7«
Geïntegreerde chrysantenteelt
Ontwikkeling en toetsing van een protocol voor integratie van
deelaspecten uit de biologische teeltwijze met gangbare teelt
Wim Voogt, Gerben Messelink, Joop Doorduin, Casper Slootweg
Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
Sector Glastuinbouw PPO nr. 41616086
\ S r \ _
Geïntegreerde chrysantenteelt
Ontwikkeling en toetsing van een protocol voor integratie van
deelaspecten uit de biologische teeltwijze met gangbare teelt
Wim Voogt, Gerben Messelink, Joop Doorduin, Casper Slootweg
Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
Sector Glastuinbouw PPO nr. 41616086
© 2005 Wageningen, Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Praktijkonderzoek Plant & Omgeving.
Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V. is niet aansprakelijk voor eventuele schadelijke gevolgen die kunnen ontstaan bij gebruik van gegevens uit deze uitgave.
PPO Publicatienr ; €
Projectnummer: 41616086
Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
Sector Glastuinbouw
Adres : Kruisbroekweg 5, Naaldwijk : Postbus 8, 2670 AA Naaldwijk Tel. : 0174-636700
Fax : 0174-636835
E-mail : wim.voogt@wur.nl Internet : www.ppo.wur.nl
Inhoudsopgave
pagina 1 INLEIDING 7 2 PROTOCOL 8 3 TOETSING OP PRAKTIJKBEDRIJF 9 3.1 Aanpak en werkwijze 9 3.1.1 Water en bemesting 11 3.1.2 Gewasbescherming 12 3.2 Resultaten 14 3.2.1 Water en bemesting 14 3.2.2 Gewasbescherming 18 3.3 Discussie 24 4 CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN 24 5 LITERATUUR 26 6 BIJLAGEN 27 6.1 Duurzaamheidaspecten 27Voorwoord
Het project is met een zeer korte aanlooptijd in het najaar 2004 totstandgekomen. In korte tijd is ook door een relatief groot aantal onderzoekers vanuit veel disciplines de mogelijkheden en de aanpak verkend. Uiteindelijk is een protocol opgesteld dat als uitgangspunt kon dienen voor de vervolgstap: de
praktijktoetsing. Door de korte aanlooptijd, maar vooral door de beperkingen van een proefvak in het midden van een kas waar volgens gangbare praktijk werd geteeld, kon helaas lang niet alles uit het ontwikkelde protocol worden gehaald. Het is ook enigszins teleurstellend dat het project niet voortgezet wordt omdat er zeker successen behaald zijn en nog meer te behalen zou zijn.
We willen de teler, Rob van Leeuwen hartelijk bedanken voor zijn bereidwilligheid om mee te denken, zijn bedrijf beschikbaar te stellen voor de experimenten en de prettige manier van samenwerken.
Samenvatting
Het idee was ontstaan om de gangbare teelt duurzamer te maken door een aantal methoden en strategieën uit de EKO-teelt over te nemen op gebied van de teelt, bodem, water en nutriënten, gewasbescherming en energie. . Samen met een breed samengestelde werkgroep van onderzoekers is een teeltprotocol
opgesteld. Uitgangspunt daarbij was om chrysant als toetsgewaste nemen, omdat dit veruit het grootste gewas is met grondteelt en bovendien op gebied van mineralen en gewasbescherming een aanzienlijk aantal knelpunten op milieugebied kent. Een chrysantenteler is bereid gevonden als pilotbedrijf te fungeren. Het protocol is vervolgens besproken met de teler en vertegenwoordigers van toeleveringsbedrijven en op basis daarvan bijgesteld. Vervolgens is half mei is op het praktijkbedrijf in één kraanvak gestart met een eerste chrysantenteelt. Kernpunten waren: 1) organische stofvoorziening voor bodemverbetering, nutriëntenlevering en biologische bestrijding van onder- en bovengrondse plagen. Hiertoe is biologische compost (50% groencompost, 15% stalmest, 25% turf en 10% champost geïnoculeerd met bodemroofmijt en werd na het stomen aangebracht 2) Watergeven en bemesten volgens het fertigatiemodel om uitspoeling te minimaliseren. Hiertoe is het fertigatiemodel geïmplementeerd op de computer. De mineralenvoorziening werd verder door toepassing van de bemestingsrichtlijn van Biokas afgestemd op de compost. 3) Biologische bestrijding van bovengrondse plagen. Vooraf was de teler geïnterviewd en op basis daarvan was de plaagbeheersing voornamelijk gericht op trips, spint en mineervlieg. Twee - drie teelten zijn gemonitord en de behaalde resultaten zijn vergeleken met de standaardvakken.
De watergift is voornamelijk in de tweede teelt volledig volgens het model uitgevoerd, met goed resultaat. De uitspoeling en Virtuele' N verliezen konden daardoor tot een minimum worden beperkt. Gebleken is dat er onwennigheid is met de methode en voor toepassing op bedrijven, een leer- en ervaringsperiode nodig is. In tegenstelling tot eerdere ervaringen had toediening van geprepareerde compost geen merkbare invloed op het aantal bodemroofmijten. Mogelijk was de compost niet de meest geschikte, ook was de periode tussen enten en uitrijden van de compost aan de kort kant. Er was weinig verschil in het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen binnen en buiten het proefvak. Er was echter wel een groot verschil met het historische middelengebruik. Dit is mede een gevolg van afzien van een ruimtebehandeling in verband met de proef. Door deze verandering in middelenkeuze van de teler is de totale milieubelasting door insecticiden enorm gereduceerd. Wel bleek dat er zonder de inzet van breedwerkende middelen een groter risico is op het optreden van bladluis.
De conclusie is dat er met het opgestelde protocol in beginsel belangrijke verduurzaming van de teelten in kasgrond mogelijk is. Echter, door beperkingen van een proefvak binnen een bedrijf heeft de toetsing slechts op enkele punten verbetering gegeven. Invoering heeft alleen zin als met een gehele kasafdeling of een bedrijf kan worden omgeschakeld.
1
Inleiding
Nog steeds vindt een aanzienlijk areaal aan teelten in de kasgrond plaats. Dit geldt onder andere voor chrysant, waarbij het ook voor de komende jaren de verwachting is dat dit niet verandert. Ook de bol- en knolgewassen (Freesia, Hippeastrum, lelie), Alstroemeria en een groot aantal kleinere gewassen worden voor het overgrote deel in de grond geteeld. Hoewel er initiatieven zijn bij om in substraat of watersystemen te telen lijken de perspectieven hiervan voor veel van de hiervoor genoemde gewassen om
bedrijfseconomische redenen voorlopig niet gunstig. Het telen in de grond scoort echter laag op een aantal duurzaamheidaspecten. Eén daar van is het soms hoge water- en nutriëntenverbruik (Chrysant,
Hippeastrum, Zomerbloemen), met als gevolg daarvan een aanzienlijke emissie van N en P. Een tweede is de sterke afhankelijkheid van grondontsmetting door stomen, vanwege een hoge druk aan
bodemschimmels (pythium, fusarium, verticillium) en plaagorganismen (wortelduizendpoot, aaltjes), waarvoor ook veel chemische middelen worden ingezet. Voor sommige aspecten zijn oplossingen voorhanden (water- en bemesting, via fertigatiemodel), voor andere steunt men teveel op gangbare methodieken.
In de biologische teelt heeft men met dezelfde problematiek te maken. Voor een aantal aspecten liggen er oplossingsrichtingen: ziektewering, plaagbestrijding, duurzame organische stofvoorziening en
grondontsmetting, waardoor men hoger kan scoren op de duurzaamheidslat. Bovendien is in deze teeltwijze de bestrijding van bepaalde plagen soms beter beheersbaar en zal ook minder middelen vragen door de manier van grondbewerken, irrigatie en organische bemesting. In de gangbare teelt kan men in dit opzicht van de biologische teelt leren en zo de duurzaamheid sterk verbeteren. Het probleem is dat deze kennis, door het gescheiden optrekken nauwelijks doorstroomt. Met een geïntegreerde aanpak van de problematiek bij het gewas chrysant is zowel in de gangbare als in de biologische teelt de nodige kennis opgedaan en lijken belangrijke stappen in verduurzaming in beide deelsectoren mogelijk.
