• No results found

Resultaten van een aantal kleine akkerbouwbedrijven met teeltplanaanpassing : bedrijfsorganisatie en resultaten van zes kleine akkerbouwstudiebedrijven in zuidwest Nederland in de jaren 1967 t/m 1970

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Resultaten van een aantal kleine akkerbouwbedrijven met teeltplanaanpassing : bedrijfsorganisatie en resultaten van zes kleine akkerbouwstudiebedrijven in zuidwest Nederland in de jaren 1967 t/m 1970"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

I n g . J . v . d . Ploeg N o . 3 . 4 1 R E S U L T A T E N V A N EEN A A N T A L KLEINE A K K E R B O U W B E D R I J V E N MET T E E L T P L A N A A N P A S S I N G B e d r i j f s o r g a n i s a t i e en r e s u l t a t e n v a n zes k l e i n e a k k e r b o u w s t u d i e b e d r i j v e n in z u i d w e s t N e d e r l a n d in de j a r e n 1 9 6 7 t / m 1 9 7 0

t

^ DEN HAAG £ i . V ! n 3 =C

- 3 Aüfi. 1373

KSUOTN« t J u l i 1 9 7 3 L a n d b o u w - E c o n o m i s c h I n s t i t u u t

(2)

Inhoud

W O O R D V O O R A F HOOFDSTUK I HOOFDSTUK II HOOFDSTUK III HOOFDSTUK IV HOOFDSTUK V INLEIDING EN DOELSTELLING

ALGEMENE GEGEVENS VAN DE BEDRIJVEN § 1. Bedrijfsoppervlakte, bouwland, grasland § 2. Grond, ontwatering

§ 3. Ligging en verkaveling § 4. Eigendom en pacht BEDRLJFSOPZET

§ 1. Bouwplan en intensiteit van het grondge-bruik

§ 2. Arbeid

§ 3. Trekkracht en werktuigen

§ 4. Belangrijkste werkzaamheden aan de gewassen

BEDRLJFSRE SULTATE N § 1. Opbrengsten

a. opbrengsten per gewas b. totale opbrengsten § 2. Kosten

§ 3 . Netto-overschot en arbeidsinkomen a. Gemiddeld netto-overschot en

arbeid sinkomen

b. Verschillen in arbeidsinkomen van de boer

c. Inkomensverhoudingen bij pacht en eigendom

SAMENVATTING EN NABESCHOUWING KORTE BESCHRIJVING VAN OPZET EN ORGANISATIE VAN DE AFZONDERLIJKE BEDRIJVEN Blz. 7 9 10 10 10 11 11 13 13 16 18 21 25 25 25 31 31 33 33 35 37 41 46

(3)

OVERZICHT VAN DE TABELLEN Tabel Tabel Tabel Tabel Tabel Tabel Tabel Tabel Tabel 1 2 3 4 5 6 7 8 9 Tabel 10 Tabel 11 Tabel 12 Tabel 13 Tabel 14 Tabel 15 Tabel 16 Tabel 17 Tabel 18 Tabel 19 Tabel 20

Oppervlakte cultuurgrond, bouwland en grasland en het aantal kavels per bedrijf in 1969

Bouwplan (gem. 1967 t / m 1970)

Het bouwplan op de studiebedrijven in de jaren 1967 t / m 1970 Uren handwerk

Manjaren gezinsarbeid per bedrijf in 1967 t / m 1970 Arbeidskosten en man/grondverhouding (1967 t / m 1970) Trekkers en werktuigen op de studiebedrijven (1969) Nieuwwaarde dode inventaris (gem. 1967 t / m 1970)

Schematisch overzicht van de uitvoering van werkzaamheden in eigen uitvoering, in samenwerking of door een loonbedrijf Perioden van belangrijke werkzaamheden bij verschillende gewassen

Opbrengsten per ha gewas (gem. 1967 t / m 1970)

Gemiddelde geldopbrengsten per ha gewas per bedrijf in de jaren 1967 t / m 1970 en het gemiddelde van het aantal waar-nemingen

Gemiddelde saldi per ha gewas per bedrijf in de jaren 1967 t / m 1970 en het gemiddelde van het aantal waarnemingen Tuinbouwgewassen in procenten van het bouwland Samenstelling van de geldopbrengst per ha cultuurgrond Kosten in guldens per ha cultuurgrond en de opbrengst per f 100,- kosten (gem. 1967 t / m 1970)

Netto-overschot en arbeidsinkomen in guldens Verschillen in arbeidsinkomen van de boer

Verschillen in berekend loon, netto-overschot en arbeidsin-komen van de ondernemer

Inkomensverhoudingen bij pacht en eigendom bij verschil-lende vermogenspositie

(4)

Woord vooraf

Het zwaartepunt in de bedrijfsontwikkeling op de akkerbouwbedrijven ligt thans bij de vergroting van de oppervlakte p e r man. De moderne techniek maakt dit mogelijk en de economische ontwikkeling maakt dit noodzakelijk. Op bedrijven, waar de arbeidsbezetting reeds minimaal is kan dit echter niet zonder bedrijfsvergroting. Bij gelijkblijvende bedrijfs-oppervlakte ligt dan in intensivering de enige mogelijkheid tot vergroting van de produktieomvang per man.

Binnen de akkerbouw is echter vergroting van het areaal hakvruchten in vele gevallen niet of in onvoldoende mate mogelijk. Hoewel door toepassing van grondontsmetting hier en daar de mogelijkheden in de t o e komst misschien nog iets kunnen worden verruimd, zal dit als enige b a -sis voor de noodzakelijke verruiming van inkomensmogelijkheden toch veelal ontoereikend blijken.

Op sommige kleinere akkerbouwbedrijven heeft men zich in verband hiermede gericht op intensieve cultures uit de tuinbouwsector in combi-natie met de meest rendabele en grondintensieve akkerbouwgewassen. Langs deze weg tracht men binnen het kader van de beperkte bedrijfsop-pervlakte een doelmatige en volledige benutting van de arbeid en een vol-doende rentabiliteit in stand te houden.

Van een aantal van dergelijke bedrijven in het Zuidwestelijk Zeeklei-gebied zijn de laatste jaren voor een oriënterend onderzoek technische en economische gegevens verzameld. In dit rapport is op basis van deze gegevens een verslag gegeven van de resultaten en ervaringen op deze bedrijven.

Het onderzoek is uitgevoerd door ing. J . van d e r Ploeg van het LEI-detachement bij het Proefstation voor de Akkerbouw. Dank zij de mede-werking van de desbetreffende landbouwers kon een goed beeld worden verkregen van de problemen en de mogelijkheden op deze bedrijven. Ook voor de opmerkingen en kritische kanttekeningen bij het ontwerp-rapport door verschillende medewerkers van het Proefstation voor de Akker-bouw en het Proefstation voor de Groenteteelt in de Volle Grond wordt hierbij gaarne dank gebracht.

De Adjunct-Directeur

„ /

(5)

HOOFDSTUK I

Inleiding en doelstelling

De algemene ontwikkeling gaat ook in de akkerbouw in de richting van produktieverhoging per man. Daarmee hangen samen bedrijfsvergroting, bedrijfsintensivering en vermindering van het aantal mensen per bedrijf. Op veel bedrijven is de boer al alleen overgebleven, terwijl het bouw-plan aanzienlijk intensiever is dan vroeger. Met de oppervlaktevergro-ting per bedrijf gaat het nog niet zo snel: grond wordt m a a r weinig geboden en dan tegen prijzen, die bedrijfsvergroting meestal niet aan-trekkelijk maken.

Veel landbouwbedrijven in ons land zijn kleiner dan 20 ha. Ook in de meeste akkerbouwgebieden is dit het geval. Zo had b.v. 70% van het aan-tal grondgebruikers in Zeeland in 1970 minder dan 20 ha t e r beschikking.

De economische verhoudingen dwingen in het algemeen tot verdere mechanisatie. De per man vereiste oppervlakte neemt daarbij in de ak-kerbouw steeds verder toe. Op steeds meer kleine akak-kerbouwbedrijven kan ook bij een intensieve teelt van de traditionele akkerbouwgewassen geen voldoende arbeidsinkomen worden behaald.

Op verschillende kleine akkerbouwbedrijven wordt getracht een effec-tieve arbeidsbesteding en een voldoende inkomen te handhaven door een verdere intensivering van het grondgebruik, o.a. door opname in het bouwplan van teelten afkomstig uit de tuinbouwsector. In 1966 werd in overleg met de toenmalige RLVD besloten van een kleine groep van d e r -gelijke bedrijven in het Zuidwestelijk kleigebied gedurende enkele jaren bedrijfseconomische en technische gegevens te verzamelen. Het doel was op deze wijze meer inzicht te verkrijgen in de mogelijkheden en problemen, die zich op deze bedrijven voordoen. Hiertoe werden 6 bedrij-ven van 10 tot 20 ha gekozen. Deze bedrijbedrij-ven in het Zuidwestelijk klei-gebied vormen geen streng geselecteerde groep. Enkele landbouwers had-den reeds een aantal jaren tuinbouwteelten in hun bouwplan opgenomen. Anderen waren hiermee pas begonnen of hadden plannen in die richting. In dit rapport zijn de gegevens en resultaten van deze bedrijven over de periode 1 mei 1967 - 1 mei 1971 verwerkt. De gegevens en resultaten van deze bedrijven (gem. ca. 14 ha) moeten uiteraard op zichzelf wor-den beschouwd. Ter oriëntatie omtrent het niveau van de bedrijfseconomische gegevens en resultaten worden in verschillende tabellen ook g e -middelde cijfers opgenomen over dezelfde jaren van een groep van 18 akkerbouwbedrijven van 30 tot 60 ha (gem. 42 ha), die bij het LEI in ad-ministratie waren in hetzelfde gebied. Waar beschikbaar zijn daarnaast nog gegevens vermeld van een groep "normale" kleine

(6)

akkerbouwbedrij-HOOFDSTUK II

Algemene gegevens van de bedrijven

§ 1. B e d r i j f s o p p e r v l a k t e , b o u w l a n d , g r a s l a n d Van de zes bedrijven, die in het vervolg aangeduid zullen worden met de letters A t / m F, zijn e r vier tussen de 11 en 14 ha, en twee tussen de 16 en 20 ha (zie tabel 1).

