• No results found

Mededelingen: Swedenborg en de andere Kant

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Mededelingen: Swedenborg en de andere Kant"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

2009

swedenborg

en de

andere kant

mededelingen

w.j. hanegraaff

deel 72, no.3

Over de droom van de Rede

en de geest(en) van de Verlichting

(2)
(3)

Mededelingen van de Afdeling Letterkunde, Nieuwe Reeks, Deel 72 no. 3 Deze Mededeling werd in verkorte vorm uitgesproken in de vergadering van de Afdeling Letterkunde, gehouden op 14 januari 2008.

(4)

Amsterdam, 2009

KNAW

Press

Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen

Swedenborg en de andere Kant

Over de droom van de Rede en de geest(en)

van de Verlichting

(5)

F 020 6656411, info@aksant.nl, www. aksant.nl

Voor het bestellen van publicaties:

T 020 8500150, info@aksant.nl

Tekstopmaak en redactie: Ellen Bouma

Ontwerp omslag: edenspiekermann, Amsterdam

iSBN 978-90-6984-598-2

Het papier van deze uitgave voldoet aan ∞ iso-norm 9706 (1994) voor permanent houdbaar papier.

© 2009 Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schrifte-lijke toestemming van de rechthebbende, behoudens de uitzonderingen bij de wet gesteld.

(6)

inleiding: swedenborg in de zweedse academie

Sinds september 2006 treffen bezoekers van de Koninklijke Zweedse Academie van Wetenschappen bij de ingang een plaquette aan, waarop te lezen valt dat één van de zgn. Memory of the World-collecties van UNESCO in dat gebouw wordt bewaard. Het gaat om een omvangrijke verzameling manuscripten (ca. 20.000 pagina’s) van één van de vroegere leden van de academie, Emanuel Swedenborg (1688-1772). Op dit moment bevinden zich op de lijst van de UNESCO slechts drie andere Zweedse archieven, te weten die van Astrid Lindgren, Ingmar Berg-man en Alfred Nobel.1

Dit gegeven kan op het eerste gezicht verbazing wekken. in het collectieve geheugen van de hedendaagse academische wereld leeft Swedenborg immers bepaald niet voort als een wetenschapper, maar als de Geisterseher en

Erz-phantast unter allen Phantasten die door immanuel Kant in 1766 op

vermake-lijke wijze werd afgeserveerd in het laatste van zijn voorkritische geschriften,

Träume eines Geistersehers.2 Zelfs in zeer recente studies als Martin Schönfelds

The Philosophy of the Young Kant valt nog te lezen dat

‘[Kant] did not assail a philosopher or theologian, but a mystic and assessor at the Swedish board of mines. His target was not an otherwise respectable theory, but a dreadful concoction of the fantastic and the occult’.3

Op basis van een dergelijke karakteristiek zou men zich terecht kunnen afvra-gen hoe een dergelijke man destijds lid kon worden van de Zweedse Academie. De verklaring is eenvoudig. Uit Schönfeld’s formulering (en zijn analyse als

1 Cf. Jonsson, ‘Foreword’, ix.

2 Verwijzingen in dit artikel zijn naar de Reclam-uitgave van 1976, bezorgd door Rudolf Malter.

(7)

geheel) wordt pijnlijk duidelijk dat hij geen enkele poging heeft ondernomen zich enigszins te verdiepen in Swedenborg en zijn werk, en daardoor ook niet op de hoogte is van het feit dat de Zweed in werkelijkheid een filosoof en na-tuurwetenschapper was met een omvangrijk wetenschappelijk oeuvre en een uitstekende internationale reputatie. Wat dit gebrek aan basiskennis over het mikpunt van Kants polemiek betreft is hij helaas geheel representatief voor hoe door Kantspecialisten ten minste sinds Kuno Fischer in de negentiende eeuw en – behoudens een enkele uitzondering – eigenlijk nog tot op heden met het geval Swedenborg wordt omgegaan.4 De regel blijkt daarbij te zijn dat Kant zelf

kritiekloos wordt geaccepteerd als de enige gezaghebbende bron betreffende Swedenborg. Vrijwel geen enkele vertegenwoordiger van het academische Kant-onderzoek blijkt zelfs maar oppervlakkig vertrouwd te zijn met de toch behoorlijk omvangrijke kritische secundaire literatuur over de Zweed;5 en

hoe-wel Kant zelf de moeite had genomen zich door Swedenborgs volledige hoofd-werk, de achtdelige Arcana Coelestia (1748-1756),6 heen te werken, blijkt er bij

nader onderzoek sinds de negentiende eeuw nauwelijks een Kantspecialist te vinden die Swedenborgs geschriften zelfs maar lijkt te hebben doorgebladerd. Het gevolg is een eenzijdig en vertekend beeld, niet alleen van Swedenborg, maar ook van Kant.

4 Voor een overzicht van hoe Swedenborg wordt besproken in het academische Kant-onderzoek sinds de negentiende eeuw verwijs ik naar Hanegraaff, ‘Swedenborg aus der Sicht von Kant und der akademischen Kant-Forschung’.

5 Relatieve uitzonderingen op de regel zijn Julius Ebbinghaus, ‘Kant und Swedenborg’ en Alison Laywine, Kants Early Metaphysics. Het feit dat de meeste studies over Swedenborg vanouds gepubliceerd worden door uitgevers verbonden met één van de Swedenbor-giaanse kerkgenootschappen zegt meer over het relatieve gebrek aan belangstelling voor zijn werk binnen de academische wereld dan over de wetenschappelijke kwaliteit van deze literatuur. Een goede ingang tot het Swedenborgonderzoek is Woofenden, Swedenborg

Ex-plorer’s Guidebook. Van de vele Swedenborgbiografieën noem ik hier speciaal: Sigstedt, Swedenborg Epic; Benz, Emanuel Swedenborg; en Lamm, Emanuel Swedenborg. De beste

hedendaagse specialist, die zich met name heeft geconcentreerd op de vroege wetenschap-pelijke Swedenborg is Inge Jonsson; zie met name zijn Swedenborgs korrespondenslära;

Visionary Scientist; en Drama of Creation. Voor een uitstekende staalkaart van het moderne

Swedenborgonderzoek zie Rose, Shotwell & Bertucci, Scribe of Heaven. Deze laatste bundel is bedoeld als een companion volume bij het ambitieuze ‘New Century Edition’ project van de Amerikaanse Swedenborg Foundation, die zich tot doel stelt alle werken van Sweden-borg in nieuwe vertalingen beschikbaar te maken, inclusief annotaties en inleidende essays van onafhankelijke academische specialisten.

