• No results found

Broom in grond en gewas : een literatuurstudie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Broom in grond en gewas : een literatuurstudie"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

CODEN: IBBRAH ( 5 - 7 5 ) 1-40 ( 1 9 7 5 )

I N S T I T U U T V O O R B O D E M V R U C H T B A A R H E I D

RAPPORT 5 - 7 5

BROOM IN GROND EN GEWAS Een literatuurstudie with a summary:

Bromine, in soils and crops. A literature review

door

J.P.N.L. ROORDA VAN EYSINGA

1975

Instituut voor Bodemvruchtbaarheid, Oosterweg 92, Haren (Gr.) Proefstation voor de Groenten- en Fruitteelt onder Glas, Naaldwijk

(2)
(3)

3 INHOUD 1. Inleiding 2. Voorkomen 2.1 Chemie 2.2 Geologie 2.3 In grond 2.4 In water 2.5 In de lucht 2.6 Bestrijdingsmiddelen 2.7 Meststoffen

2.8 In animale, niet-marine weefsels. Broom als genees-middel

2.9 In zee levende organismen 3. De bepaling van broom in grond en gewas 4. Grondontsmetting

4.1 Toepassing van methylbromide, doordringing in grond en afbraak. Invloed op andere elementen

4.2 Bromidegehalte in grond na ontsmetting 4.3 Bromidegehalte in grond met schade aan gewas 5• Gewas

5.1 Broomgehalte in gewas onder natuurlijke omstandigheden 5.2 Broomgehalte in gewas geteeld op grond na ontsmetting

met broomhoudende middelen

5.3 Gevoeligheid van de gewassen voor overmaat aan bromide 5.4 Symptomen van broomovermaat

^.^ Toelaatbaar broomgehalte in gewas 5.6 De opname van bromide door de wortel

6. De invloed van een bemesting met broom op de groei en ont-wikkeling van gewassen

7. Bestrijding van schade door broomovermaat 8. Samenvatting

9. Summary 10. Literatuur

(4)

van grondontsmettingsmiddelen, in het bijzonder methylbromide. Het gebruik van dit middel kan leiden tot hoge gehalten aan broom in

bijvoorbeeld sla.

De behoefte meer te weten over het gedrag van broom in grond en gewas was aanleiding een literatuurstudie uit te voeren, waarvan het resultaat hier wordt beschreven.

Er is niet gestreefd naar volledigheid in die zin dat zoveel moge-lijk publikaties werden doorgenomen; er is wel gestreefd naar het verkrijgen van een algemeen beeld over broom vanuit

landbouw-oc^eikundig gezichtspunt.

Literatuuroverzichten zijn eerder samengesteld door Malkomes et al. (1972) en Maw & Kempton (1973)- In die publikaties is weinig aan-dacht besteed aan het voorkomen van broom in de grond en aan de bodemkundige factoren die de opname door de plant beïnvloeden.

(5)

2. V002K0MEN

2.1 Chemie

Het element broom, bromium in het Latijn, heeft als symbool Br. Het Griekse woord ßpwyoc, 'betekent 'stank'. Het atoomgewicht is 79>9 ; de electronenopbouw 2-8-8-8-1. Broom is het enige bij

kamertemperatuur vloeibare niet-metallische element. Smeltpunt -7 C, kookpunt 60 C. Het is een donkere,roodbruine vloeistof, die een roodbruine damp afgeeft.

Broom behoort met fluor, chloor en jood tot de halogenen. Het staat in het periodieke systeem tussen chloor en jood in en heeft hiermee een grote chemische verwantschap. Chloor is hierbij vooral van be-tekenis omdat dit element in de natuur, vergeleken met broom, zeer overvloedig voorkomt. Broom is evenals de andere halogenen of zout-vormers sterk reactief. Broom komt dan ook niet in vrije vorm

in de natuur voor, naar meest als zouten : de bromiden. Deze zijn vrijwel alle goed oplosbaar, een uitzondering vormt o.a. zilver-bromide.

2.2 Geologie

De plaats waar het bromide in grote hoeveelheden op de aard-bol voorkomt is de zee. Van de wereldbroomvoorraad is 99 % in zee te vinden (Sömpp, 1972). Het gehalte in zeewater ligt bij 65 ppm Br (Martin, 1966; Yamada, 1968). Goldschmidt & Muir (195^) geven het volgende staatje..:

per kg zeewater : 19i3 g Cl 0,066 g Br 0,00005 g I

Neufeld (1936) vermeldt voor enkele zeeën waarden die onderling maar weinig verschillen, de Atlantische Oceaan bevat volgens deze auteur 67 ppm Br.

In zee levende organismen kunnen hoge gehalten aan broom hebben. Ook de sedimenten ontstaan door verdamping van zeewater (de

steenzouten) bevatten broom. Het zijn vooral de bovenste zoutlagen die relatief rijk zijn aan broom. Dit wordt door Goldschmidt &

Muir (195^) verklaard uit de grote radius van het Br-anion (1,96 S) , waardoor dit anion losser is gebonden dan het Cl-anion. Bekend zijn

(6)

de Staszfurter Abraumsalze die onder andere het broomcarnalliët bevatten ( M g 3 r2. K B r . 6 H20 ) .

Gesteenten, behoudens de verdampingssedimenten, bevatten weinig broom. Voor de aardkorst wordt een gehalte van 10 ppm opgegeven

(Martin, 1 9 6 6 ) .

Neufeld (1936) geeft het volgende schema voor de broomcyclus :

Oceaan ^_ (¥> ïarine florae V f /"Marine^ auna \ s Atmosfeer^. -• ~ (Bron- en ^. rivierwater) ~~" -/Land "\ _L> flora) •N

4

Zout- ^ bedden j _> f Land \ -V ->f auna ' -9 Grond~- ^ / Mineraal l f | water (uitwerpselen) •]• ["Landplanten Mens <«- (Dieet) < Landdieren

j Zout

| Marine planten ^Marine dieren

J

De gestippelde lijnen zijn volgens Neufeld mogelijke verbindingen, die echter nog onbei^ezen zijn. Uit meer recente literatuur volgt dat uit zee (Goldschmidt & Muir, 193^5 Yamada, 1 9 6 8 ) , maar ook via luchtverontreiniging (Harriss & Williams, 1969)5 broom in de atmosfeer terecht kan komen.

2.3 In grond

Overeenkomstig de gegevens uit voorgaande paragrafen blijkt dat het gehalte aan broom in grond meestal beperkt blijft tot enkele mg per kg (= p p m ) . De Europese literatuur geeft onder n a

-tuurlijke omstandigheden gehalten tot maximaal 20 ppm Br, met als gemiddelde 6,3 (Selivanov, aangehaald door Goldschmidt & Muir ( 1 9 3 ^ ) . Maw & Kempten (1971) vermelden als gehalten 0,8 - 1,8 ppm op de droge grond. Veen kan meer broom bevatten 13 - 70 ppm met 31 ppm als gemiddelde volgens Selivanov. Volgens Yamada O 9 6 8 ) is er echter weinig broom in veen.

(7)

Sen opmerkelijk hoog gehalte aan broom in grond werd in Japan ge-vonden in grond ontstaan uit vulkanische as. Yamada (1968) ver-meldt 85O ppm Br als hoogste gehalte. Als oorzaak voor dit hoge gehalte wordt door deze auteur genoemd de accumulatie van bro-miden van. marine oorsprong, die over lange tijd met de wind zouden zijn aangevoerd. Het broom zou speciaal in de humuszuren zijn ge-bonden of opgenomen (Br occurs in the humic acid)«. Yamada vond voor gronden uit vulkanische as als rijstveld (paddy) in gebruik een duidelijke correlatie (r = 0,77) tussen de gehalten aan or-ganische stof en aan broom. Ook Yeh & Tensho (1971) vermelden hoge gehalten in gronden van vulkanische oorsprong : tot 130 ppm Br, en eveneens hogere gehalten bij meer organische stof. Malkomes

& Hoffmann (1975) komen op grond van gegevens uit de literatuur tot de conclusie dat gronden van vulkanische oorsprong vrij veel broom bevatten.

In grond die is ontsmet met brcomhoudende middelen worden hoge bromidegehalten aangetroffen.

wat er

Zeewater bevat, zoals reeds werd opgemerkt, veel broom (ca. 63 ppm). Water van rivieren heeft een zeer gering gehalte, Yamada

(1908) vermeldt G,000o ppm Br. Rook (1975) vond in de S^'a boven-strooms 0,006 - 0,032 ppm Br, maar voorbij de Eizas (kalimijnen) 0,2 - 0,3 ppa.

Over bronwater zijn weinig gegevens bekend. 'Martin (1966) geeft voor bron- en rivierwater v/aarden op tussen 20 en 700 ppm Br, met uitschieters tot 56OO ppm.

Regenwater en snee-uw bevatten volgens Noord-Amerikaanse bron (Harriss & Williams., 1969) broomgehalten die uiteenlopen van 0,00^ tot 0,63 Ppm Br.

2.5 In de lucht

Van nature komt in de atmosfeer weinig broom voor. Vulkaan-gassen kunnen broomwaterstof bevatten (Sömpp, 1972).

Volgens de literatuur komt in de steden van de U.S.A. broom in de lucht via luchtverontreiniging. Het broom komt in de kleine o ..-'tjes(aerosolen) voorden is afkomstig uit een antiklopmiddel dat

(8)

verzameld boven één van de wolkenkrabbers van Ann Arbor (Michigan) werd veel bromide en relatief weinig chloride gevonden. Ook vol-gens een Nederlandse onderzoeker (Kook, 1975) bevatten uitlaat-gassen broom.

In de literatuur wordt ook sigaretterook als bron van verontreini-ging van de lucht met broom genoemd. V/aar schijnlijk is het in de

sigaretten aanwezige broom afkomstig van ontsmetting van de tabak met bijvoorbeeld methylbromide, tijdens opslag of transport (Yamada,

1968).