Tabel 1. Oppervlakte cultuurgrond, bouwland en grasland en het aan-tal kavels per bedrijf in 1969,

Bedrijf Oppervlakte Oppervlakte Oppervlakte Aantal cultuurgrond grasland bouwland kavels

in ha in ha in ha 3 ^ e x c l . zaai-1 \ klaar ge-8 \ huurd land 5 3 A B C D E F 11,45 11,93 12,30 12,99 16,50 19,52 0,65 -0,90 0,42 10,80 11,93 12,30 12,99 15,60 19,10

Door bijpachten van grond of huren van los land is de bedrijfsopper-vlakte niet op alle bedrijven ieder jaar gelijk. Verschillen van 1 â 2 ha komen voor; bedrijf E kon in 1970 zelfs ruim 4 ha bijpachten, In tabel 1 zijn gegevens van het jaar 1969 opgenomen.

Op enkele bedrijven was nog enig grasland met één of enkele melk-koeien. Alleen op bedrijf E is deze veehouderij met zeven melkkoeien (en zeugen en in de e e r s t e jaren ook legkippen) van betekenis.

Alle grasland op deze bedrijven kan echter desgewenst gescheurd worden.

§ 2. G r o n d , o n t w a t e r i n g

De bedrijven liggen alle in het Zuidwestelijk kleigebied. De grond bestaat in hoofdzaak uit zavel tot lichte klei, meest met 15-25 % slib en ruim voldoende kalk. Op twee bedrijven (B en D) is een klein g e -deelte iets zwaarder. Bedrijf E, met 25-40 % slib, is helemaal wat zwaarder. Vooral de lichtste gronden vragen een goede voorziening met organische stof in verband met eventuele slempgevoeligheid.

(7)

De ontwatering i s op alle bedrijven goed. Ook de vochtvoorziening i s meestal wel voldoende, maar op enkele bedrijven is een grofzandige laag onder de bouwvoor in bepaalde j a r e n oorzaak van opbrengstderving. Beregening werd op deze bedrijven niet toegepast.

Op een enkel perceel na, is de grond op al deze bedrijven uitstekend geschikt voor de verbouw van vrijwel alle akkerbouwgewassen. § 3 . L i g g i n g e n v e r k a v e l i n g

De ligging en verkaveling van vijf van de zes bedrijven is gunstig tot zeer gunstig. Enkele uitzonderingen daargelaten zijn alle kavels en p e r -celen rechthoekig en zijn ze langs de verharde weg bereikbaar. Het aan-tal kavels i s niet groot. Bovendien liggen dikwijls kavels naast elkaar, alleen gescheiden door een openbare verharde weg of afwatering.

De afstand tot de bedrijfsgebouwen is gering en vrijwel nergens m e e r dan een paar honderd meter.

Alleen bedrijf D vormt een uitzondering: 60% van de grond wordt van verschillende eigenaren gepacht, waardoor een bedrijf met een zeer v e r -spreide ligging i s ontstaan.

§ 4 . E i g e n d o m e n p a c h t

De oppervlakte grond in eigendom is op deze bedrijven relatief vrij groot. In 1969 waren de bedrijven C, E en F geheel eigendom, A voor 85%, D voor 40% en B voor 35%.

De rest wordt meestal gepacht, m a a r ook huren van zaaiklaar land is in bepaalde gevallen (b.v. bij gladiolenteelt) nog wel van betekenis.

(8)

I u > o T 3 CD ff « S 5 CO _Q ff i ,2 T 3 CD ci a a) tu o t -OS 1-1 g \ +» C -eo os r H S V bO >C -' ai

1

S O m » CM "3 .a cd H « to S- es £• S O 3) i 03 «4-1 • r - » 'u 13 CL <o s « o 1 CO U «•H 4>

ï I

•8 1

m s M< C5 I Tt< © r H 1-1 CM CO t - I I 0 0 r H 0 0 0 0 O CM i H r H CM r H I H CM t - I CO W rH w CM oo o» en CO ^ O i 0 0 CO O CM CM CM CM CO N CD W t - O CO «O CM CO CM CM CM CM 0 0 CO co CO 05 r H O u) m ai o> * o un oo < « U O W fa t- o os o n ' io o co CM CM CM CO O t -CM CO CO I ß 0 0 t - r H CO T f r H r H • * OS CO a CJ o bo bO a a> o u cd xi

5

(U Ü CM 0 0

(9)

HOOFDSTUK III

Bedrijfsopzet

i l . B o u w p l a n e n i n t e n s i t e i t v a n h e t g r o n d g e b r u i k In tabel 2 wordt een overzicht gegeven van het bouwplan op de

studiebedrij ven. De gemiddelde bouwplangegevens van de LEI-bedrijven van ruim 40 ha over dezelfde jaren zijn ook in de tabel opgenomen, evenals enkele gegevens van de 18 ha-groep. ( Zie tabel 2 op blz. 12 .)

Het bouwplan van de 18 ha-groep is in grote lijnen een afspiegeling van dat van de 42 ha-groep, De studiebedrijven wijken hier echter vrij belangrijk van af.

Granen nemen met 26% van het bouwplan een veel geringere plaats in op de studiebedrijven dan op de andere akkerbouwbedrijven. In de praktijk is het bijna volledig tarwe en dan nog meest wintertarwe g e -weest.

Op de studiebedrijven worden zeer veel aardappelen verbouwd, nl. op 27% van het bouwland,. (Dit kan mee als een illustratie gezien worden van de relatief uitstekende grondkwaliteit op deze bedrijven.;, Suiker-bieten worden e r wat minder geteeld dan bij de andere groepen n.l. 17%. Het areaal peulvruchten is op beide groepen bedrijven van onge-veer gelijke betekenis.

Buiten deze algemeen verbouwde "grote" akkerbouwgewassen r e s -t e e r -t nog 22% r e s p . 13% van he-t bouwplan, samenges-teld ui-t een groo-t aantal verschillende gewassen. Een dergelijk gewas kan op een indivi-dueel bedrijf wel een oppervlakte van betekenis beslaan en op andere bedrijven in het geheel niet worden verbouwd. Als enige uitzondering kan nog het gewas uien worden genoemd, dat op de 6 studiebedrijven wel algemeen werd verbouwd (gem. 10%) maar op de grotere bedrijven niet (gem. 3%).

Van de 10% diverse gewassen op de grotere bedrijven behoort onge-veer de helft tot de handelsgewassen en zaderijen. Bloembollen en tuinbouwgewassen (behalve uien) komen op de 42 ha-bedrijven slechts zelden voor. Op de 6 kleine bedrijven worden vrij veel bloembollen (5%) geteeld. De daarna nog overblijvende 7% van het bouwplan wordt nog voor een zeer groot deel door tuinbouwgewassen ingenomen. De tuinbouwgewassen, incl. bloembollen en uien, beslaan daardoor ruim 1/5 van het bouwplan.

Op de studiebedrijven worden in totaal een groot aantal gewassen geteeld, waarvan tabel 3 per bedrijf een overzicht geeft. E r zijn grote verschillen van bedrijf tot bedrijf o.a. afhankelijk van de

(10)

arbeidssitua-a o. O u -s bc 3 < 1 £ a c o ff) 1 tti H ^ !-. s m S u-= 'S c i 6 o tu 2 'S O m j<i a o CO ü œ T3 m h O et! C!t N ft > s Î 8 - B I S- g O C ST3 t l c o .3 I IO O| I I W t - I I LO I I I o o o m | . O N t D H l H H H N i I I I I I I I I m 0 0 O CO H t O W r i l CO N O t O , C - CT) CO t> \ w N N MI CM CD O CO I CD CD 0 0 O CM CM CM CO t - CO CT) © CO CD CO t - I ff) ŒJ ffl 0 5 | CM t - CO • I M O 0 0 0 0 J N CO N O l © CO CT) CT) [ K N N N | n H t H | i - l LO r H I - I . T p TP T p T p I C - 0 0 CT) ' CD CD CO t - I CT) CT) CT) CT) I O O O O u î m n w N CO TP CO © ira © © 1 CO CO TP TP I N N N N ' I O CO O CD * c o H e o r - i I I i H CM r-4 CM I I I I I ' o o o o ; CM O l O i-t [ i-H CM CM CM | . l O O O t - | CM Tp CM • 1 CM CO CM CM • t ~ c o CO CO I I TP Tp i-t TP | I CM CM CM CM | m t - t û m ' c o o l > CO I ~~ Tp e o c o o o o o CO TP c o c o ' CO CM CO CO I t i l l O O CM CM I t - co a • CD CD CO t - I CT) ff) CT) CT) | Ö ) O O 0 0 T P C M c o m CM CM CO CM . i e i i ira , t n o m I A O O TP LO CO CO CM CO m ira m i n i H CM i H C - I

ira ira ira ira

ira o L O ira ' CD CM i H _ CO TP Tp c o CM TP CM CM I t - Û O f f l O i CO t û CD t -CT) 0 5 -CT) e n ' CO CD CD O l > OO CT) O I CD CD CD t - I CTS CT) CTS O ) I I I I CD CD O O CM CO CO l O CO CO CM CM I O O O O O O O i-l l CM CM CM CM O O 00 Tp CO CO 00 00 c o c o c o c o o c o o o ira TP ira TP c o c o CO Tp 00 o o o ira co ira c -Tp TP ira -Tp I CT) O ) CT) CT) t - CO CT) O CO CO t o t > CT) CT) CT) c n 14

(11)

duele boer. Vrijwel steeds zijn het gewassen waarbij door extra zorg en moeite te besteden, een hoge geldopbrengst of liever een hoog saldo is te behalen. (Zie tabel 3 op blz. 14.)