6 Swedenborg, Arcana Caelestia (in de eerste editie werd de titel gespeld als Coelestia). Het eerste deel van de nieuwe ‘New Century Edition’ (zie noot 5), met een inleiding van on-dergetekende, verschijnt in 2008. Voor een kritische analyse van het werk, zie Hanegraaff,

(8)

de constructie van een academische herinnering

De casus Kant-Swedenborg is illustratief voor een problematiek van algeme-nere relevantie: de spanning tussen enerzijds kritische geschiedschrijving, en anderzijds wat door de Egyptoloog en religiewetenschapper Jan Assmann in een serie belangrijke publicaties is gedefinieerd als Gedächtnisgeschichte of

Mnemohistory.7 Niet alleen ons individuele, maar ook ons collectieve en

histori-sche geheugen, zo betoogt Assmann, is uitermate selectief: de verhalen die wij elkaar vertellen over ‘wat er is gebeurd’ – bijvoorbeeld in het geval van Kant en Swedenborg – zijn vrijwel altijd simplificaties, die op gespannen voet staan met de complexiteit van de werkelijkheid zoals die naar voren komt uit kritische studie van het beschikbare bronnenmateriaal. Tegelijkertijd kan er nauwelijks twijfel over bestaan dat de dominante mnemohistorische verhalen over het verleden historisch van veel grotere invloed zijn dan de misschien accuratere maar ook veel complexere verhalen van specialisten. Geschiedenis wordt ge-maakt op basis van hoe wij de werkelijkheid waarnemen, niet op basis van hoe zij feitelijk is. Voor historici is dat uiteraard een zorgwekkend gegeven.

De spanning tussen mnemohistory en historiografie is met name van groot belang omdat ons geheugen, zowel op individueel als op collectief niveau, con-stitutief is voor onze identiteit: wij zijn het verleden dat we ons herinneren, en als we gedwongen worden onze dominante mnemohistorische verhalen te herzien, omdat deze niet in overeenstemming blijken met de feiten, worden we tevens gedwongen ons opnieuw af te vragen wie wij eigenlijk zijn en waar we voor staan.8 Het is vanuit dit perspectief dat de confrontatie tussen Kant en

Swedenborg ons iets wezenlijks kan leren over de confrontatie in de achttiende eeuw tussen enerzijds wetenschap en rationaliteit, en anderzijds het complexe terrein dat wel eens is aangeduid als das Andere der Vernunft.9 De Verlichting

kon er slechts in slagen haar eigen historische identiteit te definiëren, te de-marceren, te bevestigen en in stand te houden door deze impliciet of expliciet af te zetten tegen het ‘andere’ dat men afwees: het ‘onbegrensde land’, zoals Kant

7 Assmann, Das kulturelle Gedächtnis; idem, Religion und kulturelles Gedächtnis; idem,

Mo-ses the Egyptian. Zie ook mijn kritische opmerkingen in Hanegraaff, ‘Trouble with Images’,

111-112.

8 Voor dit verband tussen mnemohistory en de politics of identity, vgl. Hanegraaff, ‘Forbid-den Knowledge’.

(9)

het formuleert,10 van de irrationele en occulte verbeelding.11 De confrontatie

tussen Kant en Swedenborg illustreert echter dat dit Andere der Vernunft een grotendeels imaginaire polemische constructie was en is, een simplificatie die de historische werkelijkheid geweld aan doet: de Swedenborg die voortleeft in ons collectieve academische geheugen blijkt weinig gelijkenis te vertonen met de historische Swedenborg.

in Träume eines Geistersehers zien we Kant bezig, de Grenzen der Vernunft te definiëren ten opzichte van het unbegrenzte Land van metafysische droom-werelden. Men heeft vaak aangenomen dat hij dit deed vanuit een positie van vanzelfsprekende intellectuele superioriteit – siegesgewisser Überlegenheit, in de woorden van Karl Vorländer12 – zodat de Träume konden worden gezien als

niet veel meer dan een vermakelijke Spielerei waarin de kat een spelletje speelt met de muis. Paradigmatisch voor die interpretatie is een vaak geciteerde for-mulering van Kuno Fischer:

‘Swedenborg und die Metaphysiker waren für Kant … wie zwei Fliegen, die er mit einer Klappe schlagen konnte. Er schlug lachend zu’.13

Bij preciezere analyse blijkt een dergelijke interpretatie echter problematisch: de 42-jarige Kant had nog geen verzekerde academische positie, en de Kritiken en zijn latere roem lagen nog ver in de toekomst. Achter de speelse en sati-rische façade van Träume eines Geistersehers speelt zich in werkelijkheid een bloedserieuze strijd af, waarvan de uitkomst ook voor Kant zelf niet bij voor-baat vast stond, en die ging over niets minder dan de filosofische status van de metafysica als zodanig.

10 Kant, Träume, 5.

11 Een bijzonder duidelijke illustratie hiervan is Jacob Brucker (1696-1770), die met zijn

Historia Critica philosophiae (1742-1744) de grondslag legde voor de moderne

geschied-schrijving van de filosofie, en wiens werk systematisch werd geplagieerd in bijna alle en-tries over filosofie in zowel Zedlers Grosses vollständiges Universal-Lexikon (1732-1754) als Diderots Encyclopédie (1751-1765). Over Bruckers fundamentele rol voor de perceptie, definitie en demarcatie van ‘het occulte’ in de geschiedschrijving sinds de Verlichting, zie Hanegraaff, ‘Esotericism in Enlightenment Historiography.’

12 Vorländer, Immanuel Kant, 167: ‘Man muss [die Träume] selbst lesen, um die Mischung von behaglicher Ironie, keckem Witz und heiterer, ja übermütiger Laune zu empfinden, die der Stimmung siegesgewisser Überlegenheit entspringt.’

