• No results found

Leveren en laten leveren : een sociotechnische systeemanalyse in de produktiebeheersing

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Leveren en laten leveren : een sociotechnische systeemanalyse in de produktiebeheersing"

Copied!
147
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Leveren en laten leveren : een sociotechnische

systeemanalyse in de produktiebeheersing

Citation for published version (APA):

van der Zwaan, A. H. (1973). Leveren en laten leveren : een sociotechnische systeemanalyse in de produktiebeheersing. Universitaire Pers Rotterdam. https://doi.org/10.6100/IR87820

DOI:

10.6100/IR87820

Document status and date: Gepubliceerd: 01/01/1973

Document Version:

Uitgevers PDF, ook bekend als Version of Record

Please check the document version of this publication:

• A submitted manuscript is the version of the article upon submission and before peer-review. There can be important differences between the submitted version and the official published version of record. People interested in the research are advised to contact the author for the final version of the publication, or visit the DOI to the publisher's website.

• The final author version and the galley proof are versions of the publication after peer review.

• The final published version features the final layout of the paper including the volume, issue and page numbers.

Link to publication

General rights

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain

• You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal.

If the publication is distributed under the terms of Article 25fa of the Dutch Copyright Act, indicated by the “Taverne” license above, please follow below link for the End User Agreement:

www.tue.nl/taverne

Take down policy

If you believe that this document breaches copyright please contact us at:

openaccess@tue.nl

(2)

Leveren en

laten leveren

Een sociotechnische systeemanalyse

in de produktiebeheersing

(3)
(4)

Leveren en laten leveren

Een sociotechnische systeemanafyse

in de produktiebeheersing

Intern.al delivery planning and production control A sociotechnical systems analysis of a production firm (With summary in English)

Proef schril t

ter verkrijging van de graad van doktor in de technische wetenschappen

aan de Technische Hogeschool te Eindhoven,

op gezag van de rektor magnifikus, prof. dr. ir. G. Vossers, voor een kommissie aangewezen door het Kollege van Dekanen in het openbaar te verdedigen

op vrijdag 16 november 1973te16.00 uur

door

Adrianus Hendrikus van der Zwaan

geboren te Helenaveen

1973

(5)

Dit proefschrift is goedgekeurd door

Eerste promotor: prof. dr. L.U. de Sitter

Tweede promotor: prof. ir. W. Monhemius

(6)

Voorwoord

Het bedrijf ODA B.V. te St. Oedenrode waarin wij gedurende ruim een halfjaar fulltime te gast waren en waarin ons zonder reserve alle benodigde onderzoeksfaciliteiten gegeven werden, verdient onze zeer grote erkente· lijkheid. Hoewel wij met nagenoeg alle werknemers in het bedrijf meer of minder frekwent kontakt hebben gehad en onze dank daarom eigenlijk iedereen betreft, zijn wij behalve aan de direktie, speciale dank verschul-digd aan de chefs en bazen van de produktieafdelingen.

Voorts ben ik in theoretisch opzicht zeer sterk geïnspireerd door prof. dr. L.U. de Sitter. Voor ingewijden zal het duidelijk zijn dat een zeer aanzien-lijk gedeelte van het in Hoofdstuk 1 behandelde theoretische model van hem afkomstig is.

Het onderzoeksgedeelte van dit boek is mede het resultaat van een goed samenwerkingsverband met ir. A.A.M. Vermeulen.

Daarnaast zijn naar de inhoudelijke kant vooral prof. ir. W. Monhemius en in redaktioneel opzicht drs. J.G.P. Reijs mij zeer behulpzaam geweest. Voor een grote hoeveeJheid reken- en tekenwerk ben ik een aantal van mijn kollega's dankbaar, vooral P.J.A. Doorakkers. J.J.P. van Knippen-bergh, J.G.A. van de Laarschot, R. Kieft en ir. J. Praagman.

Over de enorme toewijding van mevr. A.S.M. Voermans-Eskens en mevr. L.J.A. van Winkel-Hendriks kan tenslotte slechts in superlatieven gesproken worden.

(7)

Inhoud

INLEIDING 1

I. EEN SYSTEEMMODEL 3

1. Inleiding 3

1.1. Het systeemprobleem binnen de sociologie 3

1.2. Sociologische bezwaren 5

1.3. Enkele systeembegrippen gedefinieerd 8

1.4. Transformatiesystemen 10

1.5. Sociale systemen 12

1.6. Transformaties van het sociale systeem 15

l. 7. Operaties van het sociale systeem 19 1.8. Struktuur, stationarlteit en variabiliteit van het sociale systeem 23 1.9. Besturing van het sociale systeem 28 1.10. Konflikt, konfliktreduktie en macht 32 1.11. Nogmaals de sociologische kritiek 40

II. BRUIKBAARHEID VAN HET MODEL: DE METHODEN 43

1 ~~ing ~

2.1. Twee methoden van sociale systeemanalyse 44

2.2. De aspektmatige methode 46

2.3. De systeemvergelijkende methode 49

2.4. Samenvatting 52

III. HET VELD VAN ONDERZOEK 55

3. Inleiding 55

3.1. Het bedrijf 55

3.2. Het levertijdprobleem 57

3;3. Een oriënterende analyse 59

IV. TOEPASSING VAN DE ASPEKTMATIGE METHODE 65

(8)

4.1. Werkwijze en ruwe resultaten 4.2. Systeeminputs en levertijden 4.3. Systeemstruktuur en levertijden 4.4. Systeembesturing en de levertijdnorm

66

73 76 81

V. TOEPASSING VAN DE SYSTl!EMVERGELIJKENDE METHODE 87

s.

Inleiding 87

S.1.

De

produktiebesturing op twee konflikterende normen 88

S.2. Overzicht van verklaringsbronnen 92

S.3. Verklaring van de dominante operationele norm 102

5.4. Theoretische beschouwing 107

5.S. Toetsing van de machtshypothese 112

VI. SLOTBESCHOUWING 121

6.1. Verbanden met de operationele research 121

6.2. Verbanden met werkstrukturering 127

SUMMARY 133

(9)

Inleiding

Het systeembegrip wordt in de sociologie al bijna even lang gehanteerd als het vak oud is. Groepen, bedrijven, organisaties en samenlevingen worden aangeduid als sociale systemen, hetgeen globaal wil zeggen: uitgebreide netwerken van komplexe verbanden of invloeden tussen eigenschappen van mensen en/of groepen. Het begrip sociaal systeem wordt dan ook veelvul· dig gehanteerd om te benadrukken dat in de sociale werkelijkheid bijna alle faktoren meer of minder nauw met elkaar samenhangen; en voorts om aannemelijk te maken dat het in deze gekompliceerde werkelijkheid on· mogelijk is volledige beschrijvingen en kausale verklaringen van het funk· tioneren van sociale eenheden te verstrekken.

Het gebruik van het begrip is overigens in zoverre steeds gerechtvaardigd geweest dat uit talloze onderzoekingen van sociale verschijnselen in het verleden ontelbare verbanden tussen allerlei variabelen zijn gekonstateerd. Het inzicht in allerlei eigenschappen van sociale systemen is door de ge· vonden statistische relaties gegroeid. Daaromheen zijn immers 'theories of the middle range' (Merton 1957) gekonstrueerd. die het funktioneren van deze systemen binnen gegeven historische grenzen enigszins begrijpelijk

maken.

De verklaring van de aard van de relaties, het ontstaan en verdwijnen van relaties en de variabiliteit daarvan zijn echter te weinig onderwerp van theorievorming en empirische analyse geweest. De sociale werkelijkheid en daarom ook de verbanden daarbinnen zijn immers bij uitstek veranderlijk. Sociaalwetenschappelijke theorieën behoren zich daarom ook met deze aspekten bezig te houden. Dit is te weinig gebeurd; ondanks de veelvul-dige aksentuering van het systeemkarakter van de sociale werkelijkheid.

Dit hangt samen met het feit dat ondanks de lippendienst aan het so-ciaal systeem-koncept het relatiebegrip en andere relevante systeembegrip-pen te weinig systematisch zijn geanalyseerd. Gedurende de laatste jaren is daarin enige verandering te bespeuren. Het 'metafysische pathos' (Gouldner 1954) rond het begrip sociaal systeem wordt soms doorbroken door metho-dologische beschouwingen over de waarde van een sociale systeemtheorie.

(10)

En een enkele maal wordt een enigszins systematische poging gedaan met behulp van systeemtheoretische begrippen te beschrijven en te verklaren. Met name is dit het geval onder organisatietheoretici en politikologen. Bin-nen de organisatiesociologie munten deze benaderingen in het algemeen echter niet uit in helderheid en konsistentie met betrekking tot het gebruik van deze begrippen. WeHicht is dit een belangrijke oorzaak van het feit dat de verwarring terzake van de systeemtheorie binnen de sociologie zo groot is.

