• No results found

Voortgezet onderzoek over den invloed van strenge koude op de graszode

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Voortgezet onderzoek over den invloed van strenge koude op de graszode"

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

OVERDRUK

UIT HET LANDBOUWKUNDIG TIJDSCHRIFT, MAANDBLAD VAN HET NED. GENOOTSCHAP VOOR LANDBOUWWETENSCHAP. 53ste JAARGANG No. 650 APRIL 1941

Centraal Instituut voor Landbouwkundig Onderzoek, Wageningen.

Voortgezet onderzoek over d e n invloed van

strenge k o u d e op de graszode,

door

Dr. D. M. D E V R I E S .

Fortgesetzte Untersuchungen über den Ein f lias strenger Kälte auf die Grasnarbe.

Zusammenfassung S. 451.

De langdurige en bijzonder koude winter van 1939/40, die tie beruchte winters van 1928/29, 1890/91 en 1854/55 nog in streng-heid overtrof, heeft ons de gelegenstreng-heid verschaft verdere gegevens te verzamelen omtrent den nadeeligen invloed van ongewone koude op de plantkundige samenstelling van ons grasland.

Dat strenge vorst onder bepaalde omstandigheden inderdaad groot nadeel kan toebrengen aan de graszode, is duidelijk naar voren gekomen uit ons opstel over de gevolgen van de abnormale koude van December 1938, dat verschenen is in No. 6 3 7 / 6 3 8 van dit tijdschrift. In het bijzonder was toen zeer groote schade berok-kend aan de goede Engelsen raaigras-weiden uit het Ilollandsch-Utrechtsche graslandgebied, doordat namelijk het uitstekende En-gelsen raaigras er voor meer dan de helft uitgewinterd was. Dien-tengevolge werd het beste land, waar het meeste raaigras groeide, het ergst getroffen. Dit blijkt ook daarom zoo bedenkelijk, omdat het onwaarschijnlijk is, dat het raaigras, dat zich in de weide vooral ongeslachtelijk voortplant, het verloren terrein spoedig weer bezet zal hebben. In de gehooide graslanden, welke eveneens zeer geleden hadden, was een der hoofdsoorten, de niet hoog aangeslagen witbol, bijna uit de zode verdwenen, waarvoor o.a. de nog minder gewaardeerde zachte dravik en onkruiden, zooals veldzuring en kruipboterbloem, in de plaats waren gekomen. In het noord-oosten van het land bleek de vorstschade in het voorjaar van 1939 over het algemeen vrij onbeteekenend te zijn geweest, hoewel in sommige gevallen het grasland toch wel van den winter geleden had. Zoo viel in het door ons gecontroleerde Centrale Groningsche Grasland-gebied vorstschade aan te toonen op drie der tien onderzochte per-ceelen. Hier waren Engelsch raaigras en ook witte klaver niet onbe-langrijk verminderd, terwijl daarentegen onkruid en kweek toege-nomen waren, zoodat ook hier van een verslechtering der botanische samenstelling gesproken kon worden. In dit verband vestigen we er de aandacht op, dat deze tien Groningsche graslandperceelen op één na tot hetzelfde gebruikstype, namelijk tot dat der maaiweiden, behooren en ook vrijwel dezelfde grondsoort en ontwatering hebben, zoodat men wel aan moet nemen, dat betrekkelijk kleine verschil-len in gebruik en verpleging toch aanmerkelijken invloed kunnen uitoefenen op de uitwintering van sommige soorten.

(2)

'93<V39 veel meer vorstschade berokkende in het zuiden en westen dan in het noorden van ons land, hebben wij in het vorige artikel aangevoerd, dat het in December 1938 bij wijze van uitzondering in liet zuiden nog iets harder gevroren had dan in het noorden, terwijl de overgang van het zeer zachte weer tot de strenge vorst er ook plotselinger was. Behalve aan de strengheid van de vorst op zichzelf en de grootte en snelheid van temperatuurswisseling, dach-ten we verder o.a. aan de vochtigheid van de lucht en van den grond. Dat dit laatste een der oorzaken kon zijn, leek daarom niet onwaar-schijnlijk, omdat uit de weerkundige gegevens van het Meteorolo-gisch Instituut te De Bilt was gebleken, dat in Zuid-Holland de neerslag boven normaal en in Groningen beneden normaal geweest was. Bij navraag in de gebieden van onderzoek werd ons nader medegedeeld, dat het land in de Krimpenerwaard bij het invallen van de vorst bepaald dras was van den regen ; het water, dat nog op het land stond, werd tot ijs en dit bevriezen van de doornatte zode schijnt vooral rampzalig te zijn geweest. Wij zijn dit dan ook als de voornaamste reden gaan zien, waarom de vorstschade hier zooveel erger was dan in het noorden van het land, hetgeen in overeenstem-ming is met de boerenervaring, dat natte plekken zeer gevoelig voor vorst zijn.