(10)

emanuel swedenborg: van wetenschap naar visioen

Om te begrijpen waarom Kant nu juist Swedenborg uitkoos om deze strijd hier uit te vechten moeten we iets meer weten over Swedenborgs leven en intellec-tuele ontwikkeling. Hij werd in 1688 geboren als zoon van een piëtistisch ge-oriënteerde Lutherse predikant, Jesper Swedberg, en vertoonde al vroeg talent voor wetenschap en filosofie. Van 1699 tot 1709 studeerde hij aan de filosofi-sche faculteit van de Universiteit van Uppsala, die werd gedomineerd door de Cartesiaanse richting, en vervolgens ondernam hij de voor jonge intellectuelen gebruikelijke meerjarige studiereis naar het buitenland. Hij studeerde geruime tijd filosofie, wiskunde, natuurkunde en toegepaste mechanica in Londen en Oxford, reisde vervolgens naar de Nederlanden (waar hij onder anderen een bezoek bracht aan Antoni van Leeuwenhoek), en van daar naar Parijs, waar hij bijeenkomsten bezocht van de Académie des Sciences. Op de terugreis naar Zweden hoopte hij in Hanover Leibniz te kunnen ontmoeten, die echter tot zijn teleurstelling op dat moment in Wenen bleek te zijn. Na zijn terugkeer in Zwe-den in 1715 bracht zijn wetenschappelijke mentor Christopher Polhem hem in contact met koning Karel Xii, die geïnteresseerd was in nieuwe wetenschap-pelijke ontdekkingen. Ook na de dood van de koning in 1718 zou Swedenborg nauwe relaties blijven onderhouden met het koninklijk huis. in 1719 werd hij samen met zijn broers en zusters door koningin Ulrika Eleonora in de adelstand verheven, zodat hij zich in plaats van Swedberg nu Swedenborg mocht noemen. Karel Xii was ook verantwoordelijk voor zijn latere benoeming als taxateur in het bestuur van de Zweedse staatsmijnen, een functie die hij vanaf 1724 en tot aan zijn pensionering zou blijven bekleden, hetgeen hem echter niet verhin-derde meerdere langdurige studiereizen naar het buitenland te maken.

Gedurende de volgende twintig jaar wijdde Swedenborg zich aan een serie ambitieuze wetenschappelijke projecten. Zijn driedelige Opera Philosophica et

Mineralia (1734) komt grotendeels voort uit zijn werk in de mijnbouw, met

gedetailleerde besprekingen op het terrein van de geologie, mineralogie, en de metallurgie van koper en ijzer. Het eerste deel echter, de Principia Rerum

Na-turalium, was een poging de fysieke wereld als geheel in mechanische en

geo-metrische termen te verklaren vanuit het ondeelbare mathematische punt.14

Swedenborgs fascinatie met dit gegeven nu blijkt aan de uiteindelijke basis te liggen van een proces van intellectuele speculatie dat uiteindelijk culmineerde in een existentiële crisis in 1744. Als het waar is dat de gehele fysieke wereld geometrisch kan worden verklaard vanuit het ondeelbare mathematische punt, dan participeert dat punt volgens Swedenborg zowel in onze eindige geschapen

(11)

wereld als in de ‘Oneindige werkelijkheid van de Schepper.’

Swedenborgs ambitie was de Cartesiaanse kloof tussen res extensa en res

co-gitans te overwinnen zonder het geloof in een scheppergod op te hoeven geven.

Anders dan men misschien zou verwachten was hij fel gekant tegen Descartes’ eigen concept van spiritus animales als een soort bemiddelende instanties tus-sen lichaam en ziel gelocaliseerd in de pijnappelklier: hij verwierp deze notie met bijtende ironie als occult obscurantisme. in plaats daarvan poogde hij de menselijke ziel zelf in strikt mechanische termen te verklaren, als een eindige entiteit die net als het lichaam onderworpen is aan strikt mechanische wetten. Als Swedenborg op dit punt van zijn carrière was overleden, zou hij vermoede-lijke de geschiedenis zijn ingegaan als voorloper van een radicaal Verlichtings-materialisme in de lijn van La Mettrie’s L’homme machine.15

Vanuit de leidende vraagstelling hoe en waar de ziel aanwezig en werkzaam is in het menselijk lichaam wierp Swedenborg zich nu, vanaf circa 1734, met enorme energie op een serie omvangrijke anatomische studies, resulterend in zijn tweedelige Oeconomia Regni Animalis (1740/1741) en zijn driedelige maar onvoltooid gebleven Regnum Animale (1744/1745), dat nooit verder is gekomen dan gedetailleerde besprekingen van het spijsverteringssysteem, de klieren, de urinewegen, het ademhalingsstelsel en de smaak-, reuk- en tastzin. Het was op dit punt dat Swedenborg in een diepe midlife crisis geraakte, onge-twijfeld vanwege zijn toenemende besef dat hij er ondanks al zijn pogingen niet in slaagde, in het domein van de zogeheten ‘bezielde natuur’ iets anders aan te treffen dan pure materie. De crisis is in detail gedocumenteerd in Swedenborgs dagboekaantekeningen tijdens een studieverblijf in Nederland in 1744.16 Deze

aantekeningen werden in toenemende mate gedomineerd door beschrijvingen en interpretaties van zijn dromen, met een emotioneel hoogtepunt in de dagen rond Pasen, die hij doorbracht in Delft en Den Haag. Swedenborg worstelde met het conflict tussen enerzijds zijn wetenschappelijke ambities, inclusief zijn sterke behoefte aan persoonlijke academische roem en prestige, en an-derzijds de lange tijd genegeerde stem van de Luthers-piëtistische vroomheid uit zijn jeugd, die zich nu met alle kracht opnieuw deed gelden en hem opriep zijn intellectuele arrogantie te laten varen en zich blind over te geven aan de wil van God, ook als dat zou inhouden dat hij zijn wetenschappelijke werk moest opgeven. De crisis culmineerde in een extatisch visioen van Christus op de dag na Pasen, dat de scheidslijn markeert tussen Swedenborgs vroege

15 ibid., 42-43.

16 Bergquist, Swedenborgs Dream Diary (bevat een Engelse vertaling van het Zweedse origineel, met uitvoerige commentaren).

(12)

wetenschappelijke en zijn latere visionaire carrière.17

Om nu te begrijpen waarom een filosoof als Kant zich later zou verdiepen in de denkwereld van een piëtistische bekeerling is het van cruciaal belang, te beseffen dat Swedenborgs latere visionaire geschriften niet het gevolg zijn van een simpele verwerping van wetenschap en rationaliteit ten gunste van religieuze vroomheidsidealen, maar dat de crisis zelf en zijn latere wereldbeeld juist met dwingende logica voortkomen uit zijn eerdere wetenschappelijke speculaties. in 1741 of 1742 had Swedenborg een korte tekst geproduceerd, die bekend is als de Clavis Hieroglyphica. Anders dan de titel zou kunnen doen vermoeden gaat het om een uitermate technische exercitie in formele logica op een mathematische grondslag, waarin Swedenborg een systeem van regels (regulae) ontwikkelt die ten grondslag zouden liggen aan hoe het domein van de fysieke wereld correspondeert met dat van de menselijke psyche en van de metafysische werkelijkheid ofwel God.18 De eerste set van drie stellingen kan

als volgt worden samengevat: in de natuur is sprake van een kracht, aangeduid met de technische term conatus, waaruit beweging voortkomt; in de mens is sprake van een kracht die wordt aangeduid als de wil, waaruit handeling voort-komt; in God is sprake van een kracht aangeduid als Providentie, waaruit God’s werking voortkomt.19 in de verdere stellingen wordt deze driedeling verder

uitgewerkt, zoals bijvoorbeeld in sectie iii: Er is geen beweging zonder

conatus, maar er is conatus zonder beweging.