Vanuit het LNV-project "Intrinsieke weerbaarheid tegen trips" zijn goede resultaten geboekt met de bodemroofmijt
Macrochelus robustulus
als bestrijder van trips vanuit de bodem (Messelink & de Kogel, 2005). Deze roofmijt is massaal waargenomen in composten en kan samen met deze composten tijdens teeltwisselingen aan de bodem worden toegevoegd. In het laboratorium werd trips met 80% gereduceerd wanneer chrysant werd geplant op natuurcompost met daarin deze nieuwe bodempredator. Deze resultaten waren aanleiding om op praktijkschaal de tripsonderdrukkende effecten van compost met bodemroofmijten te demonstreren.Daarnaast zijn steeds meer selectieve pesticiden met verminderde milieubelasting beschikbaar. Vanuit het project "Telen met Toekomst" zijn goede resultaten behaald met geïntegreerde bestrijding in chrysant. Het doel van het hier beschreven onderzoek is integratie en toepassing van kennis en technieken uit de gangbare en de biologische teeltwijzen om de teelt in kasgrond zo duurzaam mogelijk te maken. Als pilot gewas wordt gekozen voor chrysant.
Om dit doel te bereiken werd de volgende aanpak gevolgd:
1. Verkenning deelaspecten: water, nutriënten, stomen, energie, ziekten, aaltjes, plagen, chemische middelen. Gesprekken met (gewas-)onderzoekers, voorlichter, telers en andere stakeholders. Onderzoeks- en ervaringskennis vanuit meerdere disciplines zijn hierin geïntegreerd.
2. Formuleren van duurzaamheiddoelen en mogelijkheden voor verbetering van de bedrijfsvoering in de gangbare teelt ten aanzien van de onder 1. genoemde deelaspecten.
3. Opstellen van een teeltprotocol, met stappenplan waarin keuzemogelijkheden beschreven worden om op de deelaspecten de doelen te bereiken.
4. Overleg met een vertegenwoordiger van de doelgroep; een gangbare teler met belangstelling voor biologisch telen. Toetsing van de doelen en oplossing op praktische uitvoerbaarheid.
5. Toepassen van de verkregen kennis en oplossingsrichtingen op een gedeelte van een bedrijf met chrysant als toetsgewas. Vanwege uitvoerbaarheid lag het accent van de toepassing van het protocol op de onderdelen bemesting, watergeven en beheersing bodemziekten en - plagen, maar
ook de beheersing en bestrijding van bovengrondse plagen werden zoveel mogelijk vanuit het teeltprotocol benaderd.
6. Evaluatie en uitdragen van de kennis naar de chrysantensector en andere teelten.
2
Protocol
In de verkenning van de duurzaamheidaspecten, op basis van kennis en ervaring van onderzoek,
voorlichting en praktijk, zijn een groot aantal mogelijke maatregelen voor een duurzame teelt beoordeeld op de toepasbaarheid voor de chrysantenteelt, waarbij tevens de knelpunten zijn geformuleerd. De opgestelde lijst is opgenomen in bijlage 1.
Op basis van deze verkenning is een protocol voor een geïntegreerde chrysantenteelt opgesteld, waarin alle deelaspecten aan bod komen. Het protocol is opgenomen in bijlage 2.
3
Toetsing op praktijkbedrijf
3.1 Aanpak en werkwijze
De teelt van chrysanten volgens het opgestelde protocol is getoetst in een proefvak op een proefbedrijf, met onderstaande kenmerken.
Proefbedrijf: Rob van Leeuwen
Zijtwende 15 2678 NL De Lier Gewas: Bedrijfsgrootte: Bedrijfsuitrusting: Kastype: Verwarming: Watergeven: Bemesting: C02: Schermen: Belichting: Plantbedden: Proefvak: Keuze proefvak:
Chrysant; 4% rondes per jaar
Rassen: 'Managua' (diverse kleuren, foto 1) en in de winter één ronde 'Biarritz' 14500m2
12.80m breedkapper met tweezijdige doorlopende nokluchting
totaal 14 kappen; kasbreedte 81 m verdeeld in twee helften door een middenpad 8 buizen van 51 mm 0, boven in de kas onder het spant (geen gewasverwarming) 3 regenleidingen/12.80 m kap; afgifte (volgens opgave) 45 mm/uur
Via regenleiding met A en B bak
Rookgas C02 van de CV ketel; per teeltbed één C02 slang Eén doek voor zowel verduistering als energiebesparing Onderbrekingsbelichting
Assimilatiebelichting: 4000 lux
Bedbreedte 1.50 m (12 mazen van 12.5 cm x 12.5 cm) 8 bedden per 12.80 m kap
Kap 12 links van het middenpad
Het vak dat gepland was om te planten in de week dat de proef kon starten. Er zijn drie teelten uitgevoerd. Ie teelt: plantdatum 8/3, oogstdatum 12/5; 2e teelt: plantdatum 17/5, oogstdatum 23/7; 3e teelt: plantdatum 27/7, oogstdatum 4/10.
Met de teler is vooraf de aanpak doorgesproken. Tijdens de teelt is regelmatig contact geweest zowel telefonisch als via bedrijfsbezoek.
Periodiek zijn er grondmonsters genomen en op het BLGG in Naaldwijk geanalyseerd; de advisering werd gedaan door PPO.
Klimaat- en watergeefgegevens zijn periodiek opgehaald uit de Priva computer van de teler en verwerkt op PPO.
3.1.1
Water en bemesting
In overeenstemming met het protocol is de watergift en de bemesting afgestemd op de gewasbehoefte. Hiertoe is de methode van het fertigatiemodel toegepast (Voogt
et al.,
, 2000; Voogt, 2001). Hiertoe is op de computer (Priva Integro) de verdampingsmodule geïnstalleerd. Dit programma berekent continu vanuit de klimaatsgegevens (straling, kastemperatuur, buistemperatuur, doekinstellingen, assimilatiebelichting ) de verdampingsom. De som wordt telkens gecumuleerd tot aan de volgende gietbeurt. Het principe is dat via deze berekening de watergift wordt bepaald, waarbij telkens aangevuld wordt wat uit de voorraad in de grond verdwenen is. In principe zou elke door de teler geplande gietbeurt voor dit proefvak door het programma worden bepaald. Omdat installatie van de module in de computer niet tijdig plaats kon vinden kon dit pas vanaf de 2e teelt uitgevoerd worden. Daarnaast heeft de teler op grond van de actuele situatie en beoordeling van de gewasstand soms extra water gegeven.De bemesting kon slechts beperkt worden geregeld met het fertigatiemodel, omdat er voor het proefvak geen mogelijkheid was aparte mestbakken te installeren. Er kon dus geen specifieke voedingsoplossing worden gestuurd. De EC-waarde kon wel apart per kraanvak worden gestuurd. De EC van de watergift is dus gestuurd conform het fertigatiemodel en daarnaast aangepast aan de actuele situatie, zoals de bemesting met compost en de periodieke grondanalyses.
De (spreiding in) waterafgifte is tijdens de teelt en keer bepaald, waaruit bleek dat het systeem voldeed voor toepassing van het fertigatiemodel. De resultaten van deze bepaling staan in tabel 1.
Tabel 1. De watergift in mm/rrf/min, op 4 plaatsen op het proefbedrijf, waarbij telkens een aantal metingen
(n), in de lengte (L), breedte (Br) en diagonaal (Dia) werd gedaan. Gem. is het gemiddelde van de metingen,
SV. de standaardafwijking en VC. de variantie.
