oorzaak van lagere opbrengst in de buitenrijen zou kunnen zijn de mindere beschikbaarheid van losse grond komt voor een goede rugopbouw. Dit vraag nader onderzoek.

Uitvoerbaarheid teelt van 2 rassen op 3 meter smalle stroken: Het machinaal poten van 2

verschillende rassen op een bed van 4 ruggen (per ras 2 ruggen) bleek technisch mogelijk. Ook het loofbranden en oogsten van 2 rijen per ras is machinaal uitvoerbaar, maar kost veel meer tijd. Praktischer zal zijn het rooien van 1 bed van 4 rijen met hetzelfde ras, of een veelvoud daarvan zijnde 2 tot 3 bedden van hetzelfde ras naast elkaar.

1 In een bredere context van biologische aardappel teelt, moet opgemerkt worden, dat het terugdringen van P. infestans in de biologische teelt veel effectiever zal zijn, als aardappelrassen met goede P. infestans resistentie gebruikt gaan worden. Anno 2014 kondigt zich een serie resistente rassen zich aan, die komende jaren nog wel hun gebruikswaarde in de keten (van teler, tussenhandel, verwerking en consument) moeten gaan

(8)

1

Inleiding en achtergrond

Weerbaarheid van landbouwsystemen staat in de belangstelling vanwege de maatschappelijke bezwaren tegen pesticiden gebruik, de beperkingen in het middelenpakket, de afname van de bodemkwaliteit en vanwege het veranderende klimaat. Diversiteit is een belangrijke bouwsteen van weerbaarheid. Vanuit de wetenschappelijke literatuur (Rishi KukrejaI, 2010) komen steeds meer aanwijzingen dat verschillende vormen van biodiversiteit bijdragen aan de weerbaarheid, veerkracht en robuustheid van landbouwsystemen. Biodiversiteit is belangrijk voor het functioneren van

(landbouw)ecosystemen maar heeft ook een belevingswaarde als onderdeel van natuur en landschap. Dit biedt mogelijkheden voor het creëren van een win-win situatie.

In de afgelopen decennia is de landbouw steeds minder divers geworden. Bedrijven en percelen worden groter om de kostprijs te kunnen verlagen en om aan de eisen van de afnemers naar grote hoeveelheden uniforme producten te voldoen. Het aaneengesloten oppervlak per gewas neemt hierdoor toe en ook de gewassen zelf worden door veredeling uniformer. Landbouwsystemen zijn door deze ontwikkeling minder divers en kwetsbaarder geworden waardoor vaker moet worden ingegrepen. Ons doel is om een stabiel, robuust, veerkrachtig landbouwsysteem te ontwikkelen door continuïteit te creëren voor alle nuttige organismen en discontinuïteit voor ongewenste organismen, om zo te komen tot een landbouwsysteem dat veel minder gevoelig is voor:

- ziekten en plagen - weersinvloeden - klimaatveranderingen.

Tot nu toe is vooral gekeken naar diversiteit in de tijd (vruchtwisseling) en diversiteit aan de randen van percelen. Beiden dragen bij aan weerbaarheid maar geven nog onvoldoende beperking van het pesticiden gebruik in gangbare systemen of een onvoldoende beperking van opbrengstderving in biologische systemen. Aangetoond is dat de diversiteit van randen rondom percelen de weerbaarheid tegen plagen kan verhogen. Met de huidige grote perceel- en gewasoppervlakten is het effect echter gering. De actieradius van vele antagonisten (bodemleven, spinnen, loopkevers en roofmijten) is relatief beperkt. Om de weerbaarheid van het systeem verder te vergroten zal ook de (bio)diversiteit binnen het perceel moeten toenemen.

Een aspect wat nog beperkt onderzocht is, is de bijdrage van diversiteit binnen percelen. Het gaat hierbij niet om het verhogen van de biodiversiteit als doel op zich maar om het doelgericht creëren van continuïteit voor antagonisten en natuurlijke vijanden enerzijds en het creëren van discontinuïteit voor de overleving of populatieopbouw van ongewenste organismen anderzijds.

De uitdaging waar de huidige grootschalige landbouw voor staat is een hogere weerbaarheid te realiseren die niet ten koste gaan van het bedrijfsrendement. Hoe kun je meer systeemdiversiteit combineren met de vereiste uniformiteit die de mechanisatie en de markt vragen?

Toepassing van ecologische kennis in combinatie met moderne technologieën zoals GPS, ICT en sensor-technieken, bieden nieuwe kansen om een hogere systeemdiversiteit te bereiken binnen de grenzen en mogelijkheden van een rendabele bedrijfsvoering. Je kunt bijvoorbeeld in de percelen veel meer rassen of gewassen mengen als je dit door techniek ook weer kunt ontmengen.

Anderzijds kan de markt interesse hebben in mengrassen of mengsel van gewassen. Voorbeelden daarvan zijn: peen rassenmengsel Rainbow, veevoer gewasmengsel tarwe/veldboon of rassenmengsel van biologische baktarwesoorten.

Onderzoek:

Om de effecten van hogere biodiversiteit onder veldomstandigheden te toetsen is onderzoek gestart met een biologische teeltsysteem met veel biodiversiteitmaatregelen in een vaste rotatie van diverse gewassen. Belangrijke biodiversiteitsmaatrelen daarin zijn teelt op kleinere percelen (smalle stroken) en niet kerende grondbewerking, maar ook toepassing van rasmengsels. Dit systeem (aangeduid met systeem Biodivers) wordt vergeleken met een standaard biologisch teeltsysteem op grote percelen (aangeduid met systeem Bio-standaard). De rotatiegewassen in beide systemen zijn aardappel,

(9)

grasklaver, kool, zomertarwe, peen en mixteelt van veldboon en zomertarwe. De nadere omschrijving van beide systemen staat in hoofdstuk 2. Daar worden de toegepaste biodiversiteitsmaatregelen per gewas toegelicht en de opzet van onderzoek en pilots nader beschreven.

Daarna richt dit deelverslag zich specifiek op één van de gewassen in de rotatie, het gewas aardappel. Van dit gewas worden de toegepaste biodiversiteitsmaatregelen en de tussentijdse resultaten over de periode 2010-2014 weergegeven en daaruit worden de eerste basisconclusies verwoord. Dit vindt eerst plaats per jaar en wordt vervolgens samengevat over de jaren.

(10)

2

Materiaal en methode

2.1

Algemene opzet

In het bestaande systeem Bio-standaard worden al diverse biodiversiteitsmaatregelen toegepast die weerbaarheid verhogend werken vergeleken met een gangbare (niet biologische) teelt. Dat zijn:

a) een ruimere vruchtwisseling (rotatie 1:6 of 1:7),

b) een biologische teeltwijze, waardoor geen natuur verstorende ingrepen met chemische middelen plaatsvinden en de toegepaste organische bemesting ook het bodemleven stimuleert.

c) toepassing van vaste rijpaden voor de teeltmaatregelen in het groeiseizoen, waardoor de bodemstructuur van het teeltbed niet extra belast wordt.

d) zoveel mogelijk inzet van groenbemesters als vanggewas voor mineralen en C02 en als habitat voor natuurlijke vijanden.

Daar zijn in het systeem Bio-divers de volgende extra maatregelen aan toegevoegd:

e) teelt op smalle stroken: door de rotatiegewassen in smalle stroken te telen in plaats van op grote brede percelen, ontstaat afwisseling van gewassen op korte afstand van elkaar en daardoor ruimtelijk een grotere diversiteit. Naar verwachting geeft dit meer weerbaarheid tegen ziekten en plagen. In de proef is een strookbreedte van 3,15 meter toegepast. In de praktijkpilots is de strookbreedte veelal 6, 9 of 12 meter.

f) toepassing van Niet Kerende Grondbewerking (NKG= niet ploegen): daardoor blijft het bodemleven beter in stand en blijft de mest en organische stof meer in de bovenste

bodemlaag. Ook de biodiversiteit die óp de bodem leeft o.a. kevers en spinnen) heeft hierbij een grotere overlevingskans. Daarnaast maakt NKG een langere periode van (winter)

bodembedekking mogelijk dat weer extra voedsel en schuilplaats biedt voor deze organismen. g) gebruik met meerdere rassen binnen hetzelfde gewas, die verschillen in weerbaarheid tegen

zieken en plagen hebben. De verwachting is dat ziekten zich gemiddeld in een rassenmengsel minder snel ontwikkelen dan in een teelt met een enkelvoudig ras.

h) mengteelt van verschillende gewassen binnen eenzelfde strook zoals zomertarwe/veldboon, voor veevoer. Hierdoor ontstaat meer diversiteit binnen het gewas.

i) door opname van een meerjarige bloemenstrook tussen de teeltstroken; deze bloemenstrook kan een extra voedingsbron en vluchthaven dienen van natuurlijke vijanden in perioden dat de teeltstroken bewerkt worden of weinig gewasmassa hebben.