Als immers iedere conatus zou uitbreken in open beweging, dan zou de wereld vergaan, omdat er geen evenwicht zou zijn.

Er is geen handeling zonder wil, maar er is wil zonder handeling. Als im-•

mers iedere wil zou uitbreken in open handeling, zou de mens vergaan, want er zou geen redelijke balans of modererende rede zijn.

Er is geen Goddelijke werking zonder Providentie, maar er is Providentie •

die zonder werking of effect blijft. Als immers alle Providentie werking en effect zou hebben, dan zou de menselijke samenleving niet kunnen bestaan zoals hij is, want er zou geen werkelijk gebruik van menselijke vrijheid zijn.20

Enzovoort. Deze droge en systematische trant van redeneren is buitengewoon

17 Over deze crisis en het verband met Swedenborgs latere Christologie, zie Hanegraaff, ‘Seminal Essence of Divinity’.

18 Zie de analyse van deze tekst in Hanegraaff, Swedenborg, Oetinger, Kant, 3-11. 19 Swedenborg, Clavis # 1.

(13)

karakteristiek voor Swedenborg, niet alleen in zijn wetenschappelijke periode, maar zelfs in zijn latere visionaire geschriften.

De conclusie die Swedenborg in zijn Clavis bereikt had was dat de drie ‘we-relden’ van God, de mens, en de natuur met elkaar in een verhouding staan van niet-causale correspondentie. Dit concept kan worden verduidelijkt aan de hand van een voorbeeld dat niet van Swedenborg stamt maar van ondergetekende.21

Een symfonie bestaat uit geluidsfrequenties die vanuit natuurkundig perspec-tief exact kunnen worden geregistreerd en geanalyseerd. De luisteraar echter neemt muzikale verbanden waar, die voor hem of haar een zin, samenhang en betekenis hebben die geheel los staat van het fysieke substraat van geluidsfre-quenties. De twee niveaus corresponderen weliswaar exact met elkaar, maar zijn niettemin geheel autonoom: er is namelijk geen enkele manier om vanuit het ene niveau het andere te bereiken. Om de vergelijking met Swedenborg compleet te maken kunnen we het voorbeeld nemen van Johannes Brahms, die naar eigen zeggen geloofde dat zijn muziek regelrecht van God kwam.22 Als

men zoiets gelooft dan is er nog een derde niveau: de goddelijke boodschap als zodanig.

Swedenborgs omslag van wetenschapper tot visionair kan met dwingende logica worden verklaard vanuit dit theoretische concept van correspondenties. Hij zocht naar een theory of everything die het mogelijk zou moeten maken, de bovennatuurlijke dimensie van de goddelijke Oorzaak logisch en consistent in verband te brengen met de natuurlijke wereld zoals die zich aan de mens manifesteert. Swedenborg moest nu erkennen dat zijn jarenlange pogingen de ziel te betrappen in de materie in het licht van zijn correspondentietheorie evenveel kans van slagen hadden als de pogingen van een dove natuurkundige, muzikale zin en betekenis te vinden in grafieken van geluidsfrequenties. De natuurwetenschapper in hem verzette zich natuurlijk tegen die conclusie, van-daar de innerlijke worsteling van 1744, maar de logicus in hem kon niet anders dan erkennen dat als hij iets zinnigs wilde zeggen over de ziel of over God, het geen enkele zin meer had, nog verder te blijven zoeken in het domein van de natuurlijke wereld.

Zijn nieuwe focus volgde al even logisch uit de theorie: het ‘Boek van de Na-tuur’ dat natuurwetenschappers trachtten te lezen werd immers traditioneel geacht te corresponderen met het ‘Boek van de Openbaring’, de Bijbel. Van 1748 tot 1756 werkte Swedenborg aan zijn hoofdwerk Arcana Coelestia, een gigan-tisch commentaar op Genesis en Exodus vermengd met uiterst gedetailleerde

21 Het voorbeeld is in meer detail uitgewerkt in Hanegraaff, Swedenborg, Oetinger, Kant, 3-11.

(14)

beschrijvingen van visionaire reizen naar de hemel en de hel, inclusief gesprek-ken met engelen en de geesten van de overledenen. De eerste paragraaf van de

Arcana bevat de grondthese van het werk als geheel:

‘Het Woord in het Oude Testament bevat de mysteriën van de hemel, en ieder detail ervan gaat over de Heer, zijn hemel, de kerk, geloof, en alle dingen van het geloof; maar geen menselijk wezen begrijpt dit uit de letter.’23

Achter de letterlijke betekenis van de bijbelse tekst ligt dus een verborgen be-tekenis. Zoals de ziel niet kan worden gevonden in de materie, is het ook op het niveau van bijbelexegese volstrekt onmogelijk de diepere betekenislaag af te leiden uit de letterlijke tekst: de boodschap kan alleen worden ontsloten door directe goddelijke openbaring. Swedenborg nu claimt daartoe te zijn uitver-koren: God heeft hem sinds 1744 vergund, zo schrijft hij, zich vrij te bewegen in de wereld van geesten en engelen, waardoor hem de ware betekenis van de Heilige Schrift tot in alle details is onthuld.

De exegetische gedeeltes van de Arcana Coelestia zijn gebaseerd op een ex-treme vorm van allegorische interpretatie, waarin ieder woord blijkt te cor-responderen met een geheel ander ‘innerlijk’ concept: ‘wolk’ betekent bijvoor-beeld ‘de letterlijke betekenis van de Bijbel’, ‘oren’ betekenen ‘gehoorzaam-heid’, ‘aarde’ betekent ‘de kerk’, ‘paard’ betekent ‘het intellect’, enzovoort. Het verbazende is dat Swedenborg er in slaagt om via dit proces van consequente decodering een samenhangend verhaal te vertellen: Genesis gaat in werkelijk-heid over de innerlijke ontwikkeling van Christus en de historische ontwikke-ling van het religieuze bewustzijn, en Exodus gaat over de ontwikkeontwikke-ling van de ware kerk.24

een andere kant

Vanouds hebben lezers zich echter meer geïnteresseerd voor Swedenborgs be-schrijvingen van de hemel en de hel en zijn gesprekken met geesten en engelen dan voor deze ellenlange en, eerlijk gezegd, gortdroge exegetische exercities. Ook Kant was wat dat betreft geen uitzondering. Voor zover we kunnen nagaan begon hij zich rond 1763 voor Swedenborg te interesseren, aanvankelijk vooral omdat vrienden en bekenden hem steeds opnieuw naar zijn mening vroegen.