Definiëring van begrippen en uitwerking van een model zijn immers noodzakelijke voorwaarden voor de ontwikkeling van een sociale systeem-theorie. Hieraan zal in dit boek onder meer aandacht worden besteed. In de volgende hoofdstukken wordt immers een poging gedaan tot een sys-teemtheoretische beschrijving van een bestaande produktie-organisatie. Bij het empirisch onderzoek dat hieraan ten grondslag ligt, werd derhalve uit-gegaan van een expliciet model.

Daarom wordt de beschrijving van vier in het produktieproces elkaar opvolgende afdelingen voorafgegaan door een eerste hoofdstuk waarin dit model wordt ontvouwd. Bovendien wordt daar ingegaan op de kritiek die soms vanuit de sociologie wordt uitgeoefend op de systeemtheoretische be-schouwingswijze.

In het tweede hoofdstuk wordt met verwijzingen naar empirische situa-ties aangegeven welke onderzoeksprocedures methodisch uit . het model voortvloeien.

In het derde en vierde hoofdstuk worden de vier produktie-afdelingen vergelijkend beschreven voor wat betreft produktienormen en -processen en de konflikten daartussen.

In het vijf de hoofdstuk komen theoretische interpretaties aan de orde en worden enkele hypothesen getoetst.

En tenslotte besluit het zesde hoofdstuk met een aantal opmerkingen over de plaats van de gevolgde aanpak ten aanzien van enkele andere be-naderingswijzen van organisaties.

(11)

I.

Een systeemmodel

1. INLEIDING

Alvorens het mogelijk is een konkrete organisatie systeemtheoretisch te beschrijven, is het noodzakelijk een model uit te werken. Alle relevante systeembegrippen dienen daarin te zijn gedefinieerd; maar bovendien be-hoort het een model te zijn voor een sociaal, dat wil zeggen voor een dyna-misch, doelgericht funktionerend systeem. Uitgaande van enkele zeer alge-mene definities zal het betoog stapsgewijze daarop worden toegespitst. Het lijkt echter zinvol de bespreking van het model, die het hoofdbestanddeel van dit hoofdstuk zal vormen, te laten voorafgaan door een globale schets van de bezwaren die vooral van sociologische zijde tegen een sociale sys-teemtheorie dikwijls worden aangevoerd. Deze kritiek zal na de presenta-tie van het model nogmaals aan de orde komen om te zien in hoeverre deze in ons geval van toepassing blijft.

1.1. HET SYSTEEMPROBLEEM BINNEN DE SOCIOLOGIE

Met betrekking tot de systeembenadering verkeert de sociologie in een dubbelzinnige situatie. Enerzijds kan immers gesteld worden dat de

be-oefenaars van deze wetenschap in het algemeen zeer vertrouwd lijken te zijn met sociale systeemtheorieën. Maar anderzijds kan men er niet buiten een zeer grote onbekendheid met systeemtheorie te konstateren.

Deze situatie kan als volgt nader uitgewerkt worden.

Tot heden kan het struktureelfunktionalisme worden aangemerkt als de meest uitgewerkte sociologische theorie terzake van het sociale systeem. Om dit aannemelijk te maken behoeft slechts verwezen te worden naar auteurs als Parsons (1965) en ook enigszins naar Merton (1957).

In deze systeembenadering staan twee begrippen centraal, namelijk sys-teemstruktuur en systeemfunktie. Met deze begrippen zouden de meest uit-eenlopende organisaties (sociale systemen) kunnen worden geanalyseerd.

(12)

systeem binnen een ruimere kontekst een funktie is toegekend. Deze funktie dient gerealiseerd te worden door de specifieke struktuur van het systeem, welke daarop is toegesneden. Struktuureigenschappen van het systeem kunnen daarom worden afgeleid uit deze basisfunktie die het sys-teem te vervullen heeft. Dit geldt voor het syssys-teem als zodanig, maar ook voor groepen personen of groepen aktiviteiten waarnaar het systeem in subsystemen of sektoren kan worden opgedeeld. Ook de gedragseigen· schappen van deze sektoren zijn weer afleidbaar uit de bijbehorende spe· cifieke funkties.

Daarom wordt dus een bepaalde gegeven struktuur opgevat als funk· tionele voorwaarde voor het realiseren van de systeemfunktie. De veron-derstelde komplementariteit van systeemstruktuur en systeemfunktie komt zodoende in deze opvatting sterk naar voren. Nadere nuanceringen worden hier achterwege gelaten, aangezien het slechts de bedoeling is een belang-rijke modale trend van deze school aan te duiden.

Deze invariante koppeling tussen strukturele 'vorm' en funktie is wel-licht het typerende kenmerk van het struktureel-funktionalisme (de Sitter 1969). Daarbij is de meest bondige omschrijving van het funktiebegrip niet die van Merton, maar die van Martindale (1961): 'een funktie'is een sys-teembepaalde en eveneens een systeem-instandhoudende (lees:! struktuur-instandhoudende) aktiviteit'.

De hierboven geschetste sociale systeemtheorie had vooral in het verle· den, maar ook nog op dit moment veel invloed binnen de sociologie. Tege· lijk echter is er gedurende de laatste jaren en dan met name in de organisa· tiesociologie, sprake van een stroming die zich eveneens aandient als een systeembenadering, maar een geheel andere oorsprong en referentiekader bezit. Enkele namen in dit verband zijn Ackoff (1971), Buckley (1967 en 1968), Emery (1969), Bums (1966 a en b), Miller en Rice (1967), Azumi &

Hage (1972), Rapoport (1970). Luhmann (1964 en 1967), Miller (1972), Yuchtman & Seashore (1967). De genoemden hebben gemeen dat zij de toepasbaarheid van een 'moderne systeemtheorie' nadrukkelijk in hun be-schouwingen aan de orde stellen. Daarnaast bestaan er tal van organisatie-studies en -modellen. die onder andere met dit referentiekader verwant zijn, hetgeen blijkt uit begrippen als besturing. variabiliteit, storingsreduk-tie, omgevingsinvloed, verwerkingsproces, specifieke technologie-opvattin-gen. en dergelijke: Bums & Stalker (1961). Lawrence & Lorsch (1967 en 1969). Perrow (1970), Hickson a.o. (1969). de Sitter (1970), Thompson (1967), Woodward e.a. (1970), Aiken & Hage (1968 en 1969), 1Reeves &

Turner (1972). Deze stroming in de organisatiewetenschappen en ook in de organisatiesociologie vindt haar uiteindelijke oorsprong in betrekkelijk: nieuwe wetenschappen die de laatste decennia een snelle ontwikkeling te

(13)

zien gegeven hebben, zoals de algemene systeemtheorie, de informatie-theorie en de cybernetica.

Ondanks deze invloed en ondanks frekwente, globa1e verwijzingen naar deze nieuwe ontwikkelingen, moet toch gekonstateerd worden dat binnen de organisatiesociologie de oribekendheid daarmee betrekkelijk groot en het gebruik ervan nog zeer gebrekkig is. Dit blijkt vooral hieruit dat deze systeemtheorie en het struktureelfunktionalisme, die zoals nog zal blijken essentieel van elkaar verschillen, veelvuldig met elkaar verward worden. Soms worden zij volledig aan elkaar gelijkgesteld. Dit heeft tot gevolg dat de bekende kritiek op de struktureelfunktionalistische systeemtheorie op gelijke wijze op de laatstgenoemde stroming van toepassing lijkt te zijn {Silverman 1970). Kritiek op het struktureeJfunktionalisme wordt dikwijls begrepen en bedoeld als kritiek op deze moderne sociale systeemtheorie. Een sociale systeemtheorie kan en moet echter een geheel andere zijn. Daartoe is het nodig in de volgende paragraaf een beknopt overzicht te geven van de kritiek waaraan het struktureelfunktionalisme onderhevig is. Daaruit kan dan worden afgeleid welke tekortkomingen een nieuw sys· teemtheoretisch model in ieder geval niet zal mogen hebben.

1.2. SOCIOLOGISCHE BEZWAREN

Binnen de sociologie zijn een aantal bezwaren tegen het struktureelfunk· tionalisme gerezen. De voornaamste zullen hieronder beknopt worden be-handeld. Via een vergelijking kan dan worden vastgesteld in hoeverre een moderne sociale systeemtheorie deze bezwaren kan ondervangen en zo-doende de reden tot verwarring van beide systeemtheorieën doet verdwij-nen.

Deze kritiek groepeert zich voornamelijk rond de volgende punten: a. de aangenomen exclusiviteit en objectiviteit van de funktie en struktuur

van een bepaald systeem;

b. de vooronderstelde, ingebouwde stabiliteitstendens;

c. het axioma van de eenduidige afbeelding van funktie op struktuur en om-gekeerd.

ad a.

