• No results found

Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de beiligheidstaxatie van het Actuarieel Risicotaxatie Instrument voor Jeugdbescherming (ARIJ)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de beiligheidstaxatie van het Actuarieel Risicotaxatie Instrument voor Jeugdbescherming (ARIJ)"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de Veiligheidstaxatie van het Actuarieel Risicotaxatie Instrument voor Jeugdbescherming (ARIJ)

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam M.M. van Kessel 11123168 Begeleiding: Ms A. Vial Tweede beoordelaar: dr. C. E. van der Put

(2)

Abstract

In the Netherlands the Actuarial Risk assessment Instrument Youth Protection (ARIJ) is used to assess immediate child safety (the safety assessment instrument) and future child safety (the risk assessment instrument). In 2018, the ARIJ safety assessment instrument (ARIJ-SAI) was adjusted to improve its content validity. The definition of immediate unsafety was not covered enough, so the instrument has been adjusted and the definition was added to the instrument. In addition, the items have received the same structure as much as possible and the users can give their argumentation for each item. Finally, a new safety conclusion has been added to the instrument. In the current study we examined the interrater reliability (IRR) of this new version of the ARIJ-SAI. Professionals (n = 14) from three different child welfare agencies completed the ARIJ-SAI based on four cases (based on recent cases of the Child Welfare Agency in Amsterdam). The majority of the items, six out of ten, showed an inadequate IRR, between -.00 (95% CI [-.12, .12]) and .65 (95% CI [-.13, 1.00]). The safety conclusion of the ARIJ-SAI had a perfect reliability according to the percentage agreement. The Gwet's AC1 of the safety conclusion could not be calculated due to a lack of variation in the safety conclusions. In the current study the IRR of the ARIJ-SAI seems insufficient, but this should be interpreted with caution due of the small sample size. During a safety

assessment it is important that professionals are always judicial, because it includes a certain subjectivity.

Keywords: safety assessment, ARIJ, child abuse, immediate child safety, child

(3)

Inleiding

Sinds 2013 is er een verplichte meldcode kindermishandeling ingeroepen, zodat alle professionals die werkzaam zijn in de jeugdzorg de morele en wettelijke plicht hebben om kindermishandeling te signaleren en aan te pakken (Schoonenberg & Beukering, 2013). In Nederland verschillen de prevalentiecijfers van kindermishandeling tussen de 3,3% en 9,9% (Alink et al., 2011). Waarschijnlijk ligt het werkelijk aantal een stuk hoger, omdat verwacht wordt dat in veel gevallen de kindermishandeling niet gesignaleerd wordt (Wagenaar-Fischer, Heerdink-Obenhuijsen, Kamphuis, & De Wilde, 2011). Kindermishandeling kan grote

negatieve gevolgen hebben op de ontwikkeling van kinderen op lichamelijk, psychosociaal en/of cognitief gebied (English, Thompson, Graham, & Briggs, 2005; Leerdam, Kooijman, Öry, & Landweer, 2001; Scarborough & McRae, 2008). Het is dan ook van groot belang dat kindermishandeling vroegtijdig en op een juiste manier wordt gesignaleerd, zodat kinderen in veiligheid kunnen worden gebracht. Voor het signaleren van kindermishandeling zijn

betrouwbare en valide risicotaxatie-instrumenten nodig. In het huidige onderzoek is de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (IBB) van de veiligheidstaxatie van het Actuarieel Risicotaxatie Instrument voor Jeugdbescherming (ARIJ) onderzocht. De ARIJ is een instrument waarmee directe (on)veiligheid en toekomstige (on)veiligheid van een kind ingeschat kunnen worden, met als doel de voortgang en veiligheid van kinderen te monitoren en de juiste hulp te indiceren (Van der Put, Assink, & Stams, 2015).

De ARIJ bestaat uit drie onderdelen, namelijk een veiligheidstaxatie, een risicotaxatie en een dynamisch risicoprofiel. Het is van belang om een duidelijk onderscheid te maken tussen een veiligheidstaxatie of een risicotaxatie, omdat zij verschillen in einddoel. Vaak worden de doelen van veiligheidstaxaties en risicotaxaties met elkaar verward (Hughes & Rycus, 2006). Een veiligheidstaxatie-instrument bepaalt of het kind zich in een directe onveilige situatie bevindt. Terwijl risicotaxatie-instrumenten het risico op toekomstige

(4)

onveiligheid inschatten. Een veiligheidstaxatie-instrument biedt ondersteuning in het bepalen of direct ingrijpen noodzakelijk is om een kind veilig te stellen. Indien nodig, kan er gewerkt worden aan de directe veiligheid van een kind. Vervolgens wordt een risicotaxatie-instrument ingezet, waarbij risicofactoren in kaart worden gebracht die betrekking hebben op het risico op toekomstige kindermishandeling. Naar aanleiding van de risicotaxatie kan risico gestuurde zorg ingezet worden, zodat het risico op toekomstige kindermishandeling verlaagd wordt (Vogtländer & Van Arum, 2016). Tot slot zorgt het dynamisch risicoprofiel voor inzicht in de potentie om de situatie te kunnen verbeteren en / of vooruitgang te boeken in het verlagen van het risico (Van der Put et al., 2015). De ARIJ-Risicotaxatie is op basis van wetenschappelijk onderzoek ontwikkeld en beoogt betrouwbaarder te zijn dan andere risicotaxatie-instrumenten (Van der Put et al., 2015).

Het ontwikkelen van een geschikt veiligheidstaxatie-instrument voor het in kaart brengen van kindermisshandeling is ingewikkeld, omdat kindermishandeling een complex begrip is en het veel verschillende vormen bevat. In Nederland zijn er weinig specifieke instrumenten waarbij kindermishandeling, en de daarmee gepaarde directe kind onveiligheid, vastgesteld kan worden (Bartelink & Ten Berge, 2013). Daarnaast is er in de literatuur weinig consensus over de definitie van directe onveiligheid. Ten Berge en Bakker (2005) omvatten

directe onveiligheid als alle onvervulde basisvoorwaarden voor een gezonde ontwikkeling van

een kind, wat betrekking heeft op zowel fysieke als emotionele onveiligheid. Holder en Morton (1999, aangehaald in Morton & Salovitz, 2006, p.1320) spreken daarentegen niet over fysieke of emotionele onveiligheid, maar beschrijven onveiligheid in zes categorieën die kunnen leiden tot onveiligheid. Morton en Salovitz (2006) beschrijven directe onveiligheid aan de hand van drie verschillende domeinen, namelijk dreiging van ernstige schade, capaciteiten om het gezin te beschermen tegen dreiging van ernstige schade en de kwetsbaarheid van het kind. Deze drie domeinen worden eveneens genoemd door de

(5)

National Association of Public Child Welfare Administrators (NAPCWA, 2009) en

Wahlgren, Metsger en Brittain (2004), waarbij zij emotionele schade hebben toegevoegd aan de definitie van directe onveiligheid.

Naast de verschillen in de definitie van directe onveiligheid kent het begrip

kindermishandeling eveneens vaak grote verschillen (Alink et al., 2013). Dit leidt er toe dat

het vaststellen van de psychometrische eigenschappen van veiligheidstaxaties lastig is. De kwaliteit van het instrument is namelijk sterk afhankelijk van de overeenstemming van een definitie (Evers & Sermeus, 1998). Om te kunnen bepalen of een

veiligheidstaxatie-instrument werkelijk een adequaat veiligheidstaxatie-instrument is om directe onveiligheid te signaleren, moeten de psychometrische eigenschappen, zoals de validiteit en de betrouwbaarheid onderzocht worden (Barlow, Fisher, & Jones, 2012; Coohey, Johnson, Renner, & Easton, 2013). Het is van belang dat een instrument betrouwbaar meet, zodat de uitkomst zuiver en nauwkeurig is (Field, 2013). De uitkomst moet los staan van toevalligheden (Van Rooijen & Bartelink, 2010) en consistente resultaten geven in verschillende condities (Field, 2013).

Betrouwbaarheid is onder te verdelen in verschillende aspecten, waarbij huidig onderzoek zich enkel focust op de IBB. De IBB bepaalt de mate van overeenstemming tussen meerdere beoordelaars over specifiek gedrag of een kenmerk. Bij een hoge mate van overeenstemming lijken persoonlijke kenmerken van beoordelaars een geringe invloed te hebben op de

resultaten van het instrument (Morgan, Gliner, & Hammon, 2006; Van Rooijen & Bartelink, 2010). Het onderzoeken van de IBB van risicotaxatie- en veiligheidstaxatie-instrumenten is essentieel, zodat de instrumenten op de juiste wijze ondersteunend zijn in het nemen van cruciale beslissingen en het waarborgen van het welzijn van kinderen (Children's Research Center, 1997). Het huidige onderzoek focust zich enkel op de Veiligheidstaxatie van de ARIJ (ARIJ-VT), omdat in het verleden gering onderzoek is verricht naar de validiteit en

(6)

D'andrade, Austin, & Benton, 2008). In 2015 is de validiteit en betrouwbaarheid van de veiligheidstaxatie van het Licht Instrument Risicotaxatie Kindveiligheid (LIRIK) in Nederland onderzocht. Uit het onderzoek van Bartelink, De Kwaadsteniet, Ten Berge, Witteman en Van Gastel (2015) blijkt dat de overeenstemming tussen gebruikers van de LIRIK op dat moment nog onvoldoende was. Slechts enkele items hadden een voldoende interbeoordelaarsbetrouwbaarheid. Het gebruik van de LIRIK leidde niet tot een betere overeenstemming over de veiligheidsoordelen, dan wanneer de gebruikers geen gebruik maakte van de LIRIK.