23 Swedenborg, Arcana Coelestia # 1 (vertaling WJH).

24 Voor Swedenborgs bijbelexegese in de Arcana Coelestia, zie Hanegraaff, Swedenborg,

(15)

Zijn nieuwsgierigheid bleek uiteindelijk groot genoeg om hem (als één van de zeer weinigen in Duitsland) ertoe te brengen de acht zware delen van de

Ar-cana Coelestia aan te schaffen en grondig te bestuderen.

Kants Träume eines Geistersehers, erläutert durch Träume der Metaphysik bestaat uit een inleiding en twee hoofddelen, die als respectievelijk ‘dogma-tisch’ en ‘historisch’ worden gepresenteerd. in het eerste deel gaat het over het metafysische concept van een ‘geestenwereld’ als zodanig; het tweede deel gaat meer specifiek over Swedenborg. Een gedetailleerde, hoofdstuksgewijze analyse zou het kader van dit korte artikel te buiten gaan,25 maar de

voornaam-ste punten en conclusies kunnen als volgt worden geresumeerd.

Methodisch agnosticisme

1. . in zijn eerste hoofdstuk gaat Kant in op het me-tafysische concept van een Geisterwelt. Hij concludeert dat het niet irratio-neel is een wereld van immateriële wezens als theoretische hypothese aan te nemen, maar dat het principieel onmogelijk is het feitelijke bestaan van dergelijke wezens hetzij te bewijzen hetzij te falsifiëren. Dit principe van ‘methodisch agnosticisme’ is centraal voor zijn betoog en wordt in latere hoofdstukken meermalen herhaald. Zo beargumenteert hij in het vierde hoofdstuk van deel i dat ook als ieder afzonderlijk verhaal over geestver-schijningen dubieus is, het niettemin theoretisch mogelijk blijft dat er een geestenwereld bestaat. Het is legitiem om over geestelijke wezens te den-ken wat men wil, maar men kan niets over hen weten. Deze argumentatie culmineert in een belangrijke passage aan het einde van het eerste deel, waar Kant formeel het boek van de positieve metafysica sluit en een nieuw boek opent:

‘Nunmehro lege ich die ganze Materie von Geistern, ein weitläufiges Stück der Metaphysik, als abgemacht und vollendet, beiseite. Sie geht mich künftig nichts mehr an’.26

De Leibniziaans/Wolffiaanse schoolmetafysica

2. . Bij ‘metafysica’ moet in dit verband specifiek gedacht worden aan de Leibniziaans/Wolffiaanse school-metafysica waarmee Kant wijsgerig gezien groot was geworden, maar die al evenzeer aan de basis ligt van Swedenborgs filosofische training en zijn concept van een geestenwereld. Kant en Swedenborg kwamen filosofisch gezien uit dezelfde school, en Kant kwam bij lezing van de Arcana Coelestia dan ook een conceptuele wereld tegen die hem maar al te goed bekend was.

25 Zie daarvoor Hanegraaff, Swedenborg, Oetinger, Kant, 87-107. Voor de analyse van

Träume, zie met name ook Johnson.

(16)

in hoofdstuk 2 van het eerste deel van Träume valt na te lezen hoe Kant ‘aus dem Begriffe von der geistigen Natur überhaupt’ via strikt logisch-rationele argumenten en zonder enige verwijzing naar Swedenborg het concept ont-wikkelt van een mundus intelligibilis. Niettemin blijkt Kants beschrijving er-van regelrecht te zijn ontleend aan de Swedenborgiaanse metafysica zoals die wordt uiteengezet in de Arcana Coelestia.27

Swedenborgs doctrine

3. . in het eerste hoofdstuk van deel ii van Träume geeft Kant de lezer een vrij gedetailleerde en zakelijk correcte samenvatting van Swedenborgs visionaire geestestoestanden, zijn concept van een innerlijk en uiterlijk waarnemingsorgaan, de manier waarop Swedenborg in con-tact zei te staan met engelen en geesten, de afhankelijkheidsrelatie tussen geestelijke en materiële wezens, de manier waarop engelen aan mensen kunnen verschijnen, Swedenborgs concept dat de hemel de vorm heeft van een gigantische mens (een macro-antropos28), de niet-ruimtelijke aard van

engelengemeenschappen, en de illusionaire aard van de ruimte als zodanig (een onderwerp dat hem bijzonder blijkt te hebben gefascineerd). Uit deze samenvattingen is duidelijk dat Kant Swedenborgs metafysica niet slechts had doorgebladerd maar serieus had geanalyseerd.

Een zwakheid voor metafysica

4. . Kant erkent in de loop van de Träume her-haaldelijk dat hij persoonlijk een zwakheid heeft voor deze metafysische dromen. in het vierde hoofdstuk van deel i roept hij in dat verband het beeld op van de ‘weegschaal van het verstand’ (die Verstandeswaage): de ene arm daarvan heet ‘Hoffnung der Zukunft’ en vertoont een mechanische afwijking ten opzichte van de andere arm, die van de redelijke ‘Spekulation’. Zelfs geringe argumenten ten voordele van de hoop (namelijk dat wij als geestelijke wezens zouden kunnen voortleven) blijken daardoor buitenpro-portioneel veel gewicht in de schaal te leggen; in de andere schaal echter, die van de redelijke speculatie, blijken diezelfde argumenten uit louter lucht te bestaan. Natuurlijk moet de filosoof kiezen voor de rede, maar de mecha-nische afwijking van de weegschaal ten gunste van de ‘hoop’ is, zo geeft Kant ruiterlijk toe, ‘die einzige Unrichtigkeit, die ich nicht wohl heben kann, und die ich in der Tat auch niemals heben will’.29

Inspiratie en Verbeelding

5. . Kant beargumenteert nadrukkelijk dat het theo-retisch mogelijk is en blijft – hoewel het nooit kan worden bewezen – dat er in zieners als Swedenborg sprake is van werkelijke geestelijke inspiratie of influx. Echter, indien een ziener werkelijk invloeden ontvangt uit een

27 Hanegraaff, Swedenborg, Oetinger, Kant, 92. 28 Zie daarover in meer detail ibid., 51-55. 29 Kant, Träume, 50.

(17)

geestelijke wereld, dan zullen die onvermijdelijk zo sterk vermengd raken met de persoonlijke verbeelding van de visionair dat het onmogelijk is em-pirisch onderscheid te maken tussen authentieke geestelijke ingevingen en de ‘groben Blendwerken’30 waarin ze zijn ingebed. Omgekeerd, zo

bena-drukt hij herhaaldelijk, mag de onbetwijfelbare aanwezigheid van fantasie-producten en illusies niet worden gebruikt als argument om een mogelijke geestelijke inwerking uit te sluiten.