De realiteit van de empirische organisatie gebiedt aan te nemen dat elke organisatie een groot aantal en een grote diversiteit aan doeleinden of funk-ties te zien geeft. Bovendien is daarbij niet steeds duidelijk aan te geven of deze doeleinden betrekking hebben op de organisatie als geheel of op bepaalde interne belangengroeperingen. Dit impliceert dat moeilijk gespro-ken kan worden van het objektieve doel van een organisatie, en dat met

(14)

name ook. afhankelijk van een bepaald gewenste en gekozen funktionele invalshoek, vooral begrippen als latente funktie en dysfunktie relevant kun-nen zijn.

ad b.

Een organisatie mag niet gezien worden als een organisch systeem. Het is veeleer een intern zeer variabel geheel van belangenkoalities, dat opereert als een politiek stelsel. Het begrip struktuur wordt daardoor diskutabel en in ieder geval verdient het nader onderzoek. Veronderstellingen omtrent struktuurstabiliteit zijn slechts op zeer beperkte schaal houdbaar.

ad c.

De relatie tussen funktie en vonn is niet zo ondubbelzinnig en rechtlijnig als wordt voorgesteld. Terdege moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid di,.t één (betrekkelijk isoleerbaar) proces binnen een organisa-tie meerdere (latente) funkorganisa-ties realiseert, en ook dat één funkorganisa-tie via ver-schillende alternatieve en ge1ijkwaardige interne processen tot stand kan worden gebracht.

Dat deze struktureel-funktionalistische systeembenadering georiënteerd is op het aspekt van herhaalbaarheid van sociale processen binnen eenzelfde struktuur, volgt logisch uit het basispostulaat en de genoemde punten. De organisatie wordt beschouwd als een institutie, met als gevolg dat de ver-klaring van het geïnstitutionaliseerde, repetitieve gedrag en overheersende belangstelling ondervindt. Struktuurveranderingen kunnen binnen deze zienswijze daarom zeer moeilijk geplaatst of verklaard worden. Het orga-nisatiemodel wordt daardoor verengd tot een struktureel evenwichtsmodel, dat weliswaar in staat is ondergeschikte wijzigingen in omgevingskondities binnen gegeven marges nog te verwerken, maar theoretisch geen plaats biedt aan de verklaring van struktuurveranderingen. Theorieën die de des-kriptie en verklaring van sociale verandering beogen, zijn met deze sys-teembenadering daarom ook onverenigbaar.

Een ander punt van kritiek heeft betrekking op het ho1istische karakter van het model (Gouldner 1971, Cohen 1968). Dit komt op een aantal ma-nieren tot uiting in de volgende verschijnselen. Het systeem wordt be-schouwd tils een geheel dat zich als zodanig geplaatst ziet in een omgeving. Het systeem als geheel wenst zich te beschermen tegen en te handhaven ten overstaan van zijn omgeving. Dit leidt vervolgens tot de tendens om het gedrag van systeemdelen of individuen vanuit het systeemdoel te ver-klaren en tot een verhoudingsgewijze geringere aandacht aan de omgekeer-de benaomgekeer-deringswijze. Maar tegelijk en daardoor leidt dit holisme tot een

(15)

overaksentuering van verschijnselen en begrippen als konsensus. integra-tie. socialisatie, solidariteit en gezag.

Een gevolg van dit alles is dat het strukturele konflikt binnen en tussen organisaties niet of nauwelijks aan de orde komt. Konflikterende funkties, konflikterende verwerkingsnormen, maar ook verschillende soorten van belangenkonflikten kunnen in dit model niet formeel worden ingepast. De term 'afwijkend gedrag' is behalve typerend voor deze benadering, theo-retisch een restkategorie. Dit is opvallend omdat het konflikt toch gezien kan (moet) worden als de motor van veranderingen, mogeJijk zelfs als de verklaringsbron bij uitstek van de organisationele flexibiliteit en veran-dering. Deze tekortkoming wordt de struktureelfunktionalistische systeem-benadering over het algemeen zwaar aangerekend.

Daarom kan gesteld worden dat deze beschouwingswijze een zogenaam-de a-historische ofwel a-dialektische opsteUing verweten wordt, d.w.z. dat zij weinig oog toont voor veranderingen en konflikterende krachten (Gouldner 1970, Lauer 1971, Luhmann 1964 en 1967, Cohen 1968). Daar-om ook is deze theorie in oorsprong konservatief, d.w.z. zij gaat uit van het basispostulaat van stabiele verhoudingen. Niet verwonderlijk wordt het daarom gevonden dat ook het bijbehorende organisatie-onderzoek zich kenmerkt door een synchronische, d.w.z. vergelijkende optiek en door ty-pologiekonstrukties, gepaard gaande aan een geringe aandacht voor een diachronische of longitudinale studie van organisationele processen (van Dijck 1972).

Met andere woorden: op basis van een dwarsdoorsnede in de tijd (mo-mentopname) worden een aantal organisaties voor wat betreft een reeks (gemeten) eigenschappen vergeleken. Met behulp daarvan worden vervol-gens korrelationele samenhangen tussen deze eivervol-genschappen opgespoord en typologieën bedacht.

Nu is het echter nauwelijks mogelijk om op basis van dergelijke mo-mentopnamen uitspraken te doen over het proces zelf, dus over organisa-tionele alternatieven en organisaorganisa-tionele veranderingen. Voor dit laatste is immers een longitudinale benadering vereist. Hiertoe nu geeft de geschets-te benaderingswijze geschets-te weinig aanleiding.

In het bovenstaande is de algemeen gehoorde kritiek op het struktureel-funktionalisme in grote lijnen samengevat.

De beschrijving daarvan is nogal beknopt en daarom strak, maar dit heeft het voordeel om scherper te kunnen nagaan of moderne organisa-tionele systeemtheorie in voldoende mate tegemoet komt aan de geopperde bezwaren tegen de theorie van het struktureel-funktionele systeem.

(16)

1.3. ENKELE SYSTEEMBEGRIPPEN GEDEFINIBERD

Over het algemeen verschillen de auteurs niet grondig van mening met

be-trekking tot de zeer algemene definities van de abstrakte systeembegrippen. Als zodanig zouden deze definities daarom geen aanleiding behoeven te geven tot grote verschillen terzake van de operationalisatie van deze be-grippen. Toch is dit laatste nogal eens het geval; zo kan het voorkomen dat, uitgaande van dezelfde abstrakte definitie van input (invoer), zeer uiteen· lopende en moeilijk verenigbare operationele omschrijvingen gegeven wor-den. Zo kan de één stellen dat de inputs van een bedrijf bestaan uit ener-gie, informatie en grondstoffen; voor de ander zijn inputs al die faktoren of variabelen die afwijkingen kûnnen veroorzaken t.a.v. een gewenste out· putwaarde. Dergelijke verschillen in operationeel opzicht kunn~ niet wor-den afgedaan met de opmerking dat het hier gaat om verschillende ab-straktienivo's. In het tweede geval komt immers sterker tot uitdrukking dat systeemgrenzen niet per definitie daar liggen waar de in- en uitgaande mensen en goederen geadministreerd en gekontroleerd worden; maar dat de vaststelling van deze grenzen afhankelijk is van het beschouwde systeem en de systeemnormen en dus afhankelijk van aard en inhoud van de ana-lyse. Dit laatste zal duidelijk worden als het gaat om de analyse van so· ciale systemen. Deze paragraaf handelt echter over systemen in algemene zin en nog niet over empirische systemen als een deelverzamelmg daarvan. Zoals echter gesteld, wijken op het eerste gezicht de meeste formele defi· nities niet principieel van elkaar af. Van enkele veel voorkomende systeem· begrippen geven we hier bij wijze van introduktie een overzicht. Verwezen zij naar Ashby (1956), Ackoff (1971), von Bertalanffy (1962), Emery (1969), Hall & Fagen (1956), Miller (1965, 1971, 1972), Sagasti (1970) en 'Genera! Systems, Yearbook of the Society G.S.R.' vanaf 1956. Te onzent kunnen wij verwijzen naar Hanken (1973), Hanken en Reuver (1973), de Leeuw (1970 en 1971), Klabbers (1972). Welke wijzigingen en verfijningen in de algemene definities moeten worden aangebracht vooraleer ze op so-ciale systemen van toepassing geacht kunnen worden. komt in de volgende paragrafen aan de orde.

Primair is uiteraard vereist een definitie van het begrip systeem zelf. Deze luidt als volgt:

Een systeem is de verzameling van een aantal elementen die onderling relaties vertonen. Hieruit volgt dat de elementen de delen vormen waaruit het systeem is samengesteld. Deze elementen kunnen afzondei:-lijk of in groepen gekarakteriseerd worden door attributen of eigenschappen; dit zijn dus kenmerken of predikaten die van toepassing zijn op (bepaalde)

(17)

ele-meuten. Door de onderkenning van deze attributen kunnen relaties

wor-den waargenomen of worwor-den gelegd tussen de systeemelementen. Deze re-laties kunnen respektievelijk funktioneel of nominaal van aard zijn: attribu· ten van twee onderscheiden elementen kunnen namelijk aan elkaar gerela-teerd zijn in termen van oorzaak-gevolg. maar ook in termen van overeen-komst of verschil. Het eerste geldt bijvoorbeeld voor empirische dyna-mische systemen, het tweede voor symbolische of nominale systemen.