2.2

Opzet proefvelden

Na een interne literatuurstudie is in 2010 veldonderzoek gestart op de Broekemahoeve te Lelystad met één strokenproef in duplo. In 2011 is het onderzoek op de Broekemahoeve uitgebreid. Daar zijn toen op biologische percelen 2 systemen met 3 meter brede teeltstroken in 2 herhalingen aangelegd (zie bijlage 1). Als referentie zijn gebruikt de biologische gewassen in Bio-standaard, die in de rotatie van de biologische percelen J8 en J10 liggen. In de referentie wordt een grootschalige biologische teelt uitgevoerd met ploegen. Op perceel J10 wordt op enkele kavels ook het project BASIS (onderzoek naar Niet Kerende Grondbewerking versus standaard ploegen) uitgevoerd. In de jaren dat de referentiegewassen van het biodiversiteitsonderzoek in de rotatie op het perceel van project BASIS geteeld werden, zijn de waarnemingen uitgevoerd op het behandeling ploegen van BASIS. Als voorbeeld hoe de Biodivers- en de Bio-standaardgewassen op de locatie Broekemahoeve lagen, is in bijlage 2 een overzicht van de proefjaar 2014 weergegeven. De gewassen roteren jaarlijks over het bedrijf, zoals bijlage 1 aangeeft. Het onderzoek is meerjarig en loopt door tot 2016.

Daarnaast is in 2011 bij een biologische teler in Ens een demo met 2 systemen in 1 herhaling aangelegd.

(11)

2.3

Uitvoering biodiversiteitsmaatregelen in de proeven

Op zowel de locatie Broekemahoeve als Ens is steeds een systeem met veel diversiteit (Biodivers) vergeleken het gangbaar biologische systeem (Bio-standaard). Op de Broekemahoeve is bij beide systemen de vruchtwisseling gelijk gehouden en de bemesting op dezelfde wijze uitgevoerd. In de vruchtwisseling zijn de 6 gewassen aardappel, zomertarwe, boon/zomertarwe, peen, sluitkool, grasklaver. Bij systeem Biodivers is tussen herhaling 1 en 2 nog een strook met continuteelt bloemen toegevoegd. Bij de bemesting wordt in beide systemen evenwichtsbemesting toegepast en gestreefd naar een beperkte input aan dierlijke mest. Grasklaver en/of luzerne wordt gebruikt voor als bron voor bemesting en organische stof. De praktische uitwerking van de eerder genoemde

biodiversiteitsmaatregelen verschilt tussen beide locaties en wordt hieronder per locatie weergegeven. Nadere typering en praktische uitwerking van beide systemen op de Broekemahoeve (proefjaren 2010-21-14):

1. systeem Bio-standaard: gangbaar biologisch systeem met grote percelen monocultuur (2-3 ha) waarop 1 ras geteeld wordt. De hoofdgrondbewerking is ploegen. Na de oogst van het hoofdgewas worden waar mogelijk groenbemesters gezaaid, die voor de winter onder geploegd worden.

2. systeem Biodivers: De diversiteit wordt gestimuleerd door stapeling van een aantal extra maatregelen:

o teelt op smalle stroken (3 m breed en 80-125 m lang) met vaste rijpaden, vastgelegd met GPS,

o extra bloemenstrook, neergelegd tussen de eerste en tweede serie van 6 gewasstroken,

o gebruikte organische mest en maaimeststof (mulchlaag) worden bij toepassing ondiep ingewerkt,

o minimale grondbewerking, wat betekent Niet Ploegen en alleen diepwoelen als dat vanwege grondverdichting nodig is,

o toepassing van mengsels van rassen,

o toepassing van mengteelten, zoals de combinatie veldboon en zomertarwe,

o de grond wordt met groenbemesters zo veel mogelijk het gehele jaar bedekt houden om lopende natuurlijke vijanden te stimuleren. Doordat er niet geploegd wordt en de groenbemesters pas in het voorjaar worden ondergewerkt, is de periode van

grondbedekking in Biodivers veel langer dan in Bio-standaard. Nadere typering en praktische uitwerking van beide systemen te Ens, proefjaar 2011:

1. Systeem Bio-standaard: gangbaar biologisch systeem met grote percelen monocultuur (5 ha) waarop 1 ras geteeld wordt. De hoofdgrondbewerking is ploegen. Na de oogst van het

hoofdgewas worden waar mogelijk groenbemesters gezaaid, die voor de winter ondergeploegd worden.

2. Systeem Biodivers: de biodiversiteit wordt extra gestimuleerd door stapeling van maatregelen:

o strokenteelt (9 m breed en 250 m lang) in combinatie met GPS en zoveel mogelijk vaste rijpaden,

o beperkte inzet van dierlijke mest. Grasklaver en/of luzerne wordt gebruikt voor bemesting.

o organische mest, compost en maaimeststof (mulchlaag) worden niet of slechts ondiep ingewerkt ,

o minimale grondbewerking wat betekent Niet Ploegen en alleen diepwoelen als dat vanwege grondverdichting nodig is.

o langere periode van grondbedekking door groenbemesters vanwege onderwerken in het voorjaar (zie figuur 2).

(12)

Figuur 2. Links het Biodivers systeem eind mei, rechts hetzelfde systeem eind oktober. Gestreefd

wordt om de bodem zoveel mogelijk bedekt te houden.

Beperkte voortgang onderzoek in de proefjaren2012-2013: In 2012 is vanwege beperkte financiën het proefveld te Lelystad op PPO-AGV kosten low budget gehandhaafd. De gewassen zijn wel geteeld maar er zijn beperkte opbrengstbepalingen en waarnemingen gedaan. Tot halverwege 2013 was de financiering ook nog onduidelijk is dezelfde werkwijze gevolgd als in 2012. Van de gewassen die na half 2013 nog op het veld stonden, zijn wel uitgebreide opbrengstbepalingen en waarnemingen uitgevoerd. In 2014 kon het onderzoek weer volledig uitgevoerd worden.

2.4

Waarnemingen en bepalingen per gewas

Om het effect van de verschillende biodiversiteitsmaatregelen te toetsen worden er diverse waarnemingen en bepalingen verricht. Standaard worden er opbrengst- en kwaliteitsbepalingen uitgevoerd per gewas.

In de eerste paar jaar van het onderzoek zijn daarnaast ook brede inventarisaties gehouden van diverse ziekten en plagen en de natuurlijke vijanden bij de verschillende gewassen in het teeltplan. Vanaf 2013 is dat vanwege budgettaire redenen beperkt. Er wordt alleen getoetst op

systeemverschillen bij belangrijke ziekten en plagen, die de opbrengst en kwaliteit sterk beïnvloeden, en alleen als deze het betreffende teeltjaar ook optreden. Hieronder per gewas een algemeen

overzicht van huidige waarnemingen en bepalingen. Daarnaast zijn er aanvullende wensen voor waarnemingen, aangeduid met PM. Deze worden niet vanuit dit onderzoek, maar waar mogelijk via andere projecten of via stage-opdrachten van studenten ingevuld.

Aardappel:

- opbrengst en sortering

- P. Infestans aantasting– verloop, - Rhizoctonia

- PM Luistelling

- PM: andere belangrijke ziekten/ plagen die zich toevallig voordoen. Sluitkool; mengteelt rode en witte kool:

- opbrengst, sortering

- parasitering door sluipwespen in rupsen en poppen in het gewas - trips aantasting via gewastelling

- PM: andere belangrijke ziekten/ plagen die zich toevallig voordoen.

- PM: onderzoek van grondmonster op juneviel & adulten van wormen, (loop-)kevers, ritnaalden, emelten, slakken, spinnen , duizendpoot, en beoordeling structuur grond.; eventueel aanvullend studentenonderzoek.