Dit verkregen inzicht wordt nu verder gesterkt door de waar-genomen gevolgen van den winter van 1939/40. In den afgeloopeu voorzomer brachten we vóór het hooien nog een bezoek aan de be-monsterde perceelen in de Krimpenerwaard en in het Centrale Groningsche Graslandgebied. In tegenstelling tot het jaar er voor, toen er in de Groningsche streek slechts in enkele gevallen vorst-schade viel te bespeuren, bleek het land er nu aanmerkelijk van den winter geleden te hebben. Daarentegen was in de Krimpenerwaard de schade in 1940 minder e r g ; zij viel althans niet te vergelijken met die van het vorige jaar. Nu werden de kwadere gevolgen van den winter van 1939/40 in Groningen geweten aan de omstandigheid, dat er bij het inzetten van den df)oi in Februari veel sneeuw smolt, waarop nog, voordat het land droog was, weer eenige dagen strenge vorst volgden. Hier hebben we dus iets dergelijks als in December 1938 in Zuid-Holland voorviel, namelijk het tot een ijskorst bevrie-zen van een doordrenkte zode, hetgeen blijkbaar uiterst nadeelige gevolgen heeft. Als bijzonderheid werd daarbij in Groningen waar-genomen, dat lage plekken, waar meer sneeuw gelegen had en waar na den hernieuwden vorstinval zich nog water onder het ijs bevond, er beter afkwamen. Dit laatste is in overeenstemming met eigen waarnemingen, dat overstroomde uiterwaarden van den Rijn be-hoorlijk onder het ijs vandaan gekomen waren. Anders dan in het noorden, was het in 1940 in het zuiden eerder gaan dooien, zoodat het sneeuwwater er den tijd gehad had om weg te zakken, terwijl er ook minder vorst volgde, zoodat het in het licht van het vooraf-gaande alleszins begrijpelijk is, dat de schade in 1940 belangrijk achterbleef bij die van het vorige jaar. Wij behoeven hierbij nauwe-lijks op te merken, dat het dikke sneeuwdek, dat de aarde langen tijd bedekte, de zode wel zeer beschut moet hebben tegen de soms zeer strenge en langdurige vorst van dezen kampioen onder de wipf- n ters. Als bijkomstigheid zij hier nog medegedeeld, dat ons uit Gro-ningen een bevestiging gewerd van de opvatting, dat betrekkelijk kleine verschillen in behandeling grooten invloed kunnen uitoefenen 443

(3)

i

op den weerstand van de zode tegen vorst. Van twee maaiweiden van eenzelfde bedrijf te Wierum was namelijk datgene, wat duidelijk het meest van de vorst geleden had, volgens den eigenaar te kort door schapen afgegraasd; vooral op de plaatsen, waar de dieren gewoon waren te gaan liggen, had de -zode zeer geleden. Hiermede is natuurlijk niet gezegd, dat het andere uiterste, namelijk slordig afweiden en daarmee gepaard gaande hossigheid, het uitwinterings-gevaar ook niet zou vergrooten.

liepalen wij ons verder tot de plantkundige samenstelling der onderzochte perceelen uit beide bovengenoemde graslandgebieden in het afgeloopen jaar, en wel in de eerste plaats tot onze vluchtige beoordeelingen te velde tijdens het bezoek in Juni. Om te beginnen, verraste het ons, dat er in de echte weiden van de Krimpenerwaard zooveel witte klaver voorkwam, naar schatting soms wel 20 tot 30 %. Dit is des te merkwaardiger, daar deze zeer gewilde planten-soort vroeger slechts sporadisch in de graslanden van dit gebied werd aangetroffen. Klaarblijkelijk heeft het hol worden van de zode, door het zeer sterke uitwinteren van Engelsch raaigras in December 1938, aan de klaver een ongewone kans tot uitbreiding gegeven, waartoe het droge weer van den zomer van 1939 en van den voorzomer van 1940 vermoedelijk eveneens het zijne heeft bij-gedragen. Dit geeft sterken steun aan onze meening, dat veengras-landen gewoonlijk zoo arm aan klaver zijn, omdat de zode door-gaans geslotener is dan die van zand- en kleigraslanden, welke uiteraard meer van droogte te lijden hebben. Verder namen wij over het algemeen geen herstel van het zoozeer geteisterde Engelsch raaigras waar. Eveneens viel in de hooilanden nog weinig witbol te bespeuren, terwijl er wel veel onkruid groeide, waaronder in het bijzonder de kruipboterbloem opviel. De Groningsche maaiweiden hadden door de opmerkelijke vorstschade een grof, betrekkelijk klaverarm en onkruidrijk gewas. De grofheid van het gras werd veroorzaakt, doordat Engelsch raaigras sterk uitgewinterd was (in sommige perceelen zoo zeer gedund, dat men er naar zoeken moest), en doordat ruw beemdgras vanwege de droogte achterbleef; daar-entegen zag men in de eerste plaats veel timotheegras, verder vrij wat geknikte vossenstaart, kweek en veldbeemdgras. Onder de onkruiden traden paardenbloem en kruipboterbloem op den voor-grond; zoo zag een der door ons bezochte perceelen, dat beweid werd, geheel geel van de bloemen van deze laagbloeiende boter-bloemsoort.