Systemen kunnen onderling grote verschillen vertonen. Deze kunnen tot uiting komen in de verschiUen in aantallen en soorten elementen, alsook in hun onderlinge relaties. Dikwijls komen immers de relevante verschillen tussen systemen tot uitdrukking in het feit dat juist de relaties tussen de

elementen naar aard, intensiteit of aantal uiteenlopen. Daarom is het nodig de verzameling van relaties, die binnen een systeem voorkomt, te benoe.-men. Hiervoor wordt over het algemeen het begrip struktuur gehanteerd.

Deze definiëren wij als de verzameling van alle in het systeem middels de elementattributen aanwezige relaties. Karakteriseringen of typologieën van systemen op basis van hun strukturen (dus soorten, aantallen, intensiteiten, e.d. van relaties) zijn daarom voor de hand liggend. Als voorbeelden hier-van kunnen genoemd worden: maten voor koherentie, centraliteit, hiërar-chisering en differentiatie. Op deze karakteristieken wordt hier voorlopig niet ingegaan. In dit verband zijn verder van belang de onderscheiden be-grippen subsysteem en partieel systeem.

Een subsysteem is een deelverzameling uit het systeem voor wat betreft de elementen. Van een subsysteem kan bijvoorbeeld gesproken worden

wanneer een· gedeelte van de elementen zich onderscheidt van de rest van de systeemelementen op basis van overeenkomstige attributen (nominaal subsysteem) of hun gezamenlijke funktie (funktioneel subsysteem).

Daarnaast staat het begrip partieel systeem. hetgeen inhoudt: een deel·

verzameling uit de relaties binnen het systeem. De systeemelementen kun-nen bijvoorbeeld onderlinge relaties bezitten met betrekking tot kleur. om-vang, gewicht (nominaal partieel systeem) of met betrekking tot specifieke funktionele relaties (funktioneel partieel systeem).

Daarnaast ontmoet men regelmatig een aantal onderscheidingen, zoals: gesloten versus open systemen, statische versus dynamische systemen, hiërarchische klassifikaties van systemen. enz. Ook deze worden hier bui· ten beschouwing gelaten. omdat het gegeven kader nog te algemeen is en omdat samenhangende problemen verderop aan de orde komen, als het gaat om sociale systemen.

Wat nog wel relevant is binnen deze kontekst, is een definitie van het begrip omgeving.

(18)

elkaar betrokken; daarom dient een definitie van het systeembegrip verge-zeld te gaan van een definitie van het begrip omgeving. De definitie van omgeving kan als volgt luiden:

De verzameling van elementen of systemen en hun relaties, die niet in de systeemdefinitie zijn inbegrepen, maar wel in relatie staan of kunnen komen (worden gebracht) met het systeem. Men zou kunnen stellen dat een systeem pas systeem is door de afgrenzing ervan t.o.v. een omgeving, d.w.z. door de gelijktijdige erkenning van het bestaan van een omgeving. Deze afgrenzing maakt het juist pas mogelijk relaties te kunnen vaststel· len tussen systeemstruktuur en omgevingsstruktuur. Met betrekking tot het begrip relatie kan ook hier hetzelfde gesteld worden als boven, namelijk dat het in nominale zin gebruikt kan worden, maar ook in de betekenis van empirische (funktionele) invloedsrelatie of oorzaak-gevolg-relatie. In het laatste geval kan dikwijls gesproken worden van een wederzijdse in· vloed of wisselwerking tussen systeem en omgeving. Dit is met name van toepassing op een konkrete systeemvorm, die wij het transformatiesysteem noemen en die in de nu volgende paragraaf aan de orde komt.

1.4. TRANSFORMATIESYSTEMEN

Er bestaat een klasse van systemen die zowel de eigenschap dynamisch als de eigenschap empirisch bezitten. Dat wil zeggen dat zij konkrete syste· men voorstellen die bovendien observeerbare veranderingen vertonen. Zij worden door empirische wetenschappen bestudeerd omdat zij een empi· rische referent hebben; zij vallen daarenboven onder de kategorie die in bet algemeen met 'dynamische systemen' (Rademaker 1970) wordt aange· duid. Zij onderhouden voorts een wisselwerkingsrelatie met hun omgeving. Van deze systemen kan gesteld worden dat ze transformatiesystemen zijn, m.a.w. dat ze verwerken en produceren in funktionele empirische zin. Deze systemen brengen een 'produkt' of zogenaamde funktie voort op basis van verwerkingsprocessen. Dit geldt voor een machine. een computer, een vliegtuig, een produktiebedrijf, een reklameburo, een gezin enz. Dit transfor· matiebeginsel nu, dat dus ook op alle sociale systemen van toepassing is -maar daartoe niet is beperkt - vonnt de basis voor de invoering van twee begrippen die dikwijls met de grootst mogelijke vanzelfsprekendheid in de kontekst van systeembenaderingen gehanteerd worden. Deze zijn input en output, of ingang en uitgang. of invoer en uitvoer. Opvallend is dat men weinig definities aantreft van deze begrippen, in tegenste1ling tot andere systeembegrippen. Aangezien echter de inhoud daarvan niet méér van· zelfsprekend is dan van andere begrippen, is het nodig ook deze te defi-niëren. Deze noodzaak is des te groter omdat juist in de inputs en outputs

(19)

het verkeer met de omgeving (essentieel voor dynamische empirische sys-temen) tot uitdrukking komt.

Inputs en outputs indiceren toestanden van het systeem als gevolg van, resp. tot gevolg hebbend invloeden in de omgeving. Zo kan bijvoorbeeld een verandering in de (hoeveelheid) materie die aan de systeemelementen is gerelateerd, een input zijn; de toegevoegde vloeistof aan een voorraad-tank, de toegevoegde brandstof aan een motor, de toegevoegde hoeveel-heid grondstoffen aan een produktiebedrijf. Zo ook kunnen veranderingen in de omgevingsinformatie of omvang van elk systeem als input beschouwd worden; en kan een wijziging in het orderpakket van een organisatie als input fungeren. Voorzover deze interne toestandsverandering uitsluitend het gevolg is van een verandering in de omgeving kan deze worden uitge-drukt in een inputfunktie, welke de relatie weergeeft tussen de omgevings-verandering en de systeemomgevings-verandering die daarvan een funktie is. Er be-staat een neiging zowel de omgevingsverandering. als de inputfunktie. als-ook de systeemverandering alle met de term input aan te duiden. Daaraan is echter het nadeel verbonden dat in de empirie niet zelden moeilijk vast-stelbaar is welke omgevingsverandering via welke inputfunktie aan de sys-teemverandering gerelateerd is.

De onderzoeker die een systeem bestudeert zal in het algemeen dan ook meer weten van het systeem zelf dan van de omgevende wereld van het systeem. Hij zal m.a.w. de veranderingen binnen het systeem betrouwbaar-der kunnen definiëren dan de externe oorzaken daarvan en de tussenlig-gende funkties.

Daarom definiëren wij het begrip input als volgt. Een input is een toe-standsverandering van het systeem als uitsluitende funktie van een toe-standsverandering van de omgeving, bij een gegeven begintoestand van het systeem.

Met betrekking tot de output is een soortgelijke redenering van kracht. Output, outputfunktie en de daarmee samenhangende omgevingsveran-dering moeten onderscheiden worden; en ook hier geldt dat beide laatste moeilijker te definiëren zullen zijn dan de verandering binnen het systeem zelf. Daarom wordt er de voorkeur aan gegeven het begrip output te reser-veren voor de toestandsverandering binnen het systeem. Zo is de nieuwe eindvoorraad beter definieerbaar dan de funkties daarvan bijvoorbeeld in de vorm van de tevredenheid van de klant. Zo ook is het aan de werkne-mers uitbetaalde loon als output beter vast te stellen dan de funktie daar-van in termen daar-van gezinskonsumptie.

De outputdefinitie luidt zodoende: de toestandsverandering van het sys-teem als funktie van een begintoestand, een input en een systeemoperatie.

(20)

definiëren. Dit is de sekwentie van gerelateerde toestandsveranderingen (aktiviteiten) van het systeem, waardoor een transformatie tot stand komt. De definitie van het laatstgenoemde begrip luidt tenslotte als volgt: iedere koppeling tussen een input en een output, voorzover het systeem deze kop-peling tot stand brengt middels een operatie en daarom op basis van een regelfunktie. Deze regelfunktie is van belang omdat voor lang niet alle transformatiesystemen geldt dat de relaties tussen de systeemelementen volledig konstant zijn, met als gevolg dat de output volledig gedetermi-neerd wordt door de input. In dat geval is de systeemoperatie uiteraard gelijk aan de input en is de outputvariatie alleen een funktie van de input-variatie (en de systeemtoestand). Indien echter in het systeem een regel-variabele voorkomt, wordt de outputvariatie niet alleen door de input-variatie bepaald, doch eveneens door een andere onafhankelijke faktor, namelijk de regelvariabele.