Plot 1 Plot 2 Plot 3 Plot 4
L Br Dia L Br Dia L Br Dia L Br Dia
n 20.0 16.0 13.0 21.0 12.0 14.0 19.0 11.0 9.0 18.0 12.0 11.0 Gem. 10.9 10.1 10.1 10.8 10.4 10.7 9.4 9.2 8.8 11.3 9.7 9.9
SV. 0.4 1.7 0.9 2.3 1.0 0.6 0.6 1.7 2.1 0.5 1.5 1.2
Foto 2: Uitstrooien van
T. swirskii'm
het proefvak.3.1.2
Gewasbescherming
Voorafgaand aan de demonstratieproef is de teler geïnterviewd over het gebruik van chemische middelen. De nevenwerking van deze middelen op roofmijten (Phytoseiidae) is in kaart gebracht. Vervolgens is een
bestrijdingsschema opgesteld waarbij zo min mogelijk chemische middelen tegen ziekten en plagen worden ingezet. Biologische bestrijding was vooral gericht op spint, trips en mineervlieg. Tegen spint is standaard de roofmijt
Phytoseiulus persimi/is
uitgezet. Tegen trips werden de nieuwe roofmijtenNeoseiu/us barken en
Typhiodromips swirskii
uitgezet door ze handmatig in het gewas te strooien (Foto 2). In de eerste teelt werd uitsluitendN. barker!'mgezet
en in de tweede en derde teeltT. swirskii.
Op 10 juni werden 50.00 roofmijten van de soortT. swirskii
uitgestrooid in het proefvak. Dit kwam overeen met 1,6 roofmijl/tak (plantdichtheid van 60 takken/m2). Op 5 augustus werden 48.000 roofmijten van de soortT.
sw/ÀsAy/uitgestrooid in het proefvak. Dit kwam overeen met 1,7 roofmijt/tak (plantdichtheid van 55 takken/m2)Verder werd tegen trips een compost toegediend die verrijkt was met de bodemroofmijt
Macrocheius
robustuius.
De compost had de volgende samenstelling: 50% groencompost, 15% stalmest, 25% turf en 10% champost. Dezer was afkomstig van compostleverancier van der Valk. In het proefvak werd na het stomen in week 20 (start van 2e teelt) een laagje van 2 cm in het proefvak aangebracht en door de bodem gefreesd. De compost was 3 weken voor het aanbrengen geïnnoculeerd met de bodemroofmijtM. robustuius (
Foto 3)Foto 3. Compost voor doorwerking in proefvak beent met Macrocheius robustuius (lichte delen is
ver mie u/iet met roofmijten).
Mineervlieg werd, indien aanwezig, met de sluipwesp
Dig/yphus isaea e
n bodemroofmijten bestreden. Correcties vonden zo veel mogelijk plaats met inzet biologische of goed integreerbare chemische middelen. Hiervoor is een bestrijdingsschema opgesteld.De tripspopulaties in het gewas werden wekelijks gevolgd met gele vangplaten. In het proefvak en het tegenoverliggende vak hingen twee vangplaten (Foto 4). De bladbewonende roofmijtpopulaties werden
gemonitord door chrysantentakken te spoelen in alcohol, of rechtstreeks te bekijken onder een binoculair. De bodemfauna werd gevolgd door regelmatig bodemmonsters te steken en de aanwezige micro-arthropoda er uit te drijven door warmte met behulp van Tullgrenapparatuur.
Gegevens over uitgevoerde gewasbeschermingsmaatregelen zijn door de teler aangeleverd.
3.2 Resultaten
3.2.1
Water en bemesting
Een vergelijking van de berekende verdamping op de Priva computer van de tuinder en op de PPO computer is weergegeven in figuur 1.
verdamping l/m2, PPO berekening
Figuur 1. Vergelijking van de berekende verdamping volgens de Priva computer van de tuinder en de PPO
computer.
Uit figuur 1 blijkt dat de verdampingsberekeningen goed vergelijkbaar zijn (R2=0.88), zodat het systeem van de tuinder goed bruikbaar is voor toepassing van het fertigatiemodel.
De watergift en berekende verdamping van de 2e en 3e teelt zijn grafisch weergeven in figuur 2 en 3.
« Gift ... -Verdampingssom
;
n F P • \ 1 • • % \ » J . • /t
" 1 -« » • 1ft
» ti 1 • •;
h
• » ' * 1 ' i O i O ( D Ü O ( D O t l ( D C O < D O O O I D I D I D ( D O ( D t l h N t j r j N N N N N N N N N N N N S S dit um»—Gift — - -Verdampingssom
f
itfjä
i
N N N ( D ( D C 0 ( D ( 0 C 0 f f l D C 0 C 0 1 D C 0 C 0 C 0 C 0 C 0 t J ) f f l 0 ) ( ! ) 0 ) 0 l t D 0 ) 0 ) ( J ) 0 ) t 3 ) I J ) ( J ) 0 ) O O O O O s j A Ó r n iA N f f l r n w N r t r n | A i i d i r r l i ^ ( i a ! i ó f l i 4 ( i ( è d c ! i 4 ( 4 ( 6 d l,T ' i,i T,7 CMfMfO r - *- *- CN CM O J f N f N C n r r r r t - R N N f N p i f N T - n m N O )Figuur 3. Watergift en berekende verdamping in de 3
eteelt.
In de tweede teelt (figuur 2) is de watergift vaak hoger dan de, berekende, verdampingssom tussen twee watergeefbeurten. Vooral aan het begin en aan het einde van de teelt is dat het geval. In de derde teelt (figuur 3) is de watergift meer gelijk aan de verdampingssom.
In figuur 4 is de cumulatieve verdamping en gift van beide teelten uitgezet.
300 250 200 CM E 150 100 50 » Verdamping • Watergift
m
m
m
yf
«MM» ^ 4» / 4M» / 4M M» 4M» ƒ "f «»jr
pm
«W * M»ft
***»y
/
8-5 28-5 17-6 7-7 27-7 16-8 5-9 25-9 15-10 4-11 datumFiguur 4. Cumulatieve watergift en verdamping per teelt van de 2
een 3? teelt.
Ook uit figuur 4 blijkt dat er, vooral in de 2e teelt, meer water is gegeven dan er door het gewas verdampt is. Dit is echter door de tuinder bewust gedaan, omdat deze groeiproblemen meende te zien.
In figuur 5 is het overschot of tekort van de watergift ten opzichte van de verdamping is uitgezet. In de 2e teelt was er van vanaf het begin een overschot aan watergift, dat gedurende de teelt verder opliep. In de 3e teelt was er in het begin een klein tekort, dat later overging in een klein overschot.
rA Overschot/tekort TTTi
I\I\I »
i\i\irv
i
—» i\ wv 1 A i ) N1
1'
25-9 15-10 4-11 8-5 28-5 17-6 7-7 datumFiguur 5. Overschot of tekort aan watergift per teelt van de 2
een 3
eteelt.
Voor de bemesting is vooraf het volgende bemestingsplan opgesteld, met behulp van de Biokas rekenmodule (tabel 2):
Tabel 2. Bemestingsplan voor een teeltjaar chrysant, uitgaande van de basisgegevens van de gronden toe
te passen compost
Benodigd stikstof Beschikbaar direct totaal beschikbaar Gift Geschat waterverbruik Concentratie g ietwater 865 kg N/ha 115 kg N/ha 553 kg N/ha 553 kg N/ha 950 mm 4.6 mmol N/IDe tuinder had de beschikking over een systeem met een A-bak en een B-bak, waaruit beurtelings water kon worden gegeven. Op basis van bovenstaand bemestingsplan is de volgende samenstelling van de
voedingsoplossingen gekozen (tabel 3). In deze tabel is tevens de stikstofconcentratie in het gietwater, bij gietbeurten met een EC van 1.1, 0.9 en 0.6 uit de A- of B-bak, opgenomen.
Tabel 3. Samenstelling en stikstofconcentratie (N-conc.) voedingsoplossing.