(13)

Zomertarwe: rasmengsel 3 rassen - opbrengst

- standaard Epipré-telling, roest, Fusarium, meeldauw, luis: - kwaliteitsbepaling (Agrifirm)

- PM: andere belangrijke ziekten/ plagen die zich toevallig voordoen. Peen B-peen:

- opbrengst/sortering - peenvlieg aantasting

- meeldauwaantasting op het veldgewas - alternaria in het veldgewas

- PM: andere belangrijke ziekten/ plagen die zich toevallig voordoen

- PM Peen product in bewaring om bewaarverschil te toetsen; evt. als studentenonderzoek. Zomertarwe/veldbonen; mengteelt;

- opbrengst

- standaard Epipré-telling, roest, Fusarium, meeldauw, luis, als er aantasting optreedt - veldboon : zwarte bonenluis en chocoladevlekkenziekte

- PM: andere belangrijke ziekten/ plagen die zich toevallig voordoen. Grasklaver

- In 2013 alleen gemulched; In 2014; mulch naar koolstroken als meststof - opbrengst droge stof; gehalten N, P, K

- PM: ritnaalden/emelten als er schade is in volggewas; eventueel studentenonderzoek

2.5

Onderzoeksmethodiek en statistische analyse

Dit project betreft systeemonderzoek van 2 teeltsystemen. Systeemonderzoek heeft vaak een groot aantal wisselende factoren, waardoor de resultaten vaak niet per factor geanalyseerd kunnen worden vanwege mogelijke interacties. Alleen de totaal resultaat van de systemen is te analyseren.

Daarnaast is gekozen voor aanpassingen van teeltmaatregelen op basis van eerdere

onderzoeksresultaten. Dit lerend onderzoeksproces op basis van voortschrijdend inzicht maakt dat de verschillende teeltfactoren maar beperkt statistisch te analyseren zijn. Waar statische analyse vermeld staan, zijn deze verkregen door gebruik van analysepakket Genstat, 17e edition.

2.6

Aardappel: achtergrond van toegepaste

biodiversiteitsmaatregelen

Bedrijfseconomisch gezien is aardappel een belangrijk gewas, zowel voor de biologische als de gangbare sector. Binnen de biologische Aardappel, Groenten & Fruit (AGF) - segment heeft aardappel een marktaandeel van 13-17% (zie tabel 1). Hoewel de totale Biologische omzet van jaar tot jaar groeit fluctueert de biologische aardappelomzet, mede door wisselende aardappel opbrengsten.

(14)

Tabel 1. Bestedingen per productsegment (x miljoen euro).

Biologische AGF Totale AGF

2012 2013 Ontwikkeling 2012 2013 Ontwikkeling Aardappelen 30,4 25,8 -15,1% 361,6 378,0 4,5% Groente 99,4 109,8 10,5% 1.666,8 1.711,3 2,7% Fruit 28,4 31,0 9,2% 1.149,1 1.245,2 8,4% Conserven / diepvries 13,1 15,7 19,8% 493,3 503,5 2,1% Ongespecificeerd in de buitenhuishoudelijke markt 5,8 5,4 - 6,9% 897,8 985,3 9,7% Totaal 177,1 187,7 6,0% 4.568,6 4.823,3 5,6% Marktaandeel 3,9% 3,9% Bron: LEI Wageningen UR, 2014

Aardappelopbrengsten: De biologische teelt kent grote jaarverschillen in aardappelopbrengst die meestal veroorzaakt worden door al dan niet vroegtijdige P. infestans- inval in het gewas. Als verhoging van weerbaarheid door meer biodiversiteit bij het gewas aardappel werkt ter vermindering van de P. infestans kan dat economisch aantrekkelijk zijn. Belangrijke vragen daarbij zijn: hoe ontwikkelt P. infestans zich en hoe kunnen biodiversiteitsmaatregelen daarop zo inhaken dat de P. infestans ontwikkeling wordt beperken of voorkomen?

Gezien de levenscyclus van de P. infestans (zie Tekstbox 1) is het van groot belang de kans op infectie te beperken door de periode dat het blad nat is zo veel mogelijk te verkleinen. Na een eventuele eerste infectie is het zaak verdere verspreiding via opspattende regendruppels met sporen, zo veel mogelijk te voorkomen.

Binnen dit onderzoek kunnen de volgende biodiversiteitsmaatregelen bijdragen aan remming van de P. infestans-uitbreiding: a) teelt op smalle stroken en b) gebruik van meerdere rassen (mixteelt) Ad a) Bij teelt op smalle stroken zijn er drie aangrijpingspunten om in de P. infestans verspreiding te vertragen:

1. Teelt van meer open gewas; hierbij zal het blad eerder opdrogen, waardoor aanwezige sporen minder snel kunnen kiemen.

2. bij teelt op een smalle strook zijn er meer randrijen aardappel, gelegen naast een ander gewassen. Naast lagere gewassen dan aardappel gemiddeld een meer open gewas,

vergeleken met een volveldsteelt (zie toelichting tekstbox 2). De invallende sporen zullen naar verwachting eerder gedood worden door het ultraviolette licht dat bij een open gewas beter in het gewas door dringt.

beperking spatverspreiding; deze verspreiding met regen gaat van plant naar plant. Bij teelt op smalle stroken stuit de verspreiding vrij snel op de grens van de smalle strook waarmee de uitbreiding in de breedte-richting stopt.

(15)

Tekstbox 1. Levenscyclus van Phytophthora infestans

Tijdens het groeiseizoen kunnen bladeren, stengels en knollen van de aardappelplant worden geïnfecteerd door sporen welke door de lucht of door regen worden verspreid. Op het blad kunnen sporendragers met sporen gevormd worden. Dat gebeurt alleen als er in het gewas gedurende tien uur of langer een relatieve luchtvochtigheid heerst van 90% of meer. De sporen kunnen door wind of regen verspreid worden. Door de lucht overbruggen sporen afstanden tot enkele tientallen kilometers, met regen worden ze van plant naar plant (spatverspreiding) en door afspoeling naar de knollen

getransporteerd. Onder droge omstandigheden gaan ze binnen een dag dood. Ook in zonlicht worden de sporen binnen enkele uren door ultraviolet licht gedood. Als de spore op een aardappel blad terecht komt kan ze kiemen en het blad infecteren. Om te kiemen heeft de spore 3 à 4 uur vrij water (regen of dauw) nodig, bij een temperatuur van 12-180C. Na

binnendringing in het blad kunnen na 4 of 5 dagen nieuwe sporendragers met sporen gevormd.

Gunstige omstandigheden voor P. infestans zijn dus: warm en vochtig, ‘broeierig’ weer, lange bladnatperioden,

temperaturen tussen 10 en 25°C. Ongunstige omstandigheden voor P. infestans zijn: droog weer, temperaturen onder 10°C of boven 25°C, vóór 12 uur een droog gewas, enkele uren zon

Na infectie van een plant is er de eerste paar dagen nog geen bladvlek zichtbaar (de latente periode). Na afloop van deze latente periode verschijnen vrij plotseling de karakteristieke bladvlekken. In de praktijk betekent dit dat op het moment waarop de eerste bladvlekken waargenomen worden de volgende generatie bladvlekken al latent (d.w.z. onzichtbaar) en in veel grotere aantallen aanwezig is. Bladvlekken groeien snel en produceren grote hoeveelheden sporen (enkele

tienduizenden per cm2 blad), zichtbaar als de typische “witte baard” van de bladvlek. Sporen worden hoofdzakelijk met wind en regen verspreid en kunnen nieuwe infecties veroorzaken in het eigen gewas of in buurgewassen. Onder gunstige weersomstandigheden (donker, koel weer met veel wind) kunnen sporen afstanden van vele kilometers overbruggen.

Bronnen van Phytophthora

P. infestans overwintert in Nederland als mycelium (schimmeldraden) in aangetaste knollen (in de afvalhoop, als opslag of in pootgoed) en als oösporen in de grond. Deze verschillende potentiële infectiebronnen veroorzaken in het voorjaar primaire haarden, plekken waar de allereerste aantasting door P. infestans in het nieuwe seizoen tot ontwikkeling komt.

Geïnfecteerde planten op de afvalhoop en (latent = onzichtbaar) geïnfecteerd pootgoed zijn, traditioneel, de belangrijkste starters van epidemieën. Vanuit één of enkele van deze primaire bronnen verspreidt P. infestans zich over de regio. Oösporen kiemen langzaam (maar gestaag) onder vorming van sporen. Sporen kunnen maximaal 7 à 8 weken in de grond overleven. Praktisch gezien zijn er hierdoor vrijwel altijd sporen in een met oösporen besmet perceel aanwezig. Onder natte omstandigheden vormen deze sporen zwemsporen (zoösporen) die de onderste bladeren via direct contact of opspattend regenwater kunnen infecteren. Typische oösporen-infecties treden op bij natte plekken of velden en omvatten vele vlekken op de onderste bladlagen. De moederknol is daarbij in het algemeen gezond. Welk type potentiële bronnen in het voorjaar daadwerkelijk tot ontwikkeling komen wordt bepaald door aan- of afwezigheid van de verschillende bronnen en de weersomstandigheden.