In dit geval wordt het onderscheid tussen input en operatie zinvol. De output wordt dan behalve door de input, eveneens door de van de regel-variabele afhankelijke systeemoperatie bepaald; welke laatste,' zoals hier-boven aangegeven, kan worden gedefinieerd als de opeenvolging van ge-relateerde toestandsveranderingen tussen de systeemelementen (behorend bij een transformatie). Deze regelvariabele bepaalt dan welke relaties tus-sen de elementen tot stand komen, gegeven een bepaalde input· en een be-paald outputkriterium.

Het hier gebruikte begrip relatie dient, zoals reeds eerder vermeld, te worden opgevat niet in nominale of symbolische doch in funktionele zin. Als zodanig is een sekwentie van deze relaties identiek aan een operatie. Voor alle empirische systemen geldt tenslotte dat de verzameling van mogelijke operaties beperkt is. Niet alleen de regelvariabele is geënt op een beperkt aantal mogelijke transformaties (input-outputkoppelingen), maar ook de systeemelementen bezitten slechts een beperkt aantal eigenschappen, waardoor zij tenslotte slechts een beperkt aantal overdrachtsfunkties of transmissies (operaties) kunnen realiseren. De mogelijke transmissies tus-sen de elementen vormen dus een eindige verzameling.

Hierop nu is het begrip struktuur van toepassing. Dit is de verzameling van alle mogelijke operaties van het systeem of operatieketens - het begrip

operatieketen slaat nadrukkelijk op de sekwentie van operaties, terwijl operatie zou kunnen worden gereserveerd voor de transmissie tussen slechts twee elementen.

1.5. SOCIALE SYSTEMEN

(21)

transformatie-systemen gerekend moeten worden. vormen zij toch een zeer specifieke subklasse daaruit. De specifieke kenmerken van deze doelgerichte dyna-mische systemen zullen in deze paragraaf bij wijze van inleiding worden behandeld.

Sociale systemen kenmerken zich door het feit dat zij onderling uitwis-selings- en onderhandelingsrelaties vertonen. dus interakteren. Voor mecha-nische systemen en biologische systemen geldt uiteraard eveneens dat zij in een funktionele relatie staan met de omgeving. doch bij sociale systemen krijgt deze relatie een zeer speciale interaktieve betekenis. Deze is hierin gelegen dat dit soort systemen niet uitwisselt op basis van een onverander-lijk outputkriterium waarop de operatieketens worden geselekteerd. doch op basis van een stelsel van kriteria dat variabel is en door het systeem

zelf wordt gevormd en gewijzigd. Deze interaktieve eigenschap impliceert hier een kontinu onderhandelingsproces tussen sociale systemen onderling, dat begeleid wordt door kosten- en batenanalyses van noodzakelijke inputs en processen, en van te verwachten outputs. Een sociaal systeem interak-teert, wisselt waarden en goederen uit met andere systemen; en dit uitwis-selingsproces wordt gestuurd door interpretaties van het ene systeem over behoeften en mogelijkheden van andere systemen. alsmede door een zeker inzicht in eigen mogelijkheden en waarden of behoeften. Sociale systemen

kennen zodoende zin toe aan eigen en andermans aktiviteiten in termen van hun funktie m.b.t. de vervulling van eigen en andermans waarden/behoef-ten. Dit vermogen tot zingeving impliceert mede dat dit soort systemen

zichzelf kan reguleren m.b.t. zowel transformaties als operaties. Daardoor kunnen sociale systemen elkaar onderling op een veranderlijke wijze be• invloeden. Men zou kunnen stellen dat artificiële empirische systemen en biosystemen reageren: het gegeven transformatiekriterium wordt door hen niet gewijzigd. Sociale systemen daarentegen interakteren; zij zijn niet reak-tief. doch interakreak-tief. De transformatiekriteria van deze laatste zijn veran-derlijk en niet grotendeels vastgelegd of geprogrammeerd. zoals dat.op bio-logisch nivo het geval is. Door sociale systemen worden transformaties ge-selekteerd en gewijzigd op basis van de interaktiemogelijkheden met de omgeving. Het leervermogen van sociale systemen is daarom aanzienlijk uitgebreider dan bij biologische systemen. Bij deze laatste beperkt het zich voornamelijk tot het aanleren van nieuwe operaties bij wijziging van de omgevingskondities, terwijl de eerstgenoemde m.n. ook in het transforma-tionele vlak aan leerprocessen onderhevig zijn. Weliswaar kunnen biolo-gische systemen hun operationele programma's wijzigen en is dus de operationele regelvariabele geen konstante. doch hun transformationele regelvariabele is wel betrekkelijk konstant.

(22)

de systeemtheoretische grondslagen van het interaktieproces (Luhmann

1967 en 1969. de Sitter 1973. Weick 1969) wordt hier niet verder ingegaan.

In dit verband is het echter wel nuttig het begrip norm te introduceren, om daar later op terug te komen. Zoals we bij een mechanisch en biolo-gisch systeem gesproken hebben van een programma - t.w. een set van

regelvariabelen of beslissingsregels m.b.t. te kiezen operatieketens - zo ook is terzake van sociale systemen sprake van normstelsels. Het begrip norm wordt hier ingevoerd en niet beslissings- of regelvariabelen, omdat het be-grip norm gebruikelijk is in de sociale wetenschappen om een maatstaf voor het handelen van sociale systemen aan te duiden (Luhmann 1969. de Sitter 1973). Een norm is dan een selektief of ordenend principe volgens welke een keuze gemaakt wordt uit interne en externe akties. dus uit ope· raties en transfonnaties.

Na het voorgaande zal het duidelijk zijn dat sociale systemen terzake van de door hen gehanteerde normstelsels eveneens een leer- en dus een veranderingsvermogen bezitten. Met name in transformationele zin is de flexibiliteit en selektiviteit met betrekking tot normen bij sociale systemen groter dan bij de andere genoemde systeemtypen.

Het model dat hier zeer beknopt beschreven is. noemen wij het

uitwisse-lings- of interaktiemodel (Blau 1964. Romans 1961, de Sitter 1970 en 1973. Thibaut & Kelley 1967, Hasenfeld 1972, Nord 1969, Meeker 1971). Dit model representeert, zoals gezegd, de typische eigenschappen van het ge· drag van sociale systemen. Overzichtelijkheidshalve worden de voornaam· ste punten hier nogmaals samengevat:

Sociale uitwisseling of interaktie is het proces:

- waarbij twee of meer systemen doelgericht wederzijds invloed op el-kaars toestand uitoefenen in een doorlopende uitwisselings- of onderhan-delingsrelatie;

- als gevolg waarvan zij dus verwachten een invloed van elkaar te ont· vangen;

- ten aanzien waarvan zij voor de instandhouding van hun uitwisselings-mogelijkheden afhankelijk zijn;

- terwijl normen en strukturen veranderlijk zijn.

In de volgende paragrafen zal een en ander nader worden toegelicht. Daarom wordt met deze beknopte inleiding hier volstaan, behoudens een enkele opmerking nog tot slot omtrent de toepasbaarheid van het inter· aktiemodel.

De toepasbàarheid van dit model moet ruim worden opgevat.

(23)

organisaties, bedrijven, grote en kleine groepen van mensen met een be-paald doel, doch ook op individuen (Miller 1965 en 1971. Ackoff en Emery 1973, Klabbers 1972).

Maar ook het uitwisselingsprincipe geldt voor het gedrag van afzonder-lijke individuen (de Sitter 1973. Houben 1973). Een systeemtheoretische benadering van het individuele gedrag gaat uit van dezelfde uitgangspun-ten of axioma's. Dit impliceert dat hetzelfde model te gebruiken is op meerdere analysenivo's. Dat kan in een bedrijf zijn: het nivo van de afzon-derlijke werknemer(s). dat van de afdeling. dat van het hele bedrijf, het concern, enz. Dit houdt tevens in dat, gegeven een bepaald systeemnivo, de analyse en verklaring van het systeemgedrag vanuit twee alternatieve ni· vo's. eventueel gelijktijdig. ondernomen kunnen worden: te weten, het naast hogere en het naast lagere. Het funktioneren van een afdeling in een be· drijf bijvoorbeeld kan beschreven en verklaard worden vanuit de relaties van dit afdelingssysteem met andere afdelingen (systemen), maar eveneens via de relaties en struktuur van individuen en groepen binnen de afdeling zelf. Empirisch sociaal wetenschappelijk onderzoek toont overigens aan dat deze twee - zo men wil de 'interne' en de 'externe' struktuur - sterk en wederzijds van elkaar afhankelijk zijn. Verderop zal op dit punt dieper worden ingegaan.