2.6 ^estrijdir-gsmi ddelsn

Sr bestaan enkele middelen ter bestrijding van ziekten, pla-gen of onkruiden op basis van broomverbindinpla-gen. De Gids voor

ziekten- en onkruidbestrijding in de Tuinbouw (Vlasveld, 197"!) vermeldt vier broomhoudende stoffen met pesticide- en twee met herbicide-werking plus nog mengsels waarin deze stoffen zijn op-genomen. Onder de brcombevatten.de pesticiden zijn bromofos en naled veel bekende, onder de herbiciden bromacil. Het percentage broorn in deze middelen loopt sterk uiteen. De hoeveelheden die worden gebruikt variëren van enkele tientallen grammen tot enkele kilo's bestrijdingsmiddel per lia. In het ongunstigste geval moet rekening worden gehouden met een aanvoer van 1 kg broom per ha door gebruik van een pesticide of een herbicide.

Als grondontsme'ctingsmiddel worden toegepast : methylbromide

- ethyleendibromide

1,2-dibroom«3 chloorpropaan.

De hoeveelheid methylbromide die wordt gebruikt loopt uiteen van 5 tot 20 kg per ICO m~ (Maw & Kempton, 1973). 3e hoeveelheid broom die op deze wijze aan de grond wordt toegevoegd bedraagt k - 16 kg Br per 100 m2 (= kOö - 160G kg per ha). iMalkomes et al. O972)

ge-ven k kg Br per 100 m op als aanvoer bij grondontsmetting in Duits-land. Meer gegevens over grondontsmetting met vooral methylbromide worden in hoofdstuk k verschaft.

(9)

Behalve als grondontsmettingsmiddel wordt methylbromide ook toe-gepast voor ontsmetting van opslagplaatsen of depots en ook is

het in gebruik bij begassingskamers met het doel partijen handels\iraar, bijvoorbeeld tabak, granen, te ontdoen van ziekten en plagen. Voor dit doel wordt vrijwel steeds methylbromide genomen. Het methyl-bromide kan oplossen in vetachtige stoffen en worden geadsorbeerd aan organische stof. Aan dezs vorm van toepassing zal in het kader van het hier te geven literatuuroverzicht geen verdere aandacht worden besteed.

2.7 Meststoffen

Sr is weinig bekend over het voorkomen van broom in mest-stoffen. (Het bekende handboek van Swaine : "The trace-elements content of fertilizers", Commonw. Bur. Soils, Tech. Commun. No. 52, 1962, bevat geen hoofdstuk over broom)

Op grond van het feit dat deze uit zeewater zijn afgezet moet men verwachten dat kalizouten broom bevatten.

Chilisalpeter wordt door Goldschmidt & Muir (195^) vermeld als bromaathoudend. In een verhandeling over kalkmeststoffen wordt door Ziemer (1969) literatuur aangehaald waaruit blijkt, dat carbonaatgesteente gemiddeld ? ppm Br bevat.

Er zijn plaatsen waar zeewier als meststof wordt gebruikt. Zeewier bevat vrij veel broom (zie ook onder 2.9), zodat meststoffen die er-uit worden vervaardigd rijk aan broom zullen zijn (Martin, 1966). Volgens deze auteur is echter bij gebruik van zeewier eerder jood-dan broomvergiftiging te verwachten.

2.8 In animale, niet-marine weefsels. Broom als geneesmiddel Van de animale weefsels wordt vooral de schildklier vermeld als relatief rijk te zijn aan broom (Martin, 1966, Neufeld, 1936). Volgens Yamada (1968) bevat menselijk bloed 3,6 - ^,8 ppm Br (op vers gewicht). Er zijn vrij veel gegevens over melk in de literatuur te vinden.

Martin (1966) haalt literatuur aan waaruit zou blijken dat broom een noodzakelijk element is voor de groei van jonge vogels.

(10)

Broon heeft op de mens de werking van een Sedativum, dit wil

-zeggen dat de werking van het centrale zenuwstelsel wordt onder-drukt (Sharpless, 19^3)- Vooral in de laatste helft van de vorige eeuw werd broom beschouwd als uitstekend geneesmiddel tegen

epilepsie. Volgens Sharpless gebruikte één enkel Londens zieken- • huis in I87O meerdere tonnen bromiden per jaar»

Volgens de Pharmacopée bevatten broompiilen 500 of 1000 mg bromide; genoemd worden kalium-, natrium-, magnesium- en ammoniumbromide. De dagelijkse dosis gaat tot maximaal 5 S van het bromidezout.

Sömpp (1972) geeft k - 6 g op.

Volgens de World Health 'Organisation is de maximaal toelaatbare dosis via het voedsel 1 mg Br/dag.kg lichaamsgewicht. Voor tole-ranties aan bromiden in voedingsmiddelen zie onder 3»5*

2.9 IÏI zee levende organismen

Volgens Martin O966) bevatten in zee levende planten tot 0,2 % Br op de droge stof, sponzen zelfs tot 2,5 %• Neufeld (1936) vond in diverse marine algen 3S3 - 1^30 ppm Br op de droge stof, Yeh & T'ensho (I97"i) geven voor zeewier één gehalte : 712 ppm Br.

Volgens door Shaw O962) aangehaalde literatuur zijn onder de algen in het bijzonder de Khodomelaceae rijk, tot 2 % Br op de droge stof, aan broomverbindin.gen maar niet aan bromiden.

Het broomgehalte van een aantal in zee levende dieren, of delen daarvan, wordt opgegeven door Neufeld (1936)«

Goldschmidt & Muir 095^) vermelden dat de afscheiding van Murex purpurea, een slak, door de Phoeniciërs gebruikt als kleurmiddel, 1 % Br in organische vorm bevat.

(11)

3. DE BEPALING VAN BSOOM IN GROND EN GEWAS

Voor de bepaling van broom in grond of gewas is een destructie of extractie niet altijd noodzakelijk. Bij enkele methoden, die re-cent werden ontwikkeld, kan een dergelijke voorbehandeling achter-wege blijven. Deze bepalingen, die het gehalte aan totaal-broom opleveren, vragen kostbare apparatuur. Is men beperkt in de financiële mogelijkheden of wil men het gehalte aan bromide weten, dan kan mogelijk zox/el voor grond als gewas met een eenvoudige ex-tractie met water worden volstaan. Maw & Kempton (1973) halen literatuur aan (o.a. Kempton & Maw, 1972) waaruit blijkt, dat broom in het gewas geheel wateroplosbaar is. Stärk et al. (1971) be-handelden gewasmonsters met gedestilleerd water gedurende 1 uur. Bijna alle broom bleek op deze wijze te extraheren.

Ook in grond zal het broom, doorgaans als bromide aanwezig, geheel oplosbaar zijn in water o:f zwakke electrolietoplossing.

Kempton & Maw (1969) percoleerden grond met 0,1 M KCl. Vermoedelijk leveren de gronden uit vulkanische as hier problemen. Volgens Yamada O 9 6 8 ) laat broom in grond zich niet uitwassen tenzij deze vooraf met waterstofperoxyde is behandeld.

Voor het aantonen van broom of bromide bestaan verschillende me-thoden berustend op sterk uiteenlopende principes. De meest bekende zijn :

a) de phenolroodmethode. Een colorimetrische methode waarvan het principe berust op het feit dat phenolrood broom adsorbeert onder vorming van phenolblauw.

b) de chloorwatermethode. Eveneens een colorimetrische methode. Bij deze methode wordt bromide omgezet in vrij broom. De ontstane rode kleur wordt gemeten.

c) de jodometrische methode. Volgens deze in het verleden veel gebruikte methode wordt bromide omgezet in bromaat. Het bromaat maakt jodium .vrij waarna met thiosulfaat* wordt getitreerd

(Sömpp, 1972). Een modificatie wordt summier beschreven door Kempton & Maw (1969).

(12)

à) een indirecte spectrophotometrische bepaling. Deze methode-berust op de oxidatie van jodide door permanganaat waarbij" bromide als katalysator optreedt (Fishman & Skougstad, 1963)« Andere meer moderne methoden zijn nog :

ej de gaschromatografische. Het principe berust op de omzetting. van bromide met ethyleenoxide in 2-broomethanoi. Deze stof wordt gas-vloeistof-chromatografisch. bepaald. De methode is vooral waardevol indien het anorganisch bromide moet worden bepaald zonder storing door eventueel nog aanwezig methyl-bromide (Heuser & Scudamore, 1970).

f) de röntgen-flucrescentie-spectrometrische. Het principe be-rust op het bestralen met röntgenstralen van broomatornen

waardoor deze oplichten in een bepaald gebied van het rcntgen-spectrum. Bij deze bepaling wordt, evenals bij de volgende, het totale gehalte aan broom bepaald. Een extractie 01 destructie van het monster is niet nodig. Voor de bepaling wordt het te onderzoeken materiaal in schijfjes geperst. Brown Sc Jenkinson

(1971) maakten de schijfjes droge grond 0,2 mm en gedroogd ge-was 0,6 mm dik. Voor voorschrift zie ook Yamada (1968) en Murray & Spurr (1975).

g) de neutronenactiveringsmethode. Deze berust op een beschieting met langzame neutronen, te verkrijgen uit een nucleaire neutronen-bron of een deeltjesversneller, waarbij de aangeslagen broom-atornen gammastralen gaan uitzenden. Het is een totaaibepaling waarbij de stof niet behoeft te worden gedestrueerd (Guinn & Potter, 1962, zie ook Yamada, 1968).

h) een methode met behulp van de ionspecifieke elektrode. Het principe berust op het meten van het spanningsverschil tussen een zilverelektrode en de bromideïonen in oplossing. Het is dus een activiteitsmeting. De methode is summier beschreven door Harriss & Williamson (1969) en uitvoeriger door Abdalla & Lear (1975). Martin et al. Cl956) berekenden de verhouding Cl /Br K- kk8) waarboven chloridestoring optreedt.

Omdat dit zonder verder onderzoek niet goed mogelijk is, wordt hier niet nader ingegaan op de merites van de verschillende bepalingen. Verwezen kan worden naar de aangehaalde literatuur waarin in een aantal gevallen de verkregen resultaten worden vergeleken met die volgens andere methoden behaald. De Vos & Willems (1973) beri u over een vergelijking van drie broombepalingen uitgevoerd aan sla-monsters waarbij bleek dat grote verschillen in de gehalten werden verkregen.