N-conc. bij watergift met EC: EC 1.1 EC 0.9 EC 0.6
Meststof kg/m3 element mol/1 mmol/l mmol/l mmol/l
A bak kalksalpeter 75 Ca 0.35 magnitra 75 Mg 0.19 ureum 25 N03 1.90 N-conc. A-bak 1.74 8.30 6.79 4.53 B bak kalisalpeter 50 K 0.49 bitterzout 50 Mg 0.33 magnitra 50 N03 0.74 fosforzuur 50 S04 P H 0.20 0.30 0.30 N-conc. B-bak 1.81 8.67 7.10 4.73
Er zijn regelmatig grondmonsters genomen, waarvan de uitkomsten zijn gebruikt voor het opstellen van het bemestingsadvies (tabel 4).
Tabel 4. Analysecijfers grondmonsters van het proef/ak, via het 1:2 volume extract.
mmol Mmol EC pH NH4 K Na Ca Mg N03 Cl S04 HC03 P Si Fe Mn Zn B Cu Mo 11/5 1.1 7.3 0.1 1.7 3.3 2.3 1.3 2.2 1.8 3.1 0.4 0.17 1/6 1.4 7 0.1 2.3 3.6 2.9 1.6 3 2.5 3.3 0.6 0.15 21/6 1.5 7 0.2 2.2 4.5 3.4 1.9 2.4 3.2 4.7 0.2 0.21 5/7 1.8 7 <0.1 2.4 5.1 4.0 2.2 2.6 3.8 5.7 0.2 0.32 20/7 1.7 6.9 <0.1 2.5 4.9 3.7 3.0 3.8 3.5 4.6 0.2 0.13 11/8 1.2 6.9 0.1 1.9 3.4 2.4 1.3 2.6 2.2 3 0.3 0.11 0.16 5.3 0.3 0.8 16 0.4 0.6 30/9 1,5 6,8 0,1 1,6 4,0 3,0 1,8 3,3 2,6 4,1 0,3 0,12 0,15 2,9 0,2 1,0 17 0,6 0,7
monster buiten het proefvak
11/8 | 1.2 | 6.9 | 0.1 | 1.6 | 3.3 | 2.6 | 1.6 2.8 1.6 3.5 0.2 0.11 0.15 4 0.3 0.8 16 0.4 0.6
Naar aanleiding van deze analyses zijn de volgende aanpassingen aan het schema gedaan: 11/5 Geen aanpassing nodig, beregenen met EC 1.1
15/5 Geen voorraadbemesting meegeven.
3/6 2 beurten B-oplossing, op 1 beurt A-oplossing, EC 0.9 27/6 Beurtelings A- en B-oplossing met EC 0.9
11/8 Beurtelings A- en B-oplossing met EC 0.6
30/9 Bij start nieuwe teelt alleen schoon water, daarna beurtelings A- en B-oplossing met EC 0.8 Op basis van de stikstofconcentraties uit tabel 3, de watergift in l/m2 en de bovenstaande aanpassingen is berekend dat er in de 2e teelt 263 kg/ha stikstof is gegeven en in de 3e teelt 135.5 kg/ha.
Met behulp van de lineaire regressie methode is de gewasopname aan N geschat op resp. 169 en 156 kg/ha voor teelt 2 en 3. In de 2e teelt is dus sprake van een overschot van 67 en in de 3e teelt een tekort van 21 kg N/ha. Over 2 teelten bedraagt het overschot niet meer dan 46 kg N/ha /jaar.
Geëxtrapoleerd naar 1 geheel jaar, rekening houdend met lichtere takken en langere teeltduur in de winter, zou de gift ca 797 kg N/ha en het overschot ca 100 kg/ha bedragen. Dit is vrijwel in overeenstemming met de vooraf geschatte hoeveelheid met de bemestingsrichtlijn.
3.2.2
Gewasbescherming
Vóór het uitvoeren van de kasproef is op basis van gegevens van de tuinder een overzicht gemaakt van het gebruikelijke middelengebruik op het praktijkbedrijf (tabel 5). In de tabel is ook de nevenwerking van de genoemde middelen op roofmijten (Phytoseiidae) weergegeven.
Tabel 5. Overzicht van middelengebruik bij nulmeting.
doelorganisme trips mineer vlieg spint blad luis rups neven werking
middelen werkz. stof frequentie toediening trips
mineer vlieg spint blad luis rups neven werking
Methomex methomyl wekelijks bij plaagdruk spuitpistool X X X X 4
Mesurol methiocarb bij hoge plaagdruk spuitpistool X (x) (X) (X) 4
Vertimec abamectine wekelijks bij plaagdruk spuitpistool X X X 4
Trigard cyromazin regelmatig bij plaagdruk spuitpistool X 1
Splendid deltamethrin bij hoge druk mineervlieg foggen X X (x) X 4
Envidor spirodiclofen start bij aanwezigheid spint spuitpistool X 2
Masai tebufenpyrad bij oogst, bij spint spuitpistool X 1
Milbeknock milbemectin bij aanwezigheid spint foggen X X 4
AseptaCarex pyridaben bij aanwezigheid spint foggen X 3
Floramite bifenazaat bij aanwezigheid spint spuitpistool X 2
Admire imidacloprid bij aanwezigheid bladluis spuitpistool X 2
Aztec triazamaat bij aanwezigheid bladluis spuitpistool X 3
Spod-X SeNPV bij aanwezigheid floridamot spuitpistool X 1
Nomolt teflubenzuron bij rupsenvraat spuitpistool X 1
Toelichting nevenwerking
1 = onschadelijk (< 25% mortaliteit)
2 = licht schadelijk (25-50% mortaliteit)
3 = matig schadelijk (50 - 75% mortaliteit)
Voor de toepassing van de gewasbescherming in het proefvak, is het volgende, geïntegreerde bestrijdingsschema opgesteld (tabel 6).
Tabel 6. Voorgesteld bestrijdingsschema voor proefvak.
teelt in weken
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
startfase groeifase eindfase
plaag moment
spint standaard persimilis + barkeri /swirskii
correctie Vertimec + Envidor Floramite, Nissorun Masai
trips standaard correctie
barkeri/swirskii
Vertimec + beehappy Mycotal, Nemasys, Vertimec Methomex mineervlieg standaard
correctie
Diglyphus isaea + bodemroofmijten uit compost
Vertimec Trigard, Nemasys Methomex, Sumicidin
bladluis standaard
correctie Plenum/Actara Plenum, Pirimor, Aztec Admire
rupsen standaard
correctie Runner/Steward Xentari, Turex, Spod X Xentari, Turex, Spod X
De door de tuinder gebruikte middelen, in de proefperiode, in en buiten het proefvak zijn opgenomen in tabel 7.
Tabel 7. Gebruikte middlen in en buiten het proefvak
proefvak buiten proefvak week datum
12 Vertimec Vertimec
17 27-apr Mycotal en Xentari
19 1 O-mei Mesurol en Admire Mesurol en Admire
21 26-mei Vertimec
23 10-jun Nomolt en Actara Nomolt en Actara
25 21-jun Runner, Actara en Mycotal Runner, Actara en Mycotal
26 1-jul kap naast de proefkap gespoten tegen spint met
Vertimec en Pentac
27 5-jul Mycotal en Plenum Mycotal en Plenum; kap naast de proefkap extra
gespoten met Vertimec en Pentac
28 12-jul Admire, Runner en Vertimec Admire, Runner en Vertimec
29 19-jul Actara en Vertimec en Mycotal Actara en Vertimec en Mycotal
31 5-aug Vertimec Vertimec
33 19-aug Xentari Xentari
34 25-aug Runner en Actara Actara
37 14-sep Actara Actara
38 19-sep Curater en Vertimec Curater en Vertimec
Het aantal trips op vangplaten in en buiten het proefvak is weergegeven in figuur 6. De tripsdichtheden waren in de beginperiode vergelijkbaar tussen het proefvak en het tegenoverliggende vak. In september werd structureel meer trips teruggevonden in het proefvak.