Ondertussen is te verwachten dat het uitwisselingsmodel, zoals dat hier is gepostuleerd t.b.v. beschrijving en verklaring van specifiek sociale syste-men, konsekwenties zal hebben voor de definities van systeembegrippen. Het sociaal systeemmodel kan dan weliswaar niet strijdig zijn met het reeds gegeven transformatiemodel; dit betekent evenwel niet dat alle daar gegeven begripsdefinities niet nader zouden behoeven te worden uitge-werkt alvorens ze bruikbaar zijn voor de analyse van een sociaal systeem. Dit nu gebeurt in de volgende paragrafen.

1.6. TRANSFORMATIES VAN HET SOCIALE SYSTEEM

In een transformatiesysteem zijn input en output toestandsveranderingen van het systeem; de eerste is een gevolg van een verandering in de omge-ving, terwijl de tweede een omgevingsverandering tot gevolg heeft. Voor een sociaal (transformatie)systeem zijn deze definities zowel te ruim als te eng. Immers, door een sociaal systeem wordt (selektief) waargenomen, ge-ïnterpreteerd en met een betrekkelijke autonomie probleemoplossend (kreatief, innovatief) gereageerd.

Deze eigenschappen impliceren dat het systeem alleen geordend en doel-gericht handelt ten aanzien van die inputs, resp. outputs, die op basis van

(24)

een systeemnorm gedefinieerd zijn. Elk sociaal systeem funktioneert met behulp van een eigen •definitie van de situatie' {Thomas 1923) en dit heeft tot gevolg dat het mogelijkerwijze andere {eventueel meer of minder) in-puts en outin-puts onderscheidt dan bijvoorbeeld een waarnemer, die 'op een afstand' het systeemgedrag gadeslaat. Dit hangt juist af van de vraag of in- en outputs een betekenis hebben voor het betreffende systeem. In het

geval er van een betekenis voor het systeem, dus van een funktie sprake is, dan is er een (uiteraard voor verandering vatbare) norm aanwezig die deze betekenis bepaalt. Dit is dan ook de aanvulling die de in paragraaf 1.4. gegeven definities van. input en output behoeven alvorens ze op een so-ciaal systeem van toepassing verklaard kunnen worden. Met behulp van het volgende schema wordt dit samengevat.

Schema 1 t

-j t a

-

b

ü

"

c ab cd a = omgevingsverandering

b = input, d.w.z. toestandsverandering als gevoig van omgevingsverandering ab

=

inputfunktie

d

c

=

output, d.w.z. toestandsveraudering (met betekenis, dus op basis van een norm) als gevolg van een input, een operatie en een begintoestand

d = omgevingsverandering

cd = outputfunktie

o = operatieketen (sekwentie van toestandsveranderingen die een transformatie tot

stand brengt) op basis van een norm

= transformatie (input-outputkoppeling, voor zover daartussen sprake van een operatie) op basis van een norm.

Het verschil tussen een input en een output is dus dat bij een input het

sys-teem in een toestand komt zonder dat er· een op een norm gebaseerde systeemoperatie aan te pas komt, terwijl dat bij een output juist wel het geval is. Een output is een funktie van een input

en

een normatieve sys-teemoperatie. De koppeling van input en output nu noemen wij een

trans-formatie indien deze koppeling berust op een systeembeslissing m.b.t. een

(25)

die het systeem hanteert i.v.m. zijn uitwisseling met andere systemen. Dit houdt in dat we pas van een systeemtransformatie kunnen spreken als het systeem een normatieve bijdrage levert terzake van de overgang van input naar output. ook al bestaat die bijdrage slechts in het zich onthouden van speciale operaties, bijvoorbeeld vanuit de wetenschap dat deze onthouding het best de gewenste output benadert. Opzettelijk niet regelen is ook een vorm van regelen. Hier wordt verder niet ingegaan op deze regelaktivitei-ten, aangezien deze behoren bij de gysteemoperaties welke in de volgende paragraaf aan de orde komen.

Uit wat tot nu toe is gesteld zou ten onrechte de indruk kunnen ontstaan dat in sociale systemen voor alle inputs en outputs nonnen bestaan, dat operaties en transformaties zijn afgewogen met behulp van bijbehorende nonnstelsels en dat deze systemen daardoor volledig beheerst, rationeel en optimaal funktioneren. Zoals o.a. de organisatiesociologie leert. is dit echter niet het geval. Immers het komt voor dat organisaties ...,. naast een mogelijk redundante aandacht voor bepaalde in- en outputs - weer andere eveneens relevante in· en outputs

niet

onderkennen. De organisationele komplexiteit maakt dat deze laatste kategorie, de zogenaamde latente in· en outputs veel voorkomen en dat daarom zowel de theoretische als empi· rische studie daarvan van belang is.

Nadere beschouwingen hieromtrent zouden in dit kader echter te ver afleiden. Met de vermelding ervan wordt daarom volstaan.

Zoals gesteld, worden transformaties uitgevoerd op basis van transforma· tionele normen. Deze laatste hebben de volgende vorm: realiseer (gegeven deze inputkombinatie) deze output omdat deze laatste middels andere sys-temen weer kan leiden tot door mij gewenste inputs. Elk sociaal systeem hanteert steeds een groot aantal van zulke transformationele normen. Neem bijvoorbeeld een onderneming die de volgende outputs dient voort te brengen:

1. een bepaald produkt 2. op een bepaalde tijd 3. van goede kwaliteit 4. tegen een redelijke prijs.

Dit dient te gebeuren bijvoorbeeld onder de volgende input-omstandighe· den:

5. aanwezigheid van grondstoffen 6. toevallig hoog ziekteverzuim

7. dubieuze kwaliteit van de grondstoffen 8. een te groot aantal spoedorders.

Hiermee nu korresponderen wellicht een aantal transformationele normen. Omdat echter nog legio andere in- en outputs en daardoor ook geldige

(26)

transformatiÓne1e normen voor deze onderneming bedacht kunnen wor-den. is het zeker ten behoeve van de analyse noodzakelijk om bepaalde

inputkombinaties en outputkombinaties of -vektoren samen te vatten. Het

is immers in de realiteit zó dat er bepaalde inputkombinaties gegeven zijn

en bepaalde outputkombinaties vereist. In veel gevallen levert juist de

kom-binatie de grote problemen op. Zo kan het zijn dat bijvoorbeeld een goede kwaliteit (3) en een lage prijs ( 4) moeilijk verenigbare outputs zijn. Zo kan ook juist de toevallige kombinatîe van twee inputs, b.v. hoog ziektever· zuim (6) en te veel spoedorders (8) een vlotte produktie (2 en 3) in de weg staan. Zo ook kan het b.v. voorkomen dat een hoog ziekteverzuim (6) op zich nog geen operationele problemen oproept, omdat daarin operationeel

is voorzien, doch dat dit item ( 6) in een toevallige kombinatie met

du-bieuze kwaliteit (7) en veel spoedorders (8) wel tot grote moeilijkheden aanleiding geeft. Maar verder is het soms ook mogelijk binnen een kom-binatie naar de aard van in· of output te differèntiëren. Neem bijvoorbeeld de kombinatie van inputs (5 t/m 8). Daarvan kan gesteld worden dat sub 5

een noodzakelijke of funktionele voorwaarde is voor het realiseren van de transformationele nonn, terwijl 6, 7 en 8 additionele omstandigheden zijn die eerder belemmerend dan bevorderend werken.

Hiermee zijn we terechtgekomen bij het onderscheid dat vaak gemaakt wordt tussen 'contingencies' (b.v. 5) en 'oonstraints' (b.v. 6, 7, 8). zoals dat in de organisatieliteratuur vaak voorkomt. Deze begrippen zijn enigszins arbitrair, maar toegepast op sociale systemen leveren zij een indikatie op voor wat betreft de ernst van de gevolgen van aan· of afwezigheid van deze faktoren.

Om deze reden kan ook de volgende definitie van input gegeven worden:

elke toestandsverandering van het systeem (als gevolg van een omgevings-verandering) die operationeel vereist is ( contingency) of operationeel be-perkend werkt (constraint) m.b.t. het realiseren van een wenselijke output. Omdat echter ook een noodzakelijk vereiste faktor (contingency) afwezig kan zijn en daardoor evenzeer belemmeringen of storingen voor het opera-tionele proces kan teweegbrengen, zou een meer algemene inputdefinitie ook kunnen luiden: elke toestandsverandering van het systeem (idem) die

storend kan werken t.a.v. een bepaalde outputnorm, indien daarop niet

(adekwaat) operationeel gereageerd wordt.

Het is duidelijk dat mutatis mutandis ook soortge1ijke definities van out· put gegeven kunnen worden. In dat geval treedt de storingsmogelijkheid op buiten het betreffende systeem, en wel in een omgevingssysteem; het betreffende systeem ontvangt dan op zijn beurt in de volgende cyclus in· puts terug (van de omgevingssystemen), die niet in overeenstemming zijn met zijn inputnormen.