(13)

o

k. GRONDONTSMETTING

4.1 Toepassing van methylbromide, doordringing in grond en afbraak. Invloed op andere elementen

Voor de grondontsmetting wordt in West-Europa vooral methyl-bromide toegepast. Aan de vraag tegen v/elke organismen het middel min of meer efficient is te gebruiken zal hier voorbij worden ge-gaan .

Er zijn twee manieren waarop methylbromide wordt toegepast, te weten injectie van vloeistof in de grond en verdamping vanuit apparatuur die bovenop de grond is geplaatst.

Er is veel literatuur waarin de doordringing van methylbromide in de grond en de omstandigheden die daarop van invloed zijn worden behandeld. Een enigszins vochtige grond met een goede structuur en

een temperatuur niet beneden 10° C wordt als gunstig beschouwd, evenals het afdekken van de grond met plastic folie. Een poreuze grond heeft als voordeel dat het methylbromide er goed in kan doordringen, anderzijds als nadeel dat het gas weer snel verdwijnt. Sommige auteurs willen daarom liever een meer compacte grond (Youngson et al., 19625 zie ook Maw & Kempton, 1973)- Ten aanzien van de meest gewenste vochttoestand speelt dezelfde tegenstelling::

veel vocht zal de doordringing belemmeren maar het voortijdig ont-snappen van gas tegengaan.

De indringing in grond gaat snel (Maw Sc Kampton, 1973)- Het methyl-bromide kan binnen enkele uren meer dan één meter diep in de grond doordringen (Drosihn, 1968).

Methylbromide is slecht in water oplosbaar. Er treedt wel sorptie op aan vetaehtige stoffen en ook aan organische stof. Chisholm 8c Xoblitsky (19^3) plaatsten drie grondsoorten, waaronder veen, in een begassingskamer. Sorptie van methylbromide trad vooral op bij het veen. Volgens Jurinak & Volman ('i937) wordt ethyleendi-bromide uitwendig aan de kleideeltjes geadsorbeerd en is deze adsorptie afhankelijk van het kleimineraal.

Eet ontwijken naar de atmosfeer en ook de afbraak gaat zodanig snel dat vrij algemeen wordt aangenomen dat twee maal 2h uur na de

ontsmetting geen methylbromide in de grond meer wordt aangetroffen. Wel wordt het methylbromide dieper in de grond lang aangetroffen op 1 m diepte nog na 350 uur (Maw & Kempton,

(14)

1973)-Het in de grond achtergebleven methylbromide wordt via hydrolyse afgebroken tot methanol in sterk alkalisch milieu, of tot een carboxylgroep en anorganisch bromide (zie Maw & Xempton, 1973). De omzetting var. het methylbromide wordt beïnvloed door de voch-tigheidstoestand van de grond, de pïï, de temperatuur en het ge-halte aan organische stof van de grond. Volgens.Van Wambeke et al,

(197^) zou van het toegediende methylbromide 1/5 ontsnappen«: met andere woorden 80 % van het via methylbromide aan de grond toe-gevoegde broom wordt in bromide omgezet.

Beames & Butterfield (*\Skk) plaatsten tomateplanten in. een be-gassingskamer met methylbromide. Het slap gaan van de planten dat hierbij optrad kon worden tegengegaan door de grond af te dekken met parafine. De oorzaak van de verwelking wordt toegeschreven aan zuurstofgebrek, dat ontstaat doordat methylbromide zwaarder is dan lucht en deze dus uit de grond verdrijft.

Het toedienen aan grond van een broomhoudend middel kan evenals andere grondontsmettingen invloed hebben op de opname door de plant van andere elementen en de nitrificatie remmen. Volgens Smith (1963) Z0XL antsmetting met methylbromide de opname van ijzer

en mangaan bevorderen, die van fosfaat verminderen.

Davidson & T'hiegs C1966) en duidelijker nog Good & Carter (1963) berichten over ongunstige Mï^-ccncentraties in de grond bij toe-passing van ammoniummeststoffen na behandeling van de grond met broomhoudende middelen. Winfree & Cox (1938) vonden bij

ontsmet-ting van een veengrond met 90 % organische stof een stijging in het ammoniumgehalte en een geringe daling van het nitraatgehalte in de grond. Na twee maanden was het overgrote deel van het aan-wezige ammonium \v7eer geoxydeerd.

Volgens Maw & Kempton (1973) verhoogt begassing met methylbromide het gehalte in de grond aan extraheerbare stikstof, fosfor en zwavel. Wel noemen zij deze invloed aanzienlijk geringer dan die van stomen van de grond.

Styromuil, kleine balletjes polystyreen als grondverbeterings-middel gebruikt, vervormt indien het met vloeibaar methylbromide in aanraking komt (Malkomes, 1971 a ) .

(15)

'^

4.2 Bromidegehalte in grond na ontsmetting

Sr is vrij veel literatuur die het bromidegehalte vermeldt in grond na ontsmetting. In het literatuuroverzicht van Maw & Kempton (1973) wordt voor ontsmette gronden een gehalte van 10 -60 ppm Br op de droge grond opgegeven. Er zijn veel factoren die invloed hebben op de stijging in gehalte door de ontsmetting. Wagner (1970) noest zeven factor en :

1. toegepaste hoeveelheid rueth.ylbroir.ide 2. • inwerkingsduur

3. vochttoestand van de grond 4. temperatuur van de"' bodem 3. humusgehalte van de grond 6. grondsoort (textuur)

7. hoeveelheid en verdeling van de neerslag na de begassing. In feite geeft Wagner acht factoren, ook nog de plantesoort, maar de auteur behandelde gehalte in de grond en opname door het gewas.

ad 1. Deze factor behoeft nauwelijks' enige toelichting. Een zeer duidelijk voorbeeld van de stijging in bromidegehalte in afhankelijk-heid van de hoeveelafhankelijk-heid methylbromide geeft het artikel van Kampton & Xaw (197^)• Sen kleigrond steeg naar 10 ppm en 23 ppm Br op de

2 droge grond door toepassing' van 0,3 lbs resp. 1,3 lbs per 100 ft

(= 24 resp. 73 g p©- m ) methylbromide.

ad 2- De zojuist aangehaalde pubiikatie vermeldt ook het gehalte in grond die na de begassing gedurende 2 resp. 3 dagen met folie was afgedekt. In het laatste geval was het bromidegehalte in grond hoger. Het verschil v/as echter gering : 17,3 V9m tegenover 18,0

ppm Br op de droge grond. Van Wambeke et al. (1974) verkregen even-min een duidelijk verschil in bromidegehalte na 2 of 7 dagen afdekken. Malkomes & Hoffmann (1975) vonden slechts een gering verschil tussen een inwerkingsduur van 24 of 48 uur, echter een duidelijk lager bromidegehalte van de grond bij een inwerkingsduur beneden 24 uur.

ad 3- Zoals in de vorige paragraaf reeds is aangeduid, kan de

vochttoestand van de grond invloed hebben op de doordringing van het methylbromide in de grond, daarnaast zal de vochttoestand invloed hebben op de omzetting en dus op het uiteindelijk resultaat-het bromidegehalte van de grond.

(16)

ad k. Wat over de vochttoestand is gezegd geldt ook voor de -temperatuur. Bij hoge temperatuur zal het methylbromide zich ge-makkelijker verplaatsen maar ook sneller verdwijnen of worden omge-zet- Maikomes C 1971a) vond na begassing van turf molm bij 20 C

een hoger bromidegehalte dan bij 10 C. 3ij enkele grondsoorten werden door deze auteur wisselende resultaten verkregen. ad 3« Gronden met veel organische stof blijken na ontsmetting met een zelfde hoeveelheid methylbromide, of ander broomhoudend middel, meer bromide te bevatten dan gronden met laag gehalte aan organische stof (Chisholm .& Koblitsky, 19^3; Brown & Jenkinson, 1971; Kaw & Kempten, 1973).

ad o* Ook slibrijke gronden zijn na ontsmetting relatief rijk aan bromide (Brown et al.,1938; Stelmach, 1939)- Volgens Malkomes

(1971a) is een hoog gehalte aan afslibbare deeltjes op zich niet voldoende om een grond een hoog bromidegehalte te doen hebben na ontsmetten. Deze auteur vond hoge bromidegehalten bij veel klei-deeltjes gekoppeld aan relatief veel,organische stof.

ad 7. Cp de bestrijding van schade door overmaat aan bromide in de grond na ontsmetting wordt in een apart hoofdstuk nader inge-gaan. Doorspoelen van de grond is één van de maatregelen. Het principe ervan berust op een verlaging van het bromidegehalte van de grond.

Behalve de door Wagner (1970) genoemde factoren moet nog de pH worden vermeld, die volgens Maw & Kempt on (1973) van invloed is op de afbraak van het methylbromide en dus ook op het bromide-gehalte in de grond na ontsmetting. Er is echter -weinig exact bekend, ook Maw & Kempton (1973) geven geen uitgewerkte voor-beelden.

Volgens Wilson & Norris (i960) is er een seizoensinvloed op de-hoogte van het bromidegehalte in de grond. Deze auteurs kunnen voor dit verschijnsel geen verklaring geven. Uitspoeling naar diepere lagen en later weer opstijging naar de bovengrond wordt door hen niet als eventuele verklaring genoemd.

(17)

17

^•3 Bromidegehalte in de grond met schade aan gewas

Groeiremming bij kool en boon werd door Stelmach (1959) waar-genomen bij gehalten van 38 - 83 ppm Br op de droge grond.

Martin (i960) vermeldt dat bij' 26 - 33 ppm Br op de droge grond schade werd waargenomen bij anjer. Volgens Kempten & Maw (1974) is 3 PPHi Br al te veel voor anjer. Bij dit gehalte trad reeds

groeiremming en schade cp bij dit gewas. Deze auteurs vonden een lineair, uiteraard negatief verband tussen het bromidegehalte van de grond en de bloemproduktie.