Op deze bedrijven wordt een groot aantal gewassen geteeld. De be-drijven verschillen onderling in bouwplan. Wel hebben ze als regel per bedrijf meer gewassen in hun bouwplan dan de meeste aanzienlijk grotere bedrijven. In deze jaren werden o.a. verbouwd: schokkererwten, doperwten voor zaaizaad, witte bonen voor zaaizaad, graszaad, zaai-uien, plantzaai-uien, knolselderij, spruitkool, bloemkool, gladiolen, i r i s , tulpen, krokus, witlof, augurken en prei; dit naast granen, aardappelen en suikerbieten.

Enkele gewassen werden regelmatig verbouwd, andere maar zeer beperkt of soms maar een of twee keer. Dit laatste is meer het gevolg van het zoeken naar nieuwe voor deze bedrijven passende activiteiten. Daarbij komt, dat de economische positie van deze teelten niet constant is, doordat het merendeel van de produkten afhankelijk is van de ontwik-kelingen op de vrije markt. De situatie op de bedrijven wijzigt zich daardoor nog steeds, omdat aanpassing nodig blijft,

In deze 4 jaren werd op enkele van deze bedrijven gestart met voor dat bedrijf nieuwe teelten, b.v. A met gladiolen, B met spruitkool, wit-lof, augurk, F met knolselderij. E vatte de teelt van uien na enkele

jaren onderbreking weer op. Meestal wordt met een zeer beperkte opper-vlakte van een nieuw gewas begonnen om de nodige ervaring op te doen. Daarna volgt eventueel uitbreiding.

Niet ieder gewas wordt gehandhaafd. B. beëindigde de teelt van k r o -kus, omdat de omstandigheden hiervoor niet optimaal bleken. C begon met tulpen en i r i s , maar stopte hiermee weer in verband met het aan-vaarden van werkzaamheden buiten het bedrijf. D heeft tot bedrijfs-beëindiging besloten. De knolselderijteelt zou hier anders gestaakt moeten zijn, omdat de opbrengst door virusaantasting tot de helft was gereduceerd.

Het bouwplan is voor akkerbouwbedrijven zeer intensief. Het weer-geven van de intensiteit van het grondgebruik door meting met behulp van bewerkingseenheden is bij deze activiteiten niet goed mogelijk. Het percentage rooivruchten, dat in het bouwplan voorkomt, geeft wel een aanwijzing. Op de studiebedrijven bedraagt het percentage rooivruchten gemiddeld ruim 60%; bij de 42 ha-bedrijven is het ruim 40%.

Vooral bij gemechaniseerde oogst van de rooivruchten stelt dit zeer hoge eisen aan de grond. De hoeveelheid organische stof, die deze g e -wassen in de grond achterlaten is als regel gering. Bietenloof wordt daarom dan ook algemeen ondergeploegd. Ook werd op enkele bedrijven wel stro ondergeploegd, hetzij rechtstreeks, hetzij via stalmest.

Behalve de bodemstructuur zijn ook de eisen, die de gewassen aan de vruchtwisseling stellen, een beperking voor uitbreiding van bepaal-de teelten. Op enkele van bepaal-deze bedrijven uit zich dit speciaal 'bij

(12)

gladio-§ 2 . A r b e i d

Op de studiebedrij ven wordt maar zeer weinig gebruik gemaakt van vreemde arbeidskrachten. Buiten het gemechaniseerde loonwerk (werk door derden) wordt het overgrote deel van het werk door de boer en eventueel meewerkende zoon gedaan.

De studiebedrijven kunnen globaal in twee groepen worden ingedeeld, nl. drie eenmansbedrijven (A, C en D) en drie tweemansbedrijven (B, E en F),

Op de bedrijven A en D is de boer in principe alleen en volledig voor het bedrijf beschikbaar. Dat was de e e r s t e jaren op bedrijf C ook wel het geval„ Door het aanvaarden van werkzaamheden buiten het b e drijf is de boer hier de laatste jaren steeds minder voor het eigen b e -drijf beschikbaar. Hier is dus nu van part-time-farming sprake.

Op de bedrijven B en E is in deze jaren naast de boer ook een zoon volledig mee gaan werken.

Bedrijf F was het eerste jaar feitelijk nog een driemansbedrijf, nl. vader met 2 zonen. Geleidelijk aan heeft de vader zich als AOW-er wat uit het bedrijf teruggetrokken en is m e e r een tweemansbedrijf ont-staan.

In tabel 4 wordt een overzicht gegeven van de uren handwerk van de boer en de eventueel aanwezige regelmatig meewerkende zoon.

Tabel 4, Uren handwerk van boer en regelmatig meewerkende zoon(s)

B D 1967 2218 2190+2190 1125 2038 3335+2955 2466+2410+1292 1968 2556 2320+2320 1155 2041 3215+2730 2605+2535+1255 1969 2460 2390+2390 905 1789 3170+2910 2481+2439+ 936 1970 2456 2430+2430 S20 1770 3250+3220 2320+2309+ 659 Gem. 2423 2333-»2333 1026 1910 3243+2954 2468+2423+1036 Oppervl. 11,45 11,95 11,45 13,09 17,56 19,85

In de tabel vallen hierbij op:

Bedrijf B, E en F: het zeer hoge totaal aantal uren bij een dergelijke oppervlakte.

Bedrijf E : het zeer hoge aantal uren per persoon samenhangend met het aanwezige vee (melkkoeien, varkens, kippen) Bedrijf C : het p a r t - t i m e - k a r a k t e r .

Delen we de berekende arbeidskosten door het loon van een land-arbeider, dan krijgen we het aantal "manjaren arbeid" of het aantal "arbeidsjaareenheden" De jaarkosten voor een landarbeider kunnen voor de jaren 1967, 1968, 1969 en 1970 gesteld worden op r e s p

f 1 0 6 0 0 , - , f11400,-, f 12450,-enf 14150,-, gemiddeld f12 150,-. De hoeveelheid eigen arbeid per bedrijf is berekend door de berekende arbeidskosten te delen door de genoemde jaarbedragen. In tabel 5 worden de cijfers gegeven,

(13)

Tabel 5. Manjaren gezinsarbeid per bedrijf in 1967 t / m 1970. 1967 1968 1969 1970 G e m i d d e l d O p p . i n ha A 1,0 1,1 1,1 1,1 1,1 11,45 B 1,6 1,8 2,0 2 , 1 1,9 11,95 C 0,6 0,7 0,4 0,4 0,5 11,45 D 0,8 0,8 0,8 0,8 0,8 13,09 E 2,0 2,0 2,3 2 , 5 2 2 17,56 F 2,5 2,5 2,4 2,3 2,4 19,85

Opmerking: De toename van het aantal manjaren arbeid op de bedrijven B en E in deze jaren is niet alleen veroorzaakt door de gewerkte uren, maar ook door de toegenomen "volwaardig-heid" van de zoons (- hoger berekend uurloon) bij het ouder worden.

Op de meeste bedrijven hebben ook andere gezins- of familieleden nog wel eens enig werk verricht. Op geen van de bedrijven heeft deze arbeid echter een omvang van betekenis. Voor de oplossing van een arbeidsknelpunt op een bepaald ogenblik kan deze hulp echter wel van belang zijn.

Wederzijdse hulpverlening, al of niet tegen betaling, komt tussen boeren van kleine bedrijven veel voor. Het gaat dan om werk waarbij meer mensen tegelijk nodig zijn: machinaal planten van knol-selderij, rooien van aardappelen, opladen en inschuren van uien.e.d.. De betaling hiervoor wordt onderling verrekend en alleen het verschil geboekt, Daardoor zijn deze bedragen meestal klein, Het aantal gewerk-te uren van de boer en dus het arbeidsinkomen is door deze arbeid op andere bedrijven hoger geworden. Voor een goede uitvoering van het werk en het inkomen van de boer is deze wederzijdse hulpverlening zeker van betekenis.