(27)

Uit dit laatste blijkt met name dat transfonnaties en transfonnationele normen betrekking hebben op de wijze van interakteren van het betreffen-de systeem met anbetreffen-dere sociale (omgevings)systemen. hetgeen voor het sys-teem van levensbelang is. maar bovendien analytisch zeer gekompliceerd kan zijn. Dit probleem komt echter pas aan de orde wanneer eerst in een volgende paragraaf de systeemoperatie behandeld is.

Ondertussen is in deze paragraaf middels de begrippen input. output en transfonnatie het kader aangegeven waarin de uitwisseling van het systeem en zijn omgeving plaatsvindt. Het grensverkeer is via deze begrippen al enigszins geschetst.

1.7. OPERATIES VAN HET SOCIALE SYSTEEM

In het voorgaande is gesteld dat de input-output-cyclus indien daarin een systeemoperatie optreedt. gelijk. is aan een transformatie. Over de werke· lijk gekozen operaties tussen in· en output handelt deze paragraaf. Dit zijn de operationele aktiviteiten van het systeem. Het systeem dient immers intern zodanig geïnstrumenteerd te zijn dat het enerzijds de 'contingencies' kan benutten en anderzijds de 'constraints' kan ondervangen; en wel om zodoende een output voort te brengen die de totale interaktiemogelijkhe-den van het systeem niet aantast. Daarvoor is nodig een operationele

struktuur. Het begrip input kan zoals we gezien hebben zowel betrekking hebben op die zaken die verwerkt moeten worden (b.v. grondstoffen). als op faktoren vanuit de omgeving die op het verwerkingsproces storend kun-nen inwerken. Daarom kan populair gesteld worden dat het systeem opera·

tioneel zowel in staat dient te zijn tot verwerking van invoer als tot neutra-lisatie van storende invloeden. Daarom kan het nodig zijn dat een sociaal systeem de beschikking heeft over meer dan één verwerkingsmogelijk-heid. die gebruikt kan worden afhankelijk van de inputkombinatie die zich voordoet. Voordat het echter mogelijk is t.a.v. het sociale systeem dit prin-cipe van equifinaliteit en voorts ook dat van multif unktionaliteit verder uit te diepen, moeten eerst enkele andere reeds besproken algemene sys-teembegrippen op het sociaal. systeem worden afgestemd. Dit geldt aller-eerst voor het begrip element. Het sociale systeem ontleent zijn typische eigen aard aan het feit, dat het is samengesteld uit mensen. De verzame-ling van personen of individuen is bepalend voor het sociale karakter van het systeem. Het ligt daarom voor de hand om m.b.t. dit systeemnivo het individu of een subverzameling van individuen als systeemelementen te beschouwen.

Dit uitgangspunt heeft echter gevolgen voor het begrip relatie of operatie en het begrip struktuur. Zoals reeds eerder is opgemerkt. is ook op het

(28)

nivo van het individu het uitwisselingsmodel van toepassing. Dit wil niet zeggen dat het individu op dezelfde wijze en volgens dezelfde regels funk· tioneert als het sociale systeem. Het betekent wel dat het individu analy· tisch daarmee te vergelijken is, omdat het interaktie- of uitwisselingsprin-cipe op alle nivo's toepasbaar wordt geacht. Met andere woorden: het in-dividu interakteert met andere inin-dividuen of groepen middels inputs en outputs en op basis van schattingen van eigen en andermans kosten en baten in termen van interaktiemogelijkheden. Via uitwisseling beïnvloedt het individu andere individuen of groepen (eigen outputs) en wordt omge-keerd daardoor beïnvloed (eigen inputs). Dit houdt in dat binnen een ope-rationeel sociaal systeem ook een kontinu proces plaatsvindt van t.o.v. elkaar transformerende of interakterende, dus elkaar beïnvloedende indi-viduen en groepen. Vanuit dit perspektief dient het relatiebegrip m.b.t. een sociaal systeem gedefinieerd te worden. De algemene definitie itJ. het geval van een transformatiesysteem was: de transmissie van het ene element naar het andere, ofwel: een systeem-element-transformatie met een outputfunk-tie op een ander systeemelement.

Vertaald voor een sociaal systeem luidt de definitie: een aktiviteit of in-vloed van het ene element t.o.v. het andere. Hier geldt eigenlijk dezelfde definitie als m.b.t. het transformatiesysteem (par. 1.4). met dit verschil dat het hier om het gedrag van (groepen van) individuen gaat; d.w.z. indivi-duen die betekenissen kunnen toekennen, een leervermogen bezitten en m.b.t. hun gedrag (veranderlijke) normen hanteren, evenals sociale syste-men. In een sociaal systeem zal gewoonlijk sprake zijn van een sekwentie

van dergelijke element-transformaties (

=

relaties) om van een systeem· input tot een systeemoutput te geraken. M.a.w. een aantal individuen (of groepen) zal in een bepaalde geordende interaktieketen aan elkaar gerela-teerd zijn, en wel volgens een bepaalde operationele systeemnorm. Dit pro-ces of deze keten noemen wij: het sociale proces of operatieketen in het sociale systeem.

Hieruit volgt voorts dat de aangepaste definitie van het begrip sociale struktuur als volgt luidt: de verzameling van alle sociale processen of

ope-ratieketens waarover het systeem beschikken kan, en waaruit gekozen wordt op basis van een verzameling operationele systeemnormen. Voorts lijkt er geen bezwaar te bestaan tegen een gelijkstelling van het begrip

technologie met het begrip sociale struktuur. Immers, wanneer men de organisatiesociologische definities van het technologiebegrip (van der Zwaan 1972a) overziet, moet gekonstateerd worden dat het in deze brede betekenis soms vóórkomt, maar ook - en dat is van meer belang - dat er geen logische grens getrokken kan worden om de inhoud van het begrip daarbinnen te beperken. Beperking van het technologiebegrip tot de

(29)

verza-meting van alle aanwezige hardware of materiële instrumentatie. zoals vaak gebeurt is niet zinvol.

Ten eerste mag deze hardware niet als een losse verzameling van sys-teemelementen gezien worden, maar eerder als een gestruktureerde. Maar ook in het geval van een gestruktureerde verzameling, is het twijfelachtig of het analytisch en theoretisch zinvol is deze verzameling te behandelen op hetzelfde nivo als de andere elementenverzameling (individuen en/of groepen); m.a.w. alsof het 'eerste-orde'-elementen zijn. Het Jigt meer voor de hand te stellen dat de struktuur van deze materiële instrumentatie een afgeleide is van de sociale struktuur, omdat de hardware door en voor or-ganisatieleden is aangebracht. Gesteld zou kunnen worden dat machines en apparatuur juist in de operaties tussen elementen intermediërend, en daardoor bevorderend of belemmerend werken. De hardware is in deze zin van invloed op de struktuur, d.w.z. verruimend of beperkend m.b.t. operaties en operatieketens. Maar niet bepalend in de zin van een

onder-scheiden elementenverzameling, die met een andere elementenverzameling in relatie staat. Machines en apparatuur zijn onderdeel van de struktuur. Zij vormen geen autonome elementklasse, omdat hun regelvariabelen door mensen worden ingesteld. Machines zijn dus hier attributen van mensen (Ackoff & Emery 1973, van der Zwaan 1973).

Volgens deze systeemtheoretische redenering leiden klassieke pogingen om organisatie'struktuur' en 'technologie' (lees: hardware) aan elkaar te relateren tot logische kontaminatie; waardoor het niet verwonderlijk is dat soms allerlei verrassende samenhangen gevonden worden. Het lijkt daarom zinvol de technische uitrusting (hardware) van een sociaal systeem te be-schouwen als een gedeelte van de element-attributen, die als zodanig de relaties tussen de elementen mede bepalen. De technische uitrusting als zo-danig vormt dan geen onafhankelijk systeemkenmerk meer, maar vormt mede de attributenstruktuur van de elementen, op dezelfde wijze als geldt voor vaardigheden, kennis en attitudes.

In die betekenis kan 'sociotechnisch systeemonderzoek' zinvol zijn. In dat onderzoek wordt dan immers nagegaan op welke wijzen attributen der elementen (mensen) als funktie van de technische uitrusting zowel beper-kingen als mogelijkheden scheppen voor het ontstaan en benutten van ver-schillende soorten operaties. Dit is een geheel andere dan de traditionele benadering in de sociologie (Woodward 1965, Zwerman 1970, Hickson 1969, Harvey 1968, Hage & Aiken 1969); waarin de technische uitrusting wordt behandeld als een subverzame1ing van technische elementen en voorts gerelateerd aan een andere subverzameling van sociale elementen. Overigens vertoont ook het bekende sociotechnische onderzoek uit de Tavistock school. naast andere bezwaren een soortgelijk misverstand.

(30)

Hier-voor zij kortheidshalve verwezen naar van der Zwaan (1973).