Visioenen en waanzin

6. . indien we nu als theoretische hypothese uitgaan van een dergelijke geestelijke invloed, zo stelt Kant, dan veronderstelt deze aan de kant van de visionair een ongewoon gevoelig ‘zielsorgaan’. Medisch ge-zien moet een dergelijke overgevoeligheid worden beschouwd als een vorm van geestesziekte waardoor de visionair hallucinaties ziet. Als er dus een geestelijke wereld bestaat, dan zal men daarvan alleen invloeden kunnen ontvangen ten koste van het kritische oordeelsvermogen waarop men in deze wereld is aangewezen; of anders gezegd, men kan wellicht authentieke visioenen van een geestelijke wereld ontvangen, maar alleen als men een beetje gek is!

Kants bezorgdheid over zijn academische reputatie

7. . De toon van Träume is extreem defensief, en maakt keer op keer duidelijk hoezeer Kant zich er zor-gen over maakte dat zijn collega’s hem vanwege zijn aandacht voor Sweden-borg zouden kunnen verdenken van occulte sympathieën. Hij was zich er pijnlijk van bewust dat door Swedenborg überhaupt serieus te nemen bin-nen het discours van de academische filosofie, hij het risico liep zelf samen met Swedenborg buiten dat discours te belanden: ‘Denn auf eine ernsthafte Art über die Hirngespenster der Phantasten Auslegungen machen zu wol-len, gibt schon eine schlimme Vermutung, und die Philosophie setzt sich in Verdacht, welche sich in so schlechter Gesellschaft betreffen lässt.’31 Zo zien

we hem hoofdstuk na hoofdstuk bezig, de lezer ervan te overtuigen dat hij niet ten slachtoffer is gevallen aan ‘Leichtgläubigkeit.’32 Door voorbeelden

aan te halen van serieuze filosofen die zich ook met dit soort zaken hebben bezig gehouden, hoopt hij, zo schrijft hij, voldoende ‘vor Spott gesichert’ te zijn en ‘nicht für unklug gehalten zu werden.’33

in februari 1766 stuurde Kant een copie van Träume naar de destijds be-roemde filosoof Moses Mendelssohn en vroeg hem respectvol om zijn mening.

30 ibid., 37. 31 ibid., 48. 32 ibid., 60. 33 ibid.

(18)

Mendelssohn bleek niet gecharmeerd te zijn van de satirische en raillerende toon van het geschrift, die hij ongepast achtte voor een zo serieus onderwerp als de metafysica. Kants uitgebreide antwoord is bijzonder interessant. Hij erkent dat hij zich misschien inderdaad niet ‘vorsichtig und beschränkt gnug’ heeft uitgedrukt:

in der That wurde es mir schweer die Methode zu ersinnen nach welcher ich meine Gedanken einzukleiden hätte ohne mich dem Gespötte auszusetzen. Es schien mir also am rathsamsten andren dadurch zuvorzukommen, dass ich über mich selbst zuerst spottete wobey ich auch ganz aufrichtig verfah-ren bin indem wirklich der Zustand meines Gemüths hiebey wiedersinnisch ist und so wohl was die Erzehlung anlangt ich mich nicht entbrechen kan eine kleine Anhänglichkeit an die Geschichte von dieser Art als auch was die Vernunftgründe betrift einige Vermuthung von ihrer Richtigkeit zu nähren …34

Kant was zich er acuut van bewust hoezeer hij bij lezing van Swedenborg heen en weer werd getrokken tussen enerzijds zijn irritatie over ‘hersenspinsels’ en ‘ongerijmde concepten’, en zijn behoefte zich te distantiëren van metafysische fantasten en geestenzieners, en anderzijds zijn besef dat Swedenborgs gees-tenwereld niet viel los te maken van de wel degelijk respectabele en voor hem persoonlijk aantrekkelijke concepten van de Leibniziaans/Wolffiaanse me-tafysica. Sterker nog: Swedenborgs Arcana Coelestia deden hem beseffen dat de implicaties van de metafysische traditie waarin hij was grootgebracht niet beperkt konden blijven tot het ‘veilige’ domein van academische conceptuele abstracties: de filosofie zelf bleek zeer effectief te kunnen worden gebruikt om intellectuele legitimiteit te verlenen aan het domein van het occulte.

conclusies: westerse esoterie en politics of identity

Träume eines Geistersehers is een kerntekst betreffende het complexe

histori-sche proces in de loop waarvan de Verlichting, gedurende de achttiende eeuw, haar eigen identiteit definieerde en consolideerde door deze polemisch af te grenzen van het domein van das Andere der Vernunft. Swedenborg was uiter-mate geschikt om als sleutelfiguur te dienen in Kants bijdrage aan dat proces, maar hij was tegelijkertijd een bijzonder lastige keus, juist omdat hij zélf zo

34 Kant, brief aan Moses Mendelssohn, 8 april 1766, bijlage in: Kant, Träume (Malter ed.), 113-114.

(19)

overduidelijk een man van de Verlichting was. De titel van de beroemde ets van Francisco Goya, De Droom van de Rede brengt Monsters voort is perfect van toepassing. De metafysische drogbeelden waarvan Kant zich in de Träume pro-beerde los te maken kwamen – zo besefte hij maar al te goed – niet van bui-ten, maar waren inderdaad voortbrengselen van de Rede zelf: ze kwamen met dwingende logica voort uit de speculaties van een filosoof en wetenschapper uit de post-cartesiaanse school, en leken als twee druppels water op de respec-tabele metafysica van Leibniz en Wolff. In tegenstelling tot de meeste van zijn latere commentatoren was Kant zelf zich pijnlijk van dat feit bewust. Hij had zijn Träume dan ook kunnen schrijven als een strikt zakelijke en technische verhandeling over de status van de metafysica, aan de hand van het concept van een geestenwereld, maar daarmee zou hij Swedenborg droit de cité hebben verleend binnen de citadel van de academische wetenschap. Dat het geloof in een geestenwereld weliswaar geen empirische basis heeft, maar wel verenig-baar is met de rede, was een conclusie waarmee hij alleen meende te kunnen wegkomen door een rookgordijn op te trekken van zelfspot en satire.