In 2018 hebben Vial, Van der Put, Assink en Stams (2018) de inhoudsvaliditeit en de bruikbaarheid van de ARIJ-VT onderzocht. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat de inhoudsvaliditeit verbeterd kon worden. De definitie van directe onveiligheid bleek

onvoldoende dekkend te zijn, waarna vervolgens een aantal aspecten zijn toegevoegd. Deze aanpassing heeft geleid tot de volgende definitie van directe kindonveiligheid: “Directe kindonveiligheid is het gevaar van fysieke of emotionele schade bij het kind op (zeer) korte termijn. Dit gevaar kan veroorzaakt worden door (nalatigheid van) een verzorger, een ander gezinslid, een familielid, het kind zelf of iemand buiten het gezin.”. Bovenstaande definitie is toegevoegd aan de toelichting van het instrument, zodat het voor gebruikers helder is wat het instrument meet. Daarnaast wordt verwacht dat gebruikers meer gestuurd worden door de toevoeging van factoren die zijn toegevoegd in de toelichting. Gebruikers kunnen hierdoor mogelijk gemakkelijker de ernst van de situatie bepalen. Tot slot is het voor gebruikers nu mogelijk om een argumentatie te geven bij het beantwoorden van elk item (Vial et al., 2018). Wat betreft de bruikbaarheid zijn twee aanpassing verricht. De items hebben zoveel mogelijk eenzelfde manier van opbouw. Daarnaast is er een nieuwe uitkomst bij directe onveiligheid opgesteld, namelijk: “Maak direct veiligheidsafspraken, zodat het kind wordt veiliggesteld.”.

(7)

Deze verandering moet er voor zorgen dat de uitkomst van de ARIJ-VT minder snel verkeerd geïnterpreteerd wordt (Vial et al., 2018.).

De IBB van de aangepaste ARIJ-VT is tot op heden nog niet onderzocht. In 2015 is de IBB van de oude versie van de ARIJ-VT voor het eerst onderzocht. Geconcludeerd werd dat de IBB van de oude ARIJ voldoende tot goed was, maar de resultaten moeten met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Het onderzoek is namelijk uitgevoerd vlak nadat de ARIJ was ingevoerd bij de Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA), waardoor het instrument niet bij de gehele organisatie geïmplementeerd was. Daarnaast is de IBB is enkel onderzocht aan de hand van de procentuele overeenkomst, waardoor er niet gecorrigeerd is voor toeval (Busschers, Forrer, & Dingreve, 2015). Het tweede onderzoek naar de IBB van de ARIJ is uitgevoerd door Laan (2016). Laan (2016) heeft de focus vooral gelegd op het

verbeteren van de items van de ARIJ-Veiligheidstaxatie. De resultaten uit dit onderzoek laten grote verschillen zien, namelijk van een zeer lage IBB tot een zeer hoge IBB.

Het huidige onderzoek heeft de IBB van de nieuwe versie van de ARIJ-VT onderzocht. Allereerst is de IBB van de items van de ARIJ-VT onderzocht. Vervolgens is de IBB van de uitkomst van de ARIJ-VT onderzocht. Tot slot is het van belang om de IBB van de casussen te berekenen, om te achterhalen in hoeverre de casussen invloed hebben op de IBB.

Methode Steekproef

In het huidige onderzoek zijn er twee verschillende steekproeven. De eerste steekproef bestaat uit vier casussen. De deelnemers beoordeelden de items van de ARIJ-VT over alle vier de casussen. Op basis van gegevens uit recente dossiers van Jeugdbescherming Regio

Amsterdam (JBRA) zijn 12 casussen geformuleerd. Tijdens het formuleren van de casussen was het van belang dat de situaties zo realistisch mogelijk geschetst werden. Enkel bestaande informatie uit de dossiers werd opgenomen in de casussen. Daarnaast bevatten de casussen

(8)

verschillende problematieken, zodat ze zoveel mogelijk overeenkwamen met de realiteit. Tot slot zijn de casussen ingekort en geanonimiseerd (Broersma, 2017). Voor het huidige

onderzoek zijn vier van de 12 casussen met variërende problematiek geselecteerd. De tweede steekproef in het huidige onderzoek bestaat uit de deelnemers. De totale deelnemers steekproef bestond uit 14 professionals, waarvan 10 professionals (90% vrouw) de vragenlijst volledig hebben ingevuld. Twee professionals hebben de vragenlijst enkel beantwoord aan de hand van de eerste casus. Verder zijn er geen demografische gegevens en gegevens met betrekking tot het gebruik en de ervaring van deze twee participanten bekend, omdat deze gegevens aan het eind van casus 4 ingevuld konden worden. De overige twee participanten zijn niet meegenomen in het huidige onderzoek, omdat zij andere casussen hadden beoordeeld. Dit wordt hieronder nader toegelicht.

De participanten waren werkzaam bij Spirit, een specialistische jeugd- en opvoedhulp organisatie. Naast Spirit zijn medewerkers van William Schrikker Groep en

Orthopedagogische Praktijk De Regenboog benaderd. Vanuit William Schrikker Groep heeft niemand de vragenlijst ingevuld. Bij Orthopedagogische Praktijk De Regenboog hebben twee professionals de vragenlijst ingevuld. De twee professionals van Orthopedagogisch Praktijk De Regenboog hebben beiden andere casussen beoordeeld, waardoor vergelijken niet mogelijk is. Om deze reden is de data van Orthopedagogische Praktijk De Regenboog niet meegenomen in het huidige onderzoek.

De gemiddelde leeftijd van de participanten was 40.60 jaar (SD = 10.84; 30 – 62 jaar) De meeste professionals (75%) zijn hoogopgeleid, zij hebben een HBO of universitaire opleiding afgerond. Alle professionals oefenden een andere functie uit. Eén professional was op MBO niveau geschoold en was werkzaam als ambulant jeugdzorgwerker. De HBO geschoolde professionals waren werkzaam als consulent jeugdwet, trajectbegeleider, consulent pleegzorg, jeugdmaatschappelijk werker, schoolmaatschappelijk werker of

(9)

pedagogisch medewerker. De universitair geschoolde professionals waren werkzaam als gedragswetenschapper, jeugdpsycholoog of consulent Pleegzorg en Verblijf. Van twee professionals zijn het opleidingsniveau en de huidige functie onbekend. Gemiddeld waren de professionals 7.10 jaar (SD = 7.39; 0 – 20 jaar) werkzaam in hun huidige functie en werkten zij 13.60 jaar (SD = 6.64; 5 – 26 jaar) in de jeugdzorg.

Het is voor professionals mogelijk om een training te volgen voor het gebruik van de ARIJ-VT. In huidige steekproef heeft één participant (8.33%) een training gevolgd voor het gebruik van de ARIJ-VT. De helft van de participanten heeft in het verleden gebruik gemaakt van de oude ARIJ-VT, waarbij zij gemiddeld 27.33 maanden lang gebruikt hebben gemaakt van deze versie (SD = 13.29; 3 – 37 maanden). De nieuwe ARIJ-VT is in vergelijking met de oude versie minder vaak door de participanten gebruikt. Twee participanten hebben

aangegeven tussen de 13 en 14 maanden lang gebruikt te hebben gemaakt van de nieuwe ARIJ-VT.

Procedure

De professionals van Spirit en William Schrikker Groep zijn via een e-mail of een bericht op het intranet van de organisatie benaderd voor deelname aan het onderzoek. Diegene die zich vrijwillig hebben opgegeven, kregen via een e-mail een link naar de digitale

vragenlijst. De professionals van Orthopedagogische Praktijk De Regenboog hebben allen direct een e-mail met de link naar de vragenlijst gekregen.

Het huidige onderzoek heeft gebruik gemaakt van een bestaande vragenlijst. Deze is eerder al ontwikkeld. De vragenlijst is opgebouwd uit vier casussen, waarbij alle items van de ARIJ-Veiligheidstaxatie voor elke casus ingevuld zijn. Dit betekent dat de participanten de veiligheidstaxatie in totaal vier keer volledig hebben ingevuld. Het beoordelen van alle casussen duurde in totaal ongeveer 60 minuten per participant. Alle participanten hebben na het volledig invullen van de vragenlijst een €10 tegoedbon van bol.com gekregen.

(10)

Instrumenten

De ARIJ-VT (Vial et al., 2018) bestaat uit 10 items, waarbij elk item drie

antwoordmogelijkheden heeft, namelijk ‘ja’, ‘nee’ en / of ‘onbekend’. Elk item kon nader toegelicht worden en een bevestigend antwoord kon voorzien worden van argumentatie (Vial et al., 2018). Wanneer tenminste één item bevestigend is beantwoord, is de uitkomst uit de veiligheidstaxatie “Maak direct veiligheidsafspraken, zodat het kind wordt veiliggesteld”. Wanneer tenminste één item bevestigend en tenminste één item als ‘onbekend’ is beoordeeld, is de uitkomst uit de veiligheidstaxatie “Maak direct veiligheidsafspraken én breng de directe kindonveiligheid in kaart”. Indien ten minste één item als ‘onbekend’ is beoordeeld en de overige items worden als niet aanwezig beoordeeld, is de uitkomst “Breng de directe

kindonveiligheid verder in kaart”. De uitkomst van de veiligheidstaxatie “Er zijn geen zorgen over de directe kindonveiligheid, ga verder met de risicotaxatie” is enkel gegeven als alle items met ‘nee’ worden beantwoord. Een voorbeeld van een item is: ‘Er is sprake van (acute

dreiging van) ernstig huiselijk geweld waarbij een kind aanwezig is’. De inhoud van elk item

is nader toegelicht en bevat een (aantal) voorbeelden. Bovenstaande item heeft bijvoorbeeld de volgende uitleg: ‘Het kind is getuige van huiselijk geweld tussen gezinsleden door dit te

zien en/of te horen. Denk bij huiselijk geweld aan (dreigen met) fysiek geweld, psychisch geweld of seksueel geweld. Ook in vechtscheidingen kan een kind getuige zijn van huiselijk geweld’. Een ander voorbeeld item is: ‘Er zijn gedragsproblemen bij het kind waardoor hij/zij zichzelf in gevaar brengt’, met de volgende uitleg: ‘Denk bijvoorbeeld aan een kind dat zichzelf ernstig beschadigt, zich suïcidaal gedraagt, psychotisch is, delictgedrag vertoont of vaak wegloopt van huis. De problematiek is onbeheersbaar voor opvoeders’ (zie Tabel 1 voor

alle items inclusief de antwoordopties van de ARIJ-VT). Tot slot heeft de vragenlijst geïnventariseerd welke items het meest onduidelijk waren volgens de participanten. Alle items zijn vier keer beoordeeld aan de hand van vier verschillende casussen. Door gebruik te

(11)

maken van casussen kunnen onderlinge verschillen tussen beoordelaars in kaart worden gebracht, omdat alle participanten over dezelfde informatie beschikken (Maestas, 2016).