(18)

5. GEWAS

5.1 Broomgehalte in gewas onder natuurlijke omstandigheden Er is weinig bekend over de vorm waarin broom in de plant aanwezig is. Eerder is opgemerkt dat het overgrote deel van het in de plant aanwezige broom in water oplosbaar is. Volgens Gunthar & Spenger O966) zijn organische broomverbindingan alleen nog maar duidelijk aangetoond in algen, zeewier en micro-organismen. Eet gehalte aan mineralen, wordt bij voedingsmiddelen veelal

uit-gedrukt op het verse gewicht. Het broomgehalte van groenten onder natuurlijke omstandigheden, dit wil zeggen op een niet ontsmette grond zonder milieuverontreiniging, ligt volgens Stärk & Süss

(1973) vrijwel steeds beneden 2 pprn Br op het verse gewicht. Volgens Malkomes et al. (1972) wordt in groentegewassen bij normale teelt-maatregelen, maar geen grondontsmetting, tot 5 ppai Br op het

verse gewicht gevonden.

De broomgehalten van Stärk & Süss (1973) liggen vrijwel steeds beneden 25 ppa Br op de droge stof; ook in een vroegere pubiikatie van Stärk et al. (1971) wordt deze grens al genoemd. Damiens & Blaignan (1932) vonden in groenten tot 20 ppm op de droge stof. Maw & Kempton (1973) noemen minder dan 50 ppm Br op de droge stof normaal voor planten.

Goldschmidt & Muir (195^) halen oudere literatuur aan volgens welke 1 -. 3 ppni Br op de droge stof in 'landplantan is te verwach-ten en 100 ppm in halophyverwach-ten (bijv. Salsola spp.).

Daimes & Blaignan (1932) geven ook gehalten in vruchten, deze zijn gering: tot 7 ppm Br op de droge stof; uitschieters waren 95 PPm voor meloen, 262 ppm voor watermeloen en een serie van

zes monsters tomatevruchten met waarden tussen 0 en 33 ppm 3*" op de droge stof. Deze auteurs geven ook enkele cijfers over padde-stoelen. De gehalten liepen uiteen van 2 ppn Br op de droge stof in een monster cantharei tot 36 ppm in een monster van boleet.

Eerder, zie onder 2.3? is opgemerkt dat volgens Japanse bronnen, gron-den die uit vulkanische as ontstaan zijn, veelal een hoog bromidegeiialt* hebben. Men mag in gewassen, groeiende op zulke gronden, eveneens

een hoog broomgehalte verwachten. Yeh & Tensho (1971) troffen in-derdaad hoge gehalten aan, in jonge rijst bijvoorbeeld tot 380 p-p-Br op de droge stof. Yamada O968) onderzocht enkele groente ..as-sen en vond op niet ontsmette grond tot 3^ ppm Br op de droge stof.

(19)

19

In de discussie stelt deze auteur dat ook planten diè op grond uit vulkanische as groeien, de op andere gronden aangetroffen normale waarde van 10 ppm Br op de droge stof zullen hebben.

De verschillende delen van de plant bevatten niet evenveel broom, maar de opgaven in de literatuur zijn niet eensluidend. Stelmach (1959) vond dat de relatieve verdeling van broom over de onderdelen van de plant veranderde onder invloed van een ontsmetting met broomhoudende middelen. Stengel > wortel ; blad v/as de verdeling op onbehandelde grond tegenover wortel )• blad > stengel na ontsmetten. De meeste literatuurgegevens omtrent de verdeling binnen de plant zijn verzameld op ontsmette grond, daarom zal op deze verdeling in de volgende para-graaf uitvoeriger worden ingegaan. Murray & Spurr (1975) vonden bij tomaat over eventuele ontsmetting van de grond wordt niets gezegd -minder broom in de wortel dan in de stengel en in de stengel vooral veel broom in het phloeem.

5-2 Broomgehalte in gewas geteeld op grond ontsmet met broom-houdende middelen

Vergeleken met het aantal gegevens over het broomgehalte in gewas onder natuurlijke omstandigheden is er vrij veel literatuur waar-in het gehalte waar-in gewas op ontsmette grond wordt vermeld, al dan niet in samenhang met het broomgehalte op een niet ontsmet perceel. Er is getracht deze gegevens tot één tabel te verwerken. Buiten beschouwing zijn gelaten die gegevens waarbij sprake was van schadesymptomen of groeidepressies de or broomovermaat. Evenmin zijn opgenomen de gege-vens uit literatuurbronnen waarin de gehalten werden opgegeven op het verse gewicht.

De cijfers in tabel 1 mogen niet te absoluut worden genomen. Sommige publikaties geven het broomgehalte in verschillende gewassen, som-moge in diverse delen van de plant, soms is het gehalte vermeld

in verloop van het teeltseizoen. Veelal is met methylbromide ont-smet, soms ook met andere broomhoudende middelen. Om tot een redelijk overzicht te komen moest met gemiddelden uit al deze variaties worden gewerkt.

(20)

niet ontsmette grond (ppm Br op de droge stof)

TABLE 1 Survey of bromine content in crops (ppm Br on dry matter) on untreated and fumigated soils

Aard van de gewassen tomateplant tomateplant tarweplant sorghum tomateblad tomateplant groenten . Aantal g e w a s -sen 1 1 1 1 1 8 sinaasappelblad 1 groenten +ci" groenten groenten brus 3 3 3 groenten . ( 2 1 ) * 7 groenten groenten Crop 2 14 Onbehandeld gemid- uiter-delden sten 50 250 8 5 0 0 ' 1 W 50 130 . 0 180 30 :' 20 •.. '•'. 1 5 100 20-110 48-917 5- 14 0-687 0-500 14- 39 8- 40 6- 40 6-394 Number TT- , • .. , ^ .* Untreated croios mean Ontsmet gemid- uiter-delden sten 1100 2,100 100 9000 460 1900 5200 1600 6800 1050 220 1500 450 1550 Fumi extremes mean 200- 2100 Literatuur Brown et al., 250- 69OO Brown et al.,

91- 102 3200-16000

Brown & Jenkins Chao, 1966 263- 735-Kempton & Maw, 150- 5IOO Kempton & Maw,

5O-298OO Malkomes, 1972 1100- 2200 O-25OOO 43- 4037 49- 435 200- 5OOO 5 - 1 1 0 0 48- 3785 gated . extremes Martin et al., Martin et al., Maw & Kempton, Stärk et al., Stärk & Süss, Stelmach, 1959 Wagner et al., Literature 1958 1959 on, 1< 1969 1973 1953 1956 1971 1971 1973 1971

n = 21 voor onbehandeld, n = 7 voor ontsmet

Beschouwen we de gegevens;uit tabel 1, dan kunnen we beginnen met vast te stellen, dit is (immers)het doel van de tabel, dat het broom-gehalte in gewas geteeld op ontsmette grond doorgaans ligt tussen .100 en 10.000 ppm Br op de droge stof, met uitschieters naar onder, maar vooral naar boven. Omdat groentegewassen veelal rond 5 %

droge stof bevatten komen de genoemde gehalten overeen met 5 tot 5OO ppm Br op het versé materiaal.

Opvallend hoog zijn in de tabel de door sommige auteurs opgegeven gehalten aan broom in gewas op onbehandelde percelen. Volgens de in de voorgaande paragraaf (5*1 ) aangehaalde literatuur ligt het "natuurlijke" broomgehalte beneden 50 ppm Br op de droge stof. De relatief hoge gehalten in de tabel zijn verdacht en zijn ten minai"-. op.twee manieren te verklaren, in de eerste plaats door

(21)

veronc-2'!

reiniging van onbehandelde veldjes in proefvelden naast met broom-houdende middelen ontsmette veldjes. Mogelijk ook speelt de na-werking van een vroeger uitgevoerde ontsmetting een rol.

Eén literatuurbron is niet in de tabel opgenomen, te weten Kempton 8c Maw, I972. Deze auteurs vonden een duidelijk lager broorngehaite in sla naarmate de tijdsduur tussen ontsmetting en teelt groter was. Gewasmonsters,genomen bijna twee jaar (101 week) na de ontsmetting, hadden een broorngehaite dat ongeveer overeenkwam met dat in gewas van onbehandelde grond. De auteurs teelden ook sla in potten waaraan kaliumbromide was toegevoegd. Als hoogste gehalte in gewas werd zonder groeiremming of schade van enige omvang gevonden : 100.000 ppm Br op de droge stof. Omgerekend in kaliumbromide wil dit zeggen dat 15 c/° van de droge stof uit bromide bestaat, of zoals Kempton

& Maw het ook berekenden : één slakrop van 1^0 g vers gewicht bevat 1,3 g kaliumbromide (dus meer dan in één broompil volgens de Pharma-copée).

De diverse delen van de plant hebben, zoals in paragraaf 5»1 werd opgemerkt, een verschillend broorngehaite. De meeste literatuur-gegevens hieromtrent hebben betrekking op teelt op ontsmette grond. Volgens Malkomes (1971 b) bevat de stengel meer broom dan de

bla-deren, en deze weer meer dan de wortels. Malkomes (1972) noemt het broorngehaite in vruchten, zaden en wortels gering, maar de stengel en bladeren rijk aan broom. Volgens Neufeld (1936) is het broom in gewas vooral geconcentreerd in de groene delen van de plant, de stengel en bladeren dus, meer dan in de wortels rnaar vooral meer dan in de vruchten. Eenzelfde conclusie kan worden getrokken uit de cijfers van Van Wambeke et al. (.197^)- Volgens deze auteurs en ook volgens Kempton & Maw (1973) bevatten de vruchten van tomaat veel minder broom dan de bladeren. Stärk et al. (1971) vonden eveneens meer broom in het blad dan in de wortels. Oudere bladeren hebben een hoger broorngehaite dan jongere (Kempton & Maw, 1973 en 197^; Martin et al., 1956), of dan jonge bladeren en stengel (Kempton Sc Maw, 1972).