De definitie van het begrip technologie in een sociaal systeem luidt dus: de verzameling van of een specifieke verzameling (= partieel systeem) uit alle operaties (behorende bij een verzameling systeemtransformaties) waar-over het sociale systeem kan beschikken op basis van gegeven operationele normen. Dit is dus dezelfde als die welke reeds eerder gegeven 1is t.a.v. het begrip sociale systeemstruktuur.

Tot slot nog een opmerking over de equifinaliteit en de multifunktiona-liteit van sociale processen of operatieketens. Dit zijn twee kenmerken van sociale systemen die niet per definitie exclusief op deze soort van systemen van toepassing zijn. Zij worden in de gedragswetenschappen echter wel genoemd omdat sociale systemen enerzijds dikwijls bijzonder opvallen door een zeer grote interne flexibiliteit en zich anderzijds bijzonder ken-merken door een rijke en wisselende verscheidenheid aan funkties.

Deze verschijnselen komen respectievelijk hierop neer dat

- één bepaalde outputkombinatie gekoppeld kan zijn aan meerdere input-kombinaties en dus langs meerdere alternatieve operatieketens tot stand kan komen (equifinaliteit); anders gezegd dat meerdere 'wegen' door het systeem afgelegd kunnen worden met toch eenzelfde resultaat Deze ver-schillende interne alternatieven kunnen voor een systeem noodzakelijk of wenselijk zijn. omdat de inputkombinaties aan verandering onderhe-vig zijn.

één bepaalde operatieketen heeft meerdere funkties (multifunktionali-teit). Elk (sociaal) gedrag kan meerdere bedoelingen hebben en dus ook resultaten opleveren. maar bovendien ook onbedoelde en/of onbekende (Jatente) gevolgen hebben. Dit geldt bij uitstek voor het gedrag van so-ciale systemen.

Het equifinaliteitsbeginsel sluit nauw aan bij wat in de vorige paragraaf gezegd is omtrent de grote variëteit aan kombinaties van 'contingencies' en 'constraints' die zich t.a.v. de inputs kunnen voordoen. Voor al deze kom-binaties moet het systeem in principe uitgerust zijn, zeker in een snel

veranderende systeemomgeving. Vandaar dat de operationele variabiliteit doorgaans zo groot is dat één outputkombinatie langs meerdere 'trajekten' of operatieketens gerealiseerd kan worden. Er zijn m.a.w. operationele al-ternatieven, die equivalent zijn.

Het beginsel van de multifunktionaliteit berust op het feit dat er telkens van een output van een sociaal systeem sprake is, wanneer er op basis van een norm betekenis aan wordt toegekend. Hun aantal kan aanzienlijk gro-ter zijn dan één, zeker m.b.t. sociale systemen. In het geval van sociale systemen is er bovendien nogal eens sprake van zogenaamde latente out· puts. Deze gelden voor het betreffende systeem niet als output omdat ze

(31)

niet onderkend en op een norm gebaseerd zijn; maar zij zijn niettemin mogelijkerwijze zeer relevant voor omringende systemen. Het is zodoende zelfs mogelijk dat er evenzoveel latente outputs als omgevingssystemen be· staan. Afgezien van deze latente outputs. moet echter gesteld worden dat het bij sociale systemen eveneens frekwent voorkomt. dat met één operatie

meerdere doeleinden. dus meerdere funkties nadrukkelijk beoogd worden. Reeds in dat geval is er sprake van multifunktionaliteit.

1.8. STRUKTUUR, STATIONARITEIT EN VARIABILITEIT VAN HET SOCIALE

SYSTEEM

Terwille van de overzichtelijkheid vatten we eerst het voorgaande samen. Een transformatie is de normatieve produktie van een output door het systeem, gegeven een bepaalde input en door middel van een systeem· operatie.

Een operatie is de aktuele sekwentie van normatieve elementaire trans-formaties, welke een systeemtransformatie tot stand brengen.

Een transformationele norm is die systeemnorm die stelt welke output geproduceerd moet worden, gegeven een input en systeemtoestand (met het doel bepaalde gewenste inputs middels omgevingssystemen te kunnen ont-vangen).

Een operationele norm is die systeemnorm die steJt welke operatie(s) in gang gezet moet(en) worden om een bepaalde op een norm gebaseerde transformatie te realiseren.

Het verschijnsel struktuur wordt in het navolgende behandeld. Daarbij zal nogmaals het begrip technologie geplaatst worden; vervolgens wordt in-gegaan op het begrip stationariteit en tenslotte op het begrip variabiliteit.

Struktuur

Het zal na de voorafgaande beschouwingen duidelijk zijn dat bij elk so-ciaal systeem permanent meerdere transformaties en meerdere operaties te onderscheiden zijn. Elk sociaal systeem beschikt daarom over een aantal gerede transformationele en over een aantal gerede operationele mogelijk-heden.

Zoals blijkt zijn er dus terzake van de systeemanalyse twee belangrijke clusters te onderscheiden. De ene heeft betrekking op de relaties tussen het systeem en de omgeving en betreft de verzameling van input-output-koppelingen. De andere heeft betrekking op de interne verwerkings- (om-zettings- en reduktie-) mogelijkheden en betreft de verzameling van alter· natieve operatieketens. Vandaar het kontrastpaar 'externe' en 'interne'

(32)

struktuur. of het onderscheid tussen struktuur en funktie, dat soms gehan-teerd wordt. In het vervolg zullen zij hier heten: respektievelijk transfor· mationele struktuur en operationele struktuur. De transformationele struk-tuur definiëren wij als de verzameling gerede transformaties die door het systeem op basis van een transformationeel nonnenstelsel kun:qen worden aangewend. De operationele struktuur definiëren wij als de verzameling gerede operaties die door het systeem op basis van een operationeel nor-menstelsel kunnen worden aangewend. In de vorige paragraaf is gebleken dat er a11e reden is het begrip technologie te laten samenvallen µiet de hier gedefinieerde operationele struktuur. Deze laatste is de eigenlijke instru-mentatie ofwel technologie van het systeem. Deze geeft aan op welke wijze het systeem zelf aktueel zowel normatief als materieel is toegerust om een variëteit aan inputs te verwerken en zodoende gewenste outputs te pro-duceren.

In dit verband nu kunnen twee andere belangrijke begrippen behandeld worden, namelijk die van stationariteit en variabiliteit Dit zijn noties die evenzeer - soms onder andere begrippen - in de organisatieliteratuur veel voorkomen. Deze begrippen zijn in tegenstelling tot het begrip technologie niet gebonden aan één van beide struktuursoorten, maar zowel in transfor-mationeel als operationeel opzicht bruikbaar.

Stationariteit

Het begrip struktuur heeft hier (zie boven) slechts de betekenis van: 'ver-zameling van ."'. Het is daardoor ontdaan van de konnotatie: auurzaa:m-heid of tijdsinvariantie. Toch wordt in deze betekenis en met deze sug-gestie dit begrip zeer frekwent gebruikt in de organisatiewetenschappen. Zie bijvoorbeeld: Szyperski (1969), König (1964), Van Doom & Lammers

(1964), Buckley (1968). Het is echter noodzakelijk deze suggestie te vermij-den omdat er de (impliciete) konklusie uit getrokken zou kunnen worvermij-den dat een sterk veranderlijk sociaal systeem minder struktuur zou bezitten

dan een betrekkelijk stationair systeem. Het aspekt duurzaamheid of sta-tionariteit kan daarom beter als een struktuurdimensie of struktuurva-riabele beschouwd worden. evenals bijvoorbeeld de vastruktuurva-riabele: aantal mo-gelijke operatieketens en aantal mogelijke transformaties.

Een stationaire struktuur zou dus kunnen betekenen:

- transformationeel: de verzameling input-outputkoppelingen is vrijwel of geheel konstant over de tijd gezien

- operationeel: de verzameling van operaties is vrijwel of geheel konstant

in de tijd. 1

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bij een hartinfarct worden de beschadigde hartspiercellen over het algemeen niet vervangen door nieuwe hartspiercellen, maar door een ander type cellen.. Er ontstaat een litteken

• Een hechte verbinding is nodig zodat er bij beweging van het hart geen openingen ontstaan in de spierwand / zodat de (nieuwe) cellen kunnen bijdragen aan de samentrekking van

Voor het noemen van een niet via het hart beïnvloede functie van adrenaline, zoals verhogen bloedsuikerspiegel of verwijden bronchiën, wordt geen

In 1997 is de taak van het geologisch secretariaat dan ook uitgebreid met de organisatie van dit soort activiteiten.. In de loop van 1997

Containing Antiquity is the happy result of an extended agreement between Iziko, the Department of Ancient Studies at Stellenbosch University and Sasol Art Museum6. His

Reflectietijd is in veel organisaties de afgelopen periode flink onder druk komen te staan, door meer aandacht voor zelforganisatie, zelfsturende teams en/of de coronapandemie die

algemene  maatregel  van  bestuur  te  bepalen  dat  een  of  meer  daarbij  aan  te  geven  artikelen   van  de  Drinkwaterwet  niet  van  toepassing  zijn  op

[r]