Naast het beoordelen van alle items bestond een deel van de vragenlijst uit het

beoordelen van overeenkomsten tussen casussen uit de vragenlijst en casussen uit de praktijk. Hierbij is aan de hand van een 5-likert scale in kaart gebracht in hoeverre de casus

overeenkomt met casussen uit de praktijk, in hoeverre de casus overeenkomt met de ernst van casussen uit de praktijk en in hoeverre de hoeveelheid beschikbare informatie overeenkomt met informatie van casussen uit de praktijk. Casus 1, 2 en 4 zouden volgens de participanten over het algemeen overeenkomen met casussen uit de praktijk. Dit zelfde geldt voor de ernst van de casussen. Casus 3 zou volgens de participanten in vergelijking met de andere casussen minder bij de praktijk te passen. Daarnaast zou Casus 3 ernstiger zijn dan casussen uit de praktijk. Tot slot vonden de participanten dat de beschikbare informatie van alle casussen overeenkwam met de beschikbare informatie die zij in de praktijk hebben als zij voor het eerst de veiligheid van een kind in kaart brengen (zie Tabel 2 voor alle gemiddelden van de

overeenkomsten tussen casussen uit de vragenlijst en casussen uit de praktijk).

Verder zijn een aantal demografische gegevens in kaart gebracht, zoals de leeftijd, het geslacht, opleiding, functie, het aantal jaren werkzaam in de huidige functie en het aantal jaren werkzaam in de jeugdzorg (zie Tabel 3 voor de volledige vragenlijst). Daarnaast is aan de hand van de vragenlijst geïnventariseerd in welke mate de participanten ervaring hadden met het gebruik van de ARIJ-VT (zie Tabel 3).

Statistische analyse

Voor het bepalen van de IBB kunnen verschillende maten berekend worden. De simpele manier om de IBB te bepalen, is aan de hand van de procentuele overeenkomst (Busschers et al., 2015). Om vast te kunnen stellen of er voldoende overeenkomst is tussen de beoordelingen van de participanten is er een drempelwaarde voor de procentuele

(12)

overeenkomst bepaald (Busschers et al., 2015). Over het algemeen wordt een procentuele overeenkomst tussen de 80% en 90% gehanteerd als ondergrens (Volpe, McConaughy, & Hintze, 2009). Voor het berekenen van de IBB is het onvoldoende om enkel gebruik te maken van de procentuele overeenkomst, omdat deze/dit niet corrigeert voor toevalligheden

(Birkimer & Brown, 1979). Om een betrouwbaarder beeld te creëren, is in het huidige

onderzoek naast de procentuele overeenkomst gebruik gemaakt van de Gwet’s AC1. Dit geeft tevens de mogelijkheid om beide maten met elkaar te vergelijken.

Over het algemeen zijn Kappa (k) en Pi (π) in sociaal wetenschappelijk onderzoek de meest gebruikte maten om de mate van IBB vast te stellen bij een nominale schaal (Gwet, 2008). Uit onderzoek van Gwet (2008) is gebleken dat k en π bij met name kleine

steekproeven kunnen leiden tot onderschatting van de werkelijke resultaten. Gwet’s AC1 daarentegen is zo ontwikkeld dat de neiging tot toevallige overeenkomsten verkleind wordt en daarmee een beter en stabieler resultaat geeft dan k en π (Gwet, 2002; Gwet, 2008; Gwet, 2010). Het huidige onderzoek heeft daarom gebruik gemaakt van Gwet’s AC1. De ondergrens van Gwet’s AC1 is op basis van de ondergrens van k gesteld. Dit betekend dat de IBB

voldoende werd beoordeeld bij minimaal een Gwet’s AC1 van .41 (Landis & Koch, 1977). Zowel Gwet’s AC1 als de procentuele overeenkomst zijn voor elk item, de uitkomst van de ARIJ-VT en elke casus berekend. Verder zijn de volgens de participanten onduidelijkste items beschreven.

Tot slot zijn de argumentaties van bevestigende items in Tabel 4 tot en met Tabel 7 opgenomen, inclusief het percentage participanten die een item bevestigend beoordeelden en de bijbehorende argumentaties. De argumentaties van de bevestigende items bestonden uit een relatief kleine hoeveelheid, waardoor het coderen van de argumentaties niet nodig werd geacht om tot een samenvatting te komen. De argumentaties van bevestigende items geven inzicht in wat de deelnemers heeft doen besluiten om een item bevestigend te beoordelen.

(13)

Resultaten IBB van de items van de ARIJ-Veiligheidstaxatie

De IBB van de items van de ARIJ-VT zijn allereerst gemeten door de procentuele overeenkomst te berekenen (zie Tabel 8 voor de procentuele overeenkomst en de Gwet’s AC1 van alle items). De procentuele overeenkomst van alle items varieerden tussen 32% en 71%. Item 10 ‘Er is sprake van een andere vorm van directe kindonveiligheid, namelijk:’ had de laagste procentuele overeenkomst, te weten 32%. De hoogste procentuele overeenkomst, namelijk 71%, is gevonden voor item 3 ‘Er is sprake van (acute dreiging van) ernstige verwaarlozing van het kind’.

Naast de procentuele overeenkomst is de IBB voor elk item aan de hand van de Gwet’s AC1 berekend. De Gwet’s AC1 van alle items varieerden tussen -.00 en.65. Item 10 ‘Er is sprake van een andere vorm van directe kindonveiligheid, namelijk:’ had de slechtste IBB (AC1 = -.00, 95% CI [-.12, .12]). Dit wijst op een mogelijk structurele verwarring over item 10. Item 3 ‘Er is sprake van (acute dreiging van) ernstige verwaarlozing van het kind’ had de hoogste mate van overeenstemming, namelijk een Gwet’s AC1 van .65, 95% CI [-.13, 1.00]. Dit betekent dat item 3 een voldoende tot goede IBB had. Vier van de tien items hadden in het huidige onderzoek een voldoende tot goede IBB (AC1 > .41). De procentuele overeenkomst en Gwet’s AC1 zijn vergelijkbaar voor alle items. Voor beide maten had item 10 de laagste IBB en item 3 de hoogste IBB.

IBB van de uitkomst van de ARIJ-Veiligheidstaxatie

Elke casus kreeg naar aanleiding van de scores op de items een uitkomst van de ARIJ-VT. In het huidig onderzoek waren de uitkomsten van de ARIJ-VT van alle casussen op eenzelfde wijze gescoord, waardoor de procentuele overeenkomst van de uitkomst van de ARIJ-VT van alle casussen 100% was. Hierdoor kon de Gwet’s AC1 niet berekend worden, omdat er geen variatie was tussen de uitkomsten van de ARIJ-VT.

(14)

IBB van de casussen van de ARIJ-Veiligheidstaxatie

De IBB is daarnaast voor elke casus apart berekend over alle items van de ARIJ-VT (zie Tabel 9 voor de procentuele overeenkomst en de Gwet’s AC1 van alle casussen). De procentuele overeenkomst van de casussen varieerden tussen de 52% en 64%. Casus 4 had van alle vier de casussen de laagste procentuele overeenkomst, namelijk 52%. Casus 1 en Casus 2 hadden in vergelijking met casus 4 een iets hogere procentuele overeenkomst, namelijk 55% en 59%. Casus 3 had met 64% de hoogste procentuele overeenkomst.

Verder is de IBB per casus berekend aan de hand van de Gwet’s AC1. De Gwet’s AC1 van alle casussen varieerden tussen .31 en .48. Drie van de vier casussen hadden een matige IBB (Casus 4, AC1 = .31, 95% CI [-.02, .63]; Casus 1, AC1 = .35, 95% CI [.07, .63]; Casus 2, AC1 = .40, 95% CI [.15, .65]). Enkel Casus 3 beschikte over een voldoende IBB (AC1= .48, 95% CI [.18, .79]) (zie Tabel 9).

De mate van overeenstemming volgens de procentuele overeenkomst en de Gwet’s AC1 lieten een vergelijkbaar beeld zien. Casus 4 had zowel bij de procentuele overeenkomst, als bij de Gwet’s AC1 de laagste IBB en Casus 3 had zowel bij de procentuele overeenkomst, als bij de Gwet’s AC1 de hoogste IBB. Geconcludeerd kan worden dat voor alle casussen de persoonlijke kenmerken van de gebruikers een vergelijkbare hoeveelheid invloed laten zien op de beoordeling van de casussen.