Tijdens ons bezoek in Juni aan de Krimpenerwaard konden slechts twee der vier hooilanden bemonsterd worden, namelijk dat te Stolwijk (Schoonouwen) en dat te Haastrecht ( H o o g Bilwijk). Dit laatste was korten tijd tevoren gemaaid, terwijl de zode er vrij hol was, zoodat het ons wenschelijk voorkwam, dat perceel later in het jaar nog eens te bemonsteren, hetgeen in den herfst inderdaad geschied is. Toen werden tevens grasmonsters genomen van het hooiland te Berkenwoude (Achterbroek-West) en van het perceel te Stolwijk (Benedenkerk), dat echter in het voorjaar in andere handen was overgegaan en daardoor tevens een andere behandeling had gekregen. Het is in 1940 steeds beweid en zal ook in het volg als weide gebruikt worden ; bovendien is de bemesting ver-beterd. Niettegenstaande deze onvoorziene wijziging in gebruik en verzorging, zal volledigheidshalve ook van dit perceel de botanische

(4)

4

analyse vermeld worden. Tezelfdertijd zijn eveneens de vier echte weiden weer bemonsterd, welke, evenals de genoemde hooilanden, reeds in 1939 op vorstschade waren gecontroleerd. In het Centrale Groningsche Graslandgebied zijn alle betreffende graslanden (9 maaiweiden en 1 echte weide) in den nazomer of in den herfst bemonsterd. De grasmat had zich daar intusschen weer aardig her-steld, hetgeen waarschijnlijk maakt, dat de «ode in den grond niet zoo geleden heeft als in Holland in December 1938.

De uitkomsten van het onderzoek der echte weiden uit de

Krim-pencnvaard vindt men in de tabel op blz. 446, waarin alleen de

ge-wichtspercentages van de voornaamste soorten zijn opgenomen. In deze tabel worden de afzonderlijke en gemiddelde percentages van September 1940 vergeleken met die van de vorige bcmonsterings-jaren.

Duidelijk blijkt uit deze staat, hoezeer de witte klaver in de weilanden is toegenomen, hoewel wij, afgaande op de waar-nemingen in Juni, nog hoogere percentages hadden verwacht. Het is niet onmogelijk, dat de natte zomer en herfst aan de klaver paal en perk hebben gesteld. Echter zij opgemerkt, dat een gemiddeld klaveraandeel van 9 % niet onderschat moet worden, omdat de plekken, waar de fijne klaver groeide, zeer kort a f gevreten waren in tegenstelling met andere gedeelten van het veld, waaronder vooral die, waar fioringras overheerschte. In elk geval was 1940, naar wij vernamen en ook elders konden vaststellen, in het westen en zuiden van ons land een klaverrijk jaar. Dat dit in verband staat met de ernstige vorstschade in den winter van 1938/39 en de daarop volgende droogte in 1939 en (of) voorzomer 1940, lijkt ons aan-nemelijk. De aanzienlijke klaveruitbreiding in dit, vroeger vrijwel klaverlooze, grasland is een geluk bij een ongeluk, evenals de aan-merkelijke toeneming van timotheegras en ruw beemdgras in den voorzomer van 1939 iets goedmaakten. Tegenover het gunstige ver-schijnsel der opmerkelijke klaveruitbreiding stonden in 1940 echter verschuivingen in plantkundige samenstelling, welke vrijwel zonder uitzondering als ongewenscht beschouwd moeten worden. Ten eerste is Engelsch raaigras na den strengen winter van 1939/40 nog verder teruggegaan, en wel naar alle waarschijnlijkheid meer dan uit het geringe gemiddelde percentageverschil blijkt, omdat het aan-deel van dit gras in de samenstelling van de grasmat in den herfst doorgaans aanzienlijk hooger is dan in den voorzomer. De aandacht zij er voorts op gevestigd, dat op de veenperceelen de vermindering van Engelsch raaigras duidelijk uitkomt. In de tweede plaats zijn de percentages ruw beemdgras sedert de vorige bemonstering sterk gedaald, waaraan het droge weer van 1939 en voorzomer 1940 wel schuld gehad zal hebben. Tevens is het aandeel van timotheegras in deze weiden weer normaler geworden, althans gemiddeld genomen, want de perceelen gedragen zich in dit opzicht ongelijk, l i e t ergst is wel, dat deze vroeger zoo uitstekende Engelsch raaigras-weiden thans-zóó rijk begroeid zijn geraakt met fioringras, dat deze minder hoog gewaardeerde soort er nu het hoogste gewichtspercentage ver-t)ont. De geaardheid v n dit gras brengt met zich mee, dat de weiden gevaar loopen minder goed afgegraasd te worden, hetgeen waardeverlies beteekent, terwijl het zeer de vraag is of Engelsch raaigras er binnen afzienbaren tijd in zal slagen om dezen lastigen concurrent weer baas te worden. Ondertusschen heeft het weinig 445

(5)

! i i 1 l i ~ S 5 O i ^ 1 ! ! i i i i i • .. -CJ 1 ^ \ r; > i CJ ! bjt i v ! ^ ; l 9 ** bJC w rs _ j ; i ^ _ et zi,

s.

B

» OJ % <b

6>

u •^ './) P O.