Betaalde (losse) arbeid komt niet veel voor op deze bedrijven. Op bedrijf E worden speciaal een paar mensen ingeschakeld voor het schoonhouden en rooien van witlofwortels en wordt enige extra hulp be • nut bij het sorteren van de pootaardappelen. Op bedrijf D hielpen als regel losse mensen bij de oogst van knolselderij. Op de andere b e -drijven is de losse arbeid van nog minder betekenis en had betrekking op incidentele hulp bij de oogst van aardappelen, bieten, uien, gladiolen, stro e.d. Op bedrijf C waren het eens schooljongens die plantuien hielpen afstaarten.

De eigen arbeid vormt verreweg het grootste deel van de a r b e i d s -kosten; de post betaald loon is in de meeste gevallen zeer gering. Op de meeste bedrijven zijn de arbeidskosten (berekend + betaald loon) per ha hoog (zie tabel 6).

(14)

Tabel 6. Arbeidskosten en man/grondverhouding (1967 t / m 1970) A B C D E F Gem. 42 ha 18 ha groep groep opper-vlakte in ha 11,45 11,95 11,45 13,09 17,56 19,85 14,22 41,53 17,69 Per ha cultuurgrond b e r e - betaald kend loon loon 1119 1874 23 549 44 734 92 1536 216 1457 2 1211 63 386 268 a r b e i d s -kosten 1119 1897 593 826 1752 1459 1274 654 922 Man-jaren arbeid per bedrijf 1,1 1,9 0,5 1) 0,9 2,6 2,4 1,8 1) 2,2 Opper-vlakte per manjaar arbeid 10,7 6,4 23,0 1) 14,7 7,0 8,2 9,4 1) 18,9

1) Bedrijf C werd bij deze berekening buiten het gemiddelde gelaten we-gens de "part-time-farming" in latere j a r e n .

Uit het aantal manjaren arbeid per bedrijf en de bed rijfsoppervlakte is de oppervlakte per manjaar arbeid berekend: e r blijkt ongeveer één man per 10 ha aanwezig te zijn, een arbeidsbesteding die het dubbele is van de grotere bedrijven.

De investering p e r man in werktuigen i s gering in vergelijking met de grotere bedrijven, wat blijkt uit de nieuwwaarde van de werktuigen-inventaris (zie tabel 8).

Het arbeidsverbruik op deze bedrijven is relatief groot. In verhouding tot de grotere akkerbouwbedrijven wordt veel handwerk verricht. Vele werkzaamheden bij de bijzondere teelten op deze bedrijven zijn (nog) minder goed te mechaniseren of kunnen althans met voordeel in hand-werk worden uitgevoerd. Juist daarom kunnen dergelijke gewassen, waar-in de eigen arbeid nog voldoende produktief gemaakt kan worden, de boer bij deze bedrijfsoppervlakte een bestaan bieden. Op grote bedrijven p a s -sen deze gewas-sen minder goed. Is een volledig gemechaniseerde teelt van een "tuinbouwgewas" op grote schaal goed mogelijk en voordelig dan komt verbouw op kleinere bedrijven niet m e e r voor (stamslabonen, con-servenerwten, tuinbonen, enz.)

§ 3 . T r e k k r a c h t e n w e r k t u i g e n

In tabel 7 wordt een overzicht gegeven van de werktuigen en trekkers, die op deze kleine bedrijven aanwezig zijn. Met 1/2, 1/3, enz. i s aange-geven of een bepaald werktuig met 1, 2 of m e e r andere bedrijven wordt geëxploiteerd.

(15)

Tabel 7. Trekkers en werktuigen op de studiebedrijven (1969) Bedrijf A B C D E Trekkers 1 2 / 3 1 1 1 F 1 G rondbe we r king: Ploegen 2 3/3 2 1 2 1/2 2 Cultivatoren 1/2 1/3 1 1 1 1 Slepen 1 1 1 1 Eggen 2 4 / 3 2 4 4 4 Landrollen 1/4 1/2 1 Bemesting: Kunstmeststrooier Zaaien en poten: Aard. pootmachine Zaai mac ni ne 1 1/2 1 1/3 1/3 1/3 1 1 1/2 1 1/3 1 1 1 Verzorging: Wiedmachine 1 1/3 1/2 1 1 Aanaardapparatuur 1 1/3 1 1 1 1 Spuitmachine 1/3 Oogsten: Lichter 1/3 Maaimachine 1 1/3 Harkkeerder 1 1/3 1/3 Erwtenschoffel 1 Aardappelrooier 1/2 2/3 1 1 Bietenrooier 1/2 Transport: Landbouwwagen 1 1/2 2/3 1 2 2 2 Transporteur 1 1/2 1 1 1 1 Ruiterdrager 1 1 Verwerking: Sorteerder Bewaring: Aard. en/of uien Gladiolen j a ja ja 1

J

a j a 1 j a 1 j a

(16)

Hieruit blijkt, dat op alle bedrijven één of twee trekkers en werktuigen voor grondbewerking, kunstmeststrooien, gewasverzorging en t r a n s -port aanwezig zijn.

Een z a a i - en wiedmachine ontbreken alleen op bedrijf D. Oogstmachi-nes zijn alleen voor aardappelen op enkele bedrijven beschikbaar, maar worden daarvoor lang niet altijd gebruikt. Het grootste deel van de oogst van de akkerbouwgewassen is een taak voor een loonbedrijf, waarbij het transport nog zoveel mogelijk door de boer met eigen wagens wordt uit-gevoerd. Dat geldt voor granen en graszaad (maaidorsen, stropersen of strohakselen) en voor erwten en bonen (dorsen vanaf de ruiter en s t r o -persen) voor suikerbieten en uien (rooien).

De oogst van de tuinbouwgewassen en bollen is meest eigen handwerk, bij sommige gewassen met behulp van een lichter. Dit geldt o.a. voor knol se lde r i j , spruitkool, bloemkool, gladiolen, i r i s , tulpen, witlof, krokus en augurken. Bij gladiolen is voor grotere oppervlakten machinaal rooien direct in kisten door een loonwerker en een bezetting van een man of vijf à zes in ontwikkeling.

Op alle bedrijven worden wel aardappelen of uien bewaard, soms in een speciaal daarvoor gebouwde vaste bewaargelegenheid, in vele geval-len ook m e e r provisorisch met lattenroosters en verplaatsbare ventila-toren. Op bedrijf E worden pootaardappelen verbouwd, die volledig op eigen bedrijf worden gesorteerd.

In tabel 8 worden enkele gegevens over de nieuwwaarde van de werk-tuigeninventaris gegeven.

Tabel 8. Nieuwwaarde dode inventaris (gem. 1967 t / m 1970)

A B C D E F G e m . 42 ha 18 ha g r o e p g r o e p B e d r i j f s -o p p e r v l a k t e 11,45 11,95 11,45 13,09 17,56 19,85 14,22 41,53 17,69 N i e u w w a a r d e dode i n v e n t a r i s p e r b e d r i j f 31750 30960 28400 28810 32560 30130 31800 90040 p e r ha 2773 2591 2480 2210 1854 1518 2236 2168 1891 p e r m a n j a a r 28900 1 6 3 0 0 j 32000 12500 12550 j 20450 40900

1) Bedrijf C is in verband met de overgang op part-time-farming niet in het gemiddelde opgenomen.

De investeringen in werktuigen zijn op deze studiebedrijven vrij laag gehouden, waardoor de investering p e r ha maar zeer weinig boven die van de 42 ha bedrijven ligt. De investering per manjaar arbeid is slechts de helft van die op de 42 ha bedrijven.

(17)

§ 4. Be la n g r i j k s t e w e r k z a a m h e d e n a a n d e g e w a s s e n In aansluiting op het overzicht van de aanwezige trekkracht en werk-tuigen is in tabel 9 aangegeven welke werkzaamheden zelfstandig met eigen mensen, in samenwerking met een loonwerker of met buren, of geheel door de loonwerker worden uitgevoerd..

Tabel 9. Schematisch overzicht van de uitvoering van werkzaamheden in eigen uitvoering, in samenwerking of door een loonbedrijf.

G r o n d b e w e r k i n g Zaaien ( g r a n e n e.d.) P r e c i s i e z a a i e n (bieten) A a r d a p p e l e n poten Bollen (knollen) poten P l a n t e n ( k n o l s e l d e r i j , spruitkool) K u n s t m e s t s t r o o i e n Spuiten ( M a a i - ) d o r s e n S t r o p e r s e n , h a k s e l e n A a r d a p p e l e n r o o i e n B i e t e n r o o i e n Uien r o o i e n Uien o p r a p e n K n o l s e l d e r i j oogsten Bollen oogsten A Z Z L Z L -Z L L L ZS

zs

L ZS

-z

B

z

z

L

z

L -Z

z

L L Z L L L -Z

c

z

z

L L L -Z L L L L L L Z -Z D Z L+Z L L -LS Z L L L LS L L LS Z -E Z Z L Z -L Z L L L LS L L+Z Lf-Z -F Z Z L Z L LS Z L L L L L L Z Z

z

Z : uitvoering door eigen mensen L : uitvoering door de loonwerker

ZS : uitvoering in samenwerking met buren

LS : uitvoering in samenwerking met loonwerker en buren.