Onduidelijkste items volgens de participanten

Verder is onderzocht welk item van de ARIJ-VT de deelnemers het onduidelijkst vonden (zie Tabel 10 voor de onduidelijkste items volgens de participanten). De meeste participanten (40%) vonden item 7 ‘Er is sprake van (acute dreiging van) overige schade toegebracht door anderen.’ het onduidelijkst. Volgens hen was dit item verwarrend, omdat er meer voorbeelden gegeven mogen worden. Daarnaast vonden de participanten het onduidelijk hoe breed zij het item moesten opvatten. Tot slot vond één participant het soms moeilijk om

(15)

aan te geven welk gedrag van een ander bijdraagt aan de schade, omdat het gedrag van het kind eveneens een bijdrage kan hebben in het aanbrengen van schade. Verder werd item 8 ‘Er is sprake van (acute dreiging van) ernstige psychische mishandeling van het kind’ door twee participanten het onduidelijkst gevonden. Eén van de twee participanten had bij dit item het gevoel dat hij/zij enkel met ‘zwart’ of ‘wit’ kon antwoorden. Hij/zij miste hierin een grijs gebied en kwam daarom uit op het antwoord ‘onbekend’. Verder had dezelfde participant het gevoel meer informatie nodig te hebben om tot een bevestigend antwoord te kunnen komen. Tot slot waren items 2, 4 en 5 allen door één participant beoordeeld als het onduidelijkste item.

Argumentatie bevestigende items Casus 1.

De argumentaties van de items bij Casus 1 die door meer dan de helft van de participanten als bevestigend zijn beoordeeld, zijn hieronder samengevat (zie Tabel 4 voor alle argumentaties van Casus 1). Item 1 van Casus 1 was door 75% van de participanten bevestigend beoordeeld. Er zouden volgens de participanten indicatoren zijn die wijzen op (eerder) fysiek geweld. Daarnaast zou de moeder instabiel lijken. Verder hadden alle twaalf participanten item 4 als bevestigend beoordeeld. Het kind zou volgens alle participanten getuige zijn van huiselijk geweld wat leidde tot een directe bedreiging van de veiligheid van het kind. Tot slot was item 5 door 83% van de participanten bevestigend beoordeeld. Hiervoor kwamen twee verschillende argumentaties naar voren, namelijk de psychische problemen van moeder in combinatie met suïcidepogingen en het alcohol gebruik van moeder.

Casus 2.

De argumentaties van de items bij Casus 2 die door meer dan de helft van de participanten als bevestigend zijn beoordeeld, zijn hieronder samengevat (zie Tabel 5 voor alle argumentaties van Casus 2). Item 3 van Casus 2 was door alle tien participanten

(16)

bevestigend beoordeeld, omdat de hygiëne van de woning en / of het kind onvoldoende zou zijn. Daarnaast benoemde één participant dat er sprake zou zijn van verbaal en fysiek geweld. Het beeld van de argumentatie kwam overeen met de IBB van item 3, omdat deze de hoogste IBB had. Item 4 was door 70% van de participanten bevestigend beoordeeld, omdat er sprake zou zijn van (signalen van) verbaal en fysiek geweld. Item 5 was eveneens door 70% van de participanten bevestigend beoordeeld, vanwege de (in het verleden) aanwezige

verslavingsproblematiek van ouders en de psychische problematiek van moeder. Casus 3.

De argumentaties van de items bij Casus 3 die door meer dan de helft van de participanten als bevestigend zijn beoordeeld, zijn hieronder samengevat (zie Tabel 6 voor alle argumentaties van Casus 3). Het eerste item van Casus 3 was door 80% van de

participanten bevestigend beoordeeld vanwege (uitspraken met betrekking tot) fysiek geweld van moeder richting haar dochter. Item 3 was door alle tien participanten bevestigend

beoordeeld op basis van verschillende redenen. Allereerst werd de emotionele en fysieke afwezigheid van moeder door drie participanten genoemd. Daarnaast noemden verschillende participanten dat het ontbreken van een verblijfsplek en de afwijzende uitingen van moeder richting dochter redenen zijn om zorgen te hebben omtrent de veiligheid en verzorging van het kind. Item 4 was door 80% van de participanten op een eenduidige wijze beargumenteerd, vanwege het huiselijk geweld tussen ouders en tussen moeder en dochter. Tot slot was item 8 door alle tien participanten bevestigend beoordeeld, vanwege het beangstigen en de

afwijzende opmerkingen van moeder naar dochter. Casus 4.

De argumentaties van de items bij Casus 4 die door meer dan de helft van de participanten als bevestigend zijn beoordeeld, zijn hieronder samengevat (zie Tabel 7 voor alle argumentaties van Casus 4). Item 1 van Casus 4 was door alle tien participanten

(17)

bevestigend beoordeeld vanwege het fysieke geweld dat opa zou gebruiken. Daarnaast benoemde één participant dat het kind in het verleden mishandeld zou zijn door vader. Item 3 was door 70% van de participanten bevestigend beoordeeld. Er werden verschillende

argumentaties genoemd. Er zou sprake zijn van een wisselende emotionele en fysieke aanwezigheid van moeder, omdat zij onregelmatig werkt. Daarnaast benoemden twee participanten dat er sprake leek van een verstoring in de ouder-kindrelatie en werd de zorg voor het kind opgevangen door opa en oma, terwijl opa fysiek geweld zou gebruiken. Item 6 was door 90% van de participanten bevestigend beoordeeld, waarbij de argumentatie

uiteenlopend was en er per participant meerdere argumentaties genoemd werden. Zeven participanten benoemden het delictgedrag (op school en op straat) als zorgwekkend om het item bevestigend te beoordelen. Daarnaast benoemden drie participanten de aanwezigheid van psychiatrische problematiek (een posttraumatische stressstoornis en een gedragsstoornis) bij de jongen. Tot slot benoemden vier participanten dat het seksueel grensoverschrijdende gedrag en de interesse in internetplaatjes van suïcidepogingen doorslaggevend waren om het item bevestigend te beoordelen.

Discussie

In 2018 is de ARIJ-VT aangepast naar aanleiding van het onderzoek van Vial et al. (2018). Het huidige onderzoek heeft de IBB van de nieuwe versie van de ARIJ-VT

onderzocht. De IBB van de ARIJ-VT lijkt op dit moment nog onvoldoende betrouwbaar om voldoende ondersteuning te bieden in het nemen van een beslissing op basis van het

instrument.

De meerderheid van de items had een onvoldoende IBB. De items waarin (acute dreiging van) ernstige verwaarlozing, (acute dreiging van) fysieke mishandeling, (acute dreiging van) ernstig huiselijk geweld en (acute dreiging) op ontvoering van het kind zijn gemeten hebben een voldoende IBB. In vergelijking met een eerder onderzoek (Laan, 2016)

(18)

naar de IBB van de items van de ARIJ-VT lijkt de IBB van de huidige items een vergelijkbaar beeld te laten zien, waarbij de IBB varieert van zeer laag tot goed. De vergelijking moet met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd, omdat de items in de tussentijd zijn aangepast (Laan, 2016) en er gebruik werd gemaakt van andere maten om de IBB vast te stellen

(Busschers et al., 2015). De lage IBB van de items van de ARIJ-VT laten een vergelijkbaar beeld zien bij de IBB van de items van een andere veiligheidstaxatie, namelijk het Licht Instrument Risicotaxatie Kindveiligheid (LIRIK). Deze items hebben eveneens een lage IBB (Bartelink et al., 2015). De items van de ARIJ-VT lijken op dit moment onvoldoende

betrouwbaar om op basis van het instrument een beslissing te nemen.

Gezien de zeer lage IBB van het item waarin een andere vorm van directe

kindonveiligheid (item 10) werd gemeten, werd verwacht dat dit item als onduidelijkste item beoordeeld zou worden, omdat dit item mogelijk onvoldoende concreet is voor gebruikers om op een overeenstemmende wijze het item te beoordelen (Blackman & Koval, 2000).

Opvallend is dat geen van de participanten item 10 als onduidelijkste item hebben

aangewezen. Daarnaast is het opvallend dat het item waarin (acute dreiging van) ernstige psychische mishandeling van het kind werd gemeten wel als een van de onduidelijkste items is beoordeeld, terwijl dit item niet de laagste IBB heeft. De meerderheid van de participanten vindt het item waarin (acute dreiging van) overige schade toegebracht door anderen werd gemeten het onduidelijkst. Dit item heeft eveneens een zeer lage IBB. Geconcludeerd kan worden dat de IBB van een item niet altijd overeenkomt met wat participanten als onduidelijk ervaren. Mogelijk hebben de participanten het gevoel dat zij bepaalde items correct

interpreteren, terwijl uit de IBB is gebleken dat er weinig tot geen overeenstemming is tussen de participanten.

Vervolgens is de IBB van de uitkomst van de ARIJ-VT onderzocht. In het huidig onderzoek hebben alle participanten alle casussen op eenzelfde wijze beoordeeld. Dit betekent

(19)

dat er 100% overeenstemming is tussen de participanten voor de uitkomst van de ARIJ. Mogelijk is de ernst van de casussen dermate ernstig, waardoor er geen differentiatie is in de uitkomst van de ARIJ-VT. Op het moment dat een casus minder concrete signalen heeft die zouden kunnen leiden tot directe kind onveiligheid, zullen gebruikers mogelijk minder snel tot de conclusie komen dat er sprake is van directe kind onveiligheid dan wanneer er concrete signalen zijn die duiden op directe kind onveiligheid. Onderstaand is beschreven hoe de signalen van directe onveiligheid in de casussen invloed hadden op de IBB van de uitkomst van de ARIJ-VT en de IBB van de casussen.