(16)

Eerder onderzoek met strokenteelt aardappel en preventie van P. Infestans: dat strokenteelt kan werken ter preventie van P. infestans blijkt uit onderzoek van Bouwsen Finckh (2008). Strokenteelt van aardappel tussen granen of grasklaver bracht in 2 van de 3 onderzoekjaren een reductie van 5-20%

bladaantasting en gaf een positief opbrengsteffect. Dit effect was nog groter, als de stroken haaks op de heersende windrichting geteeld werden. Wel waren de opbrengst van de aardappel randrijen door concurrentie met het aangrenzende graangewas alle jaren aanzienlijk lager. Bij grasklaver als buurgewas was er geen opbrengst reductie in de aardappel randrij.

Ad b) Toepassing van de biodiversiteitsmaatregel teelt van meerdere rassen binnen het aardappelperceel kan bijdragen tot een lagere aantasting bij een P. infestans gevoelig ras. Uit onderzoek van Andrivon, e.a. (2003) bleek dat het gevoelige ras Bintje, geteeld in rijen naast minder gevoelige aardappelrassen, minder aantasting vertoonde en een hogere opbrengst gaf dan hetzelfde ras in monocultuur. Dit effect werd aangetoond op veldjes van 7*7 meter, waarbij in de mixteelt een rij Bintje afgewisseld werd met 1-2 rijen minder gevoelige rassen Charlotte en Claustar.

Op de Broekemahoeve worden op smalle stroken van 3 meter breed 2 rijen met een gevoelig ras afgewisseld met 2 rijen van een resistent ras over een lengte van 80 -120 m. De aardappelruggen lopen oost-west. De overheersende windrichting komt uit het zuidwesten. De vraag is of het effect van minder P. infestans aantasting zich ook in deze ruimtelijke opzet voordoet.

2.7

Waarnemingen en bepalingen bij aardappel

2.7.1

Totaal overzicht

In tabel 1 is vermeld welke waarnemingen en bepalingen bij aardappel de afgelopen jaren per locatie zijn uitgevoerd. Ook de gebruikte rassen in de rassenmengsels zijn vermeld.

Tekstbox 2. Toelichting meer open gewas in de proefopzet: Bij teelt op 3 meter brede

aardappelstroken (= 4 rijen op 75 cm rijenafstand) tussen andere gewassen staat 50% van de planten aan de rand van een strook. Randrijen drogen meestal eerder op. Het eerder opdrogen van het gewas werkt alleen als het aangrenzende gewas lager is (zoals bij kool of grasklaver) of nog open is tijdens de infectieperiode, zoals bij peen. Hogere aangrenzende gewassen in de rotatie, zoals zomertarwe of een bloemenrand, zullen het aardappelgewas op smalle stroken juist langer nat houden vergeleken met een volvelds aardappelgewas. Op de Broekemahoeve was (van de 10 teelten in de 5 proefjaren) in 2 teelten het aangrenzende gewas aan beide kanten lager dan het aardappelgewas. In 8 teelten was aan 1 kant van de strook het gewas lager en aan de andere kant het gewas hoger. In totaal staan bij teelt op 3 meter brede stroken, 30% van de aardappelplanten aan een open kant en 20% procent van de

aardappelplanten op de stroken stonden naast een hoger gewas. De overige planten hadden een andere aardappelplant als buur.

(17)

Tabel 1. Overzicht waarnemingen en bepalingen bij gewas aardappel per jaar en per locatie;

project Stabiliteit door Diversiteit.

jaar locatie rassen in: waarnemingen bepalingen

systeem Biodivers systeem

Bio-standaard.

2010 Broekemahoeve 1mix strook: Ditta,

Agria, Toluca;

1monostrook met Ditta

Ditta P. infestans en plagen

niet bepaald

2011 Broekemahoeve Ditta, Agria, Bionica Ditta P. infestans en plagen

opbrengst

2011 Ens Ditta Ditta P. infestans en

plagen

opbrengst

2012 Broekemahoeve Ditta Ditta P. infestans opbrengst/sortering

2013 Broekemahoeve Ditta Ditta P. infestans niet bepaald

2014 Broekemahoeve Ditta en Toluca Ditta P. infestans opbrengst/sortering

2.7.2

Proefjaar 2010

In het eerste proefjaar 2010 is het gewas aardappel in Biodivers zowel met een rassenmengsel geteeld als met 1 ras. Dit is als referentie ook vergeleken met een praktijkteelt biologische aardappel op Bio-standaard (2,6 ha). De behandelingen waren dus als volgt:

a. Biodivers bed 1: ras Ditta monocultuur

b. Biodivers bed 13: 1 strook mengteelt rassen Dita, Agria, Toluca c. Groot biologisch praktijkveld: ras Ditta op J8.

Het schema van Biodivers met de plek van gewas aardappel is weergegeven in figuur 3.

Figuur 3. Schema van Biodivers 2010; project Stabiliteit door Diversiteit.

In 2010 zijn er waarnemingen gedaan op de P. infestans ontwikkeling en op de plaagontwikkeling. De P. infestans is gescoord op 27 juli en de plaagontwikkeling op aardappel gescoord op 21 juli, 8 en 26 juli.

teeltbed

2010

1

gras/bladram

3.15 m

2

witte klaver

3

grasklaver

4

w. erwt

5

w. rogge

6

stro

7

grasklaver

8

bloemen

47,25 m

9

w.rogge

10

w.erwt

11

grasklaver

12

witte klaver

13

gras/bladram

14

grasklaver

15

stro

125 m

aardappel

grasklaver

kool

peen

ui

haver

zomertarwe

peen

kool

grasklaver

bloemen

aardappel

zomertarwe

haver

ui

(18)

rotatie als vergelijking (referentie) gebruikt voor Bio-standaard. Verder is het aantal gewassen van 7 naar 6 teruggebracht (zie bijlage 1). De ruimtelijke situering van de proefvelden is weergegeven in bijlage 2. Op de Broekemahoeve is in 2011 in Biodivers een mengsel van 3 rassen gepoot (Ditta, Agria en Bionica). Op de grote referentieveld voor Bio-standaard is op die locatie het biologische ras Ditta geteeld.

Op 12 en 14 juli is op beide percelen (J8 en J10) het percentage door Phytophthora aangetast blad op 3 plaatsen (subveldjes) in elke strook bepaald: voor, midden en einde van de strook. In Bio-standaard op J10 was de aantasting zo heftig dat al op 16 juli moest worden gebrand. Het aardappelloof in Biodivers en Bio-standaard op J8 is op 21 juli gebrand.

Bij de teler te Ens (ras Ditta) was op het moment van beoordelen het grote aardappelperceel wegens de flinke P. infestans-aantasting al gebrand waardoor op dat perceel geen exacte bepaling van de aantasting kon plaatsvinden.

Op 12 en 14 juli zijn op de Broekemahoeve de plaaginsecten en natuurlijke vijanden in de aardappelen gescoord; in Biodivers op beide percelen en in Bio-standaard alleen op perceel J10. Per perceel en per subveldje zijn 25 planten gemonitoord; per plant zijn op de samengestelde bladeren de plaaginsecten en natuurlijke vijanden geteld.

2.7.4

Proefjaar 2012

In 2012 is vanwege ontbrekende financiën, het proefveld alleen maar in stand gehouden en zijn beperkt waarnemingen gedaan. Onder andere bij het gewas aardappel is het verloop van de P. infestans gescoord en is de opbrengst/sortering bepaald.

2.7.5

Proefjaar 2013

In 2013 was de opzet gelijk als in 2012. Het gewas consumptie aardappel (ras Ditta) is beoordeeld op Phytophthora; steeds de 2 herhalingen in Biodivers in vergelijking met het grote referentieveld.

• Biodivers opJ8-3: de 2 herhalingen zijn vergeleken met subvelden aan de noordkant en zuidkant van het grote Bio-standaard perceel J8-4

• Biodivers op 10-5: de 2 herhalingen zijn vergeleken met subvelden aan de noordkant en zuidkant van het grote Bio-standaard perceel J10-2.

Aantasting van andere ziekten/plagen kwamen in aardappel nauwelijks voor en daarom is daarop niet gemonitoord. Vanwege beperkt budget en ook omdat bij nog gezond gewas, de knolsortering uit de verkoopbare maat dreigde te groeien, is op alle percelen versneld het loof gebrand zonder een opbrengstbepaling en sortering uit te voeren in Biodivers. Om toch een indruk te hebben van het productie niveau in 2013 is wel per perceel de gemiddelde opbrengst en sortering van de proefrooi in Bio-standaard in het verslag opgenomen.