5.3 Gevoeligheid van de gewassen voor overmaat aan bromide Als voor bromide zeer gevoelig gewas wordt door een groot aantal auteurs de anjer (Dianthus sp.) genoemd. Het is niet

(22)

ge-duidelijk hoe de positie van dit gewas is ten opzichte van andere gewassen. Hoffmann (1970) stelt dat anjer duidelijk een uitzonde-ringspositie inneemt. Opvallend is ook dat de mate van aantasting sterk uiteen kan lopen bij eenzelfde gehalte in gewas. Kempton & Maw (1973) vonden in een aangetaste anjerplant ^20 ppm Br op de droge stof en onder dezelfde omstandigheden ^200 ppm Br in een gezonde plant.

Enkele auteurs (Martin & Pratt, 1958; Wilson & Norris, 1966) ver-melden ui (Milium. säPä L.) als bijzonder gevoelig. O'Bannon O958) beschrijft een ui-test, waarbij de wortelontwikkeling van uizaad wordt 'beoordeeld. (Volgens de beschrijving is het niet geheel dui-delijk of de remming door bromide dan wel door een broomverbinding werd veroorzaakt.)

Kewhall (1955) noemt chrysant, anjer, viool en salvia als gewassen die snel schade oplopen.

Volgens Martin et al. (1956) zou citrus vrij gevoelig zijn, maar dit gewas zou geen symptomen maar alleen groeiremming laten zien. Op-gemerkt kan worden dat Martin vrij veel gewassen gevoelig noemt gedeeltelijk op grond van groeiremming zonder dat schadesymptomen werden waargenomen (zie Martin, 19Ö3> 1966). Waarschijnlijk is dit de verklaring voor het feit dat Martin (1963) 1966) chrysant

gevoelig noemt, terwijl dit volgens Scholten (1967) niet het geval is.

5• **• Symptomen van broomovermaat

In de vorige paragraaf hebben we gezien dat vooral anjer bijzonder gevoelig is voor broomovermaat. Het is dan ook vanzelf-sprekend dat vooral voor dit gewas de symptomen vaak zijn beschreven (Williamson, 1953; Drosihn et al., 1968; Kempton & Maw, 197^+; Malkomes. 1971b; Maw & Kempton, 1973). De symptomen bestaan aan-vankelijk uit een plaatselijke chlorose, later verwelking van de

onderste bladeren, die strokleurig afsterven. De aantasting breidt zich uit naar boven, in ernstige gevallen wordt het groeipunt.aan-getast en sterft de gehele plant af. Soms is sprake van herstel via zijscheuten die gezond blijven.

(23)

23

De symptomen na be gassing van de grond met methylbromide zijn identiek aan die opgewekt door toevoeging van anorganische bromide aan de grond of voedingsoplossing (Williamson, 1953; Malkomes, 1971b';" Kempt on & Màw, 197^)

-Andere gewassen waarvoor symptomen van broomovermaat worden beschreven zijn, in afnemende mate van uitvoerigheid :

wintertarwe (Capelle Desprez) : groeiremming met donker gewas; bladtoppen worden chlorotisch; afsterven oudere bladeren (Brown & Jenkinson, 1971)«

boon (lima bean) : karakteristiek chlorosepatroon in oudste bladeren (Martin et al., 1956) en

ui : afsterven bladtop (Wilson & Norris, 1966).

5.5 Toelaatbaar broomgehalte in gewas

Aansluitend op de voorgaande paragraaf waarin de gevoelig-heid van de diverse gewassen werd behandeld, dient de vraag te

worden gesteld welk gehalte de plant kan hebben zonder schade in de vorm van symptomen of groeiremming te vertonen.

Als maximaal toelaatbaar ("Schwellenwert") vermeldt Malkomes. (1971b) voor anjer 2000 - 3000 ppm Br op de droge stof van de

bladeren en ^000 - 5000 ppm Br voor de stengel.

Martin (1963) en Martin et al. (1956) noemen als toelaatbaar, dit wil zeggen zonder groeiremming, voor boon een gehalte van ongeveer 1-g- % Br op de droge stof van het blad. Bij peen gaf 2-g- % Br nog

geen groeireductie. Citrus is veel gevoeliger, het blad moet min-der dan 0,17 % Br op de droge stof bevatten.

Sen ander toelaatbaar broorngehalte is dat vanuit voedingsphysio-logisch standpunt voor de mens. In Duitsland (Bondsrepubliek) is volgens de wet (Anonymus, 1972) maximaal toelaatbaar 50 ppm Br op vers gewicht voor onder andere komkommers of augurken (Gurken) en gedroogde groenten en vruchten, 30 ppm voor citrusvruchten, rettich, radijs, sla, tomaat, koolrabi, knolselderij en peterselie en 5 ppni Br op vers gewicht voor alle niet met name genoemde

groenten of vruchten. (Voor sla komt 30 ppm op vers gewicht over-een met 600 ppm Br op de droge stof.)

(24)

In de U.S.A. worden waarden genoemd tussen 25 en 130 ppm Br "" op vers gewicht (meest ca.50), zie Leng (1969) en ook FAO/WHO (197O). Volgens de lijst van de FAO/WHO (1970) is 20 ppm in vrijwel alle verse vruchten het maximaal toelaatbare gehalte.

Voor literatuurgegevens over toelaatbare gehalten in het kader van de dagelijkse dosering aan broom voor mens en dier zie Malkomes

& Hoffmann (1975).

5-6 De opname van bromide door de wortel

Zoals uit de voorafgaande paragrafen eigenlijk wel valt af te leiden wordt in ieder geval het anorganisch bromide door de

wor-tels opgenomen. Over de opname van organische broomverbindingen is niets of weinig bekend.

Kempton & Maw (1972) vonden in een proef met sla een rechtlijnig verband tussen het gehalte in grond, tot maximaal 60 ppm Br op de droge grond,en het broomgehalte in gewas. In een ander experi-ment met hogere doseringen aan Kßr was de toename in het gehalte aan broom in gewas niet recht evenredig meer met die in grond (tot 5OOO ppm Br op de droge grond). Bij tomaat werd door Kempton & Maw (1973) een rechtlijnig verband gevonden tussen het bromide-gehalte in de grond (tot 100 ppm Br) en het bromide-gehalte in bladeren of in de vruchten : vruchten tot maximaal 800 ppm op de droge stof = k3 ppm Br op vers gewicht. Ook bij anjers, waarvan sommige

overmaatverschijnselen vertoonden, werd een rechtlijnig verband gevonden tussen de broomgehalten in grond en gewas (Kempton & Maw, 197*0- Broyer Ü95o) werkte met afgesneden gerstewortels. Tot 10 meq. 'KBr per 1 voedingsoplossing was er een sterke toe-name in bromidegehalte van het perssap. Bij hogere concentratie

in de oplossing werd weinig meer broom in het perssap gevonden.

Andere elementen hebben invloed op de opname van bromide door de wortel. Chao (1966) vond een vrijwel rechtlijnig verband tussen het broomgehalte in gierst (sorghum) en de hoeveelheid NaBr, tot maximaal 100 ppm Br, aan de grond (een latosol) in potten toe-gediend. Toediening van nitraat gaf vergeleken met ammonium een verlaging in broomgehalte in gewas. Malkomes (1971 b) verminderde

(25)

25

de opname van bromide door anjers door chloride of jodide aan de voedingsoplossing toe te dienen. Ook extra nitraat had een derge-lijk effect. Yeh & Tensho (1971) teelden rijst op grond uit vulka-nische as en vonden dat een bemesting op basis van chloorhoudende meststoffen een aanzienlijke verlaging gaf in broomgehalte in gewas vergeleken met bemesting met sulfaathoudende meststoffen. Van Wambeke et al. (197^) vonden minder broom in diverse groente-gewassen bij toediening van extra chloride, extra nitraat en ook bij een dubbele bemesting met NPK (chili, fertifos en zwavelzure kali).

In enkele publikaties wordt de opname van bromide bestudeerd in samenhang met die van chloride. Volgens Ozanne et al. (1957) kan, indien chloride in een voedingsoplossing ontbreekt, het Cl~-ion gedeeltelijk door het Br~»ion worden vervangen. Ulrich & Ohki (1956) vonden dat het optreden van symptomen van chloorgebrek kan worden voorkomen door toevoeging van bromide aan de voedingsoplossing. Stout et al. (1956) verkregen bij tomaat op dezelfde wijze een ver-traging in het optreden van chloorgebreksverschijnselen. De invloed van de pH werd door Nielsen & Overstreet (1955) bestu-deerd bij afgesneden gerstewortels. De kali-opname werd duidelijk, die van bromide weinig door de pH van de voedingsoplossing

be-ïnvloed.

Het opnamemechanisme voor. bromide wordt door Malkomes (1971 b) afhankelijk van de stofwisseling genoemd. De auteur haalt litera-tuur aan waaruit blijkt dat bij hogere temperalitera-tuur meer bromide wordt opgenomen. Broyer (1956) vond een groot verschil in bro-mide-opname bij gerstewortels : bij 2 C werd weinig, bij 25 C

aan-zienlijk meer bromide opgenomen. Het effect op de opname van kali was veel minder uitgesproken.

Volgens Van Wambeke et al. (197^) worden hoge broomgehalten speciaal in de bladgewassen gevonden. Het eetbare deel van de bloemkool en de vrucht van tomaat accumuleren volgens deze auteurs weinig broom door een lage transpiratiesnelheid.

(26)

6. DE INVLOED VAN EEN BEMESTING MET BROOM OP DE GROEI EN ONTWIKKELING VAN GEWASSEN

Omdat door de toepassing van methylbromide of andere broom-houdende ontsmettingsmiddelen de grond wordt verrijkt aan bromide, werd in enkele experimenten de invloed bestudeerd van toevoeging van broom of broomzouten aan de grond op de groei en ontwikkeling van de gewassen. Behalve teeltproeven zy'n in de literatuur een aan-tal proeven beschreven waarbij de kieming van zaden soms ook van stuifmeelkorrels werd bestudeerd onder toevoeging van bromiden. Scharrer & Schropp (19^9) voegden aan twee grondsoorten, een zand-en ezand-en leemgrond, in Neubauerschalzand-en verschillzand-ende hoeveelhedzand-en KBr, KBrO-, of elementair broom toe. De toediening vond plaats voor het

uitleggen en ook na de kieming van zaden van enkele granen. Bij toe-diening van elementair broom werd soms een groeistimulans gecon-stateerd, zelfs bij 30 mg Br per pot (665 ml ?)• Dezelfde hoeveel-heid Br als KBr of KBrO^ gaf een duidelijke groeireductie.