Casus 3 had als enige een voldoende IBB. In Casus 3 komen de signalen van directe onveiligheid overeen met de voorbeelden die gegeven worden in de ARIJ-VT. Mogelijk heeft dit er toe geleid dat participanten op een overeenstemmende wijze de casus beoordeelden. Bij Casus 4 lijken de signalen van directe onveiligheid volgens de participanten minder concreet aanwezig te zijn. In Casus 4 is er bijvoorbeeld sprake van huiselijk geweld door vader, maar vader is niet meer in beeld. Verder gebruikt opa van moederszijde fysiek geweld, maar

moeder is op zoek naar een eigen woonplek. Daarnaast zijn er bij Casus 4 meer beschermende factoren beschreven, zoals de betrokkenheid van moeder en haar steunende netwerk in

vergelijking met Casus 3. Mogelijk hebben de beschermende factoren meer differentiatie teweeggebracht in de beoordeling van de participanten, met tot gevolg dat de IBB van Casus 4 lager is dan bij Casus 3.

Tot slot is onderzocht wat de argumentaties waren van de participanten om een item bevestigend te beoordelen. Bij de meeste items met een voldoende IBB, worden er over het algemeen weinig verschillende argumentaties door de participanten gegeven. Bij de meeste items met een zeer lage IBB, worden er inderdaad veel verschillende argumentaties door de participanten gegeven. Opvallend is dat er bij het item met de hoogste IBB (item 3)

(20)

IBB de participanten op een overeenstemmende wijze zouden beargumenteren. Over het algemeen kan wel gesteld worden dat de mate van de IBB van de items overeen komt met de overeenstemming in argumentaties om een item bevestigend te beoordelen.

Het huidige onderzoek kent een aantal sterke kanten. Allereerst was het meten van de IBB van de items van grote toegevoegde waarde. Tot op heden was er veelal onderzoek verricht naar de IBB van de uitkomst van de vragenlijst, maar in mindere mate naar de IBB op item-niveau (D'Andrade, Austin, & Benton, 2008). Een sterke overeenstemming binnen de items bevorderen een consistente besluitvorming. Daarnaast leidt dit tot het verbeteren van het indiceren van de juiste zorg (Orsi, Drury, & Mackert, 2014). Het tweede sterk punt van het huidige onderzoek was het meenemen van de argumentaties van de participanten bij het bevestigen van een item. Door deze argumentaties is inzichtelijk geworden wat de

participanten hebben doen beslissen om een item bevestigend te beoordelen. Uit de resultaten is bijvoorbeeld gebleken dat een item door meerdere participanten als bevestigend is

beoordeeld, maar om verschillende redenen. Dit betekent dat volgens de IBB de participanten op een overeenstemmende wijze het item beoordelen, maar indien er gekeken wordt naar de inhoud van de argumentaties blijkt er geen of weinig sprake te zijn van overeenstemming. De IBB geeft soms een vertekend beeld, omdat de participanten volgens de argumentaties een kind om verschillende redenen zouden veilig stellen.

Naast de sterke kanten, kent het huidige onderzoek ook een aantal beperkingen. Een eerste beperking is de kleine steekproef. Dit heeft geleid tot zeer grote

betrouwbaarheidsintervallen van de IBB van de items en de IBB van de casussen (Van Gils, 1963). De waarden vallen bijna allemaal binnen de grote betrouwbaarheidsintervallen, waardoor de resultaten erg onzeker zijn en met enige voorzichtigheid dienen te worden geïnterpreteerd. Daarnaast konden in het huidige onderzoek vanwege de kleine steekproef maar vier van de 12 casussen onderzocht worden, omdat een casus door minimaal twee

(21)

personen beoordeeld moest worden om een vergelijking te kunnen maken. Een andere beperking is de mogelijk geringe differentiatie tussen de casussen, waardoor alle casussen eenzelfde uitkomst hadden. Hierdoor was de overeenstemming 100% en kon de Gwet’s AC1 niet berekend worden. Vanwege het ontbreken van de Gwet’s AC1 kon de procentuele overeenkomst en de Gwet’s AC1 niet met elkaar vergeleken worden.

Op basis van de resultaten van het onderzoek naar de IBB van de ARIJ-VT kunnen een aantal implicaties gegeven worden. Allereerst wordt geadviseerd om in de toekomst huidig onderzoek aan te vullen met de overige casussen, zodat de uitkomst van de ARIJ-VT over een groter aantal casussen berekend kan worden. Op het moment dat de steekproef groter wordt, zal de betrouwbaarheid van het onderzoek kunnen toenemen (Van Gils, 1963).

Daarnaast is het gewenst om meer variatie toe te passen met betrekking tot de ernst van de casussen. Er zouden meer casussen moeten worden toegevoegd waarvan de ernst van directe onveiligheid minder is. Hierdoor komt er mogelijk meer differentiatie tussen de uitkomst van de ARIJ-VT en kan de IBB van de uitkomst van de ARIJ-VT berekend worden. Ten derde wordt geadviseerd om een extra antwoordmogelijkheid, ‘niet van toepassing’, toe te voegen bij de vraag welk item het onduidelijkst is. In het huidige onderzoek werden participanten gedwongen om een item aan te wijzen als onduidelijkste item, terwijl zij geen van de items onduidelijk vonden.

Ten vierde wordt geadviseerd om de ARIJ-VT enkel te gebruiken als ondersteuning bij het nemen van beslissing met betrekking tot het veiligstellen van kinderen. Op basis van de resultaten van het huidige onderzoek lijken professionals om verschillende redenen een kind veilig te stellen. Dit betekent dat de veiligheidsplannen, die naar aanleiding van de uitkomst van de ARIJ-VT worden gemaakt, voor eenzelfde casus mogelijk grote verschillen kunnen hebben. Het is daarom van groot belang om de ARIJ-VT enkel als een ondersteunend instrument te zien tijdens het nemen van beslissingen met betrekking tot het veilig stellen van

(22)

kinderen. Er dient altijd overleg te zijn tussen collega’s bij het nemen van dergelijke

beslissingen (Van de Putte, Sittig, Ten Berge, Vogtländer, & Landsmeer-Beker, 2013). Op dit moment zijn er in Nederland geen instrumenten beschikbaar waarmee een professional een beslissing kan nemen enkel op basis van een conclusie uit een instrument om een kind veilig te stellen. Een professional moet altijd zelf kritisch blijven en overleggen met collega’s (Bartelink & Ten Berge, 2013).

Verder zou in de toekomst aandacht moeten komen voor het opstellen van de

veiligheidsplannen naar aanleiding van een veiligheidstaxatie. In Nederland is op dit moment namelijk nog geen eenduidige aanpak voor het opstellen van deze veiligheidsplannen.

Jeugdzorgorganisaties doen dit allen op hun eigen manier, maar mogelijk zijn de plannen van onvoldoende kwaliteit (De Ruiter & Ory, 2013). Daarnaast lijken de veiligheidsplannen onvoldoende omgezet te worden tot daadwerkelijke handelingen in de praktijk (De Ruiter & Ory, 2013). In Amerika wordt er op dit moment onderzoek gedaan naar een eenduidige aanpak voor het opstellen van soortgelijke veiligheidsplannen naar aanleiding van een veiligheidstaxatie (Children’s Research Center, 2015).

Op dit moment lijkt de IBB van de ARIJ-VT nog onvoldoende betrouwbaar om voldoende ondersteuning te bieden in het nemen van een beslissing op basis van het

instrument. Het is van belang dat de items voldoende betrouwbaar zijn, zodat de uitkomst van de ARIJ-VT leidt tot het nemen van de juiste beslissingen. Op het moment dat items

onvoldoende betrouwbaar zijn, kunnen er verkeerde conclusies worden getrokken en verkeerde beslissingen genomen worden door professionals. Ondanks de lage IBB van de ARIJ-VT kan de vragenlijst wel gebruikt worden door professionals, maar alleen ter

ondersteuningen bij het inschatten van de directe (on)veiligheid van een kind. Het is dus van groot van belang dat professionals te allen tijde kritisch blijven tijdens het inschatten van

(23)

directe kindonveiligheid, omdat de inschatting altijd een bepaalde mate van subjectiviteit met zich mee brengt (Bartelink et al., 2015).

(24)

Literatuurlijst

Alink, L. R. A., Van IJzendoorn, M. H., Bakermans-Kranenburg, M. J., Pannebakker, F., Vogels, T., & Euser, S. (2011). Kindermishandeling in Nederland Anno 2010: De

tweede nationale prevalentiestudie mishandeling van kinderen en jeugdigen. Leiden:

Casimir Publishers.

Alink, L. R. A., Pannebakker, F., Euser, S., Bakermans-Kranenburg, M. J., Vogels, T., & Van IJzendoorn, R. (2013). Kindermishandeling in Nederland Anno 2010. Tijdschrift voor

gezondheidswetenschappen, 91(7), 396-404.

Barlow, J., Fisher, J. D., & Jones, D. (2012). Systematic review of models of analysing

significant harm. Oxford: Oxford University.

Bartelink, C., De Kwaadsteniet, L., Ten Berge, I., Witteman, C., & Van Gastel, W. (2015).

Betrouwbaarheid en validiteit van de LIRIK: Eindrapport LIRIK valideringsonderzoek. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.

Blackman, N. J. M., & Koval, J. J. (2000). Interval estimation for Cohen's kappa as a measure of agreement. Statistics in Medicine, 19, 723-741.

Birkimer, J. C., & Brown, J. H. (1979). Back to basics: Percentage agreement measures are

adequate, but there are easier ways. Journal of Applied Behavior Analysis, 12(4),

535-543.

Busschers, I., Forrer, M., & Dinkgreve, M. (2015). Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid

Actuarieel Risicotaxatie Instrument voor Jeugdbescherming (ARIJ). Amsterdam:

Jeugdbescherming Regio Amsterdam.

Broersma, T. (2017). De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de Risicotaxatie van het

(25)

Children's Research Center (1997). Child abuse and neglect: Improving consistency in

decision making. Opgehaald van http://www.nccdglobal.org/publications/archive/

1997.

Children’s Research Center (2015). Policy and Procedures Manual. SDM 3.0. California Department of Social Services.