P

£7 u (Tr-i (Tr-i Hi-f O ; =^ TA) ^ >-• O - M £ 'S ^ • ^ 5 ^ JE o ** -t- S-ON O LT; O <*•* <* ~ 1 iJ~' ' O 3 " •"z<o 0 -^ t c -O N i > m " 1 ' o ON v ^ - <-. m -*-* m G-C N =^ - M o *j . -+ r-<* , ï - CA. O N " 1 ' i l i f t -*^ ON 1> ' X 0 I S -t- a C N <L> 'J~. - *-; m ^ t l O N " - O 0 - " -t- — ON O y. ON CN L-^ r=-< S? ù ON ^ < O N * N t N , ( N ( S \ C 0 0 f S N f i 00 w • * es OC «s o — O N \G * ^> o tr^ S oc (S (N O" O* i r 00 I - . o M r^. oo rs H *-k r O i r » T f N O NC ft o-O : 0 O " t w t N i r t>. f * . < ï M « N C o> 1 " ON o ^ -•-« w> t ^ c> 3 N ce s r o r n « ON 0 \r\ c o vO r>. m •-N r i O O - 0 f -w t^. r-_ i r-_ n 0 rs v s t-r S » T i N . »n O M <~> é < * > * ^ ï (V, c O S

+ + . *

m ^ > n ' t * f i r \ - t m > • + > — C-Or; rs O-. O O. \ C '^ o l < — O r ; • c V C (N CC \C — • - —

? +

e i r \ r ^ m o O •— CO — -t- m co • Is* • + c c o - t — <> v j •s ri

_r

^

1

r r i C £

£

; r li •f r-r N - t t •7 r. ?

-5

c

'7" i -C -7 s 0 — — -- - • •— ^ 0 «rv U-N C p — s O f ^ .

+ + S 2

s •| h _ t -> 15 r . C T M ^ S S U U 446

(6)

v^> " - . I-i "*3 S § '= N K5 • ö OJ r - ^ • H £ z> O 3 Zj -t '•£ :=•• 3 is ° "o S *i o c/ij-CA; * i s S o co ç « ^ -J_>.,—' O r—, <u • — hffi fi % fcf HH 2 t"i-t ^ H H < ^ . j 5 2 rkcn w :hter b 0 • - * ; 4 c « a ^ g O ü - ^ C/J ~\ r,~' ÛJ Cv JÜ f - , ^ .„ r^ G O 3 - i—i 0 — cv 5 ™" > — . ~ -^ cv J ; r^' 3 Ov 3 ™ p —' o *i 4 c o. o CO o S Ä <-< m . ~ ro 3 i — i ^ j P-o O C/j • + Os 3 - - -•- - -' -Cv 'S. 'S "- <~, ro .-. f ï 3 C> 3 - i—i o -K' 5 & - " ^ i-O .— rO E 3- 3 ~ *~% v O ^. -+. 0 0 • * -& „, ••< « i o » N -t i ^ . t-» 1 ^ f r-^ r-% Os r-Q °0 NC 'S " o 0 0 S <--c r" ^o t > , < N f S < S O « N r^ •— <N « - ' PI f O 0 m r o O N CC

+ 2

r » •> cc ro 'o <"•* r •> (.~ • C N r f i r; ju £3 ï > £5 tr\ vo <*1 w« 0 0

+

f O ro v D ~ t ^ % i r ^ • * IJ-I ro M r v . 0 i _ tc £ A " 7 " <7i VO vO OV O •** T t f ^ M - t vO ON ^^ 0 0 m m ^« NO • * 0 ^~ O 0 m ... — 0 0 t-* f S f N « fM (S ^o — O ON - t r ^ I-N 0 xr, 0 O 0

+ »

» r^ NO f " co ir, f n f ^ M ^^ «s 0 0 - i - »O ** _1_ - i _ VI ro 0 *-- i *-- C — • — N C j »A S «1 . O 0 -0 0 0 M NO M O v ir\ **t O. " 1 • + "4 •v-, O « r -C " 1 ' 1

+ + + 5

+ + *

+

-0 rn so ""* + ••* - - r T N 'S 'iZ OD ^

r

N 0 •J c 1* •"• r à t - tN f O S

+

n

+

t ^ I - . I~ S '/» S

+ *

+ + *

. r , 0 N t Jf

0 IN

+ + "»

j •5 t 2 h J. •è "" ^ •^ " • "* ro -•— 0 N

+

r^ « O 0 o 0 r^. ^ -+

+

+ "

"^t" r o t N U* •"• u 3 u 3 J 447

(7)

7

productieve en meest eenjarige straatgras kennelijk voordeel getrok-ken van de verminderde geslotenheid van de zode.'

De staat op b k . 447 bevat de resultaten van het gewichtsanalytisch onderzoek der vier laagvcen hooilanden uit de Krimpenenvaard, waarvan er, zooals reeds gezegd is, intusschen één (nl. dat te Stol-vvijk, Benedenkerk) in weide veranderd wordt. Op dit perceel zijn reeds in het eerste overgangsjaar verschuivingen opgetreden, welke klaarblijkelijk aan de verandering in gebruikswijze toegeschreven moeten worden. Daar bovendien in 1940 twee perceelen alleen in den herfst en een ander in den herfst en in Juni, na het maaien, bemonsterd zijn, terwijl daarentegen alle monsternemingen in 1933 en 1939 in den voorzomer plaats vonden, is de periodieke verge-lijking bij de hooilanden bezwaarlijker dan bij de weilanden, en kan aan de gemiddelde waarden van 1940 slechts geringe beteekenis toegekend worden.