In tabel 10 worden de perioden, waarin de belangrijkste werkzaam-heden van de diverse gewassen vallen, schematisch weergegeven. De verdeling van de arbeid over de diverse perioden van het jaar is vaak hetzij mede de verklaring voor de opname van een gewas in het bouw-plan hetzij mede de verklaring waarom het werk aan de loonwerker wordt opgedragen,

We zullen hier in het kort weergeven op welke wijze verschillende werkzaamheden op deze bedrijven worden uitgevoerd.

(18)

De "grote" akkerbouwgewassen

Zoals reeds werd vermeld wordt op de meeste bedrijven het spuiten, dorsen, persen en het rooien van consumptieaardappelen, suikerbieten en uien door een coöperatief of particulier loonbedrijf uitgevoerd. Deze werkzaamheden voor granen, graszaad, consumptieaardappelen, suiker-bieten en uien (1 t / m 5 uit tabel 10) komen niet voor zelfstandige mecha-nisatie in aanmerking. De oppervlakte is veelal ook te klein om met een of enkele buren door samenwerking tot een doelmatige mechanisatieëen-heid te komen.

De "kleinere" akkerbouwgewassen

Het rooien van vroege consumptieaardappelen (6) geheel in handwerk of met behulp van een voorraadrooier en de levering in kisten aan de veiling vraagt veel arbeid. (Juni t / m augustus.) Hetzelfde geldt voor de verbouw van pootaardappelen (7) in verband met de selectie, het rooien en inschuren, vooral als ook nog in de herfst en winter op eigen bedrijf wordt gesorteerd.

Plantuien (8) vragen bij handrooien en afstaarten vroeg in het seizoen veel arbeid, vooral als men dit produkt via de veiling wil afzetten.

Bij de verbouw van erwten (9) en stambonen (10) vraagt het maaien, afschoffelen of optrekken, het ruiteren en daarna het dorsen vanaf de ruiter veel eigen arbeid. Speciaal voor een kwaliteitsprodukt is deze a r -beid nog onvermijdelijk. E r werden o.a. schokkers, doperwten en witte bonen voor zaaizaad verbouwd.

Afgezien van pootaard appelen, komen deze kleinere akkerbouwgewassen op grote bedrijven m a a r weinig voor, omdat ze nogal wat werk v r a gen dat nog niet goed gemechaniseerd kan worden. Voor de kleine b e d r i j -ven is deze noodzaak van extra aanwending van eigen arbeid om een kwaliteitsprodukt te verkrijgen juist van betekenis voor het inkomen. Daarbij is van belang dat het meeste werk voor deze gewassen (de oogst) valt vóór de drukke najaarsperiode met de oogst van aardappelen, uien, bieten, maar vooral ook van grondbewerking, enz.

De "tuinbouw" gewassen

Bij de meeste tuinbouwgewassen, die naast uien op deze bedrijven verbouwd werden, begint de mechanisatie op onderdelen vorderingen te maken. Dit is de voornaamste reden waarom deze teelten zich naar ak-kerbouwbedrijven verplaatsen.

Anderzijds is op kleine akkerbouwbedrijven door de mechanisatie van de teelt van de grote akkerbouwgewassen arbeid vrij gekomen waarvoor emplooi gevonden moet worden om een bevredigend inkomen te kunnen blijven bereiken. Hiervoor zijn de tuinbouwge was sen, knol- en

bolgewas-sen in het teeltplan opgenomen.

Witlof (11) wordt met de precisiezaaimachine gezaaid. Het gewas moet nog wel in handwerk worden gedund, vooral als niet zeer duur in-gehuld zaad is gebruikt. Het schoonhouden van het gewas vraagt ook nog-al wat tijd, terwijl later de schieters nog moeten worden verwijderd.

(19)

-M ai Ol o. co o a i S-i È* crt ai .O r <i) <u e ai ai S h f l i - H et -a <i) X ! u crt S3 ai h f l • • H ai fi SH CS rt £ a> T 3 O S i ai ft S u a> a a> X ! T3 a> . 0 CS C ai ho ai ai « — H .* *i—> $4 hO fi crt . - H ai 4-! !—1 cd OJ S *r—i s-T 3 ai X ! c o o '""' c ai a i s es > T t ai X ! S-l crt ai • o c S-l CS crt £ ai 73 O U ai &H c ai > •i—) u T3 ai & ai u a> a> CQ — H cS • - * U a> a CQ a i ho fi .* es es > <4H "-r> U T t ai , 0 fi ai bf) » i a o CO W -*-» T3 S-l O s: T5 u ai 0) t; a; bO fi S-l crt crt S ai

15

S-i a> PH

(20)

Het tijdstip waarop de wortels gerooid moeten worden (tweede helft augustus tot in november) is afhankelijk van de gebruikte r a s s e n . Deze rassenkeuze hangt samen met de noodzakelijke spreiding in de afzet van het eindprodukt. Mechanisch rooien van de witlofwortels i s in opkomst, m a a r nog niet op alle gronden even goed mogelijk. Als regel worden de witlofwortels aan speciale witloftrekkers geleverd, soms in deelbouw (bedrijf E). (Zie tabel 10 op blz. 23.)

Knolselderij wordt mechanisch geplant (loonwerk met 5- of 6-rijige machine). De onkruidbestrijding gebeurt ook hier in toenemende mate met chemische middelen. Na lichten is het rooien en van loof ontdoen in handwerk tijdrovend, m a a r het resultaat is een onbeschadigd kwaliteitsprodukt. Bij gemechaniseerd oogsten is de kans op beschadiging g r o -t e r , waardoor de houdbaarheid van he-t produk-t geringer i s . Snelle indu-striële verwerking is dan nodig. Contractteelt via de veiling is regel. De oogst valt in oktober en november en moet voor de vorst gereed zijn in verband met de vorstgevoeligheid van het produkt. Op bedrijf D werd in handwerk gerooid, waarbij vooral de e e r s t e jaren losse arbeiders m e e -hielpen.

Spruitkoolteelt brengt voor een deel winterwerk mee, omdat de pluk bij niet te strenge vorst tot in het vroege voorjaar door kan gaan. Om de hoogste opbrengsten en de beste kwaliteit te verkrijgen moet reeds in september de eerste pluk worden uitgevoerd.

Iris, tulpen en krokus worden in de herfst veelal mechanisch geplant. Het selecteren, ziek zoeken, bij tulpen ook bloemen plukken enz. vraagt in de voorzomer veel zorg en aandacht. Het rooien in juli en augustus is op deze bedrijven nog voor een groot deel handwerk b.v. na uitploegen. Het sorteren e.d. gebeurt vaak in speciale bedrijven, maar wordt ook wel op het landbouwbedrijf zelf gedaan (b.v. i r i s op bedrijf F).

Gladiolen worden mechanisch in het voorjaar geplant. De bloeitijd van de verschillende soorten loopt vrij sterk uiteen. Het tijdrovende bloemen plukken, dat zich per soort globaal over een periode van twee weken uit-strekt, kan daardoor tot een week of zes uitlopen. Het rooien is nog voor een groot deel handwerk, b.v. met behulp van een voorraadrooier. Voor grote oppervlakten is gemechaniseerde oogst rechtstreeks in kisten door een loonbedrijf mogelijk. Het drogen, pellen, sorteren enz. gebeurt veel-al door speciveel-ale bedrijven. Op bedrijf B werd dit echter door de boer en zijn zoon zelf gedaan.

(21)

HOOFDSTUK IV

Bedrijfsresultaten

§ 1. O p b r e n g s t e n

In hoofdstuk III, 1. werd besproken het intensieve bodemgebruik op deze kleine akkerbouwbedrijven. Mede daardoor is de financiële bruto-opbrengst per ha cultuurgrond hoog. Deze ligt gemiddeld ruim f 2 000,-hoger dan op de grotere bedrijven. Op deze opbrengsten wordt hier na-d e r ingegaan.

a. Opbrengsten per gewas

In tabel 11 worden e e r s t van die akkerbouwgewassen opbrengstgege-vens vermeld, waarvan dezelfde gegeopbrengstgege-vens ook van de 42 ha-bedrijven beschikbaar zijn. Van wintertarwe, suikerbieten en consumptieaardappe-len zijn de kilogramopbrengsten, de prijzen en de financiële opbrengsten opgenomen, van uien alleen de geldopbrengst. (Zie tabel 11 op blz. 26.)

De opbrengsten van wintertarwe op de kleine bedrijven vertoonden gemiddeld weinig verschil met die op de 42 ha-bedrijven. De gemiddeld wat hogere prijs op de studiebedrijven wordt veroorzaakt door de zaai-zaadverbouw op bedrijf E. Op bedrijf C werd bijna alle stro verhakseld en ondergeploegd, terwijl dit op bedrijf B voor een deel is gebeurd in verband met het intensieve bouwplan op lichte zavelgrond. Gemiddeld is hierdoor op de kleine bedrijven wat minder strogeld ontvangen, waardoor ook de totale geldopbrengst per ha tarwe incl. stro wordt gedrukt.

De opbrengsten van de suikerbieten liggen eveneens op een zelfde niveau als bij de 42 habedrijven. Het is bekend, dat op enkele kleine b e drijven in het verleden wel eens wat teveel bieten zijn verbouwd, w a a r -door sommige percelen moeheidsverschijnselen vertonen.