120 c 100
ft
CO Q. O) 80 c 80 cc > CM Q. 60 O 60 </) Q. +-» 402
cre
<
20 20 0•
In proefvak •
Buiten proefvak
^ik I h», rzw_
l
I
ik
a. a a Q. ® re « re <p E E 00 lO CM CD to O T- CM CM CO TJ" CM C -5 -3 3 —j 0)0 0)0) 3 'T* 'T* "T* 'T* 3 3 3 3 T- oo in CM <p 9 *P ? CM U> CM O> M T- T- CM Datum Q. CDV
Q. Q. CL <D A> <DV
V
V
oo co o CM COFiguur 6. Totaalaantal trips op 2 vangp!aten, in en buiten het proefvak.
Op 10 mei, 8 juli en 1 september zijn takken uit het proefvak en uit een vak buiten de proef gemonsterd. Van 12 takken is in een spoelmonster het aantal organismen bepaald (tabel 8). Aan 4 takken is
microscopisch het aantal organismen geteld (tabel 9).
Tabel 8. Aantal roof mijten per spoelmonster van 12 takken.
10 mei 8 juli 1 september
predator week 19 week 21 week 35
proefvak buiten proef proefvak buiten proef proefvak buiten proef
P. persimilis 0 7 0 2 0 0
N. barkeri 2 0 0 0 0 0
Tabel 9. Aantal roof mijten, microscopisch bepaaldaan 4 takken.
10 mei 8 juli 1 september
predator week 19 week 27 week 35
proefvak buiten proef proefvak buiten proef proefvak buiten proef
P. persimilis 0 0 0 0 0 0
N. barkeri 0 0 0 0 0 0
T. swirskii nvt nvt 6 0 6 0
Bij het spoelen van chrysantentakken in alcohol werden zeer weinig roofmijten teruggevonden. Bij directe waarnemingen werden hogere aantallen teruggevonden. Bij de eerste teelt werd van de uitgezette soort
N.
barkeri nauwelijks een roofmijt teruggevonden (0.5 / tak). Dit waren uitsluitend volwassen stadia. De roofmijt
T. swirskii
was vier weken na het uitzetten in beide teelten nog terug te vinden in het gewas. De populatiegrootte was echter niet toegenomen. Gemiddeld werden 1,5 roofmijten per takteruggevonden (Tabel 9). Daarbij werden ook jonge stadia aangetroffen, wat er op duidt dat
T. swirskii
zich wel kan voortplanten in chrysant. Het is niet duidelijk in welke mate deze lage roofmijtdichtheden een bestrijdend effect hebben op trips.Het gemiddeld aantal springstaarten, cryptostigmata en bodemroofmijten in een grondmonster is éénmaal vóór en vier maal nâ het aanbrengen van de compost geteld (figuur 7,8 en 9).
300 "O c O O) 250 o LO ™ 200 J5 0 -Q 1 150 o o ro c
co
(T5 jD u "O •g 'E 0) cn 100 2 50 compost aangebrachl in proefvak • proefvak • standaardmei jun jul aug
Tijd (2005)
r—r*"l
sep okt nov
Figuur 7. Gemiddeld aantal springstaarten (collembola) per 250 ml grond in het proefvak en
tegenoverliggende standaard vak door de tijd heen.
100 £ 90 O) 80 70 60 50 40 30 •S 20 10 o CN CD (ü E O) If) O •*-> CL
£
O OJ -4—' c m m 2 a> "O •g 'E a> cn compost aangebracht in proefvak • proefvak • standaardmei jun jul aug
Tijd (2005)
sep okt
r-ï-i 1 I
nov
Figuur 8. Gemiddeld aantal cryptostigmata per 250 ml grond in het proefvak en tegenoverliggende
standaard vak door de tijd heen.
12 "O §> 10 o m CNJ c
<D
O O c CD (Ü <D "O "OI
0)2
O) compost aangebrach t in proefvak • proefvak • standaardmei jun jul aug
Tijd (2005)
sep okt nov
Figuur 9. Gemiddeld aantal bodemroofmijten per 250 ml grond in het proefvak en tegenoverliggende
standaard vak door de tijd heen.
Het aantal springstaarten in het proefvak was een maand na het aanbrengen van de compost sterk
gestegen. Buiten het proefvak was een lichte stijging. De aantallen namen echter sterk af en twee maanden na het aanbrengen was er geen verschil meer tussen het proefvak en daarbuiten (figuur 7).
Het aantal cryptostigmata was een maand na het aanbrengen van de compost in het proefvak flink hoger, maar was een maand later weer terug op het oude niveau (figuur 8).
3.3 Discussie
De opzet van dit onderzoek heeft een aantal beperkingen met zich meegebracht. Omdat er slechts gewerkt kon worden met één klein proefvak in een grote kas moet de interpretatie met voorzichtigheid gebeuren. Ook is dit onderzoek in een beperkte periode uitgevoerd, zodat geen jaarrond conclusies getrokken kunnen worden. De technische mogelijkheden voor het sturen van de bemesting waren beperkt.
Met een watergift op basis van het fertigatiemodel is gebleken dat het goed mogelijk is om te telen zonder noemenswaardige uitspoeling (3e teelt). Er moet dan echter wel op het model vertrouwd worden, zodat geen extra water gegeven wordt vanwege vermeende groeiproblemen (2e teelt).
Het aanbrengen van compost brengt veel mineralen in de bodem, waardoor de bemesting moeilijk te sturen is. In dit onderzoek is in het proefvak tijdens de 2 teelten uiteindelijk veel iets meer stikstof gegeven dan de geschatte gewasopname. Op jaarbasis bedraagt het overschot een kleine 100 kg/ha/jaar. Dit is aanzienlijk minder dan gemiddeld bij chrysantenbedrijven wordt aangetroffen ( Voogt 2002) en zeker wat dan als uitspoeling is gemeten, Baltus en Volkers-Verboom 2005). De gift komt voorts overeen met wat op basis van het bemestingsplan was voorzien.
Omdat er een duidelijk beregeningsoverschot is geweest in de 2e teelt zal een deel van het overschot ook daadwerkelijk zijn uitgespoeld. In de 3e teelt is dit uiteraard niet het geval.
Het aanbrengen van compost had slechts een korte toename van springstaarten en cryptostigmata in de bodem tot gevolg en er was geen effect op het aantal bodemroofmijten zichtbaar, zodat geen extra tripsbestrijding optrad. Waarschijnlijk was de samenstelling van de ingebrachte compost niet de juiste om de verwachte effecten te kunnen bereiken. Een ander mogelijkheid is dat de hoeveelheid onvoldoende was. In dit onderzoek is voor een laag van 2 cm gekozen, terwijl in eerder onderzoek de dubbele hoeveelheid werd getest. Verder was de tijd tussen het beënten van de compost met deze roofmijt en uitrijden van de compost mogelijk aan de korte kant, drie weken in dit geval. Eerder onderzoek heeft laten zien dat deze roofmijt zeer hoge dichtheden in compost kan bereiken, waardoor introductieaantallen kunnen oplopen tot meer dan 10.000/m2 (Messelink & de Kogel, 2005).
Er is weinig verschil opgetreden in het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen binnen en buiten het proefvak. Er was echter wel een groot verschil tussen het historische middelengebruik van de tuinder en het gebruik op het moment van proef. Dit is (mede) een gevolg van het ontbreken van de mogelijkheid van een ruimtebehandeling in verband met de proef. Door deze verandering in middelenkeuze van de teler is de totale milieubelasting door insecticiden enorm gereduceerd. Wel bleek dat er zonder de inzet van
breedwerkende middelen een groter risico is op het optreden van bladluis. Extra aandacht voor het scouten van bladluis is dus aan te bevelen wanneer met minder breedwerkend middelenpaket wordt gewerkt.
4
Conclusie en aanbevelingen
Uit deze, beperkt opgezette, proef is gebleken dat het goed mogelijk is om met behulp van het
fertigatiemodel chrysanten van een goede kwaliteit te telen met geringe uitspoeling van meststoffen. Wel is duidelijk geworden dat de toepassing van een andere strategie van watergeven en bemesten een leer en ervaringperiode vereist, om de teler vertrouwd te maken met veranderingen in het benaderen van benodigde water- en metstgift
Een extra tripsonderdrukking met bodemroofmijten door het doorwerken van, met Macrochelus geïnoculeerde, compost bleek in deze proef niet mogelijk.