2.7.6

Proefjaar 2014

Ter verhoging van de diversiteit binnen het gewas is in 2104 in Biodivers op de Broekemahoeve uitgegaan van 2 rassen: het hoofdras Ditta (gevoelig is voor P. infestans) en het ras Toluca met bepaalde resistentie tegen P. infestans. Voor de praktische uitvoerbaarheid zijn de rassen niet

gemengd, maar zijn per bed van 2 rijen met Ditta en 2 rijen met Toluca gepoot. Zo zijn de rassen nog wel apart te rooien met een 2 rijige rooimachine. Op de grote referentievelden werd het ras Ditta geteeld. Verder was de opzet bij de aardappel in 2014 gelijk aan die in voorgaande jaren.

(19)
(20)

3

Resultaten P. infestans-ontwikkeling,

plaagontwikkeling en opbrengsten

3.1

Proefjaar 2010

De proef lag in 2010 alleen op het Broekema-perceel J8. De score op schimmels en plagen is

uitgevoerd per behandeling (systeem + rassen) en daarbinnen op 2 subveldjes van elk 30 planten. De P. infestans beoordeling is weergegeven in tabel 2. Er is onderscheid gemaakt tussen blad met actieve sporen en totaal aangetast blad (dode aantasting en blad met actieve sporen). Er is alleen beoordeeld op 27 juli. Kort daarna zijn alle percelen gebrand omdat de bladaantasting hoog opliep en

knolaantasting dreigde.

Tabel 2. Percentage aardappelblad aangetast door Phytophthora beoordeeld op 27 juli; perceel J8,

Broekemahoeve 2010; project Stabiliteit door Diversiteit

subveld systeem + rassen % blad met actieve sporen totaal % aangetaste bladeren

(dode aantasting +actieve sporen)

subveld 1 subveld

2

subveld 1 subveld 2

J8-3-1 Biodivers met 1 ras 5 5 15 15

J8-3-13 Biodivers met rasmengsel 5 5 15 15 J8 Bio-standaard met 1 ras 10 10 20 20

In Biodivers was zowel het percentage blad met actieve sporen als het totaal percentage aangetaste bladeren (dode aantasting +actieve sporen) lager dan in het grote perceel met monocultuur. Het lijkt er dus op dat Biodivers een vertraagde P. infestans-druk geeft. De aardappelen op Bio-standaard vormden meer loof en een dichter gewas.

Plaaginsecten en natuurlijke vijanden: de aanwezigheid daarvan in het gewas is op drie datums gescoord; op 26 juni en 8 en 26 juli. De resultaten daarvan staan vermeld in tabel 3.

Tabel 3. Percentage ‘schone’ planten* en percentage planten met plaaginsecten per behandeling

op 26 juni, 8 en 26 juli 2010: perceel J8, Broekemahoeve 2010; project Stabiliteit door Diversiteit.

datum perceel behandeling % ‘schone’

planten* % planten met rups % planten met luis 21-6 J8-3-1 Biodivers + rasmengsel 85 0 2 8-7 J8-3-1 Biodivers + rasmengsel 30 0 47 27-7 J8-3-1 Biodivers + rasmengsel 28 0 53 21-6 J8-3-13 Biodivers + 1 ras 77 0 3 8-7 J8-3-13 Biodivers + 1 ras 27 3 43 27-7 J8-3-13 Biodivers + 1 ras 3 0 97 21-6 gemidd. Biodivers 81 0 3 8-7 gemidd. Biodivers 28 2 45 27-7 gemidd. Biodivers 16 0 75 21-6 J8 Bio-standaard + 1 ras 67 0 28 8-7 J8 Bio-standaard + 1 ras 10 0 87 27-7 J8 Bio-standaard + 1 ras 0 0 100

(21)

De grote trend in de tijd is dat de het percentage ‘schone’ planten afneemt en het percentage planten met luis toeneemt.

De aantasting door rups is gering. Natuurlijke vijanden zijn zeer beperkt gevonden.

Conclusie plaaginsecten en natuurlijke vijanden: Biodivers bleek gemiddeld minder snel onder de luis te lopen dan de teelt in Bio-standaard met 1 ras. Biodivers lijkt dus positief in dit opzicht. Wel was Biodivers met 1 ras op de laatste scoringsdatum 27 juli qua luisbezetting gelijk aan Bio-standaard. Kort na 27 juli is het loof gebrand. De opbrengst is in 2010 niet bepaald.

3.2

Proefjaar 2011

In 2011 is de proef uitgevoerd op 2 biologische percelen Broekema J8 en J10, zowel in het

strokensysteem als op de standaard grote velden. Daarnaast was het aardappelperceel bij de teler Van Strien te Ens in het project opgenomen. Op 12 en 14 juli zijn de 6 aardappelpercelen beoordeeld op Phytophthora. De resultaten staan in tabel 4.

Bij de teler was het grote perceel op het moment van beoordelen al gebrand zodat een inschatting van de aantasting niet meer mogelijk was.

Tabel 4. Percentage door Phytophthora aangetast blad en aardappelopbrengsten (t/ha); project

Stabiliteit door Diversiteit, 2011

Perceel Phytophthora (%) Opbrengst (ton/ha)

Biodivers Bio-standaard Biodivers Bio-standaard

Broekema J8a 6 17 * *

Broekema J10 15 57 41,6 40,7

Teler Ensb < 3 snelle aantasting,

loof vroegtijdig gebrand

35,0 40,0

a) Broekemahoeve Biodivers J8: mengsel van 3 rassen; grote veld 1 ras Ditta, b) teler Ens: Biodivers en standaard: beide ras Ditta; de aardappelen zijn te Ens in Biodivers later geplant dan in Bio-standaard.

* = opbrengst niet bepaald

Uit de tabel 4 komt naar voren dat in teeltsysteem Biodivers de ontwikkeling van de Phytophthora trager verloopt dan in het grote aardappelperceel. Op de Broekemahoeve op het grote perceel J10 was de P. infestans ontwikkeling kort na 14 juli zo heftig dat er op 16 juli gebrand is. De stroken en het grote perceel op J8 zijn op 21 juli gebrand. Beelden van P. infestans-aantasting zijn te zien in figuur 4. Naast de P. infestans waarnemingen zijn er deels ook opbrengsten bepaald op J10 en te Ens. Op Broekemahoeve J10 verschilt de opbrengst tussen beide systemen niet. Bij de teler te Ens is de opbrengst van Biodivers aanzienlijk lager dan die van het grote perceel. Dat kan veroorzaakt zijn doordat de aardappelen in Biodivers in Ens later geplant dan in het grote perceel. De opbrengst op de Broekemahoeve J8 is niet bepaald, zodat een opbrengstvergelijking niet mogelijk is.

(22)

Figuur 4. Phytophthora-aantasting op de Broekemahoeve op 12 juli 2011; rechts een duidelijke

haard; project Stabiliteit door Diversiteit

Monitoring plagen en natuurlijke vijanden 2011: Op 12 juli zijn de plaaginsecten en natuurlijke vijanden geteld in beide percelen van Biodivers en in 1 perceel van Bio-standaard. De resultaten staan in tabel 5.

Tabel 5. Aantal plaaginsecten en natuurlijke vijanden op 25 samengestelde bladeren gemiddeld

over de subveldjes en de beide stroken per perceel; aardappel, Broekemahoeve 2011. project Stabiliteit door Diversiteit.

teeltsysteem perceel luis (stuks) zweefvlieg eitjes (stuks) gaasvlieg eitjes (stuks)

Biodivers J8-3 4 2 0

Biodivers J10 10 6 1

Bio-standaard J10 4 2 1

In juli 2011 was er een beperkte luizendruk in de aardappel teeltsystemen; er kon geen betrouwbaar verschil tussen de systemen worden vastgesteld. Wel zagen we tegelijkertijd de aanwezigheid van natuurlijke vijanden: eitjes van zweefvlieg en gaasvliegen. larven van de zweefvlieg zuigen luizen leeg. De larven van de gaasvlieg eten bladluizen, jonge rupsen, spint, vlindereieren, cicaden, pas geboren dopluizen. Er kon geen betrouwbaar verschil tussen de systemen worden vastgesteld op luizendruk en aantal natuurlijke vijanden, onder andere doordat Bio-standaard op J8 niet gemonitoord is.

3.3

Proefjaar 2012

Vanwege ontbrekend budget is in 2012 het proefveld door PPO-AGV wel in stand gehouden maar zijn er beperkte waarnemingen gedaan, onder andere bij aardappel, een voor de biologische sector belangrijke gewas.

Het verloop van de P. infestans is gescoord en de opbrengst/sortering is bepaald. In tabel 6 staan de resultaten hiervan.