Op 4 van de 6 kleine bedrijven worden regelmatig consumptieaardap-pelen verbouwd. In bijna alle gevallen lag de kilogramopbrengst duide-lijk hoger dan het gemiddelde van de 42 ha-groep in hetzelfde j a a r . Over de oorzaken kan weinig worden gezegd. Bekend is, dat de gronden op d e -ze kleine bedrijven uitstekend geschikt zijn voor aardappelteelt. Verder kan de zorg besteed aan de teelt een rol spelen. De gemaakte prijzen vertonen gemiddeld over deze vier j a a r weinig verschil met die op de 42 ha-groep. Drie van de vier bedrijven beschikken over eigen bewaar-mogelijkheid. Consumptieaardappelen zijn e r echter niet op eigen bedrijf gesorteerd.

(22)

o cn co 05 9 £B <n bfl rt J 3 (H O) a c a> • • • > m bh C a> f4 j a a O

ü

cd H

f"

« 5 M Û § 3 as • •S ^ 8 , a w W S to 5 sa o ja > "P o ta S b - i a. &

.als

&5

Ci • * O 0 0 W C -eo -eo in c» o to TH to co co eo o . H m co o eo • * m irt oo co OS CM • * OS CO CR co m CO CO rj< co CO r-l m in bO.S 0) U J3 a 0}

i* 2

M 5)1 o - 9 « B S O bc Eb

a g

03 O) " S £ Éo co T3 bo g fi ^ ho cj a ^ j

1 ^ .S

O J3 • * co i - ( o o > i - l co m CO CM CM • * CO r H M« • * CO o r H CO CM C -i H m CO i H co t -Tj< CO m m a. <D o CD CM O 01 u

(23)

H m ^ ' c o a o • c F c o c q c o ' « J,• ' » ' • * cq i-t cq o o N n i c n n t o i O H O ) i H t - T ) < i n i n c C C q ' < »,C O © H H 1 0 H » « » ( O H i n ^4* ^ï* ^^ ^tf^ ^^ Cq CO TP t> CO I H i i m t- i co i i oo Cq iH © cq lO cq oq co in co •* cq CM iH oo co cq cq £ i iH CO , to cq to co m TT m co •f •* cq Tf en co I H m c- t- oo o rH Cq r-l m O I "5 CO CO CO CO 00 00 O 00 Cq r-i •^ *r m M" oo m in i p t -co cq co co cq cq •* i-i t-co cq i co to cq •* s~*. •P-I - * S rt 0) N S m e g _ Ö T J <U ^ -- a! c! « d t l S • <D ffoac d n p e H t f l H l f l l C ' J ' H ^ H H cq I-I o o m o t o ^ c q o o c o © n o » o * H c o f f l » o o o o 0 5 o o c o i n T t > e o t - o > - * t o o o c o i n m c o c - i n c q c o i-i co cq • * •<*• «o to co t> cq tO Ci CO 00 ' m o in in rH • * ^" co m cq rH - * rH CO <5i Tf 00 t - CO rH CO 1 I I I 3-O 00 . . O OS in CO I I I I Tt" cq rH • * rH • * 00 C5 m in oo c» t - co cq 00 c-cq o oo co t> co o l en oo en Tt< cq co oo i oo i n co i rr m

llUl

CU CU T 3 £3 CU J*i ^ <U

l

•4-> ^* O c CU co co cd £ V

(24)

o t r -cn r H S ^> e o 0 5 r H C CU u a •r—a CU T 3 C •—< <*H •r—» c CD hC C

'a

CU s s-< a cd =: ^^ cd -4-» c cd cd -4-> % X I C l cd > CU 2 CU • a • o •I-I S CU b/0 -4~>

JJ

c CU t-l T 3 T 3 0) X ! a en cd Ü hO cd u CU 0 . 2 "es CD CU 2 CU •73 T 3 *r* S CU ü £ 3 O

•8

CU > e _a) "cd S "ëd c cd cd II CD CU ' T » ü cd

J

c CU CO ca 3 CU •a H W Q m •<i< c o <N i-H i H 00 <N TT -<3> r H r H

2

O O ) 1 I C r H 5 " C N T >—' >^-•5JH O f - l O o • * CN r H 5^ ^-^ t -5 0 1 r H ' !-H ^ T f CM O . r H ' I-H • ^ r H ^—' —^ 00 CN O «o m co r H i - I ^ ^-^ co • * | • * r H c CU CU m ® ? CU !-l O cd U oo i n co O l i H 1 ' ' ^^ T ^^ CM r H O CN 1 5" '— 00 i n 0 0 r H co s-i CU ±6 O X I o co "tf «o O OS r H O CO CO r H CM T f 1> O Tt> I H i n to r -r H CN 1 1 ' ' _ CN *—" oo i r _ l i ^ r - l 1 1 I | • H CN CO •**• r H CO CN 0 0 0 0 oo 1-1 1 1 ' ' 1 CN CO 0 0 oo r H cd cd N ~~' a C CU eu e -o - " o cd ? x i cd CU J J

Sis

oo m oo m CN T f •"5" co t - 1 OS CN 1 1 5<" ——' r H œ 1 O ' CN _ T f —^ C31 N l r H ' CO ^ • * ^-^ oo 1 w 1 i n •* 5" '*-' • * co i co co e -à eu r-i

8.«

D. • cd 2 "Ö S h ° cd o cd tu CO CO CU cd C O S-l O S-i O U > • * 0 0 OS en CN |

S

oo CT) O l CM 1 1 1 1 a CU "eu

s-G . cd T 3 U cd cd 4_> O o •* CN • * en co CN

2

co r H m CN ^-v • * ^-^ CN m CN (N 5^ ^-^ r H co O . CM ^ •<J< ^ • ^ •<}> <T> t > r H ^^^ M< O r H O CN ^<~ ^^ r H CO O co c CU •t-H 3 CO CM O co CN en co CN CN r H • * m CN CO m t -r H O l C -o CM O M" » ( N • ^ CN •* ( N C eu co co cd eu ho 0 X) u eu < r H CN 0 5 CN CM m

S

r H T oo m CNT —' o r H r H i n ^~ ^-^ i n o C l co co ^-^ co CM r H • * Ä • * ^—^ O r H • * t > ^~ ^-^ 00 •* CO T f c? eu • r H 3 -4-> C cd D . O C • •H C ÇU

s

eo co co co t > l ^~ ^-^ co r H O 00 i i ^.^ CM ^—^ t -eo CT> m i "S o 3 U a r H m i n c-CN 1 1 I 1 ^ r H ^•^ in m t -CSI i m • * r H CM 0 0 co • * t - oo co co • ^_^ r H ^ • * CO CM ^t1 CO CM co c~ 1 1 5" ^ • ^ en O | o co ^ • * ^-^ o 1 " -1 1 o m ^^ •* '*-*' r H 1 " 5 CM 135 C? ^ • ^ m i CM OS T f •<-^ _ 'u S A H S 2 « s <" "o O g cd ffl « O •«J1 •* 0 0 CD r H CM ^.^ •^ r r 0 0 CO CN ' I 1 1 CO •rH H t—t r H O oo r H CO 1 1 | ' -~~\ r H O 0 0 r H CO | C0 3 O r4 •^ rH rH 1 CO CO O 1 co co c- • en c- oo 1 CM CN CM 1 1 1 1 1 5" I ~*^ 1 C O 1 œ 1 1 ' en • • i CM 1 1 1 1 1 1 ^ ! r H r H | ^—' ^-^ co o I i n i -C - 0 0 1 CM CM • 1 1 1 1 S e 1 eu eu i eu - ^ 1 • S ^ î ' rH eu 1 eu - S ' V U 1 u c c 1 O O 3 | "ZJ 1 ^ b e l •»H -l-H P"* ' eo (0 CO c d eu Ö0 S-3 O X I a •«•4 3 28

(25)

De geldopbrengst van de uien is op deze kleinere bedrijven belangrijk hoger; dan op de 42 ha-bedrijven werd v e r k r e g e n . Hierbij speelt een rol, dat op de meeste bedrijven uien worden bewaard, gedeeltelijk ook worden gesorteerd en dat ook rechtstreekse afzet via de veiling voor-komt. Tegenover hogere opbrengsten staan dan ook zeker extra kosten.

Er zijn geen aanwijzingen, dat het opbrengstniveau van granen en bieten op deze kleine bedrijven van betekenis afwijkt van dat op de 42 ha-bedrijven. De opbrengsten van aardappelen en uien laten zien, dat er naar gestreefd wordt bij produkten die zich hiervoor lenen, de * geldopbrengst zo mogelijk te vergroten door specialisatie, extra zorg

en moeite. Bij kleinere gewassen als bonen en erwten uit zich dit in grotendeels zaaizaadteelt. Van dergelijke gewassen zijn onvoldoende waarnemingen beschikbaar voor vergelijking.

Het streven naar hoge geldopbrengsten per ha uit zich nog sterker in het opnemen naast uien van nog een aantal tuinbouwgewassen in het bouwplan. Deze gewassen kunnen op een kleine oppervlakte nog een hoge geldopbrengst leveren. Het saldo ligt daarbij hoog, mede doordat ' in deze verbouw veel eigen uren produktief gemaakt kunnen worden.