De uitkomsten van het onderzoek toonen ondubbelzinnig aan, dat ook in de onderzochte hooilanden Engelsch raai-gras verder afgenomen is en fiorien zich sterk uitgebreid heeft. Tevens is in een der landen vrij wat witte klaver gekomen. Van herstel van witbol is geen sprake. Verder is de aanzienlijke toe-neming van kruipboterbloem onder de onkruiden opmerkelijk. De oogenschijnlijk sterke vermindering van de zachte dravik is slechts in het geval „Stolwijk, Schoonouwen", dat in 1940 vóór het maaien bemonsterd werd, zeker, want ook onder normale omstandigheden ontbreekt dit eenjarige gras na den hooitijd vrijwel geheel in de zode. Evenmin staat de teruggang van beemdvossenstaart vast, om-dat de twee gevallen, waarin zij optreedt, monsters uit het etgroen betreffen, waarin ook deze hooilandsoort placht achter te blijven, l i e t zeer lage percentage van deze soort in het perceel, dat gedu-rende het geheele gras jaar 1940 beweid werd, is in dit verband dan ook zeer begrijpelijk.

In de volgende tabel worden de laagste, gemiddelde en hoogste gewichtspercentages van herfst 1940 betreffende de voornaamste soorten der negen maaiiueiden uit het Centrale Groningsche

Gras-landgebied vergeleken met die van voorzomer 1933, herfst 1935,

herfst 1936 en voorzomer 1939. Hierbij zij er aan herinnerd, dat de herfst van 1935 op een zeer drogen zomer volgde, terwijl 1936 een nat jaar was.

Deze analyseresultaten zijn hoofdzakelijk een bevestiging van de veldwaarnemingen in den voorzomer. Het „najaars"gras Engelsch raai had in den herfst van 1940 een veel lager aandeel dan gewoon-lijk, hetgeen men onmiddellijk ziet, wanneer men vergelijkt met herfst 1935 en 1936. Ruw beemdgras, dat in den voorzomer van de droogte leed, had zijn schade blijkbaar nog steeds niet ingehaald; het percentage bedroeg niet veel meer dan na den zeer drogen zomer van 1935. Het aandeel van fioringras was, evenals in de Krimpener-waard, uitermate hoog: met gemiddeld 21 % had het de leiding onder de soorten verkregen. 1940 is wel een echt struisgrasjaar ge-weest, dat is ook elders opgevallen. Verder zijn timothee en veld-beemdgras kennelijk toegenomen. Bovendien is het gehalte aan kweek na de laatste strenge winters, evenals na de droogte van 1935. hooger dan anders. Leek het gewas in den voorzomer, waarschijnlijk door directe vorst schade, betrekkelijk klaverarm, in den herfst bleek

(8)

lioliiiiische samenstellinq in verschillende jaren. g Groningsehe maahveiden op klei.

Laagste, gemiddelde en hoogste geieichtsfercentagcs.

voor-zomer '933 herfst '935 herfst 1936 herfst voor- 1 zomer ! '939 ! 1940 Grassen En^elseh raai^ras Ruw beenid^ras Fiorinfjras . . . . Tiniotheegras Reukgras BeenidlaiiRbloem Veldbeemdsras . . Kweek óf 78 93 'S 21 25 14 17 22 3 8 14 2 6 1 2 0 5 10 2 4 6 1 3 6 + 2 5 Kameras : ° 3 9 Vlinderbloeinigcn 7 ,9 Witte klaver 2 7 19 Andere kruiden Paardenbloem jj 73 91 62 82 SS61 75 Sj

\ I

20 28 3 9 1 6 30 441 7 19 35

I i

2 7 15 10 20 33 7 17 28 4 13 31 1 4 8 0 1 2 + 6 13 1 2 3 1 5 9 3 11 20 3 5 10 + 2 5 2 5 8 1 2 3 o 1 4 3 4 1 3 11 S 17 34 S 10 21 i 17 34: 5 10 21 2 7 11 • 7 13 0 1 2 1 6 1 1 0 2 5 1 5 17 + 1 5 o 4 10 64 79 9 J -2 13 41 1 10 27 4 21 39 2 11 24 0 + , 1 4 .3 1 6 15 3 5 7 o 1 3 + 11 -'V 1 2 13 / y / 7 13 + 6 13 o 2 5 Herfstleeuwentand . . . . + 1 2 1 + 5 9 o 1 2 o 4 - i o 4 io!-f- 11 24 j S 14 30, 2 8 /S I o 6 19;+ 3 7 + 1 3;+ 2 7

het p e r c e n t a g e w i t t e klaver w e e r vrij n o r m a a l te zijn. A a n g e z i e n in chn v o o r z o m e r gewoonlijk m e e r o n k r u i d in het land v o o r k o m t d a n later in den tijd, ligt het op g r o n d van deze cijfers v o o r de h a n d a a n

te n e m e n , d a t het j a a r 1940 i n d e r d a a d vrij o n k r u i d r i j k is geweest v o o r deze G r o n i n g s c h e k l e i g r a s l a n d e n , hetgeen onze o p p e r v l a k k i g e r e g e g e v e n s van begin J u n i bevestigt.

H e t is wenschelijk ter a a n v u l l i n g van de g e g e v e n s van b o v e n s t a a n d e n s t a a t h i e r te v e r m e l d e n in hoeveel gevallen d e r 9 o n d e r zochte m a a i weiden het p e r c e n t a g e , ook van m i n d e r veelvuldig v o o r -k o m e n d e s o o r t e n , in den h e r f s t van 1940 h o o g e r , gelij-k of lager w a s dan in den h e r f s t van 1936 en in den v o o r z o m e r v a n 1939.