(23)

Tabel 6. Percentage aardappelplanten aangetast door Phytophthora op 5 juli en 10 juli 2012,

Broekemahoeve; project Stabiliteit door Diversiteit

Perceel + teeltsysteem P. infestans % aangetaste planten

Beoordelingsdatum > 5 juli 10 juli

J8 Biodivers 1 3 J8 Bio-standaard 15 30 J10 Biodivers 1 1 J10 Bio-standaard 10 25 Gemiddelde Biodivers 1 2 Gemiddelde Bio-standaard 13 28

Conclusie P. infestans: Het percentage aangetaste planten verschilde aanzienlijk tussen de strokenteelt en Bio-standaard met monocultuur. Gemiddelde over beide percelen op de

Broekemahoeve was de aantasting op 5 juli 13% en gestegen naar 28% op 10 juli. In Biodivers was de aantasting laag met 1 respectievelijk 2% op de genoemde datums. Beperking van P. infestans door teelt op smalle stroken was dus effectief. De grote velden zijn kort na 10 juli gebrand om verdere aantasting te voorkomen.

Opbrengst: De opbrengst is per sorteringsklasse weergegeven in tabel 7. In figuur 5 is de sortering van de marktbare opbrengst in beeld gebracht.

Conclusie opbrengst: de opbrengsten waren bij alle teeltsystemen laag veroorzaakt door de P. infestans-aantasting. Per teeltsysteem gezien scoorde J10 grote veld de hoogste totale opbrengst. De marktbare opbrengst van J10 grote veld verschilde weinig van de Biodivers behandeling op J10-5. In 2012 lag de Biodivers behandeling van J10 in het grotere aardappel perceel. In systeem Biodivers was er geen P. infestans-uitval. Blijkbaar beperkte de teelt in stroken de P. infestans-aantasting. De marktbare opbrengst van Biodivers J8-3 bleef wel achter. Bij beide Biodivers objecten was de uitval door Rhizoctonia en overige gebreken groter dan op J10 grote veld. Bij de sortering had Bio-standaard J10 meer kleinere aardappelen (maat 28-35 mm) vergeleken met Biodivers. Het grootste aandeel in marktbare sortering heeft de maat 35-45 mm. In die maat verschillen J10 de gewichtsopbrengsten van Biodivers en Bio-standaard elkaar maar weinig.

Tabel 7. Aardappelopbrengst per teeltsysteem; Broekemahoeve 2012, project Stabiliteit door

Diversiteit

Teeltsysteem Opbrengst Marktbaar Uitval door:

Totaal (> 28 mm) P. infestans Rhizoctonia Overige

oorzaken

t/ha t/ha t/ha t/ha t/ha t/ha

J8-3 Biodivers 21.1 19.2 0.0 1.0 0.4 0.4

J10-5 Biodivers 23.1 21.3 0.0 1.1 0.5 0.5

(24)

Figuur 5. Aardappelsortering per teeltsysteem; Broekemahoeve 2012, project Stabiliteit door

Diversiteit.

3.4

Proefjaar 2013

De P. infestans-aantasting is op 8 aug 2013 op aardappel beoordeeld volgens PD schaal. In alle behandelingen is het ras Ditta gebruikt. In Tabel 8 staan de resultaten van de score en beoordeling. Conclusie: de aantasting is nog licht en beperkt zich tot losse blaadjes; er zijn geen hele haarden P. infestans. Toch is er verschil in percentage aangetast blad tussen Biodivers en de volvelds teelt in Bio-standaard.

Tabel 8. Percentage P. infestans aangetaste aardappelplantenop 8 aug 2013 per teeltsysteem en

per herhaling, Broekemahoeve; project Stabiliteit door Diversiteit

Systeem perceel herhaling % aangetast

blad

beoordeling (PD schaal)

opmerkingen

Biodivers J8-3 1 19 8 blad lichte aantasting;

vaak verdroogd

Biodivers J8-3 2 15 8 blad lichte aantasting;

vaak verdroogd

Biodivers J8-3 gemiddeld 17 8

Bio-standaard J8-4 1 65 7 lichte aantasting

Bio-standaard J8-4 2 75 7 lichte aantasting

Bio-standaard J8-4 gemiddeld 70 7

Biodivers J10-5 1 25 7 blad lichte aantasting;

vaak verdroogd

Biodivers J10-5 2 24 7 blad lichte aantasting;

vaak verdroogd

Biodivers J10-5 gemiddeld 25 7

Bio-standaard J10-2 1 30 7 lichte aantasting

Bio-standaard J10-2 2 45 7 lichte aantasting

(25)

Andere ziekten- en plaagaantasting. Onder andere mogelijke Rhizoctonia, Alternaria en

luisaantastingen zijn in 2013 gevolgd. Deze ziekten en plagen kwamen niet voor. Daarom zijn er geen specifieke waarnemingen of tellingen op gedaan.

Opbrengsten: Vergelijkende opbrengstbepalingen zijn in 2013 niet uitgevoerd. Uit proefrooiingen bleek namelijk, dat de partijen (door het lage aantal knollen per pol) uit de goed verkoopbare sortering voor consumptie aardappel dreigden te groeien. Daarom zijn de praktijkpercelen vroegtijdig gebrand, hoewel dit vanwege de P. infestans druk nog niet nodig was. Een zinvolle opbrengstvergelijking met de weerbare systemen was daardoor niet mogelijk.

Wel zijn op 6 en 8 augustus proefrooiingen uitgevoerd om een indruk van het opbrengstniveau te verkrijgen. De gemiddelden daarvan staan per sortering vermeld in figuur 6. De totale opbrengst op perceel J10 kwam uit op 29,9 t/ha en op J8 op 32,4 t/ha. wat voor de biologische teelt redelijke, maar geen uitzonderlijk goede opbrengsten genoemd mogen worden.

Figuur 6. Aardappelsortering van het proefrooien per Bio-standaardperceel; Broekemahoeve 2013,

project Stabiliteit door Diversiteit.

3.5

Proefjaar 2014

Ter verhoging van de diversiteit binnen het gewas, is in Biodivers op de Broekemahoeve uitgegaan van 2 rassen: het ras Ditta, (dat gevoelig is voor P. infestans) en het ras Toluca (met bepaalde resistentie tegen P. infestans). In de referentie in Bio-standaard is het ras Ditta geteeld. Phytophthora infestans aantasting

In 2014 trad vroeg in het seizoen op 17 juni P. infestans aantasting op. Na deze eerste aantasting werd het warm en droog en doofde de vroege aantasting uit. Na de regen begin juli laaide de aantasting weer op. In Bio-standaard met monocultuur ras Ditta, breidde de P. infestans-aantasting zich sneller uit dan op Biodivers. Daarom zijn rond 10 juli de aardappelen in de grote referentievelden gebrand evenals de meest aangetaste Ditta op Biodivers. Op 15 juli was de resterende Ditta op Biodivers ook fors aangetast. Het ras Toluca bleef nagenoeg vrij van P. infestans, maar het gewas verkleurde en de groei viel stil. Daarom is op 18 juli op Biodivers het loof van zowel de resterende Ditta als van de Toluca gebrand.

0.0

5.0

10.0

15.0

20.0

25.0

30.0

35.0

perceel J10

perceel J8

t/ha

>60

55-60

50-55

45-50

35-45

28-35

<28

(26)

beeld te brengen is. In de tabel 9 is eerst de gemiddelde aantasting per teeltsysteem in beeld gebracht.

Tabel 9. Percentage door P. infestans aangetaste aardappelplanten gemiddeld per teeltsysteem

Broekemahoeve; Stabiliteit door Diversiteit 2014.

teeltwijze Percentage P. infestans

Beoordelingsdatum> 17 juni 8 juli 15 juli

Bio-standaard 0.5 8.1 al gebrand

Biodivers 0.0 1.2 1.0

Conclusie tabel 9: er is een duidelijk verschil in P. infestans aantasting tussen Biodivers systeem en de monocultuur in Bio-standaard, zowel per beoordelingsdatum als bij het verloop in de tijd. De P. infestans aantasting ontwikkelde zich op Biodivers veel langzamer. De vraag daarbij is of dat komt door het gebruik van een ras met resistentie (Toluca) of door de andere diversiteitsmaatregelen in de strokenteelt?

Daarom is in figuur 7 het verloop van percentage P. infestans per perceel en per ras in beeld gebracht en in tabel 10 per ras en per rij, gemiddeld over de percelen J8 en J10. Rij 1 en rij 4 betreffen de buitenrijen langs het vaste rijpad en rij 2 en 3 de binnenste rijen. Op de Broekemahoeven lopen de rijen in de lengterichting van oost naar west. De rijennummering loopt van noord naar zuid, beginnend bij rij 1 aan de noordkant.