Coohey, C., Johnson, K., Renner, L. M., & Easton, S. D. (2013). Actuarial risk assessment in child protective services: Construction methodology and performance criteria.

Children and Youth Services Review, 35(1), 151-161. doi:10.1016/j.childyouth. 2012.09.020

D'andrade, A., Austin, M. J., & Benton, A. (2008). Risk and safety assessment in child welfare: Instrument comparisons. Journal of Evidence-Based Social Work, 5(1-2), 31-56.

De Ruiter, C., & Ory, F. G. (2013). Kindermishandeling, voer die adviezen nu eens uit. NRC-Handelsblad, 17.

English, D. J., Thompson, R., Graham, J. C., & Briggs, E. C. (2005). Toward a definition of neglect in young children. Child Maltreatment, 10(2), 190-206. doi:

10.1177/1077559505275178

Evers, G., & Sermeus, W. (1998). Betrouwbaarheid en validiteit van meetinstrumenten.

Measurement of self-care. Instruments for research and clinical practice, 13-25.

Field, A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS statistics (4th ed.). London: Sage. Gwet, K. L. (2008). Computing inter‐rater reliability and its variance in the presence of high

agreement. British Journal of Mathematical and Statistical Psychology, 61(1), 29-48. doi: 10.1348/000711006X126600

Hughes, R. C., & Rycusa, J. S. (2006). Issues in risk assessment in child protective services.

(26)

Laan, E. (2016). Onderzoek naar de betrouwbaarheid van het actuarieel risicotaxatie

instrument voor jeugdbescherming (ARIJ) (Masterthesis). Amsterdam: Vrije

Universiteit.

Landis, J. R. & Koch, G. G. (1977). The measurement of observer agreement for categorical data. Biometrics, 159-174.

Lodewijks, H., de Ruiter, C., & Doreleijers, T. (2003). Risicotaxatie en risicohantering van gewelddadig gedrag bij adolescenten. Directieve therapie, 23(1), 13-21.

Morgan, G. A., Gliner, J. A., & Harmon, R. J. (2006). Understanding and evaluating

research in clinical settings. Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum Associates.

Morton, T. D., & Salovitz, B. (2006). Evolving a theoretical model of child safety in maltreating families. Child Abuse & Neglect, 30(12), 1317-1327.

National Association of Public Child Welfare Administrators (NAPCWA, 2009). A

framework for safety in child welfare. Washington: American Public Human Services

Association. Opgehaald van

http://www.aphsa.org/content/dam/NAPCWA/PDF%20DOC/Resources/Frameworkfo rSafety.pdf.

Orsi, R., Drury, I. J., & Mackert, M. J. (2014). Reliable and valid: A procedure for establishing item-level interrater reliability for child maltreatment risk and safety assessments. Children and youth services review, 43, 58-66.

Pecora, P. J., Chahine, Z., & Graham, J. C. (2013). Safety and risk assessment frameworks: Overview and implications for child maltreatment fatalities. Child Welfare, 92(2), 143. Scarborough, A. A., & McRae, J. S. (2008). Maltreated infants: Reported eligibility for part C

and later school-age special education services. Topics in Early Childhood Special

(27)

Schoonenberg, N. J., & Beukering, R. (2013). Het Advies-en Meldpunt Kindermishandeling

(AMK) van Bureau Jeugdzorg. In Medisch handboek kindermishandeling (pp.

447-455). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Ten Berge, I., & Bakker, A. (2005). Veilig thuis? Handreiking voor het beoordelen en bespreken van veiligheid van kinderen in hun thuissituatie. Tijdschrift over

Kindermishandeling, 19, 15-17.

Van de Putte, E. M., Sittig, E. R., ten Berge, I. J., Vogtländer, L. M., & Landsmeer-Beker, E. A. (2013). Veiligheidstaxatie en interventie. In Medisch handboek kindermishandeling

(pp. 415-428). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Van der Put, C. E., Assink, M., & Stams, G. J. (2015). Actuarieel Risicotaxatie Instrument

voor Jeugdbescherming (ARIJ): eindrapport. Amsterdam: Afdeling Forensische

Orthopedagogiek, Universiteit van Amsterdam.

Van Gils, J. B. H. M. (1963). Het gebruik van een betrouwbaarheidsinterval bij cumulatieve

frequentieverdelingen (No. 228). Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding.

Van Leerdam. F. J. M., Kooijman, K., Öry, F., & Landweer, M. (2001) Systematische review

naar effectieve interventies ter preventie van kindermishandeling. TNO Preventie en

gezondheid. Leiden / Utrecht: NIZW.

Van Rooijen, K., & Bartelink, C. (2010). Gebruik van instrumenten in de praktijk. Opgehaald van

http://www.nji.nl/nl/Publicaties/NJi-Publicaties/Gebruik-van-instrumenten-in-de-praktijk

Van Rooijen, K., & Berg, T. (2011). Risicofactoren en beschermende factoren voor kindermishandeling. Nederlands Jeugdinstituut. Last accessed, 18-6.

Vial, A., Van der Put, C. E., Assink, M., & Stams, G. J. (2018). De doorontwikkeling van de

(28)

Amsterdam: Universiteit van Amsterdam, programmagroep Forensische Orthopedagogiek.

Vogtländer, L., & Arum, van S. (2016). Eerst samenwerken voor veiligheid, dan voor

risicogestuurde zorg. Een duurzame visie op ketenzorg bij kindermishandeling, huiselijk geweld en seksueel misbruik en de centrale rol hierbij van het triage-instrument Veilig Thuis. Den Haag: GGD GHOR en VNG.

Volpe, R.J., McConaughy, S.H., Hintze, J.M. (2009). Generalizability of classroom behavior

problem and on-task scores from the Direct Observation Form. School Psychology

Review, 38, 382-401.

Wagenaar-Fischer, M. M., Heerdink-Obenhuijsen, N., Kamphuis, M., & De Wilde, J. (2011).

JGZ-richtlijn Secundaire preventie kindermishandeling. Rijksinstituut voor

Volksgezondheid en Milieu RIVM.

Wahlgren, C. A., Metsger, L., & Brittain, C. (2004). Assessment. In C. Brittain, & D. E. Hunt (Eds.), Helping in child protective services: A competency-based casework handbook

(29)

Bijlagen Tabel 1

Items ARIJ-Veiligheidstaxatie

Item Antwoordopties

1. Er is sprake van (acute dreiging van) fysieke mishandeling van het kind

Ja / nee / onbekend 2. Er is sprake van (acute dreiging van) seksueel misbruik van het

kind

Ja / nee / onbekend 3. Er is sprake van (acute dreiging van) ernstige verwaarlozing van

het kind

Ja / nee / onbekend 4. Er is sprake van (acute dreiging van) ernstig huiselijk geweld

waarbij een kind aanwezig is

Ja / nee / onbekend 5. Er is sprake van (acute) psychiatrische problematiek bij de

opvoeder(s) waardoor het kind in direct gevaar is

Ja / nee / onbekend 6. Er zijn gedragsproblemen bij het kind waardoor hij/zij zichzelf

in gevaar brengt

Ja / nee / onbekend 7. Er is sprake van (acute dreiging van) overige schade toegebracht

door anderen

Ja / nee / onbekend 8. Er is sprake van (acute dreiging van) ernstige psychische

mishandeling van het kind

Ja / nee / onbekend 9. Er is sprake van (acute dreiging van) ontvoering van het kind Ja / nee / onbekend 10. Er is sprake van een andere vorm van directe kindonveiligheid,

namelijk:

Ja / nee / onbekend

Veiligheidsconclusies Maak direct veiligheidsafspraken, zodat het kind wordt veiliggesteld.

Maak direct veiligheidsafspraken én breng de directe kindonveiligheid verder in kaart.

Breng de directe kindonveiligheid verder in kaart.

Er zijn geen zorgen over de directe kindonveiligheid, ga verder met risicotaxatie.

Tabel 2

Gemiddelde overeenkomsten casus met de praktijk

Past bij de praktijk

Past bij de ernst

Hoeveelheid informatie komt overeen met de praktijk

n M SD M SD M SD

Casus 1 12 1.92 .52 3.00 .43 2.75 .75 Casus 2 10 2.50 .85 3.10 .57 2.80 .63 Casus 3 10 2.70 .82 3.70 .68 2.70 .48 Casus 4 10 2.40 .70 3.20 .63 2.80 .63

(30)

Tabel 3

Vragen demografische gegevens en vragen over het gebruik van de ARIJ-Veiligheidstaxatie

Item Antwoordopties

Geslacht: Ik ben Man / vrouw

Wat is je leeftijd?

Wat is je huidige functie?

Hoeveel jaar werk je in deze functie?

Hoeveel jaar werk je in de jeugdzorg? MBO, namelijk

HBO, namelijk Universiteit, namelijk Welke opleiding heb je gedaan?

Welke opleiding heb je gedaan? - MBO, namelijk Welke opleiding heb je gedaan? - HBO, namelijk Welke opleiding heb je gedaan? - Universiteit, namelijk

Heb je met de oude versie van de ARIJ veiligheidstaxatie gewerkt? Ja / nee Hoe lang heb je gewerkt met de oude versie van de ARIJ

veiligheidstaxatie?

1 maand t/m 36 maanden Hoe vaak schat je dat je de oude versie van de ARIJ

veiligheidstaxatie hebt ingevuld?

0-5 keer 5-10 keer 10-15 keer 15-20 keer 20+ keer 0 keer Heb je eerder met deze nieuwe versie van de ARIJ

veiligheidstaxatie gewerkt?

Ja / nee Sinds wanneer werk je met deze nieuwe versie van de ARIJ

veiligheidstaxatie?

Sinds 1 maand t/m 24 maanden

Hoe vaak schat je dat je deze nieuwe versie van de ARIJ veiligheidstaxatie hebt ingevuld?