Op basis van de geformuleerde duurzaamheidaspecten en het protocol voor een geïntegreerde chrysantenteelt kon een succesvolle teelt met de inzet van minder milieubelastende
Voor verder onderzoek naar tripsbeheersing vanuit de bodem is het noodzakelijk eerst te bepalen welke materialen en in welke hoeveelheden geschikt zijn als drager- en vermeerderingsmateriaal voor
Macrochelus
robustu/us.
Voor optimalisatie van minder milieubelastende gewasbeschermingsstrategieën in chrysant ende communicatie daarvan is aandacht binnen het project "Telen met Toekomst"
De toetsing van het opgestelde protocol heeft door de toepassing op slechts één vak binnen een standaardkas zeer sterke beperkingen opgeleverd. Daarmee is duidelijk geworden dat werkelijke toepassing van het protocol, of delen daarvan in de praktijk alleen zin heeft als het integraal kan worden toegepast op een kasafdeling of nog beter, een geheel bedrijf.
5
Literatuur
Baltus, C.A.M. en L.W. Volkers-Verboom. 2005. Onderzoek naar emissies van N en P vanuit de glastuinbouw. RIZA, rapport 2005.007, Lelystad, 54 pp.
Messelink, G J. & de Kogel, W.J. 2005. Impact of chrysanthemum cultivar, fertilization and soil-dwelling predatory mites on
Frankliniella occidentaiis.
Proc. Neth. Entomol. Soc. Meet. 16: 101-107. Voogt, W., J.A. Kipp, R. de Graaf and L. Spaans., 2000. A fertigation model for glasshouse crops grown insoil. Acta Hort, 537, ISHS 2000, 495-502.
Voogt, W., 2001. Improving the nitrogen efficiency in soil grown glasshouse crops, by using the fertigation model. Proc. Int. Fert. Soc. & Dahlia Greilinger Symp. Lisbon, 4-7 March 2001. 551-554.
CD -t—> O CD Q_ CO 03 "O CD CD
DO
_cuE
03 03 M o a> Q. to K3 "O a) -SZ E ta ta M kO <x» CD _Q CU 3 Q. 0) ts LÜ a5 00 •£ "S S c E ta a) _d 00 o o g £ CD S) CD ~ E "&> 5 £ "S O CD E ÛÛ _Q <u 03 > CIO . C= CO <75 £ £ </> S eu Œ£
CD CD DO c= eu > CI CD -4—» _d O euTD
CD Dû CD "O C CD CO i— CD CD _£= C CD CO i_ DO CD CD 1— CD -t—1 O CL O Q. « O v <L> i --4—1 03 =3 CU Q. -Q p CO £ CU O Q. £ ^ 03 O CU = .i CD "S CD = CD eu c= "03 CD -o -o o o ^ E CD 00 lu E "O c= CU bO CD =5 CO o* c: CD CD CO > C CD O DO O CD j- DO eu C "O eu > o 0) CL (/> CD "O 'ö> x: E CD CÜ N CD 1 i— CD "O CD & O -C 0 CO 1 DO O • E C CO <D 03 CD CD O JD D0 _C "03 o Q. CO DO Q. O Q. O CDTD
CD •o 03 "O .E ç JU E '£9
S > _Q O 00 to Q. to c C <1> £ M CD — D0 CD 03 O >_ Q. "O CO :=• -t; ûû ZJ CD "O CD 4=! o 92 ôû g :i CD CD OTD Q-l
c co DO _ç "03 o Q. CO CD "O CD CO co CD -Q </) CD Q. 0) O CD eu -Q ° E S c > £ DO O > O E CD "O o (§ * • § j s to«
tS <BE
« .o c a> c a> > a> oo k_«
ro
5 00 a> •o c n>ai
E ro >_ a> tu 4± o a) I-eu CD eu _Q tu <£ — 03 |o c ^ cd .-t; CO ZJ CO j-cu Q. = S ^ O o ^ DO DO CD îr: ' isj CD CO CO (D CD CD -E ¥ E E CD CD CD CD > -Q _Q _Q DO DO ^ Q- "o fT o S °m
E t) S g S (/) CD L TS " û_ DO P O > CL « i -ë 2 C CD D0 C CD S = eu o CD — H3 42 £ O CD »_ I— D0JD CO Ö CD CO CO S £ e ê o eu o eu i-03 O eu O CI "O a) eu > eu CD _Q 43 qrf CO eu CD ^ E, a) L= o5 O o CO Q. Dfl ° E ! s E CD -QI
to C *•= eu eu > do c: CI CD '•+3 c/) CO CO CD eu E £ g ûû .2 CD "O O E CD •4—» eu DO t CD Q. eu O > C C CD CDçz
co ci co E - Q. CD O eu "*"1 D0 û0 c .E c R" CD £ DO ft O -o CD CD CÛ > CO CD E CD _Q "O eu 03 1— o O > DO CD E CD _QTD
eu eu O o o +J C/) CD D0 -d C§
iE 00 o Ô § CO CD .E ÛÛ € DO i— CD eu c\j Cl) ao E O o3 "O C= OO CD CL CO CÜ "O CD _C E 03 CU M 3 Q. <D C CD CD < C\J E OP o CNJ ö •*—> co O CO O CD C _CÜ o. C CÜ > CD CO 03 E C CD ö" Q3 co "O o c ^ < O O Q. "O C CD N *Z3 ]3 CD •e O £
cz
CD CD '6 o E e Cü > T3 CD O CD CD CL £= CD Cü _£= E o 03 M •g 'CD _Q CO *o CD -Q O a> CL Cü •o "ö> £ E (0 <0 N 3 "O _CD CD "O •g 'E co no CD A> S o •— co « ^ «= -O £ S2 CD CD =3 ÛÛÛ CD CD "O -G 'E co ÖO O co CD _Q CO Cü £ CD ÖO 03 -Q CO 03 Cü > i_ CD "O Cü 03 > s»_ CD "O CD T3 C aj *K_ > =3 CD CD "O £= CD 'K_ > Z3 CD»
£
<Ü (Ü -D </) <0 Q. CD O ÖO C -T—' jü CD O CD CD ÖO ÖO O 00 C a> "O fö A> ûO JS Q. CD CD "O C O k_ ÖJO CD "O 03 ÖJO -T—' O =3 "O O Q_ CD C= — c_) > CD Q. CDli
<D O 2 o? 00-= CD C= +3 CD CüH
CD C= "O CD 1- M CD 3 ?2 ! t s I CD CD (ü CL) T3 c= ^ CD co •— M CD •+_. q3 <5 |_ Cü ^ CL +J CD O Ö JO O CD CL O "O c c= CD CD M _Q 'Z3 -Û •p CD CDE "
2 13 1° CL K_ O CL CD o .E CD ' 3= lc CD O CD i CD ÖJO CO CD E "5. Ä3 O) "O £= CD CD -o CL O Cü CD 7=: co O Cü JS O CL CD k_ 3= ^ CD > CD »O •4—' C_ £= ^ CD CO = Cü CD •+-* Q. ^ CD S Cü =3 TD 5.Z e m <D O. -a S «u u o c c ^ ra S > 2 • CD ÖJO ÖO • — CD CO > co CD Cü * r~ I! O O O Q. •*-> "O^ CD C= -C= CD CI .M CÜ =3 > 2 CD S ^ Cü £ ^ T3 CD ÖO S O CD Q -£= ÖO to =3 > C O Cü ±-öO O) £ CD O O CL TD =3 CD AI t; T3 O 03 5 -5 CD >_ CD CD ÖO "O .E ° E O c= T3 O ^5 CD T: tJZ r» CD O £ C= "O co CL — CD S C- C a; CÜ Q CL CD ^ ^ jJ O O) £ "05 S c g co > CD -*—>< CD O CO ÖC =3 CD CD '•*—> Cü "O =3 -4—» CD E CL O CL C 4—» CD ÖO CD E c CD "O _Q Cü CZ Cü Cü Cü ÖC co 4—co 1 O ÖCc