Figuur 7. Weergave van het verloop van % P. infestans per perceel, per teeltsysteem en per ras (=

PTR op Y-as) in dagen vanaf 1 juni (= 10...45 op X-as). Broekemahoeve; project Stabiliteit door Diversiteit, 2014.

(27)

Conclusie figuur 7: op beide percelen wordt het weinig gevoelige ras Toluca niet aangetast. De aantasting van het gevoelige ras Ditta verloopt op beide percelen in het Biodivers teeltsysteem langzamer dan in het Bio-standaard. Dit tragere verloop kan veroorzaakt worden door de teelt op smalle stroken en/of de isolerende werking van het naastliggende resistente ras Toluca. Beide effecten zijn gekoppeld en in deze opzet van systeemonderzoek niet apart in beeld te brengen.

Conclusies tabel 10: deze tabel toont de effecten per ras per teeltsysteem in combinatie met de plaats van de rij op een teeltbed binnen hetzelfde ras.

Raseffect: Het raseffect is duidelijk aanwezig: Toluca is niet aangetast en Ditta wel. Maar ook Ditta op Biodivers is per beoordelingsdatum minder sterk aangetast dan Ditta in Bio-standaard.

Rij-effect; in Bio-standaard met monocultuur Ditta is er geen duidelijk effect van de plaats van de rij zichtbaar. In Biodivers is er op 8 juli bij ras Ditta minder aantasting in rij 1 en rij 2, vergeleken met de rijen 3 en 4. Ditta stond daar naast een hoog opgaande tarwestrook. Dit kan het verschil in aantasting veroorzaakt hebben; het aardappelgewas droogt in zo een situatie minder snel op.

Tabel 10. Percentage door P. infestans (P.I.)aangetaste aardappelplanten per teeltsysteem, per

ras en per rij, gemiddeld over de percelen J8 en J10: Broekemahoeve; project Stabiliteit door Diversiteit, 2014.

teeltwijze ras rij P.I beoord. 17 juni P.I beoord. 8 juli P.I beoord. 15 juli

Bio-standaard Ditta 1 0.5 7.92 al gebrand

Ditta 2 0.5 9.79 al gebrand Ditta 3 0.5 7.50 al gebrand Ditta 4 0.5 7.08 al gebrand Biodivers Ditta 1 0.05 0.05 5.0 Ditta 2 0.1 0.08 5.0 Ditta 3 0.3 2.94 al gebrand Ditta 4 0.3 2.94 al gebrand Biodivers Toluca 1 0.0 0.00 0.0 Toluca 2 0.0 0.00 0.0 Toluca 3 0.0 0.00 0.0 Toluca 4 0.0 0.00 0.1

Andere ziekten- en plaagaantasting. Onder andere mogelijke aantastingen als Rhizoctonia en luisaantastingen zijn in 2014 wel gevolgd, maar deze ziekten en plagen kwamen niet voor. Opbrengst:

De marktbare opbrengst (>28 mm) in Biodivers kwam uit op 37,2 t/ha tegen 30, 7 ton in Bio-standaard i(Tabel 11). Het opbrengst effect van Biodivers is statistische betrouwbaar hoger. Dat de hogere opbrengst niet alleen komt door het P.I.-resistente ras Toluca, blijkt ook uit de tabel 11. Beide rassen Ditta en Toluca hebben hetzelfde opbrengstniveau en verschillen statistisch gezien, niet van elkaar.

(28)

Tabel 11. Aardappelopbrengst per teeltsysteem, per perceel en per ras. Broekemahoeve; project

Stabiliteit door Diversiteit, 2014.

Teeltsysteem/perceel/ras totale opbrengst

(t/ha)

marktbare opbrengst > 28 mm ( t/ha)

Bio-standaard

perceel J10-5 ras Ditta 33.4 32.5

perceel J8-6 ras Ditta 30.1 29.4

Bio-standaard gemiddeld 31.7 30.7 Biodivers perceel J10-5 38.7 37.5 w.v. ras Ditta 39.5 38.3 w.v. ras Toluca 38.0 36.6 perceel J8-3 38.0 37.0 w.v. ras Ditta 36.7 35.7 w.v. ras Toluca 39.4 38.3 Biodivers gemiddeld 38.4 37.2

In figuur 8 is per teeltsysteem en per perceel de sortering in beeld gebracht. De meeropbrengst van Biodivers komt vooral tot uiting in een hoger aandeel grotere knollen (> 45 mm).

Figuur 8. Aardappelopbrengst (kg/m2) en sortering per teeltsysteem en per perceel; project

Stabiliteit door Diversiteit, Broekemahoeve 2014.

Marktbare opbrengst & rasmengsels 2014. Ook voor de opbrengsten zijn de effecten van de behandeling rasmengsel en teeltsysteem op J8 en J10 verstrengeld. Daarom is in de analyse van behandeling ras niet apart meegenomen.

Opbrengsten per rij: Omdat elke rij apart gerooid en gesorteerd is, zijn de opbrengsten ook per rij in beeld te brengen. Zowel in Bio-standaard als in Biodivers wordt er gewerkt met rijpaden op 3,15

(29)

meter brede bedden met een breedte van 75 cm tussen de rijen. Rij 1 en 4 grenzen steeds aan het vaste rijpad; rij 3 en 4 liggen daartussen. De opbrengsten per rij zijn weergegeven in tabel 12. Tabel 12. Aardappelopbrengst per teeltsysteem en per rij; project Stabiliteit door Diversiteit,

Broekemahoeve, 2014.

Teeltsysteem totale opbrengst

(t/ha) opbrengst > 28 mm ( t/ha) Bio-standaard gemiddeld 31.7 31.0 waarvan Rij 1 28.9 28.1 waarvan Rij 2 31.3 30.6 waarvan Rij 3 37.8 37.1 waarvan Rij 4 28.9 28.1 Biodivers gemiddeld 38.4 37.2 waarvan Rij 1 29.5 28.2 waarvan Rij 2 47.9 47.0 waarvan Rij 3 46.4 45.4 waarvan Rij 4 29.8 28.5

Conclusie rij-effect: in Bio-standaard variëren de verschillen in marktbare opbrengst (>28 mm) tussen de binnenste rijen en buitenrijen tussen 2,9 tot 9 t/ha; gemiddeld 6 t/ha. In Biodivers is dit verschil groter:16,9 tot 19,2 t/ha, gemiddeld 18 t/ha. Als de opbrengst van de buitenrijen op het opbrengstpeil van de binnenste rijen gebracht kan worden, dan zal de gemiddelde productie in Bio-standaard 3 t/ha hoger uitkomen en in Biodivers 9 t/ha hoger. Dit overtreft vaak het opbrengst verhogend effect van een lagere P. infestans aantasting.

Oorzaak opbrengstreductie buitenrijen: het berijden van het pad om te kunnen poten, aanaarden, etc., (waardoor minder losse grond voor een goede rugopbouw beschikbaar komt), is een mogelijke oorzaak voor dit opbrengstverschil. Dit rijpad-effect is beide teeltsystemen aanwezig, maar is bij Biodivers groter, mogelijk doordat deze paden meer bereden worden vergeleken met de teelt op Bio-standaard. Behalve voor het aanaarden wordt in Biodivers ook voor de teeltwerkzaamheden in het naastliggende gewas over de vaste rijpaden gereden. Bijvoorbeeld voor het planten en schoffelen van de kool wordt ook 2-3 keer extra over hetzelfde rijpad gereden.

Suggesties voor het verkrijgen van meer losse grond voor een goede rug opbouw zijn:

a) Het aardappel gewas in Biodivers te telen op 2-3-4 bedden van 3 m breed in plaats van 1 bed. Dit worden dan teeltstroken van 6, 9 of 12 m breed. Extra berijden vanwege naburig gewas neemt dan met dezelfde factor af naar de helft, 1/3 of 1/4. Ook de biodiversiteit zal bij bredere stroken in bepaalde mate afnemen en wellicht daarmee de weerstand tegen P. infestans. Onbekend is hoe sterk dit laatste effect gemiddeld zal zijn. b) de buitenste rijen op het bed 5-10 cm naar binnen te

verplaatsen, waardoor meer ruimte beschikbaar komt voor losse grond naast het pad. Dat betekent dat de afstand tussen rij 1 en 2, evenals die tussen rij 3 en 4 op 65-70 cm komt. De afstand tussen rij 3 en 4 kan op 75 cm blijven. c) werken met smallere banden: bij 3,15 m brede bedden en 4 rijen op 75 cm afstand is er feitelijk maar plaats voor 15 cm bandbreedte. Standaard trekker banden zijn vaak 35-40 cm breed terwijl smalle banden (11 inch) ook nog 27 cm breed zijn. d) de aangereden en versmeerde grond, vooraf aan het aanaarden, mechanisch losmaken (egje of rolschoffel achter de trekkerwielen?) in combinatie met rijpad bekalking voor betere verkruimeling. Dit vraagt nader onderzoek of het werkt en uitvoerbaar is. d) Op sommige praktijk worden de vaste rijpaden jaarlijks 30 cm verlegd; het ene jaar bijvoorbeeld 30 cm naar rechts, en het volgende jaar weer naar de oude plek, 30cm naar rechts; daarmee worden om het jaar de rijpaden meegenomen in de bewerking, waardoor de verdichting op en rond de rijpaden minder is en zo meer losse grond voor de rugopbouw beschikbaar blijft.