0-5 keer 5-10 keer 10-15 keer 15-20 keer 20+ keer 0 keer

Heb je een ARIJ training gehad? Ja / nee

Ik vind het goed dat in de jeugdzorg gebruikgemaakt wordt van veiligheidstaxatie-instrumenten

Helemaal mee eens Mee eens

Neutraal Mee oneens

Helemaal mee oneens De veiligheidstaxatie helpt mij bij het nemen van een besluit Helemaal mee eens

Mee eens Neutraal Mee oneens

(31)

Helemaal mee oneens N.v.t.

Wat vind je het onduidelijkste item van de veiligheidstaxatie? Item 1 t/m item 9 Wat vind je onduidelijk aan dit item?

Heb je nog vragen, opmerkingen en/of ideeën over de (nieuwe versie van) ARIJ-veiligheidstaxatie?

Noot. Items zonder antwoordopties zijn open vragen.

Tabel 4

Toelichting bevestigend antwoord Casus 1

Item % Toelichting bij bevestigend antwoord 1 75 - Blauwe plekken bij kind

- Eerdere melding n.a.v. blauwe plekken in het gezin bij H, onbekend of er signalen van mishandeling zijn in de afgelopen 2 jaar

- Er zijn indicatoren dat het kind eerder fysiek mishandeld is (denk aan blauwe plekken die gemaskeerd waren). Moeder is instabiel en er heerst in huis en onveilige sfeer. In de casus is nog geen aanleiding te lezen dat deze gespannen situatie afgenomen is.

- Moeder drinkt soms teveel alcohol en heeft man en kind fysiek aangevallen. - Blauwe plekken 2 jaar geleden geconstateerd, moeder drinkt alcohol en

zoontje wordt als druk kind ervaren dat negatieve aandacht vraagt

- Ouders hebben relatieproblemen, waarbij geweld word toegepast, moeder heeft eerder geweld gebruikt naar kind

- Blauwe plekken door de oogarts geconstateerd die waren weggewerkt met make-up. Verklaring van moeder is dat H. door de tafel was gegaan en moeder hem daardoor een draai om zijn oren heeft gegeven.

- Moeder mishandelt vader. Zoontje hier getuige van. 2 jaar geleden melding gedaan fysiek geweld moeder richting zoontje.

- Blauwe plekken geconstateerd door oogarts.

3 42 - Moeder geeft aan 3 keer in de week te drinken, zorgen over de mate waarin moeder fysiek en emotioneel beschikbaar is voor H

- Emotionele afwezigheid moeder. Moeder is ongelukkig, boos, explosief, misbruikt alcohol. Gevaarlijke woonsféer. Niet zozeer woonomgeving. - Er zijn geldproblemen en moeder is psychisch labiel. Mogelijk niet in staat

om de juiste zorg te bieden en emotioneel beschikbaar te zijn voor haar zoontje.

Moeder dreigt weg te gaan met achterlating van kind - Overmatig drankgebruik van moeder

4 100 - Melding van vader

- Meest recent melding van vader

- Kind is meer dan één keer getuige geweest van heftige ruzie tussen ouders. Daarnaast zijn er veel spanningen in huis en is de communicatie in huis tussen ouders slecht.

- Kind is eerder getuige geweest van huiselijk geweld.

- Moeder en vader maken elkaar veel verwijten en moeder valt vader fysiek aan.

(32)

getuige zijn van HG tussen ouders

- Ouders hebben relatieproblemen waarbij geweld word toegepast, kind is hiervan getuigen.

- Ruzie ouders

- H. is getuigen van geweld tussen ouders en er wordt verwacht dat dit in de toekkomst zal toenemen.

- Zoontje is getuige van mishandeling van vader door moeder. - Fysiek geweld tussen ouders, mogelijk herhaald

- Kind is meerdere keren getuige geweest van mishandeling en ruzie tussen ouders.

5 83 - Suïcidepoging moeder in verleden, verslaving moeder - Zorgen omtrent psychisch welzijn moeder

- Moeder drinkt te veel, heeft een keer eerder een suïcidepoging ondernomen en heeft in het verleden veel psychische problematiek gehad. Zij heeft nu ook nog begeleiding van een psycholoog.

- Moeder heeft belast verleden, eerdere suïcidepoging gedaan, moeder is ongelukkig, vermoedens of aanwijzingen van alcoholverslaving, als gevolg hiervan onvoldoende ouderlijk toezicht.

- Moeder heeft suïcide gedachten.

- Moeder eerder suïcidaal geweest, heeft een verleden van veel psychische problematiek

- Psychische problemen, alcoholgebruik

- Geweld tussen ouders. Moeder gebruikt minimaal 3 keer per week alcohol als zij boos is.

- Moeder heeft verleden van psychische problemen. Heeft in het verleden een suïcidepoging gedaan.

- Moeder nuttigt minimaal 3 keer per week alcohol en hierdoor ontstaat ruzie tussen ouders.

6 17 - Zou negatieve aandacht vragen

- Zoontje is druk en vraagt negatieve aandacht (ervaring van zijn ouders) 8 8 - Sprake van continue onveiligheid door verstandhouding tussen ouders 9 50 - Met moeder mee naar polen

- Mogelijk risico op vertrek moeder met H naar Polen

- Ja, moeder wil terug naar Polen en wil haar kind dan meenemen.

- Moeder wil scheiden en terug naar Polen, reële kans dat zij dit mogelijk zou doen zonder toestemming van vader

- Aandachtspunt dat moeder wil scheiden van vader en terug wil naar Polen. Het ene moment wil ze hun kind meenemen en daarna weer niet omdat ze geen financiële middelen heeft om hem te onderhouden

- Moeder wil graag terug naar Polen. Wil scheiden van vader en zoontje meenemen naar Polen.

10 33 - Emotionele afwezigheid vader

- Heeft in het laatste gesprek aangegeven naar Polen te willen gaan en zoon mee te nemen.

- Gevaar van acuut vertrek van moeder, die nu de hechtingsfiguur is voor H. - Alcoholgebruik moeder

(33)

Tabel 5

Toelichting bevestigend antwoord Casus 2

Item % Toelichting bij bevestigend antwoord

1 10 - Ouders staan onder hoge druk en slaan elkaar.

3 100 - Vervuild huis, wilde honden, onhygiënische omgeving

- Vervuilde omgeving, (mogelijk) gevaar in de thuissituatie in de vorm van een wilde hond.

- Het huis is niet hygiënisch passend bij een kind van 10 maanden

- Hygiëne, psychiatrische- en verslavingsproblematiek ouders, sterk vervuild huis en ruzies.

- De woonomgeving van het kindje is onhygiënisch, en daardoor onveilig voor een kind van 10 maanden dat nog niet kan lopen. De honden rennen door het huis en doen hun behoeften op het balkon.

- Vervuild huis, wilde hond in huis

- Ouders relatieproblemen, verbaal en fysiek geweld tussen ouders, onveilig, hygiëne, wilde honden, alcoholgebruik

- Slechte hygiëne, wilde hond in huis

- Vervuild huis, ruikt naar urine, uitwerpselen van de honden op het balkon, overal honden haren

- Vervuild huis, slechte verzorging kind

4 70 - Er zijn signalen dat er sprake is van terugkerende ruzies tussen ouders waarbij sprake is van verbaal en fysiek geweld

- Familie geeft aan dat er ruzies tussen ouders zijn waarin verbaal en soms fysiek geweld plaatsvindt.

- Ouders gebruiken fysiek en verbaal geweld naar elkaar. Mogelijk ook spraken van druggebruik.

- Familie geeft aan dat er ruzies zijn met verbaal en soms fysiek geweld - Fysiek en verbaal geweld tussen ouders

- Verbaal als fysiek geweld tussen ouders

- Ruzies tussen ouders met verbaal en fysiek geweld

5 70 - Moeder belast verleden t.a.v. psychiatrische problematiek waarvoor zij nog steeds hulp krijgt. Vader bekend met verslaving in het verleden. Op basis van de casus onbekende in hoeverre dit zorgt direct gevaar.

- Moeder heeft verschillende soorten drugs gebruikt tot aan dat ze zwanger was, vader heeft een verslaving gehad en heeft zijn detox behandeling vroegtijdig afgebroken. Beide ouders hebben een belast verleden met uithuisplaatsingen.

- Psychiatrische problematiek ouders hangt samen met emotionele veiligheid en fysieke (denk aan hygiëne en vervuiling) veiligheid in huis.

- Beide ouders hebben een drugsverslaving gehad. Moeder is nog steeds in behandeling voor psychiatrische problematiek.

- Beide ouders belast verleden, verslavingsproblematiek, psychische problemen

- Psychiatrische problematiek van moeder, zij heeft hier wel hulp voor. Lange tijd verslavingsproblematiek bij beide ouders, zij zijn nu clean.

- Beide ouders zijn verslaafd geweest aan drugs. Moeder kent psychiatrische problematiek

7 20 - Ouders kunnen hun kind mogelijk niet genoeg beschermen voor de grote honden in huis.

(34)

- Kind slaapt tussen open luierzakken, hondenharen, gevaarlijke honden 10 50 - Emotionele afwezigheid ouder

- De hond(en) in het huis zijn wild en onduidelijk is hoed goed ouders de honden in de hand hebben. Zouden zij het kind iets aan kunnen doen in hun wilde gedrag?

- er is geen zicht op de thuissituatie, hulpverlening komt niet binnen - Hygiëne

- Vader weert hulpverlening af

Noot. % = percentage participanten die een item als bevestigend beoordeelde

Tabel 6

Toelichting bevestigend antwoord Casus 3

Item % Toelichting bij bevestigend antwoord 1 80 - Uitspraken van moeder

- Moeder gebruikt fysiek geweld wanneer zij dit nodig acht. Gezien het gedrag dat moeder beschrijft bij S en het gevoel dat moeder nu uit t.a.v. dochter, is het aannemelijk dat er sprake zal gaan zijn van fysiek geweld van moeder naar dochter

- Moeder gebruikt fysiek geweld naar haar dochter als zij dat nodig vindt. - S. moet uit huis bij mevrouw H. Moeder vindt fysiek geweld gelegitimeerd

in de opvoeding en is nu erg boos op S.