V o l g e n d e cijfers spreken wel een zeer duidelijke taal. I n alle g e v a l len of in de o v e r t u i g e n d e m e e r d e r h e i d er van is a f g e n o m e n het a a n -deel v a n E n g e l s e n r a a i g r a s , r u w b e e m d g r a s (alleen d o o r d r o o g t e ? ) , r e u k g r a s en k a m g r a s , d a a r e n t e g e n t o e g e n o m e n dat van fiorien, t i m o t h e e en v e l d b e e m d g r a s . B o v e n d i e n vindt m e n duidelijke p e r -c e n t a g e s t i j g i n g , e-chter alleen in vergelijking met h e r f s t 1936, bij

(9)

Uotanische samenstelling in verschillende jaren. Q Groiiiitfisclie niaaiuvidcn of klei.

| j

hooger ! jjelijk j lager hooger : gelijk lauer

gewichtspercentage in de herfst I<M°> vergeleken met herfst 1936 voorzomer 1930 Grassen Kngelsch raaigras Ruw beemdgras I'ioringras Timotheegras Reukgras Reemdlangbloem Veldbeemdgras Kweek Geknikte vossenstaart Kamgras Yeldgerst Straatgras Vlinderblocmificn ... Witte klaver Andere kruiden Paardenbloem Herfstleeuwentand Scherpe boterbloem . Kruipboterbloem Duizendblad Akkerdistel Yarkensgras 1 o 7 7 o 2 8 4 1 o kweek, h e r f s t l e e u w e n t a n d en o o k bij de g e k n i k t e v o s s e n s t a a r t en p a a r d e n b l o e m . Bij deze laatste s o o r t e n w a s het aandeel in den herfst van 1940 lager d a n in den v o o r z o m e r van 1939, w a t niet v r e e m d is, w a n n e e r m e n in a a n m e r k i n g n e e m t , d a t beide echte v o o r j a a r s s o o r t e n zijn. Bij s t r a a t g r a s en w i t t e k l a v e r w a s het p e r c e n t a g e alleen g e -stegen vergeleken met v o o r z o m e r 1 9 3 9 . . V o o r klaver is dit in dit opzicht van geen beteekenis, o m d a t het regel is, d a t er in d e n n a -z o m e r m e e r klaver in het land v o o r k o m t dan in d e n v o o r -z o m e r . O o k in d e n v o o r z o m e r van 1940 g r o e i d e er veel m i n d e r .

H i e r b i j a a n s l u i t e n d g e v e n wij t e n s l o t t e n o g een staatje, w a a r i n de g e w i c h t s p e r c e n t a g e s der v o o r n a a m s t e s o o r t e n o p g e n o m e n zijn van een echte weide, een z o o g e n a a m d e fenne, uit het zelfde k l e i g r a s -landgebied, w a a r v a n de s a m e n s t e l l i n g van de zode o n d e r z o c h t is in Mei 1937, J u n i 1939 en begin S e p t e m b e r 1940.

M e n ziet ook in dit geval een o n g u n s t i g e v e r a n d e r i n g in b o t a -nische samenstelling, die, behalve de v e r m i n d e r i n g van r u w beemd-g r a s , m e t vrijwel v o l k o m e n zekerheid op v o r s t s c h a d e b e r u s t . Dooide v o r s t van D e c e m b e r 1 9 3 8 h a d d i t land niet of n a u w e l i j k s g e -leden, zelfs b e d r o e g het aandeel v a n het w e i n i g w i n t e r h a r d e E n g e l s c h r a a i g r a s er in den v o o r z o m e r n o g 4 5 % . I n het afgeloopen n a j a a r echter w a s het p e r c e n t a g e van deze soort tot slechts i o '/e

(10)

Botanische samenstcllinij in verschillende /oral lichte weide op klei uit Groningen.

voorzomer «937 Ss 34 17 12 8 8 3 10 10 S voorzomer 1939 SS 45 H 2 6

-f

11 6 6 3 naiaar 1940 Grassen

En gel seh raaigras Ruw beemdjjras Straatgras Timothce^ras Kameras Eioringras Vlindcrbloemiacn Witte klaver Andere kruiden Sj 10 10 7 12 2 30 10 10 S

gedaald, terwijl het onder normale omstandigheden dan juist aan-merkelijk hooger had moeten zijn. Van kamgras was reeds in 1939 weinig meer over, hetgeen in overeenstemming met onze verdere gegevens, schijnt te bevestigen, dat dit gras, evenals reukgras en witbol, zeer gevoelig is voor vorst. Verder heeft ook op dit land fiorien de overhand gekregen, terwijl timothee er eveneens genomen is. Een ander gevolg van de vorst is wel gelegen in de toe-genomen vervuiling met onkruid. In het bijzonder hebben zich hier groote weegbree en varkensgras uitgebreid, hetgeen voor laatst-genoemde soort in overeenstemming is met haar gedrag in de voor-laatste tabel.

Z U S A M M E N F A S S U N G .

Fortgesetzte Untersuchungen über den Einfluss strenr/er Kälte auf die Grasnarbe.