(30)

4

Samenvatting 2010-2014 P.

infestans-aantasting en Opbrengst

4.1

Vergelijking systeem Biodivers versus Bio-standaard

In de 5 proefjaren is bij aardappel het percentage P. infestans-aantasting in het loof bepaald in de systemen Biodivers en Bio-standaard. Zo is ook de opbrengst bepaald, zij het met enkele hiaten in sommige jaren vanwege beperkte financiering. In tabel 13 is een samenvatting over de jaren gemaakt van beide eigenschappen. Op 3 locaties in 2 jaren is in het Biodivers systeem een mengsel van 2 aardappelrassen geteeld als extra biodiversiteit maatregel.

P. infestans loof: Uit het gemiddelde percentage aantasting over de jaren blijkt dat in het teeltsysteem Biodivers (al dan niet met een mengsel van rassen) het aardappelloof minder door P. infestans

aangetast wordt dan in het Bio-standaard met 1 ras. Dit is een betrouwbaar verschil.

Tabel 13. Percentage P. infestans in het loof en marktbare opbrengst (t/ha) bij aardappel per

teeltsysteem, per perceel en per jaar; project Stabiliteit door Diversiteit, 2010-2014.

teeltsysteem Plaats, perceel Jaar P. Infestans % Marktbare opbrengst (t/ha) opmerkingen Bio-standaard Br’hoeve J8 2010 10.0 *

Biodivers+ rasmengsel Br’hoeve J8 2010 5.0 *

Bio-standaard Ens, thuisp 2011 20.0 40.0

Biodivers Ens, thuisp. 2011 3.0 30.4 Bio-divers later geplant

Bio-standaard Br’hoeve J8 2011 17.0 * Biodivers Br’hoeve J8 2011 6.0 38.1 Bio-standaard Br’hoeve J10 2011 57.0 33.9 Biodivers Br’hoeve J10 2011 15.0 38.5 Bio-standaard Br’hoeve J8 2012 16.5 * Biodivers Br’hoeve J8 2012 1.0 19.2 Bio-standaard Br’hoeve J10 2012 9.0 22.5 Biodivers Br’hoeve J10 2012 0.5 21.3

Bio-standaard Br’hoeve J8 2013 70.0 * groeide uit de sortering

Biodivers Br’hoeve J8 2013 12.0 * idem

Bio-standaard Br’hoeve J10 2013 37.5 * idem

Biodivers Br’hoeve J10 2013 24.5 * idem

Bio-standaard Br’hoeve J8 2014 13.8 29.4

Biodivers + rasmengsel Br’hoeve J8 2014 0.5 37.0

Bio-standaard Br’hoeve J10 2014 7.1 32.5

Biodivers + rasmengsel Br’hoeve J10 2014 1.7 37.5

Bio-standaard a) gemiddeld 20.8 28.7

Biodivers a) gemiddeld 4.2 32.7

F. pr <0.001 0.019

*= niet bepaald, a) in het gemiddelde zijn alleen die jaren en locaties meegenomen, waar de waarnemingen en opbrengstbepaling in beide systemen gedaan zijn. De opbrengst van Ens 2011 is niet mee gemiddeld vanwege het ongelijke poottijdstip tussen beide systemen.

(31)

Marktbare opbrengst: Door ontbrekende financiering is over alle proefjaren de opbrengst maar op 5 percelen bepaald. Op 1 locatie (Ens 2011) werd de lagere opbrengst veroorzaakt door een later poottijdstip. Deze opbrengst is buiten beschouwing gelaten. Op J10 in 2011, 2012 en 2014 en op J8 in 2014 was er een goede vergelijking mogelijk tussen beide systemen Bio-standaard en Biodivers. Over die jaren en percelen is per teeltsysteem de gemiddelde opbrengst berekend en is een variantie analyse uitgevoerd. Daaruit blijkt dat systeem Biodivers gemiddeld over genoemde jaren en percelen een betrouwbaar hogere opbrengstverschil van 4 ton/ha. Dit is te verwachten omdat in systeem Biodivers de opbrengst van het niet vatbare ras is meegerekend in het gemiddelde, terwijl bij

Biostandaard steeds het gevoelige ras Ditta geteeld is. Zuiverder is de systeemvergelijking met alleen ras Ditta.

4.2

Systeemvergelijking met alleen ras Ditta

Bij een systeemvergelijking met alleen het ras Ditta vervallen sommige proefjaren en resteert onderstaand datumbestand (zie tabel 14). Ook proefplaats Ens is buiten beschouwing gelaten vanwege het ongelijke poottijdstip van beide systemen.

Tabel 14. Percentage P. infestans in het loof en marktbare opbrengst (t/ha) bij alleen aardappel

ras Ditta, per teeltsysteem, per perceel en per jaar; project Stabiliteit door Diversiteit, 2010-2014 teeltsysteem Broekema- hoeve perceel Jaar P. Infestans % Marktbare opbrengst ( t/ha) opmerkingen Bio-standaard J8 2010 10.0 * Biodivers J8 2010 5.0 * Bio-standaard J8 2012 16.5 * Biodivers J8 2012 1.0 19.2 Bio-standaard J10 2012 9.0 22.5 Biodivers J10 2012 0.5 21.3

Bio-standaard J8 2013 70.0 * groeide uit de

sortering Biodivers J8 2013 12.0 * idem Bio-standaard J10 2013 37.5 * idem Biodivers J10 2013 24.5 * idem Bio-standaard J8 2014 9.0 29.4 Biodivers J8 2014 2.0 35.8 Bio-standaard J10 2014 7.1 32.5 Biodivers J10 2014 3.0 38.3 Bio-standaard a) gemiddeld 17.5 26.1 Biodivers a) gemiddeld 3.9 29.8 F. pr <0.001 0.22

*= niet bepaald, a) in het gemiddelde zijn alleen die jaren en locaties meegenomen, waar de waarnemingen en opbrengstbepaling in beide systemen gedaan zijn. De opbrengst van Ens 2011 is niet mee gemiddeld vanwege het ongelijke poottijdstip tussen beide systemen.

P. infestans loof: Uit het gemiddelde percentage aantasting over de jaren blijkt dat ook met alleen het aardappelras Ditta in het teeltsysteem Biodivers, het aardappelloof minder door P. infestans aangetast wordt dan in het Bio-standaard met Ditta. Dit is een betrouwbaar verschil.

(32)

gunste van het systeem Biodivers. Dit tendeert naar een betrouwbaar verschil maar is het niet (F.Pr = 0.22). Meer proefjaren kunnen dit verschil wellicht betrouwbaar onderbouwen.

4.3

Andere ziekten en plagen

Andere ziekten en plagen kwamen in de proefjaren maar beperkt voor, waardoor er niet op gemonitoord is.

(33)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

duidelijk zijn dat in afdeling I en II zowel de warmte-overschotten uit de WK-installatie als die uit de C0 2 -dosering met de ketel in de buffer konden worden

Het type, de eventuele tekst, de locatie en de dichtheid van graffiti lijken belangrijke factoren bij het bepalen waarom mensen de ene vorm van graffiti wel als overlast ervaren en

Hoofdstuk 2 richt zich op onderzoek naar lezen en leesdidactiek en beantwoordt het eerste deel van deelvraag 1, deelvraag 1a: welke ontwerpcriteria komen voort uit onderzoek

Essien reports on an investigation into what teacher educators consider to be best practices in how to prepare pre-service teachers to effectively deal with the

In een voorbereidend gesprek had de VROM inspecteur, de heer mr. Tilstra, zich daartoe al bereid verklaard. Tijdens de behandeling in de gemeenteraad op 9 september van dit

Daarom is de dood van Christus voor de zondaar onmisbaar, en tenzij het kruis tot basis wordt gemaakt waarop de gelovige zijn oude mens overwint, valt hij alleen maar in een

[r]

Een dergelijke goedkeuring gold voor maximum één jaar, tenzij de procuratiegever/houder overleed of de procuratiehouder in tussentijd een vaste benoeming