Martin et al. (1956") teelden enkele gewassen op zandige leem in potten van 1k 1 (3 gallon) met toevoeging van CaBr^. Een hoeveel-heid van 0,*f g CaBr2 per pot deed weinig, 5 g per pot of meer gaf

groeiremming bij jonge sinaasappelboompjes en limaboon, niet bij peen.

Stelmach (1959) voerde een potproef en enkele veldproeven uit. In de proef met potten, met een inhoud van ongeveer 9 1 (2 gallon) werden drie grondsoorten gebruikt : een zavel-, een veen- en een kleigrond, waaraan werd toegediend $k kg Br per ha als NaBr. Bij

rode biet en boon werd met deze dosering een opbrengstvermeerdering verkregen. In de veldproeven gaf kik kg Br per ha eveneens als NaBr een duidelijke opbrengstdaling.

(27)

27

7.' /'BESTRIJDING VAN SCHADE DOOR BROOMOVERMAAT

;.• Als meest belangrijke maatregel ter voorkoming van broomover-maat wordt in de literatuur genoemd het doorspoelen van de grond

;C'ÄIe bijv. Malkomes et al., 1972; Kempton & Maw, 197^). De

hoeveel-heid water die wordt gebruikt is hierbij van grote betekenis. Om broomovermaat by anjers te voorkomen is 200 mm water te weinig

(Malkomes & Hoffmann, 1975), ^00 mm voldoende (Scholten, 1967) of nog: niet helemaal (Stärk et al.7 1971)«

Malkomes & Hoffmann (1975) wijzen erop dat het belangrijk is dat het methylbromide de gelegenheid wordt geboden te ontwijken aleer met doorspoelen wordt begonnen, en ook dat voldoende water wordt ge-geven omdat anders het bromide diep in het profiel aanwezig blijft en van daaruit door het gewas kan worden opgenomen. Volgens Maw & Kempton (1973) geeft uitspoelen een sterke verlaging in bromide-gehalte in de bovengrond maar heeft dit weinig invloed op het ge-halte van de diepere lagen. Brown & Jenkinson (1971 ) wijzen erop dat het methylbromidegas in compacte gronddelen kan doordringen waaruit tiet bromidexon niet of zeer moeilijk is uit te spoelen. Behalve spoelen wordt toevoeging van veenprodukten aan de grond genoemd als maatregel tegen broomovermaat. Van Assche et al. ( 197^-) discussiëren uitvoerig over de invloed van organische stof in de grond. Toediening van turf molm gaf bij hen echter een verhoging ih broomgehalte in sla. Volgens Malkomes (1971 a) is toevoeging vóór dè ontsmetting ongunstig. Volgens Kempton & Maw (197^) mag het' veen wel vooraf worden gegeven mits er wordt gespoeld. Ook

Drp'Sihn et al. (1968) verkregen goede resultaten met toediening :vah veen plus spoelen.

.Al3 andere maatregel wordt ook genoemd het aanhouden van een wacht-tijd^ Uit: de gegevens van Wagner et al. (1971 ) moet de conclusie

wo:Fdeh; getrokken dat tenminste één jaar moet worden gewacht eer

een cons-umptiegewas op de ontsmette grond mag worden geteeld. Malkomes . & Hoffmann (1975) verwachten weinig effect van een 'wachttijd; deze auteurs wijzen wel op de mogelijkheid een

tussen-teelt toe te passen met een gewas dat bijzonder veel broom op zou nemen. Het' gewas wordt echter niet genoemd.

(28)

Het lijkt mogelijk het hoog oplopen van het broomgehalte in het,-gewas te voorkomen via een daarop gerichte bemesting (zie ook onder ^>.G). Zo verkregen Van Assche et al. ( 197^) hij sla en radijs een sterke

daling in broomgehalte in gewas door extra kalichloride of kali-nitraat aan de ontsmette of met kaliumbromide verrijkte grond toe te dienen. Het gebruik van chloorhoudende meststoffen en van stik-stofmeststoffen op basis van nitraat in plaats van ammonium gaf

een verlaging in aantasting door broomovermaat bij anjers (Malkomes, 1971 b ) . Van Vambeke et al. (197^) vonden de bemestingstoestand, en met name het nitraatgehalte van de grond van grote betekenis bij het voorkómen van eeh te hoog broomresidue in groentegewassen. Of aan deze maatregelen een praktische betekenis kan worden toe-gekend is een vraag die nog niet voldoende is beantwoord. Malkomes et al. (1972) en ook Malkomes & Hoffmann (1975) verwachten weinig effect.

Van Assche et al. (197^) voegden een ionenuitwisselaar (quarternair ammoniumnitraat) aan de grond toe en bereikten daarmee een

(29)

29

8. SAMENVATTING

1. Het gebruik van methylbromide als grondontsmettingsmiddel kan een te hoog broomgehalte in het geteelde gewas, bijvoor-beeld sla, tengevolge hebben.

2.1 Broom komt niet in vrije vorm in de natuur voor.

2.2 Het broom op de wereld is vooral te vinden in zeewater. 2.3 Grond bevat doorgaans weinig broom (ca. 6£ ppm). Grond uit

vulkanische as zou rijk zijn aan broom.

2.h Water van andere-herkomst dan uit zee bevat meestal zeer weinig bromide.

2.3 Vulkaangassen bevatten broom. Broom komt ook in de lucht via een antiklopmiddel uit de benzine. De verhouding Br/Cl in aerosolen is boven steden kleiner dan boven zee.

2.6 Bestrijdingsmiddelen tegen ziekten en plagen en herbiciden kunnen broom bevatten; de invloed van op deze wijze toege-diende hoeveelheid broom is gering. Enkele veel gebruikte

grondontsmettingsmiddelen bevatten broom, bijv. methylbromide, 2.7 Er is weinig bekend over broom in meststoffen.

Chili-salpeter en meststoffen uit zeewier worden genoemd als broombevattend.

2.8 Broom wordt in het menselijk lichaam vooral in de schild-klier aangetroffen. In de 19e eeuw werden bromiden veel

gebruikt als geneesmiddel, o.a. tegen epilepsie.

2.9 In zee levende organismen, o.a. bepaalde wieren, bevatten veel broom.

3. Er is een grote verscheidenheid aan broombepalingen. Vol-gens enkele publikaties geeft een extractie met water prak-tisch al het aanwezige broom zowel in grond als in gewas. k.1 De damp van methylbromide dringt gemakkelijk diep in de

grond door. Het methylbromide wordt in de grond vrij snel en mogelijk vrij volledig omgezet in anorganische bromide. De ontsmetting met methylbromide heeft ook enige invloed op de beschikbaarheid van andere (voedings)elementen voor de plant en remt de nitrificatie.

(30)

k.2 Diverse factoren hebben invloed op het bromidegehalte van de grond na ontsmetting : toegepaste hoeveelheid middel, inwerkingsduur, vochtgehalte, temperatuur, humusgehalte en textuur van de grond en de hoeveelheid na de begassing toegediend water.

4.3 Bij gehalten boven 2.6 ppm, mogelijk zelfs boven 5 ppm Br op de droge grond komt schade voor bij anjer.

5.1 Het broomgehalte in gewas (landplanten) onder natuurlijke omstandigheden ligt beneden 50 ppm Br op de droge stof, mogelijk zelfs beneden 25 ppm. Op grond uit vulkanische as ligt het gehalte hoger. Waarschijnlijk is de verdeling van broom over de diverse delen van de plant afhankelijk van een eventuele ontsmetting of toediening van bromiden. 5.2 - Op ontsmette grond ligt het broomgehalte in gewas tussen

100 en 10.000 ppm Br op de droge stof (= 5 - 500 ppm Br

op het verse materiaal). Bladeren en mogelijk ook de stengel bevatten meer broom dan wortels en vruchten. Oudere bla-deren zijn rijker dan jonge.

5-3 Het meest gevoelige gewas voor overmaat aan bromide in de grond is de anjer. Andere gewassen geven mogelijk groei-remming maar geen typische symptomen.

5.4 Bij overmaat aan bromide in de grond sterven bij anjer de

oudere bladeren strokleurig af. De aantasting kan zich uit-breiden naar boven en de gehele plant gaan omvatten.

5.5 Voor anjer zou maximaal 2000 - 3000 ppm Br op de droge stof in de bladeren en 4000 - 5000 ppm Br in de stengel toelaat-baar zijn zonder dat schadesymptomen zijn te verwachten. Als

toelaatbaar gehalte in bijvoorbeeld sla voor menselijke con-sumptie geldt in een aantal landen 50 ppm op vers gewicht; dit komt overeen met 1000 ppm op de droge stof.

5.6 Bij laag gehalte aan bromide in het wortelmilieu werd bij een aantal gewassen een rechtlijnig verband gevonden tussen dit gehalte en het gehalte in gewas. Bij hogere concentraties blijft het broomgehalte in gewas verhoudingsgewijze achter. Andere elementen, genoemd worden o.a. chloride en nitraat, belemmeren de opname van bromide.

(31)

31

6. Toediening van bromiden aan grond veroorzaakte in bernestings-proeven geen of bij hogere doseringen een negatief effect op de groei en produktie. In één publikatie wordt een gunstig effect van elementair broom gemeld en in een andere voor NaBr.

7. Schade door overmaat aan bromide is tegen te gaan door de grond uit te spoelen. De hoeveelheid water-die daarvoor nodig is zou in de buurt van de ^fOO mm liggen. Ook het gebruik van chloride- en nitraathoudende meststoffen wordt wel aan-bevolen.