Op deze wijze leveren ze een belangrijke bijdrage tot het arbeidsinkomen. In de tabellen 12 en 13 wordt een overzicht gegeven van de b e -haalde geldopbrengsten en de saldi van de op deze bedrijven verbouw-de gewassen en verbouw-de gemidverbouw-delverbouw-den per ha akkerbouw en per ha tuinbouw-gewassen. (Zie tabellen 12 en 13 op blz. 27 en 28.)

Door de hoge opbrengsten en saldi, die de tuinbouwgewassen kunnen opleveren, geeft de oppervlakte die ze beslaan geen inzicht in het b e -* lang van deze gewassen voor het bedrijf. In tabel 14 wordt een

over-zicht gegeven van het aandeel van de tuinbouwgewassen, incl. uien, in de oppervlakte bouwland en in de opbrengst en het saldo van het bouw-land op de afzonderlijke bedrijven.

Tabel 14. Tuinbouwgewassen in % van het bouwland.

A B C D E F Gem. Oppervlakte Opbrengst Saldo 12 23 21 24 49 48 15 39 30 34 47 49 22 30 36 20 52 46 21 40 38

Uit de tabel blijkt, dat de bijdrage van de tuinbouwgewassen aan de opbrengst en het saldo van het bouwland gemiddeld bijna het dub-bele is van het aandeel in de oppervlakte: rond 1/5 van de oppervlakte levert bijna 2/5 van opbrengst en saldo.

De verschillen tussen de bedrijven zijn groot en accentueren het individuele karakter. Op enkele van deze bedrijven (B, D en F) draagt de tuinbouw bijna de helft van de opbrengst, r e s p . het saldo van het

(26)

'S P o u 00 S 3 - M p—I 3 O CS J 3 ti C ai u , Q ft o 2 a> bO T3 P >

2

^ 'S •s e S a! Kl i n l H

l

H c a> -t-> co

• ?

•S o !H •K Ä O ft H O P 4> -u ca Ol bO bC C •r* 0> b U O ,3

a&

^ o o > p

u-s

| s

CO S g. > S Q} ' ^ S 'E > 0) "O rn 5 3 3 o K J3 ai ai ai X ! CO

s s

13 * M eu S bO C i CM C i CO o co M< w oo co oo • * o C l t -eo co • * CO co en o co i n m 1 3> m • * o en en CM CM O O co • * CO o o CM i - l 1 CO t ~ ( M co co CM CM o oo rH CM co i-i cn CO CM en • * CM CM en CO CM t H . H I M CO i n • * CO CO •* CO in cn CO CO • * o oo CO co • * en T f • * o co CO m o en "* T H . H i H t -CM < m u p w PM oo in ft ai o u bu

à

J 3 ft 0) O U bO cd J3

(27)

Ook bij een zelfde tuinbouwgewas zijn de verschillen tussen de b e -drijven t.a.v. oppervlakte, opbrengst en saldo zeer groot. T e r illustra-tie hiervan enkele cijfers van de gladiolen.

B 14 14 543 4 925 66 16 407 5 010 117 17 945 7 246 149 12 782 9 251 Oppervlakte gladiolen in a r e s Opbrengst per ha in gld. Saldo per ha in gld.

Op bedrijf B wordt het hoogste saldo p e r ha bereikt. Alle werkzaam-heden, ook het drogen, pellen en sorteren in de wintermaanden worden hier geheel door de eigen mensen gedaan in tegenstelling met de andere bedrijven. Door veel eigen werkuren blijven de uitgaven laag en kan het saldo - en daarmee de bijdrage aan het arbeidsinkomen - hoog zijn. b . Totale opbrengsten

De akkerbouw- en tuinbouwgewassen zijn op alle bedrijven in hoofd-zaak bepalend voor het opbrengstniveau. Op enkele bedrijven is de vee-houderij niet zonder betekenis. Een specificatie van alle opbrengsten wordt in tabel 15 gegeven. Deze zijn weergegeven p e r ha cultuurgrond.

(Zie tabel 15 op blz. 30.)

Op bedrijf E worden regelmatig zeven melkkoeien gehouden en d a a r -naast zeugen; in de e e r s t e jaren kwamen op dit bedrijf ook nog legkip-pen voor. Door middel van deze veehouderij wordt getracht op de 17,50 ha een tweemansbedrijf te handhaven. Dit vraagt wel veel werk, zoals reeds uit tabel 4 viel af te lezen. Op de bedrijven A en F zijn de paar melkkoeien van ondergeschikte en aflopende betekenis.

Onder werk voor derden is o.a. betaalde burenhulp opgenomen voor zover deze de ontvangen burenhulp overtrof.

Overige opbrengsten hebben o.a. bestaan uit winst (maar ook verlies) op de aankoop, bewaring en verkoop van uien (C en D) en aardappelen (C).

In totaal hebben de geldopbrengsten op deze kleine akkerbouwbedrij-ven bijna f 5 per ha bedragen. Deze liggen daarmee ca. f 2 000,-p e r ha hoger dan o000,-p de 42 ha- en de 18 ha-groe000,-p.

§ 2. K o s t e n

Ook de kosten per ha zijn op de kleine studiebedrijven belangrijk ho-g e r dan op de 42 ha-bedrijven. (Zie tabel 16 op blz. 32.)

De verschillende kosten zijn op deze studiebedrijven niet eenvoudig te beoordelen in verband met het bijzondere teeltplan. De constatering,

(28)

M O a CU u JD CL O 'S cd O H o i - t h <U s 0) co o C M G CU CG O ü 'C CU > d cu co o O ^ i cd cd N •o CC! cd si •o CU o £? o o o. co S3 O) o > > U I c O) co o» P* »-H W « .S o CQ ^ ^ iß co co CM i-H CM ,H oo O Ï as Tf o oo CM m oo co to iß i - t •*}< OO CM t > i-H CO CO CO CO CO CO CM CM CO CM CM CM ( O N N n CM <y> &) o H n w v œ CO t O CM »-H CO i ß CS CM i ß i ß < CQ O G H fe i - t o o i ß t£) CO C M CO CO CO CO CM OS CM i - l i-i 32

(29)

drijven zegt uiteraard op zichzelf weinig. Zoals reeds werd opgemerkt kan ook het uitdrukken per bewerkingseenheden hier weinig aanknopings -punten geven.

De arbeidsbesteding per ha bedraagt op deze kleine bedrijven het dubbele van die op de 42 ha-bedrijven (zie ook hoofdstuk III § 2 en tabel 6).

De werktuigkosten per ha liggen op een gelijk niveau. Zoals eerder bleek zijn ook de investeringen in werktuigen per ha nagenoeg gelijk n L i . 2 236,- r e s p . f. 2 1 0 0 , - (tabel8).De investeringen in vaste activa worden op deze bedrijven in het algemeen zo laag mogelijk gehouden.

Een indruk van de economische produktie efficiency in het algemeen geeft de opbrengst per f 100,- kosten. Deze bedraagt op de kleine studie-bedrijven f 119,-.Dit is vrijwel gelijk aan het bedrag dat op de grotere akkerbouwbedrijven van 42 ha wordt bereikt. Op de "normale" kleine akkerbouwbedrijven ligt deze opbrengst met f 107,- aanzienlijk lager.

Men zou dit laatste ook anders kunnen formuleren; met een relatief intensief grondgebruik op de studiebedrijven hangen samen hoge kosten en hoge opbrengsten. Een zelfde opbrengst per f 100,- kosten als op de 42 ha-akkerbouwbedrijven wijst erop, dat de "winstmarge" bij beide groepen bedrijven ongeveer gelijk is bij de aangehouden uitgangspunten (pachtbasis) »

§ 3, N e t t o - o v e r s c h o t e n a r b e i d s i n k o m e n a. Gemiddeld netto-overschot en arbeidsinkomen.

In tabel 17 worden het netto-overschoc en het arbeidsinkomen van de studiebedrijven gegeven en de overeenkomstige cijfers van de groep 42 ha-bedrijven en een aantal cijfers van de 18 ha-bedrijven. (Zie tabel 17 op blz. 34.)

Het intensieve grondgebruik op de studiebedrijven heeft een hoog netto-overschot tot resultaat gehad n.l. gemiddeld f 778,- per ha. Het netto-overschot op de 42 ha-akkerbouwbedrijven bedroeg over deze jaren f 456,- per ha. Door de kleine bedrijfsoppervlakte blijft het totale netto-overschot per bedrijf met f 11172,- tegenover f 19180,- duide-lijk achter bij dat op de grotere bedrijven,

Het berekende arbeidsloon van de boer op de studiebedrijven ligt met f 1 1 4 4 3 , - gemiddeld iets hoger dan dat op het grotere bedrijf ( f 10331,-) . (Dit hogere gemiddelde wordt o.a. beinvloed door bedrijf E, waar het berekende loon door de veehouderij aanzienlijk hoger ligt.) Het totale arbeidsinkomen van de boer op het kleine bedrijf blijft echter met f 22 6 1 5 , - tegenover f 3 0 1 4 1 , - een heel stuk achter bij dat van zijn collega Het netto-overschot en arbeidsinkomen per ha liggen dus op de kleine studiebedrijven hoog, per bedrijf en per boer blijven ze gemid-deld lager dan op de grotere bedrijven in het zelfde gebied.