- Moeder gebruikt fysiek geweld als zij dit nodig vindt - Fysiek geweld

- Er staat er moeder fysiek geweld gebruikt. Detail staat niet beschreven - Moeder gebruikt fysiek geweld naar dochter, wijst haar af, scheldt haar uit,

maakt haar bang, is vijandig naar dochter

3 100 - Emotionele afwezigheid van moeder, onrealistische verwachtingen moeder, afstoting van kind door moeder

- Emotionele afwezigheid van moeder, dreiging van dakloosheid

- Moeder uit zich afwijzend en vijandig naar haar dochter. Zij scheldt haar uit en maakt haar opzettelijk bang Moeder geeft aan dat zij S. niet weer terug in huis wil nemen. Moeder zegt het zat te zijn dat S. zo ondankbaar is. “Ze mag nergens gaan, ze zal zien wie ik ben. Ik hou niet meer van haar. Vertrouwen zal zij bij mij nooit meer terug winnen".

- Geen verblijfsplek. Geen basale zorg vanuit moeder.

- Moeder vernedert haar dochter en wijst haar keer op keer af. dochter dreigt dakloos te worden

- Fysieke en emotionele afwezigheid van opvoeders - Onvoldoende zicht, geen huisvesting,

- Onvoldoende verzorging door ouders

- Moeder en kinderen hebben geen verblijfsvergunning en ook geen vaste verblijfplaats/geen huisarts of zorgverzekering

- Wisselende verblijfplekken, wil dochter niet meer terug in huis, bepaalt op afstand wel regels en zet onder druk

4 80 - Vechtpartij stiefvader en moeder

- Er is sprake geweest van een Incident tussen moeder en de vader van T, dit heeft gezorgd voor angst bij S

- Dochter S is onderdeel van dat huiselijk geweld. S. geeft aan bang te zijn voor haar moeder.

(35)

- Moeder dreigt met geweld en is licht ontvlambaar als iemand met haar in gesprek wil gaan. Fysieke agressie ligt constant op de loer.

- Vechtpartij ontstaan tussen vader van T en moeder

- Heftige ruzie tussen ouders. fysiek geweld naar kind. dreiging

- Moeder is afwijzend en vijandig, scheldt haar uit en houdt niet meer van haar. Ze wil niet meer dat S. bij haar komt wonen.

- Geweld tussen ouders, en van moeder naar dochter

5 30 - Gewelddadig gedrag en zorgelijke uitspraken van moeder zijn direct gevaar voor S.

- Moeder heeft waarschijnlijk psychiatrische problemen, maar die zijn (nog) niet onderkend.

- Is niet genoemd maar gezien gedrag moeder kun je belaste voorgeschiedenis wel verwachten alsook psychiatrische problematiek

6 10 - Wegloopgedrag

8 100 - Vernedering, afstoting, buitensluiting, afwijzing, uitschelden

- Moeder uit zich negatief over dochter, zegt niet meer van haar te houden en het zat te zijn.

- Moeder wil dochter niet terug nemen in huis en stelt hoge (onrealistische) eisen aan S. Moeder uit zich vijandig en afwijzend naar S.

- Ja. S. wordt gekleineerd, vernederd, is niet welkom, etc.

- Vernedering, afwijzing en buitensluiting. Moeder wil haar niet meer terug nemen in huis.

- Moeder legt druk op, is afwijzend, maakt bang, scheldt uit - Moeder doet zeer zorgelijke uitspraken

- Afwijzing, kinderen worden bang gemaakt

- Moeder wijst S. af, scheldt haar uit en houdt niet meer van haar

- Moeder wijst dochter af, is vijandig naar haar toe, scheldt haar uit, maakt haar bang, wil haar niet meer thuis

10 50 - S heeft geen woonplek waar ze naar toe kan als zij niet meer bij mevrouw H kan wonen.

- Mw. H kan geen opvang bieden en moeder is onveilig omdat ze geen hulp accepteert en haar niet terug wil thuis.

- Verblijfstatus moeder en broertje

- Veiligheid wordt niet gegarandeerd als S. bij moeder is. Fysiek/psychisch geweld.

- Dochter verblijft bij mevrouw die met gezondheidsproblemen kampt, illegale status zoon en moeder, en onrechtmatig verkregen status dochter

Noot. % = percentage participanten die een item als bevestigend beoordeelde

Tabel 7

Toelichting bevestigend antwoord Casus 4

Item % Toelichting bij bevestigend antwoord 1 100 - Opa slaat

- Opa gebruikt fysiek geweld

- Opa slaat M als hij denkt dat dit nodig is

- Opa ziet slaan als gelegitimeerd opvoedmiddel en is hier a.g.v. Alzheimer niet meer in te veranderen.

- Opa slaat het kind soms - Opa gebruikt slaan als middel

(36)

- Opa gebruikt slaan als middel - Slaan

- Opa gebruikt slaan bij M. als middel, hij heeft Alzheimer - Opa slaat kind. Kind is in verleden door vader mishandeld.

2 30 - M heeft bij 2 andere meisjes hun broek naar beneden getrokken; hij is eerder aan de daderkant dan aan de slachtofferkant

- Trekt broek van meisjes omlaag

- Misschien niet direct seksueel misbruik maar kind deelt slaapkamer met moeder, hij kan zich niet terugtrekken

3 70 - Emotionele afwezigheid moeder

- Moeder is wisselend aan,- en afwezig i.v.m. werk en laat daarbij een zorg taak over aan opa en oma, wetende dat opa slaan gebruikt als middel om M te laten luisteren

- Wat niet helpend is is dat moeder onregelmatig werkt en dat zij geen (echte) ouder-kind relatie met M heeft maar dat die relatie meer een gelijkwaardige relatie is geworden. Ook vanuit de ervaringen van moeder uit het verleden. - Moeder is erg belast. Lijkt sprake te zijn van een symbiotische ouder-kind

relatie. Moeder kan geen kaders bieden en de opvoedrol op dit moment niet dragen. Een gelijkwaardige ouder-kind relatie lijkt in dit geval bij uitstek een negatieve invloed op de emotionele ontwikkeling van M. te hebben. - Onvoldoende toezicht door het werk van moeder

- Onvoldoende zicht omdat moeder onregelmatig werkt en veel van huis is. - Ongezonde leefsituatie. Meerdere familieleden, opa heeft Alzheimer, relatie

moeder en kind is niet gezond, maar op gelijkwaardig niveau. Geen sprake van ouder-kind relatie

4 50 - Gezien het feit dat opa af en toe slaat en er nóg een kind in huis woont (nichtje), is het aannemelijk (of in ieder geval niet uit te sluiten) dat M. hier getuigen van is. Gezien de opgelopen trauma's met vader, is dit

vermoedelijk een trigger voor M.

- Is getuige geweest van HG tussen ouders. Speelt nu niet meer, maar heeft wel trauma opgelopen hierdoor

- geweld richt zich op kind door opa

- Vroeger heeft M. gezien dat moeder 7 jaar lang door vader werd

mishandeld. M. werd ook geslagen. Vader heeft nu geen gezag meer en een straatverbod

- Moeder is gedurende jaren mishandeld door vader. Kind hier getuige van geweest. Kind zelf ook mishandeld. Door vader en door opa

5 50 - Psychiatrische problematiek moeder en opa

- Moeder haar gevoel van eigenwaarde en zelfvertrouwen is zeer laag geworden, wat vervolgens een invloed heeft op de opvoeding van M. Moeder vindt het moeilijk om haar gezag als ouder uit te oefenen, omdat zij niet zo autoritair en dominant wil zijn als vader in de opvoeding.

- Alzheimer opa. Belast verleden moeder. - Opa heeft Alzheimer

- Vader belaste voorgeschiedenis, blowen, alcoholgebruik. Moeder laag zelfbeeld,

6 90 - Delictgedrag, gedragsproblemen

- M. wordt verdacht van een bedreiging met een mes en eenvoudige

mishandeling, dit was de eerste keer dat hij is aangehouden. Kort daarna is hij ook aangehouden voor winkeldiefstal. Hij heeft ook de broek van 2

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Archive for Contemporary Affairs University of the Free State

The remaining funds do not comply with article 8 or 9 of the SFDR and do not have sustainable investment objectives, nor do they promote environmental or social characteristics..

In laatstgenoemd arrest, dat ging over de vergoeding van immateriële schade wegens aantasting in de persoon op andere wijze (waaronder ook shockschade valt),

Het EHRM vindt met 15 tegen 2 stemmen, en in afwij- king van de Kamer, geen schending van het recht op leven in zijn materiële aspect, maar doet dat unaniem wel voor wat betreft

Verdergaande centralisatie van aanvraag- en toekenningsprocedures Het College begrijpt het voorstel zo, dat de toekenning van andere – meer algemene - voorzieningen benodigd

De verklarende variabelen in het fixed model waren: − Tijdstip van het protocol − Tijdstip2 − Leeftijd van het kuiken − Leeftijd2 − Conditie van het kuiken − ‘50%-hoogte’

Op basis van deze gegevens kunnen we in de Beneden-Zeeschelde minstens 40 vissoorten verwachten, waarvan 22 soorten van mariene aard die veel worden aangetroffen, 11 soorten die

Vervolgens werden de zeven variabelen (parameters), onderverdeeld in vier categorieën, vastgelegd die een beeld kunnen weergeven van de integrale kwaliteit van een estuarium.