(32)

9. SUMMARY

Bromine in soils and crops. A literature review

————» U M * — • »——^-*^—*—•WM I » M — - W . f l| ,1 • Il M I - „ „„M,, — — . > • 1*1

1. Introduction.

The use of methyl bromide as a soil fumigant can give too. high a bromine content in some crops, e.g. lettuce.

2. General aspects.

2.1 Chemistry.

Bromine is not found in elementary form in nature. 2.2 Geology.

Most of the world's bromine is found in the oceans. 2.3 In soil.

Soils are generally low in bromine (appr. 6i ppm). Soil from vulcanic ash may be rich in bromine.

2.k In water.

Water of origins other than the sea normally contains only traces of bromide.

2.5 In the air.

Volcano gas contains bromine. Bromine in the air originates also from a gasoline additive. The quotient Br/CI in aerosols is smaller over large cities than over the ocean.

2.6 In pesticides.

Pesticides and herbicides can contain bromine; the quantity of bromine applied in this form is normally negligible. Some often used soil fumigants contain bromine in considerable amounts, e.g. methyl bromide.

2.7 Fertilizers.

The bromine content of most fertilizers is unknown. Chile salpeter and fertilizers made from seaweeds are reported to contain bromine.

2.8 In mammalian (not marine) tissues. Bromide as a medicine. In the human body bromine accumulates especially in the thyroid. In the 1 9 ^ century bromides were often used as. medicine, e.g. in treating epilepsy.

(33)

33

2.9 Marine organisms.

Many ocean dwelling organisms are rich in bromine.

3. Determinations of bromine in soil or crop.

Many determinations based on various principles have been published. Extraction with water is mentioned in some publications as giving reliable figures for soil as well as for leaf samples.

k. Soil fumigation.

^.1 The application of methyl bromide, its penetration into the soil and break-down. Influence on other elements.

Methyl bromide as a vapour penetrates the soil easily to deep layers. It is converted into inorganic bromide rather completely and rapidly. Fumigation with methyl bromide also affects the availability of other (nutritional) elements and inhibits nitrification.

k.2 ' Bromide content of soils after fumigation.

The bromide content of the soil after fumigation is influenced by various factors : applied quantity of fumigant, time of

removal of the sheeting, soil moisture content, soil temperature, percentage of soil organic matter, soil texture and the

quantity of water used for flooding after fumigation. h.3 Bromide content of soil causing damage to crops due to excess.

A concentration in the soils above 26 ppm or maybe even above 3 ppm Br (on a dry basis) can give rise to excess in carnations. 5. The crop.

5.1 The bromine content of crops under natural conditions. This content lies below 50 ppm Br, maybe even below 25 ppm Br in the dry matter. The content of crops on vulcanic ash soil will be higher. Soil fumigation or dressing the soil with

bromides probably affects the distribution pattern of bromine within the plant.

5*2 The bromine content of crops grown on soil treated with bromine-containing fumigants.

On fumigated soils the bromine content of crops is 100 to 10,000 ppm of dry matter (= 5 - 500 ppm of fresh weight). Leaves and maybe stems contain more bromide than roots and fruits, and old leaves more than young ones.

(34)

3.3 Sensitivity of crops to bromide excess.

The most susceptible crop is carnation. At higher bromide levels the growth of other crops may be inhibited but typical symptoms were not or seldom observed.

5.4 Symptoms of excess of bromine.

With excess of bromide in the soil the older leaves of carnation wilt, turns to a strawy colour and die. These symptoms can spread to younger leaves, followed by death of the whole plant.

5.5 Maximum tolerable content of bromine.

For carnation the'maximum content without excess symptoms is 2000 - 3OOO ppm Br in the dry matter of leaves and kOOQ -5OOO ppm for the stem.

For human consumption the maximum tolerable content of lettuce is set in many countries at 50 ppm Br of the fresh weight

(= 1,000 ppm Br in the dry matter). 3.6 The uptake of bromide by the root.

At low bromide level in the root environment a rectilinear relationship was found between this level and the foliar bromine content in many crops.

At higher levels the foliar content remains behind, relatively, compared with the bromide content in the soil or nutrient

solution. Other elements, such as chloride and nitrate, reportedly impede bromide uptake.

6. The influence of dressings with bromides on the growth and development of crops.

The application of bromides to soil in trials had no or at higher levels a detrimental effect on the crops. In one publication a favourable effect of elemental bromine is recorded, in another of Na3r.

7. Control of damage by bromine excess.

Damage by excess bromide can be controlled by leaching the soil. A quantity of about ^00 mm is necessary. The use of

fertilizers containing chloride and nitrate is also recommended by some authors.

(35)

35

10. LITERATUUR

Abdalla, N.A. & B. Lear, 1975- Determination of inorganic bromide in soils and plant tissues with a bromide selective-ion electrode. Commun. -Soil Sei. Plant Anal. 6 : 489-^94.

Anonymus, 1958» Nederlandse Pharmacopée. Staatsdrukkerij en Uit-geverijbedrijf, ' s-Gravenhage. 6 uitg. , 633 pp.

Anonymus, 1972. Verordnung zur Änderung der HöchstmengenVO -Pflanzenschutz - Vom 14. Dezember 1972. Bundesgesetzblatt, Bonn. Teil I :

2459-2475-Assche, C. van, E. van Wambeke & A. Vanachter, 1974. De reductie van het bromideresidue in groenten na grondontsmetting met methylbromide. Landbouwtydschrift 27 : 1389-1400.

Beames, G.H. & N.W. Butterfield, 1944. Some physiological effects of methyl bromide upon horticultural plants. Proc. Am. Soc. Hortic. Sei. 45 : 318-322.

Brown, A.L., J.J. Jurinak & P.ET Martin, 1938. Relation of soil

properties to Br uptake by plants following soil fumigation with ethylene dibromide. Soil Sei. 86 :

136-139-Brown, A.L., J.J. Jurinak & P.E. Martin, 1959. Plant growth as affected by ethylene, dibromide fumigation of soils at two moisture levels. Soil Sei. Soc. Am., Proc. 23 : 311-313-Brown, G. & D.S. Jenkinson, 1971« Bromine in wheat grown on soil

fumigated with methyl bromide. Commun. Soil Sei. Plant Anal. 2 : 45-54.

Broyer, T.C., 1956. Current views on solute movement into plant roots. Proc. Am. Soc. Hort. Sei. S? • 570-586.

Chao, T.Tè, 1966. Effect of nitrogen forms to the absorption of bromide by sorghum. Agron. J. 58 : 595-596.

Chisholm, R.D. & L. Koblitsky, 1943- Sorption of methyl bromide by soil in a fumigation chamber. J. Econ. Entomol. 36 : 5^9551

-Damiens, A. & S. Blaignan, 1932. Sur le brome normal (règne végétal) Plantes et fruits commestibles. C R . Acad. Sei. 194 : 2077-2080. Davidson, J.H. & B.J. Thiegs, 1966. Fumigation side effects.

. Biokemia No. 13 : 15-17.

Drosihn, U.G., 1968. Untersuchungen über die Diffusion von Methyl-bromid bei der Bodenbegasung. Z. Pflanzenkr. Pflanzenpathol. Pflanzenschutz 75 : 66^-673.

(36)

über die Bodenentseuchung mit Methylbromid. Z. Pfl,anzenkr. Pflanzenpathol. Pflanzenschutz 75 •' 272-287.

FAO/WHO, 1970. Pesticide residues in food. Report of the 1969 Joint Meeting of the FAO Working Party of Experts on Pesticide Residues and the WHO Expert Group on Pesticide Residues, Rome, 8-15 December. FAO Agric. Stud. No. 8^; WHO, Tech. Rep. Ser. No. 458.

Fishman, M.J. & M.W. Skougstad, 1963- Indirect spectophotometric determination of traces of bromide in water. Anal. Chem. 33 : 1^6-1^9.

Goldschmidt, V.M. & A. Muir, 195^. Geochemistry. Clarendon, Oxford, 730 pp.

Good, J.M. & R.L. Carter, 1963. Nitrification lag following soil fumigation. Phytopathology, 55 : 1H7-1150.

Guinn, V.P. & J.C. Potter, 1962. Determination of total bromine residues in agricultural crops by instrumental neutron activation analysis. J. Agric. Food Chem. 10 : 232-236.

Günther, F.A. 8c R.E. Spenger, 1966. Apparent organobromine compounds in higher plants by neutron-activation analysis. Bull. Environ. Contam. Toxixol. 1 : 121-126.

Harriss, R.C. & H.H. Williams, 19^9- Specific-ion electrode measurements on Br, CI and F in atmospheric precipitation. J. Appl. Meteorol. 8 : 299-301.

Heuser, S.G. & K.A. Scudamore, 1970. Selective determination of

ionised bromide and organic bromides in foodstuffs by gas-liquid chromatography with special reference to fumigant residues. Pestic. Sei. 1 :

2^4-2^9-Hoffmann, G.M., 1970. Zur Entwicklung der chemischen Bodenentseuchung in Deutschland, speziell mittels Methylbromid (Terabol).

Gesunde Pflanz. 22 : 169-172.

Jurinak, J.J. & D.H. Volman, 1957- Application of the Brunauer, Emmett. and Teller equation to ethylene dibromide adsorption by soils. Soil Sei. 83 : ^87-^96.

Kempton, R.J. & G.A. Maw, 19^9- The behaviour of methyl bromide in plants and soils. Glasshouse Crops Res. Inst., Annu. Rep. 1969 : 78-8O.

Kempton, R.J. & G.A. Maw, 1972. Soil fumigation with methyl bromide : bromide accumulation by lettuce plants. Ann. Appl. Biol. 72 : 71-79.

(37)

37

Kempton, R.J. & GoA. Maw, 1973« Soil fumigation with methyl bromide : the uptake and distribution of inorganic bromide in tomato plants, Ann. Appl. Biol. 7^ : 91-98.

Kempton, R.J. & G.A. Maw, "\9?k. Soil fumigation with methyl bromide : the phytotoxicity of inorganic bromide to carnation plants. Ann. Appl. Biol. ?6 :

217-229-Leng, M.L., 1969. Tolerance for residues of bromide in foods from

fumigation with 1,2-dibrorao-3-chloropropane, ethylene dibromide or methyl bromide. Agric. Products Dep. Dow Chemical Company,

Midland, Mich., Jan. 1969, 18 pp. (xerox).