En met succes: slechts weinig commentatoren hebben het sindsdien nodig gevonden, een blik achter de façade te werpen. Het gevolg was dat de feitelijke complexiteit van dit hoofdstuk uit het Verlichtingsdebat ten prooi viel aan de historische vergetelheid, ten gunste van een simplistisch dualisme van rede versus irrationaliteit waarin wetenschappers en filosofen per definitie niets gemeen hebben met geestenzieners, esoterici en andere Schwärmer. Kant zelf wist wel beter. Swedenborgs ontologische concept van een mundus intelligibilis was identiek aan dat van Kant zelf, en merkwaardig genoeg waren de twee het zelfs eens op het vlak van de epistemologie:35 gesteld dat zo’n geestelijke

wereld bestaat, dan heeft de menselijke geest er principieel geen toegang toe. Ook Swedenborg benadrukte dat punt in alle toonaarden; het enige verschil met Kant – en natuurlijk is het een groot verschil – was dat hij daaraan toe-voegde dat de kloof op wonderbare wijze was overbrugd uit de andere richting, namelijk door een directe openbaring van God aan zijn uitverkoren instrument Emanuel Swedenborg.

De casus Kant-Swedenborg is representatief voor het vakgebied waarmee ik mij sinds 1999 aan de Universiteit van Amsterdam mag bezig houden36 en

dat sinds zo’n vijftien jaar een snelle academische opmars aan het maken is.37

35 Voor dit belangrijke punt, zie Hanegraaff, Swedenborg, Oetinger, Kant, 104-107. 36 Voor de leerstoelgroep Geschiedenis van de Hermetische filosofie en verwante stro-mingen, zie www.amsterdamhermetica.nl

37 Voor een historisch overzicht van deze ontwikkeling, zie Hanegraaff, ‘Study of Western Esotericism;’ idem, ‘Ten Years.’

(20)

De term ‘Westerse esoterie’ wordt als parapluterm gebruikt voor een complex van historische stromingen en ideeënstelsels sinds de late oudheid, die tenmin-ste gemeen hebben dat ze plegen te worden geassocieerd met wat ik hier heb aangeduid als das Andere der Vernunft: van gnostiek en hermetica, astrologie, alchemie en magie, de prisca theologia van de Renaissance, paracelsisme, Ro-zenkruisers, Christelijke theosofen als Böhme en – inderdaad – Swedenborg, tot aan de vele verschijningsvormen van occultisme en daaraan verwante vor-men van ‘alternatieve religiositeit’ sinds de negentiende eeuw, tot en met de New Age.38

Op al deze terreinen, van de late oudheid tot op heden, treffen we een si-tuatie aan die structureel vergelijkbaar is met wat we hebben gezien in het voorbeeld van Swedenborg. in onze collectieve academische herinnering leven dergelijke stromingen en auteurs voort als het negatieve spiegelbeeld van onze

eigen identiteit; of met andere woorden, onze mnemohistorische constructie

van ‘het occulte’ en onze beeldvorming van onszelf en waar wij voor staan zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden – de ene bestaat niet zonder de andere. Vandaar dat het potentieel riskant is, onze herinnering op dit vlak kritisch te toetsen aan de historische feiten: onze eigen zo zorgvuldig gekoesterde identi-teit komt daarbij namelijk in het geding.

Niettemin is precies dit soort kritische toetsing uiteraard onze wetenschap-pelijke plicht. De Newton-biograaf Richard Westfall formuleerde het in 1980 als volgt:

‘i have undertaken to write a biography of Newton, and my personal pre-ferences cannot make more than a million words he wrote in the study of alchemy disappear’.39

Helaas echter hebben academici in het verleden wel degelijk al te vaak toegege-ven aan de verleiding tot selectieve geschiedschrijving op basis van eigen smaak en voorkeur, zodat helden als Newton of Kant kunstmatig van vreemde smetten moesten worden gezuiverd, terwijl alchemisten of theosofen als Swedenborg iedere rationaliteit werd ontzegd. Op basis van gedegen en kritisch onderzoek naar bronnenmateriaal dat voorheen veelal is genegeerd of gemarginaliseerd wil de moderne studie van Westerse esoterie bijdragen aan een genuanceer-dere en correctere beeldvorming van ons gemeenschappelijke verleden – en daardoor misschien zelfs aan een Kritik der historischen Vernunft.

38 Voor een overzicht van de hoofdstromingen en –personen die in het vakgebied centraal staan, zie Hanegraaff et al., Dictionary of Gnosis and Western Esotericism.

(21)

bibliografie

Abell, Arthur M., Talks with Great Composers, Garmisch-Partenkirchen 1964.

Assmann, Jan, Das kulturelle Gedächtnis: Schrift, Erinnerung und politische Identität in

frühen Hochkulturen, München 1992.

–––, Moses the Egyptian: The Memory of Egypt in Western Monotheism, Cambridge Mass. / London 1997.

–––, Religion und kulturelles Gedächtnis: Zehn Studien, München 2000.

Benz, Ernst, Emanuel Swedenborg: Visionary Savant in the Age of Reason (Duits orig. 1948/1969), West Chester 2002.

Bergquist, Lars, Swedenborgs Dream Diary, West Chester 2001.

Böhme, Hartmut & Gernot Böhme, Das Andere der Vernunft: Zur Entwicklung von

Ratio-nalitätsstrukturen am Beispiel Kants, Frankfurt a.M. 1983.

Ebbinghaus, Julius, ‘Kant und Swedenborg’, in: Ebbinghaus, Gesammelte Aufsätze,

Vor-träge und Reden, Hildesheim 1968(oorspr. uitgave in Jahrbuch des Auslandsamtes der

deutschen Dozentenschaft [1943], 80-94)

Fischer, Kuno, Immanuel Kant und seine Lehre. 1. Theil: Entstehung und Grundlegung der

kritischen Philosophie, 4e ed., Heidelberg 1898.

Hanegraaff, Wouter J., ‘The Study of Western Esotericism: New Approaches to Christian and Secular Culture’, in: Peter Antes, Armin W. Geertz & Randi R. Warne (red.), New

Approaches to the Study of Religion, vol. I: Regional, Critical, and Historical Approaches

(Religion and Reason 42), Berlijn / New York 2004, 489-519.

–––, ‘Forbidden Knowledge: Anti-Esoteric Polemics and Academic Research’, Aries 5:2 (2005), 225-254.

–––, Swedenborg, Oetinger, Kant: Three Perspectives on the Secrets of Heaven (Sweden-borg Studies 18), West Chester 2007.

–––, ‘The Trouble with images: Anti-image Polemics and Western Esotericism’, in: Olav Hammer & Kocku von Stuckrad (red.), Polemical Encounters: Esoteric Discourse and

Its Others (Aries Book Series: Texts and Studies in Western Esotericism 6), Leiden /

Boston 2007, 107-136.

–––, ‘Swedenborg aus der Sicht von Kant und der akademischen Kant-Forschung’, in: Friedemann Stengel (red.), Kant und Swedenborg: Zugänge zu einem umstrittenen

Verhältnis, Tübingen 2008, 157-172.