Die kurze aber bestandig strenge Kälteperiode vom Dezember 19.38 hatte dem Graslande im Westen und Süden des Landes schweren Frostschaden zugefügt. Namentlich die guten reinen Weiden (Nurweiden) des Graslandgebietes in den Provinzen Hol-land und Utrecht hatten stark gelitten: die dichte Grasnarbe war kahl geworden durch das Ausfrieren der führenden Art, des aus-gezeichneten Deutschen Weidelgrases, bis auf weniger als die Hälfte ihres ursprünglichen Gewichtanteiles. Aus den Wiesen war eine von den beiden Hauptarten, das Wollige Honiggras, nahezu verschwun-den. Dagegen hatten sich auf den Weiden besonders Wiesenliesch-gras und Unkraut ausgebreitet und Gemeines RispenWiesenliesch-gras und Knick-fuchsschwanz hatten auch prozentual zugenommen ; auf den Wiesen hatten die einjährige Weiche Trespe, das Unkraut und, insoweit

(11)

11

er vorhanden war, auch der Wiesen fuchsschwanz einen Platz eingenommen.

Bemerkenswert ist die Tatsache, dass im Winter 1938—1939 im Nordosten des Landes nur ein verhältnismässig geringer Teil des Graslandes namhaften Schaden erlitt. In nnserm vorigen Aufsatze in Nr. 6 3 7 / 6 3 8 dieser Zeitschrift haben wir jenen Unterschied hauptsächlich dem Umstände zugeschrieben, dass es im Süden des Landes noch etwas stärker gefroren hatte als im Norden und dass sich der Uebergang von dem für die betreffende Jahreszeit sehr milden Wetter zu strengem Frost dort jäher vollzog. W i r erwogen jedoch auch andere Erklärungsmöglichkeiten; so wiesen wir darauf hin, dass in Süd-Holland mehr und in Groningen weniger Nieder-schläge vorkamen als normal. W i r neigen jetzt dazu eben dieses Zusammengehen von Frost und grosser Feuchtigkeit als sehr un-günstig zu beurteilen. Fs hat sich nämlich herausgestellt, dass das Grasland in der Provinz Holland beim Eintritt des Frostes so durch-nässt war, dass das Wasser sogar noch darauf stand. Diese Ansicht

fand eine weitere Bestätigung in den Ereignissen vom Winter 1939—-1940. Der strenge und anhaltende Frost dieses Rekord-Eiswinters war begleitet von einer dicken, die Pflanzen schützenden Schneedecke. Im Norden des Landes währte jedoch das im Februar eingetretene Tauwetter nicht lange genug um dem Schmelzwasser hinreichend Gelegenheit zum Wegsinken zu geben. Als darauf der Frost wiederum tüchtig einsetzte, erlitt mithin die völlig durch-weichte und stellenweise unter Wasser stehende Grasnarbe erheb-lichen Schaden. In südlichem Gegenden war es nun gerade umge-kehrt; zwar Hess auch dieser harte Winter seine Spuren auf dem Grasland zurück, aber der Schaden stand doch dem des vorange-gangenen Winters bedeutend nach.

Neue Proben der vier reinen Weiden und der vier Wiesen im Krimpenerwaard und der neun Mähweiden und einer reinen Weide aus dem Zentralen Groninger Graslandgebiet ergaben folgende Resultate: Ueberall hat Weisses Straussgras im Laufe des Jahres

1940 stark zugenommen und sogar oft unter den Grasarten die Führung übernommen. Dies ist keine günstige Erscheinung, umso weniger als das Deutsche Weidelgras im Krimpenerwaard noch weiter zurückgegangen ist und im Winter 1939—1940 in Groningen ziemlich stark ausfror. Eine andere bemerkenswerte Erscheinung und ein für die Niedermoorgrasgebiete überraschender Lichtblick war der unverhoffte Zuwachs von Weissklee auf den Weiden und auf manchen Wiesen des Graslandgebietes in den Provinzen Holland und Utrecht. LTnter weniger ungewöhnlichen Umständen sind gute

Moorweiden mit ihrer dichten Grasnarbe gerade so überaus arm an Klee; dies im Gegensatz zu vielem Sand- und Tongrasland, das naturgemäss eher von Trockenheit leidet, wodurch der Graswuchs beeinträchtigt wird, Klee und Unkraut jedoch gedeihen können. In Groningen war der Bestand im Frühling 1940 wahrscheinlich durch direkten Frostschaden ziemlich kleearm, dagegen reich an Un-kräutern wie Löwenzahn und kriechendem Hahnen fuss, doch im Laufe des Sommers erholte der Klee sich ganz ordentlich. Gemeines Rispengras hatte sichtlich vom trocknen Vorsommer gelitten. Weiter hatten sich im Grasland auf schwerem Groninger Marschboden die Gräser Wiesenlieschgras-, Wiesenris|>engras und die Frühlingsart Knickfuchsschwanz deutlich ausgebreitet. Im Krimpenerwaard

(12)

12

zeigte es sich 1940, class die A u s w i n t e r u n g des D e u t s c h e n W e i d e l -g r a s e s nicht n u r d a s Gedeihen d e r o b e n e r w ä h n t e n A r t e n W e i s s e s S t r a u s s g r a s u n d W e i s s k l e e , s o n d e r n auch von J ä h r i g e m R i s p e n g r a s g e f ö r d e r t h a t t e . I n den W i e s e n dieses Gebietes h a t t e W o l l i g e s H o n i g g r a s sich noch k e i n e s w e g s von d e m im D e z e m b e r 1938 er-littenen S c h a d e n erholt.