c E t O CD O > CZ CD CD "OII
O JD CO Cü ÖO CD I -4—' C "O CD CI CZ CD Cü 75 C CD "• -»-» "O m CO SS S Cü O — -O o. O) CD m Ê I . s s C = CD ' • I E > CD TD CÜ i=i "03 CO CL CD CL -Q CÜ ^ "E|s
CD CD E ÖO Cl 5 CD £_ CD LxJ Cü c Cü CD Si3É È
O CD Cü —I > -Q CO T3 ÖJD o O CL "O jD O O CL "O ]3 CD CD "C5 S Q- a) + d cz CD CD -= -t-" X5 ° O -o O CL O3 Q. O O CL d CO C\J > CÜ DO C= '> CD 00 E O o3a
CD -T—' O CD CL CO CU -g CD _C= E EU CU M CD _Q eu 3 Q. 0> c •G CD -CI £ eu S TO Q. _Q CD == 00 TO CD CU "E° s
C •g CD -C CU eu _Q CU eu •g CD -C= CU CU _Q CU CU "O C O k_ CIO CD G -O -O = — C A; eu ^2 CU . eu eu ^ =S = S RO O eu ^ CD — "O CD CD (/) -C . TO C-> O > .2 O ^ e >i
G £ -O § U ^ 8 S. LU co i— >1 CO CD 00 00 O CD «= 2, CD QJC 0 CD 0 T S Q) CD _ O k- CD Q -S S <u 12 2 -o o E c: M co eu > O P > A.E CD CL "O Î= CU eu CD CO M CD CD G GQ _Q ÖJO CD ~> CD C O _Q O O Q. "O C CD -4-' M Q; Z3 CD 2 lu £ <75 1- CD O CD £ 4= CO I— •g CD _£= K_ CU eu -Q O O > C CDti
_CD O. o CD CD O o A> a. </> (Ü "O A>sz
E <3 (Ü N _CD CD "O •g E co öd C <-> •— co CD £ +3 -Q U •U ^ CD CD CD ÖJOI _CD CD "O •g E co CD £= <-> — CO CD £ +3 -Q O </> =3 G "O ^ CD CD OR ÖD _ÇD CD "O •g 'E co 00 O) S "5 •— co CD OL) •J3 -Q U ^ =3 G "O ^ CD CD DJO _Q) CD "O •g E co DJO CD A) Ë O •— co CD & ~ _Q ° £ -Q •S S " O > ^*~ CD CD =5 CC ö0 O CU _A) CD "O •g E co ÖJO A3 £ ËO •— co CD ^ •S -Q O 1/5 =, 5 "O ^ CD CD CT: DÛ a) CD "O •g E co DÛ Q) « SO C/) <1) CD •S O 00 Z3 G "O ^ CD CD et: ÖJO _CD CD "O •g 'E co Dû *53 A> Ë O •— co CD £ +3 -Q O </> Z3 G "O ^ CD CD CU ÖJO _A> CD "O •g 'E co ÖD CD £ ë O — co CD & -Î3 JQ O </> 3 G "O ^ CD CDen
ÖD CD ^ CD "5 S co ^ E ^ ë & _F ÖJO u .E H •Ä X3 -+-• C </) ^ CD ^ -Q 5 <Ü 03 -O </> «3 Q. A> o O CU O M Q. « £= C= -7^ £= ^ CD 2 CD T3 O — CD CD "O CD ÛD _Ç Q) T3 C (Ü CD "O E O O -4—' E/) CD "O CD E -2 £ co eu /TT ^ |¥ £ § CD 00 _ÇU Q. CD CO O -Q CD 00 CD E Z CD O "O O O Q. _Q "O ^ C TO s "O .0 S= E S CD ÖJO _TO CL CD CO S Q CD S i <D TO i s ÛÛ CL CD 00 TO CL CD CO CD J= "O TO « S - S 00 C O <*> 0 O •O "O O "O <S "G C CD CD "O ^ M CD eu CL O > CL cz CD O "O > CD CU C 00 >§ 8 ? «
J*: O ^ eu =J eu "O S ^ CD O _Q i_ CD "O _ £ Ë =5 CD "O M CD K_ 00 CD TD CU iï O « -Ë § CU C "O CD c=jx
: Z3 CD -E ^ C CD 00 _çu CLJXL
CD K-_Q CD O CO 13 eu '> [S ° > L/L £ .SI. a. O 1= — A) ro ~ S 1> TO _Q CD CD NI li S c O CD C CD CD CU C •— ÖJO 4-» C "O CU ^ ÖJOO
d
^ Q. CD r- ^ C-FLÎ CD CD Q3 •+—1 IX s 00 CL) " zr k— co o )— CD > ^ CÜ O ^ *- TO ^ eu -§ eu L o -Q Q. > CD E , *0 a« eu CD ±= O ^ •> CD 4^ ÖJO '5 H- CL _ O CO CD A> 12 Q- "O • — « S E • S S - g a) H- 10 co o •= ^ 00 S 5 A>jz
•>
"O O £?£-<» M G a; o o ip O O P CU CD eu C. •JZ CD CD "O eu k_ p a a ) O — O C£ CD C ^ TO r C 2? S S O SU eu o CD -Q O -G CD F c £ CD ~ £ " § eu _Q CD C CD CL Q.s
CD Q-CD 00 "S E -8= O Q. h- C/) O O CL E O O CD _Q C CD •+-J •4—1 CO CU CD 3 _E co eu CD •4-' Z. CO CD E co CU .> C CD =3 QJ C_) CL CD TO •4—' •c
s-~ O CU co I- c w — ^ O O Ö £ ^ NÎ ,E— CO C_D .9- A> XJ *= c g 0 P § E £ c ai '3 § . § t 1 I: M CO CL CO CL CO CL CO Q. "O (U ÛÛ ER» c\j > CÛ DÛ Dû E O O3 "O C O Û_ ©O CD Q_ co CU "O CD _£Z E CU CU M CD TD CD "O CU _Q CD "O CZ CU > DO CD XI ' O M CD CZ CD CD p ^
£ I
DO • —£ £
•g-s
1 I CD "O CD "O O O CD "O •4—' -CZ CU C_) CU CU co c CD CD CD -t—CO 1 CD -Q £Z O CD ^Z O CD CO 'co O DO O Q. X O CD 1Q CD £ CD TD CZ CD O T3 O > CZ O Q_ O CU K— 0 0 > F CD CD CO > CO c CD CD j*:  DO c CD 0 — CD -4—1 CD DO CD C ) b O CD Q. co (ü •o "5> -C E Cü <D N Q> CD •o "O DJO D CJ — to CD ^ •43 -Q O 00 =i 5 "O ^ CD CD CU DO CZ _CD CD "O •g 'E co DJO CD £ë "5
•— CO CD ^ 43 -Q O <£ ZJ 5 "O ^ CD CD CD DJO CZ CD CD "O "O 'E co Dól o3 £ë O
— co CD £ •43 -Q 0 £ Z3 5 "O ^ CD CD cc: Dd _CD CD "O "O 'E co Dfl "5 « ë O •— CO CD OJ _Z3 -Q O £ =5 5 "O £ CD CD Cd DJC CD CD "O "O 'E co DO CDë "5
•— CO CD <D •—• -Q c_) <£ =3 ^ "O ^ CD CD CD DO _CD CD "Ö "O 'E co d4 £Z CDë O
•— co O) CD ~ -Q O 00 "O ^ CD CD OR DD <Ü Cü -D CO <U Q. Q) O cz cz CU CD "O Q-co CU CD co B» • CD •— CD "O — DJO :=•» CO GO £3 . . =3 co E E CD _Q CU DO ÖJD <D "O co O >> \ co e o3 *> j*: cog I
CZ CD "" CD O O C= CD CD CD « C C CU CU > > DO DO CZ i > CD > CD P CZ O CU O > "O C <D CD "O CD TD CZ CU CU O •4—' co CD "O CD -i3 « £ > £Z 'S o E S g DO 2 ,-ë "O 3 CD Q. DO CO CD CD CZ CU CU "O DO CD O > CD DO CD O -t—> CD "O X O 4—' ^ <*> -Q "O ^ O CD.9- >j