Loucks, R.H. & J.W. Winchester, 1970. Pollution contributions to the atmospheric inventory of chlorine and bromine in aerosols over continental U.S.A. Proc. Univ. Mo. 3rd Annu. Conf, Trace Substances in Environmental Health, 1969 : 233-250.

Malkomes, H.-P., 1971 a. Untersuchung verschiedener Einflüsse auf die Zersetzung von Methylbromid (Terabol) bei Begasung von Boden und Pflanzsubstraten. Z. Pflanzenkr. Pflanzenschutz 78 :

kGk-h76.

Malkomes, H.-P., 1971 b. Gefäszversuche über die Bromidtoleranz bei Edelnelken, Z. Pflanzenkr. Pflanzenschutz 78 : 639-669.

Malkomes, H.-P., 1972. Der Einfluszvon Bodenbegasungen mit Methyl-bromid (TERABOL) auf gärtnerische Kulturpflanzen. II. Bromid-aufnahme und -toleranz bei Gemüsepflanzen. Z. Pflanzenkr. Pflanzenschutz 79 : 321-337.

Malkomes, H.-P., E. Fölster & G.M. Hoffmann, 1972. Bromidrückstände

und Ertragsbeeinflussung bei Gemüsekulturen nach Bodenbehandlung mit Methylbromid. Gartenbauwissenschaft, 37 : ^7^-^93«

Malkomes, H.-P. & G.M. Hoffmann, 1975« Zur Verringerung der Bromid-aufnahme von Gemüsepflanzen nach einer Bodenbegasung mit Methyl-bromid (Terabol). Gartenbauwissehschaft, ^0 : 1-11.

Martin, J.P., D.G. Aldrich, W.S. Murphy & G.R. Bradford, 1933. Effect of soil fumigation on growth and chemical composition of citrus plants. Soil Sei. 73 :

137-131-Martin, J.P., G.K. Helmkamp & J.O. Ervin, 1956. Effect of bromide from a soil fumigant and from CaBr2 on growth and chemical

composition of citrus plants. Soii Sei. Soc. Am., Proc. 20 : 209-212.

Martin, J.P. & P.F. Pratt, 1958. I. Fumigants, fungicides and the soil. J. Agric. Food Chem. 6 : 3^5-3^8.

(38)

Martin, J.P., 1963« Influence of pesticide residues on soil micro-biological and chemical properties. Residue Rev. k : 96-129. Martin, J.P., 1966- Bromine. In: H.D. Chapman (Ed.) Diagnostic

criteria for plants and soils. Univ. of California, pp. 62-6*f. Maw, G.A. & R.J. Kempton, 1971- Residue aspects of soil fumigation

with methyl bromide. Proc. 6th Br. Insectic. Fungic. Conf. Brighton, 1 : 231-236.

Maw, G.A. & R.J. Kempton, 1973» Methyl bromide as a soil fumigant. Soils Fert. 36 : VI-V7.

Murray, S.A. & A.R. Spurr, 1975- In situ elemental mapping by X-ray-fluorescence in tomato tissues. Commun. Soil Sei. Plant Anal. 6 : 139-1^5- "'

Neufeld, A.H., 1936. Contributions to the biochemistry of bromine. Can. J. Res. B 1^ : 160-19^.

Newhall, A.G., 1935- Disinfestation of soil by heat, flooding and fumigation. Bot. Rev. 21 : 189-250.

Nielsen, T.H. & R. Overstreet, 1933- A study of the role of the hydrogen ion in the mechanism of potassium absorption by excised barley roots. Plant Physiol. J>0 : 303-309«

O'Bannon, J.H., 1958. Application of emulsifiable dibromochloro-propane in irrigation water as a preplanting soil treatment. Plant Dis. Rept. kZ : 857-860.

Ozanne, P.G., J.T. Woolley & T.C. Broyer, 1957« Chlorine and bromine in the nutrition of higher plants. Aust. J. Biol. Sei. 10 :

66-79-Römpp, H.', 1972. Chemie Lexikon. Franck'sehe Verlaghandlung, Stutt-gart, Vol. I, 7- Aufl. ^27-^29.

Rook, J.J., 1975. De bromidegehaltes van Rijn en Maas. Chem. Weekbl. 71 (5) : 8.

Scharrer, K. & W. Schropp, 19^9- Untersuchungen über die Wirkung von Chlor und Brom auf die Keimung und die erste

Jugend-entwicklung einiger Kulturpflanzen. Z. Pflanzenernähr. Dung Bodenkd. kS : 88-110.

Scholten, G., 1967- Amerikaanse anjer. Vaatziekten. Jaarversl. Inst. Plantenziektenkd. Onderz. : 29-30.

Sharpless, S.K., 19^5- Hypnotics and sedatives (Continued) II. Miscellaneous agents. In: L.S. Goodman & A. Gilman (Ed.), The pharmacological basis of therapeutics. MacMillan, New York, 121-123.

(39)

39

Shaw, T.I., 1962. Halogens. In: R.A. Lewin, Physiology and bio-chemistry of algae. Academic Press, New York, London, 2^7-253. Smith, D.H., 1963« Effects of fumigants on soil status and plant

uptake of certain elements. Soil Sei. Soc. Am., Proc. 27 :. 338-541.

Stärk, H., A. Süss & K. Trojan, 1971. Das Vorkommen von Brom in

verschiedenen Gemüsepflanzen. Landwirtsch. Forsch. Zh : 193-201. Stärk, H. & H. Süss, 1973- Bromgehalte von Gemüsepflanzen

ver-schiedener Herkunft. Nachrichtenbl. Dtsch. Pflanzenschutzdienstes (Braunschweig) 25 : 87-91.

Stelmach, Z., 1959» Bromine retention in some soils and uptake of bromine by plants after soil fumigation. Soil Sei. 88 : 61-66. Stout, P.E., C M . Johnson & T.C. Broyer, 1956. Chlorine in plant'

nutrition. Experiments with plants in nutrient solutions establish chlorine as a micronutrient essential to plant growth. Calif. Agric. 10 (Sept.) : 10.

Ulrich, A. & K. Ohki, 1956« Chlorine, bromine and sodium as nutrients for sugar beet plants. Plant Physiol. 31 : 171-I8L

Vlasveld, W.P.N, (redacteur), 1971. Gids voor ziekten- en onkruid-bestrijding in de tuinbouw. Ministerie van Landbouw en Visserij, z.pl., 3e eà., 27k pp.

Vos, E.H. de & J.J.L. Willems, 1973« Het gehalte aan broom in sla

bepaald volgens drie verschillende analysemethoden. Centr. Inst. Voedingsonderz. TNO, Zeist, Rapp. R4-150: 6 pp.

Wagner, F., 1970. Zum Problem des Rückstandes an anorganischen Bromiden in Gemüse nach einer "Terabol"-Begasung des Bodens. Gesunde Pflanz. 22 : 138-141.

Wagner, F., H. Stärk & A. Süss, 1971- Veränderung des Bromgehaltes in der Pflanze nach einer Bodenentseuchung mit Methylbromid. Gesunde Pflanz. 23 : 221-223.

Wambeke, E. van, A. Vanachter & C. van Assche, 197^. Some factors affecting bromide residues in soil and plant. Meded. Rijksfac. Landbouwwet. Gent, 39 : 1311-132^.

Williamson, C.E., 1953« Methyl bromide injury to some ornamental plants. Phytopathology, kj> : ^89.

Wilson, J.D. & M.G. Noris, 1966. Effect of bromine residues in muck soil on vegetable yields. Down Earth, 22 (3) : 15-18. Winfree, J.P. & R.S. Cox, 1958. Comparative effects of fumigation

with chloropicrin and methyl bromide on mineralization of nitrogen in Everglades peat. Plant Dis. Rep. k2 : 807-810.

(40)

Yamada, Y., 1968» Occurrence of bromine in plants and soils. Talanta, 15 :

1135-11^1-Yeh, K.-L. & K. Tensho, 1971- Variable bromide content in soil, plant and milk. Soil Sei. Plant Nutr. (Tokyo), 17 : 127-130. Youngson, C.R., R.G. Baker & C.A.I. Goring, 1962. Diffusion and

pest control by methyl bromide and chloropicrin applied to covered soil. J. Agric. Food Chem. 10 : 21-25.

Ziemer, F.-H., 1969. Kalkdüngemittel. In : K. Scharrer & H. Linser, Handbuch der Pflanzenernährung und Düngung. Springer, Wien, Bd. II/2 : 1268-1316.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hulle moet deur die kinders self onderwys word.. Die klein kind is so eg, so oorspronklik en daarby kom nog sy swakheid, sy hulpbehoewendheid en sy algehele

The research reported in this paper is concentrated on the following question: What were the educational implications of the segregation policy of the National

Neem contact op met uw arts als de pijn of koorts niet minder wordt of als u het middel vaker moet innemen.. Rijvaardigheid en het gebruik

Voor de maatregelen die al in Wesemann (2007) waren doorgerekend is een iets andere werkwijze gevolgd dan in de inleiding van deze bijlage vermeld staat; de besparingen in het

Vergelijking tussen verstoringsafstanden van Kolganzen voor ‘alert/ weglopen’ (intensives Aufmerken) in de Ooijpolder in de periode 1994/95 t/m 1998/99 (periode met jacht en

Door als overheid, onderzoekers en bedrijfsleven samen te werken, kan een KringloopWijzer worden ontwikkeld die niet alleen goede berekeningen kan maken van de nutriëntenstromen

Het verbaasde ons daarom ook dat we, in tegenstelling tot meerval, in snoekbaars geen effecten van nitraat op voeropname en groei vonden, zelfs niet bij een nitraatconcentratie

2p 17 Leg uit welk deel van alle ammonium die in het afvalwater voorkomt, in reactor 1 moet worden omgezet tot nitriet om te bewerkstelligen dat alle ammonium uit het