A u s d e r U n t e r s u c h u n g n a c h d e m F r o s t s c h a d e n in den J a h r e n 1939 u n d 1940 h a b e n w i r den E i n d r u c k e r h a l t e n , d a s s von den verschiedenen G r ä s e r n u n s e r e r W e i d e n u n d W i e s e n folgende A r t e n a m empfindlichsten sind g e g e n F r o s t : R u c h g r a s , K a m m g r a s , W o l -liges H o n i g g r a s , D e u t s c h e s W e i d e l g r a s . A u c h W e i s s k l e e scheint ziemlich w e n i g w i n t e r h a r t zu sein ; t r o t z d e m k a n n dieser wertvolle Bestandteil d e r G r a s n a r b e s e k u n d ä r e n V o r t e i l h a b e n von d e r v e r -r i n g e -r t e n K o n k u -r -r e n z einige-r G -r ä s e -r infolge d e -r e n A u s w i n t e -r u n g , weil d a n n für Klee m e h r R a u m u n d L i c h t z u r V e r f ü g u n g k o m m t . Gleich n a c h d e m e i n g e t r e t e n e n F r o s t s c h a d e n k o n n t e m a n sehen, wie W i e s e n l i e s c h g r a s , eventuell G e m e i n e s R i s p e n g r a s , K n i c k f u c h s s c h w a n z , W i e s e n f u c h s s c h w a n z , W e i c h e T r e s p e , A c k e r q u e c k e , W i e s e n r i s p e n g r a s u n d U n k r ä u t e r wie L ö w e n z a h n , K r i e c h e n d e r H a h n e n -fuss u n d W i e s e n - S a u e r a m p f e r p r o z e n t u a l z u n a h m e n , w ä h r e n d s p ä t e r W e i s s e s S t r a u s s g r a s u n d W e i s s k l e e sich a u s b r e i t e t e n .

Lijst van Ncdcrlandschc, Duitsclic en wetenschappelijke namen der in dit opstel genoemde plantensoorten.

Akkerdistel Peemdlangbloem Beemdvossenstaart Duizendblad Engelsch raaigras Fioringras, Fiorien Geknikte vossenstaart Groote weegbree ] lerfstleeuwentand Kamgras Kruipboterbloem Kweek l'aardenbloem Reukgras Ruw beemdgras Scherpe boterbloem Straatgras Thnotheegras Yarkensgras Yeldbeemdgras Yeldgerst, gerstgras Yeldzuring

Witbol, meelraai, wollig zorggras Witte klaver Zachte dravik Acker-Distel Wiesenschwingel W'iesenfuehsschvvanz Gemeine Schafgarbe Deutsches Weidelgras Weisses Straussgras Knickfuchsschwanz Grosse Wegerich Herbstlöwenzahi* Kammgras Kriechende Ilahnenfuss Acker<|uecke Löwenzahn Ruchgras Gemeines Rispengras Scharfe Hahnenfuss Jähriges Rispengras Wiesenlieschgras Yogel-Knöterich Wiesenrispengras Wiesengerste Wiesen-Sauerampfer Wolliges Honiggras Weissklee Weiche Trespe

Cirsium arvense Scop. lestuca pratensis Huds. Alopecurus pratensis L. Achillea Millefolium L. Lolium perenne L. r\grostis stolonifera L. Alopecurus penicillatus L. I'lantago major L. Leontodon autumnalis L. ('yiiosurus cristatus L. Ranunculus repens L. '1 riticum repens L.

Taraxacum officinale Web. Anthoxantbum odoratum L. Poa trivialis L. Ranunculus acer L. Poa annua L. I'hleum prateuse L. Polygonum aviculare L. Poa pratensis L.

Hordeuni secalinum Schrei). Rumex Acetosa L.

Hulcus lanatus L. Trifolium repens L. Promus mollis L.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Budget sur base annuelle : 40 millions d'euros supplémentaires (structurel) Reglementaire basis : Koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststelling en

With regard to the relationships between the dependent and independent variables, the results show that staff in the participating public secondary schools believe that the

Terugkerende thema’s zijn natuur, ecologie, recreatie, landbouw, water, erfgoed, erf- en landinrichting en energielandschappen, al dan niet gekoppeld aan programma’s vanuit de

[r]

Opmerkelijk in deze tabel is, dat het gemiddeld kropgewieht bij weinig gieten maar weinig lager is dan bij veel gieten; wat betreft liet aantal kroppen van de A-sortering zijn

Test op tankniveau met extra ontgassing In figuur 3 is te zien dat het aanbrengen van een trickling filter op de aanvoer van de nursery tanks de concentratie vrij CO2 fors

De kracht zit in het aanstekelijke taalgebruik en het feit dat het boek de ogen opent voor onbekende werelden voor leken, en tegelijker- tijd specialisten handvatten geeft om

sensoren geïdentificeerd waarmee de luchtsnelheid in bijvoorbeeld de ventilatorring direct gemeten kan worden zoals een hete draad meter, keramische plaat, vortex meter, etc.,