–––, ‘The Seminal Essence of Divinity: Swedenborgs Understanding of Jesus Christ’, in: Olav Hammer (red.), Alternative Christs, Cambridge, 2009, 131-149.

–––, ‘Western Esotericism in Enlightenment Historiography: The Case of Jacob Brucker’, in: Andreas Kilcher (ed.), Constructing Tradition: Means and Myths of Transmission in

(22)

–––, ‘Ten Years of Studying and Teaching Western Esotericism,’ in: Wouter J. Hanegraaff & Joyce Pijnenburg (red.), Hermes in the Academy: ‘Ten Years’ study of Western

Esoteri-cism at the University of Amsterdam, Amsterdam University Press: Amsterdam 2009,

17-29.

Hanegraaff, Wouter J. (red.) in samenwerking met Antoine Faivre, Roelof van den Broek & Jean-Pierre Brach, Dictionary of Gnosis and Western Esotericism, 2 dln., Leiden / Boston 2005.

Johnson, Gregory R., ‘A Commentary on Kants Dreams of a Spirit-Seer,’ ongepubliceerde Ph.D. dissertatie, Catholic University of America 2001.

Jonsson, inge, Swedenborgs korrespondenslära (Acta Universitatis Stockholmiensis 10), Stockholm / Göteborg / Uppsala 1969.

–––, Visionary Scientist: The Effects of Science and Philosophy on Swedenborgs Cosmology (Swedenborg Studies 8) (orig. 1971), West Chester 1999.

–––, A Drama of Creation: Sources and Influences in Swedenborgs Worship and Love of God (Swedenborg Studies 16), West Chester 2004.

–––, ‘Foreword’, in: Hanegraaff, Swedenborg, Oetinger, Kant, ix-xiv.

Kant, immanuel, Träume eines Geistersehers, erläutert durch Träume der Metaphysik (Rudolf Malter, red.), Stuttgart 1976.

Lamm, Martin, Emanuel Swedenborg: The Development of his Thought (Zweeds orig. 1915), West Chester 2000.

Laywine, Alison, Kants Early Metaphysics and the Origins of the Critical Philosophy (North American Kant Society Studies in Philosophy 3), Atascadero 1993.

Rose, Jonathan S., Stuart Shotwell & Mary Lou Bertucci (red.), Scribe of Heaven:

Sweden-borgs Life, Work, and Impact, West Chester 2005.

Schönfeld, Martin, The Philosophy of the Young Kant: The Precritical Project, Oxford 2000.

Sigstedt, Cyriel Odhner, The Swedenborg Epic: The Life and Works of Emanuel

Sweden-borg, London 1981.

Swedenborg, Emanuel, Opera Philosophica et Mineralia, 3 vols., Dresden 1734. –––, Oeconomia Regni Animalis in Transactiones Divisa, 2 vols., Amsterdam 1740-1741. –––, Regnum Animale anatomice, physice et philosophice perlustratum cujus pars septima

de anima agit, Den Haag / Londen 1744-1745.

–––, Arcana Caelestia, quae in Scriptura Sacra seu Verbo Domini sunt detecta, nempe quae

in Genesi et Exodo una cum mirabilibus quae visa sunt in Mundo Spirituum et in Caelo Angelorum (8 dln.), London 1949-1973.

–––, Clavis Hieroglyphica Arcanorum Naturalium et Spiritualium, per Viam

Repraesentati-onum et Correspondentiarum, London 1784.

Vorländer, Karl, Immanuel Kant: Der Mann und das Werk, 2e ed. Hamburg 1977.

(23)

in de Mededelingen verschenen sinds 2007 Deel 70 (jaargang 2007)

Algra, K. Conceptions and images: Hellenistic philosophical theology and 1.

traditional religion

Lokin, J.H.A., Graeca leguntur? The significance of Justinian’s novel 159 in 2.

the Württemberg v. William of Orange case (1544-1666) Deel 71 (jaargang 2008)

Franken, H., Rechtgeleerdheid in de rij der wetenschappen 1.

Wolfson, Timmerman en De Rijk, Gelijkheid in een pluriforme samenleving 2.

Curtin, D., Accumulated executive power in Europe, The ‘most dangerous’ 3.

branch of government and the European Union

Eijk, P.J. van der, Hersenen, lichaam en geest in het laatantieke wijsgerige en 4.

medische denken

Schilfgaarde en Nooteboom, Rechtvaardigheid en ‘fairness’, vertrouwen en 5.

gerechtigheid

Nieuwenhuis, J.H., Hoe is begrip van burgelijk recht mogelijk? Drie vormen 6.

van voorstelling: ruimte, tijd, gewicht Deel 72 (jaargang 2009)

Hartkamp, A.S., De werking van het EG-Verdrag in privaatrechtelijke ver-1.

houdingen. Opmerkingen over directe en indirecte horizontale werking van het primaire gemeenschapsrecht

Breman, J.C., Het armoederegime op het platteland van india. Verslag van 2.

een halve eeuw antropologisch onderzoek naar de toestand van landarbeid in Zuid-Gujarat

Hanegraaff, W.J., Swedenborg en de andere Kant. Over de droom van de 3.

(24)
(25)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In het Verdrag van M aastricht wordt vastgelegd dat de landen van de Europese Unie zich er toe verplichten hun economieën klaar te maken voor een m onetaire unie

Zijn weduwe Sue Mingus waakt over zijn erfenis en publiceerde zopas ,,Tonight at noon, a love story’’.. Daarin beschrijft ze haar turbulente relatie met de grote jazzman, maar ook

Het verhaal gaat over Perspe-phone, een jong meisje dat naar het rijk van de doden gaat, maar bevrijd wordt door de kinderen.. Componist

Iedere ouder twijfelt soms of hij goed bezig is, maar mensen in armoede zien het soms niet zitten om bij de regu- liere diensten aan te kloppen voor

Het gescheiden in- zamelen van afval gaat welis- waar niet zo professioneel als in Velsen (met zijladers), doch het is wel weer een stap voor- waarts naar een duurzaam

Het gescheiden in- zamelen van afval gaat welis- waar niet zo professioneel als in Velsen (met zijladers), doch het is wel weer een stap voor- waarts naar een duurzaam

Geef deze laag een Laagstijl Gloed buiten met volgende waarden Grootte: 10 px – Dekking: 15% - Kleur: zwart.. Plaats dit rechthoekje tussen twee

Omdat we willen dat zoveel mogelijk partijen de campagne omarmen, hebben we een kant-en-klare campagne ontwikkeld die alleen nog gepersonaliseerd hoeven te worden door de