(30)

c O)

2

S,

G (O

s

•a G <D -w O .fi u eo u 0)

ê

i o

I

I

T3 eu .a (-1 ft Tl e o u bO u

1

P - K 3 U

s

u 4> a)

i

1 c • l - < VI TJ • i H -Q es > 2 <u

E

i <u 'S (3 O U <u & hi O <D <U C3.V -O C I G ^ • •g B O O J3 —> "O C O « vi

§ 1

QQ HT 3 C | | |

Si

c -a a> e

S °

« xi s-, o a> <D ni Jd TJ C O u a u CM C -O O CM O O

s

I - t CM C -eo c-co CO c-i H 9 5 m t-•*> • * CO w T f i H 1-t < I M O O CM ( M C i eo o o; | H co co en eo eo t -CM CM Tfl 0 0 co eo co io i - i i H PQ en CM co co i H CO o CM i n i H CM. • * i - ( T - < CO CO W 1-1 t -CM • * <o en i n • * . H i H U t -o eo in r H o en m en t -i H E -l O CO t -CM r H •«*< CO r H O w TH en o eo f H Q co co co co CM CM Ti* CO co 1-1 m CM CM CM 1-1 1-1 en • > * CM CO 0 0 CO en eo t -co m c-i H w CM i-H 0 0 CM eo t t -• * eg i-H in eo eo o CSI c-ao • * CM CO i n co 0 0 CM O 1-1 m 0 0 en i-H fe m r - l CO CM CM eo • * •* i n F-l CM t ~ i H i H i H CM W O CM i H en in CO t > t -CM CM "* 2 <0 T 3 T 3 •!-«

e

O i H • * i - I O CO i H eo eo o i H O i H 0 0 0 5 1-1 O i H i H r-l eo i H c-co m Tt< eo in i H o u bO I d J3 CM co co in in i H C i i n o eg r H I > o m co i H CM • H T H CD i H <n en en i H en co t -1-1 o. 4> o ^ 0 0 ai co

(31)

De arbeidskosten van een landarbeider incl. sociale lasten kunnen voor deze periode gesteld worden op gemiddeld f 12150,- per j a a r . Het arbeidsinkomen van de boer op deze kleine akkerbouw-studiebedrijven van gemiddeld 14 ha lag over de periode 1 mei 19671 mei 1971 dus g e -middeld ca. f 10 000,- per j a a r boven de loonkosten van een landarbeider.

Bij het vergelijken van het berekende arbeidsinkomen uit een bedrijf met het inkomen uit loondienst moet met een aantal punten rekening worden gehouden. Voor noodzakelijke voorzieningen voor ziekte, onge-vallen, arbeidsongeschiktheid, oude dag enz. moet door zelfstandigen m e e r betaald of gereserveerd worden dan bij de verplichte verzekering, die aan loondienst is verbonden. Daarbij zijn de uitkeringen op basis van verplichte verzekering als regel welvaartsvast, gebaseerd als ze zijn op het omslagstelsel bij de premieheffing. Bij een particuliere verzekering is dit niet mogelijk: denk b.v. aan een arbeidsongeschiktheidsverzeke-ring. (Wel is soms indexering t.a.v. premie en uitkering mogelijk.) Bo-vendien worden bij de particuliere verzekering ernstige r i s i c o ' s soms van verzekering uitgesloten (ziektekostenverzekering). Ook de kinder-bijslagregeling werkt momenteel nog ten gunste van de loontrekkende.

Een deel van het (belastbaar) inkomen moet steeds voor noodzakelijke aanpassing en uitbreiding van het bedrijf worden bestemd, wat gedwon-gen sparen inhoudt. De uit afschrijving vrijkomende gelden zijn alleen voldoende voor beperkte vervangingsinvesteringen.

Voor een zelfde verteerbaar inkomen heeft daarom de zelfstandige een hoger inkomen nodig dan het arbeidsloon (de arbeidsloonkosten) van de loontrekkende.

b. Verschillen in arbeidsinkomen van de boer

De verschillen in arbeidsinkomen van j a a r tot j a a r zijn groot. Was het arbeidsinkomen op de studiebedrijven in 1969 gemiddeld met f 37 8 2 1 , - ongeveer driemaal zo hoog als dat van een landarbeider, in 1970 bleef het met f 13 375,- e r zelfs beneden (zie tabel 18).

Tabel 18. Verschillen in arbeidsinkomen van de boer

A B C D E F O p p e r -v l a k t e in ha 11,45 11,95 11,45 13,09 17,56 19,85 1967 1 3 1 0 2 2 1 8 1 6 6 287 18 402 2 1 3 6 2 3 6 8 1 4 1968 23 614 9 760 16 598 1 1 3 0 1 30 684 2 5 8 3 5 1969 3 1 4 6 1 33 999 39 853 33 268 42 877 4 5 4 6 9 1970 1 2 1 1 0 22 434 3 7 7 9 - 1 7 4 4 20 541 2 3 1 3 1 G e m i d -deld 20 072 22 002 16 629 15307 28 866 32 812

(32)

Op akkerbouwbedrijven worden de grote verschillen in inkomen in de verschillende jaren voornamelijk veroorzaakt door:

a. verschillen in kilogramopbrengsten

b. verschillen in prijzen van de "vrije markt" produkten

Op de studiebedrijven nemen granen en suikerbieten r e s p . 26 en 17% samen 43% van het bouwland in beslag. Op de 42 ha-bedrijven i s dit 39+20= 59%. Op de kleine studiebedrijven is het aandeel in het bouwplan van produkten met een prijsregeling door de overheid dus belangrijk kleiner dan op de grotere bedrijven.

Bij de totale geldopbrengst spreekt dit echter nog veel s t e r k e r . De financiële opbrengst op de 42 ha bedrijven is voor bijna 50% gebaseerd op granen en suikerbieten, op de kleine bedrijven i s dit minder dan 25%.

De kleine studiebedrijven zijn daarom veel sterker afhankelijk van de vrije markt dan de grotere akkerbouwbedrijven. Wel werden vaak voor een aantal produkten contracten afgesloten.

Relatief waren in deze jaren de verschillen in inkomen tussen de jaren bij de groep kleine studiebedrijven gemiddeld echter niet groter dan bij de groep 42 ha-bedrijven.

De verschillen in arbeidsinkomen tussen de verschillende boeren on-derling zijn eveneens groot, ook over vier j a a r gemiddeld. Binnen deze kleine groep verdient de een nog tweemaal zoveel als de ander. Allen bleven gemiddeld in deze vier jaren ruim boven het jaarloon van een a r -beider.

Opvallend i s , dat het arbeidsinkomen van de boeren op de tweemans-bedrijven het hoogste i s . Daarbij i s de oppervlakte p e r manjaar arbeid juist het kleinste, nl. 6 à 8 ha. Bij deze bedrijven blijkt dus na introduc-tie van de bijzondere activiteiten de bedrijfsoppervlakte niet het knel-punt te zijn geweest voor het inkomen (zie tabel 19). Het aandeel van de tuinbouwgewassen is hier belangrijk, bij E aangevuld door veehouderij.

Tabel 19. Verschillen in berekend loon, netto-o ver se hot en arbeidsin-komen van de ondernemer in guldens.

F E B A C D G e m . B e d r i j f s o p p e r -vlakte 19,85 17,56 11,95 11,45 11,45 13,09 14,22 B e r e k e n d loon van de o n d e r -n e m e r 12 477 16 641 12 039 12 700 5 208 9 590 1 1 4 4 3 N e t t o o v e r -schot 20 335 12 225 9 963 7 372 1 1 4 2 1 5 7 1 7 11172 A r b e i d s i n -komen van de o n d e r -n e m e r 32 812 28 866 22 002 20 072 16 629 15307 2 2 6 1 5 M a n j a r e n a r b e i d p e r b e d r i j f 2,4 2,6 1,9 1,1 0,5 1) 0,9 1,8 O p p e r -vlakte p e r m a n -j a a r a r b e i d 8,2 7,0 6,4 10,7 23,0 1) 14,7 9,4

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Tijdens de laatste vergadering van juni 2016 werd aan de deelgebieden gevraagd om een eerste input voor de maand september te geven zodat de werkzaamheden met het oog op

In een eerste fase wordt best een algemeen geformuleerde vereiste voorzien – te evalueren door de Werkgroep Huisartsen en de Hoge Raad van artsen-specialisten en van huisartsen –

zijn het zeer goede gronden, vooral voor het akkerbouwbedrijf, terwijl ook voor tuinbouw hier veel mogelijkheden zijn. In de brede strook stuifzandgronden noordwestelijk en

en de vele bewolking zeer beperkt. Het is duidelijk, dat het effect van de glasbedekking in kei zeer veel groter zal zijn dan in December. Heeds in Kaart zijn in

 Vaak wordt gedacht dat iets waar veel moeite voor gedaan moet worden automatisch tot waardering van de consument leidt. Een voorbeeld is het antibioticumvrij maken van

Hetzelfde geldt voor de suggestie dat vooral de ‘handeldrijvende burgers van de stad’ (p. 494) werden getroffen door represailles – en niet de elite: wa- ren de laatsten

Een overbemesting met stikstof op een schraal gewas welke vlak voor de bloei wordt gegeven, blijkt rendabel te zijn mits de omstandigheden voor de stikstofopname door het

Het doel van dit project is een evaluatie van lijnen van witte lupine op hun geschiktheid voor teelt op kalkrijke kleigrond om te be- oordelen of er perspectief is voor verdere