Q_ Q. CO CD "O -*—> co CZ CD CD _Q DO CD DO XI Z3 O CO E DO _o M— CU DO 0 O JD c CZ CD CU > CZ CD £Z -4—' CDtl
CD I M C M— O O co CD _Q O (O DO _o O Lq CD CO co CU CL CD DO CD g "O o CO CD '•+Z' CD "O O CD "O CZ C CU -9 c= CD CD "O DO "O CD 'E ' CD CO CD _ "O CD CZ > CU .S> -t-» :s O (1) CD CD 1=? to i-CO CD c E w| CU QO CD > .5? '•% c: -t-> Ç-AJ J2 § ™ Ä ' = £ O CD .9 Q. "O CU DO CD C S E 0"03
c "ë S ~n ^ • ^ CD CD "O . -4—' « « CU iz 5 s CU "O E o q5 00 ^ -S «= tIs
+ï CO ï '5 CD -û DJO OJ O o CD CO ~ DO O £ O CU • — -Q K_ O CU O > "O ^ CD M CD DO 9 IE DO CD CZ CU CD > DO ^ CD CZ - CD CD CD CD O CO > cd CTO ç > CU DJO E O oaQ. O O Q> Q. </> (Ü "O '5> .c E <Q <U N C 3 S CÜ (ü -Q (/> 03 CL 0) O o CD CL CO 03 •g CD _£Z E 03 CU rsi CD -Q 03 W) 0> •Ö (Ü £ 0) £ 0) M </> "O c O s? <D •Ö CO O Q> CD "O "O 'E co od o3 £ ë o — co CD CD •S O =3 5 "O ^ CD CD cc od O Q. Jxl CD CD £ jx: CL O CU £ CD CD -4—' CD m co O CD "O cz CU _c= CD _Q CD "O CZ CU > -S ^ co > "O «X) F O1) 0) CD "O "O 'E co oo a3 & e - s — co CD •+= O 00 3 g "O ^ CD CD Cd OO & CD E co -4—' cz O "O d O oo CD -C O <•> 'oo _o O ÛÛ CD > TD CD CD Ql CD ÛÛ ob 03 03 Q. O CD CD 'm CD *o cz O </) 'E O £Z O O _CD CD "O "O 'E co oo o5 0> ë o — co CD 2? +3 -Q o co 3 5 "O £ CD CD Cd OO CD op ~CD O > CD OO k_ CD "O E 3 .3 £ "5 CD +-* ^ « Q > CD CD "O ~U 'E co O0| c 'E ts ë O — co CD £ +3 -Q O ^ 3 5 "O £ CD CD Cd od O O -£= CJ co CZ CD O) £Z : QJ OO CU :F* .<5 CD "O O) -Q CU E CD CO CD öh E S a S) ^ < CO CU CL CD OO CD O O 3 5 Q C _CD CD "O •g E CO od cz o3 ^ i - s •— CO (D CD ~ _Q O CO 3 5 "O £ CD CD or od CD > TD OO O CO O oo c CD E 3 Ö co := CD CD •e s 3* CD 03 CU > eu CU c. CD CD oo C CD j*: CD O M i— CD "O c C CD O oo _ç oo O z: -4—» O CD _ÇD CD "O "O E C/) od o3 O> £ U •— CO <D ^ ~ .Q O <5 3 5 "O ^ CD CD Cd od CD C CD CL 3 CD -•—» CO CU Q_ c CD CO Ö z O c tu c •*-> (D 1S oo ^ CD CO CD Q3 Cd F eu CD CU jQ OO CO cz CU 'C Q- CD CD OO O _ "O 4—» c .£ 5 c c "05 o; o a> Z 5 î5 a> "O "O E </> oo "S ë -5 CO Q) CD •43 -Q O ^ 3 5 "O ^ CD CD ce: do td c O k_ oo CD ~o CD £ CD -t—1 g Kj CD > TD 0> CD "O •g E CO od "S a> ë o CO CD ^ JË -Q o 1/5 3 5 "O ^ CD CD CC OJO CU _Q CD OO eu c CD tl CD E CO §E ^ O CD OO^ CU > CD ë "O •3 .±± eu 3 • — o O CD CD CC .E > CÛ Dû ç > eu 00 E O oö TD C O
O CD Q. CO TO •G CD _£= E cu cu NJ 3 _Q-0) CD S CO S CO 03 *->- CD CD "G 00 — "05 ^
5 - 5
Si, 00 oo-É CL) O "O c <— O O CD £ 03 E o co CD O 0) Q. CO (D "O "ö> -c E <Ü <ü N Q> CD "O "O 'E co öO d c_> — co CD O) •43 -O O ^ => 5 "O ^ CD CD cc: ÖO _CD CD "O "O 'E co ÖO O) ^ ë - 5 — co CD ^ •43 -Q O <£ =3 5 "O ^ CD CD CU ÖO _CD CD •O -O CD CD ë O •— co CD £) •43 _Q O £ "O ^ CD CD cc ÖjO <* O K. Cü co JQ V) <0 Q. 0) O ÖJD O •O CZ CD E 0 CD JX: CZ :CD k_ O 0 ÖJO > >% _1Z > CO CC CD CD "O CD _Q ÖJO O -EZ CD £= CL CD CD -t—' E 03 C= CD "O ÖJO CD < CÜ CD E O CD CD E O O O > > CC CD ÖJO O TD 03 :3> § ÖJO > _C > <75 CC & CD "O g> CD _G .o -CI g S CD E S CD "O _öp _CÜ < ÛQ </) "O ÖJ3 co CD O CD C\J m > CÜ OJO CLO E O o36.2 Protocol voor geïntegreerde chrysanten teelt
Bedrijfsstrategie
Inzetten op "braakperiode" in periode 8 ???
Cultivarkeuze
Volgende aspecten laten meewegen: Tripsgevoeligheid
Gevoeligheid voor bladluizen Gevoeligheid voor pythium
Opkweek:
Gangbaar
Vooralsnog geen alternatieven voorhanden Uitgangsmateriaal niet bespuiten ???
Plantpot:
GangbaarVooralsnog geen alternatieven voorhanden
Organische bemesting
Toepassing bemestingsrichtlijn EKOAfhankelijk van aanwezige populatie bodemorganismen: Wortelduizenpoot: Chitine infrezen
Keuze maken voor goed verteerde grove natuurcompost (tripsbestrijding).
Voorraadbemesting
Recent grondmonster nodig. Schatting maken van te behalen productie Berekening maken met bemestingsrichtlijnprogramma. Maximeren op 25 % als voorraadbemesting.
Toepassen adviesmodel tijdens de teelt
Grondbewerking
Planten
Bij aanwezigheid wortelduizeridpoot, dieper planten Verder geen bijzonderheden
Teelt
Geen bijzondere handelingen
Watergift
Toepassen van fertigatiemodel, opvolgen van advieswatergift. Invoeren van gegevens kasklimaat en straling
Bijbemesting
Toepassen van bemestingsrichtlijn. Terugkoppelen met grondmonsters
Plagen
Primair biologische bestrijding
Bespuiting, zo mogelijk met toegelaten biologische middelen Pas in uiterste geval chemisch ingrijpen
Zie verder tabel voor specifieke aanpak
Ziekten
Klimaatinstellingen zodanig dat condensatie volledig wordt voorkomen
Beregenen, nat worden van gewas zoveel mogelijk beperken en zo kort mogelijk
Na planten en aangieten droge periode aanhouden om potjes uit te laten drogen ter voorkoming van pythium