• No results found

Van Greenham Common tot Soesterberg. Internationaal vrouwenvredesactivisme en vrouwenvredeskampen in de periode 1979-1987

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Van Greenham Common tot Soesterberg. Internationaal vrouwenvredesactivisme en vrouwenvredeskampen in de periode 1979-1987"

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterscriptie Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen

Student: Anouk Valkering

Studentnummer: 10641319

Datum: 28-11-2018

Scriptiebegeleider: Mieke Aerts

Tweede beoordelaar: Rimko van der Maar

Universiteit van Amsterdam

Van Greenham

Common tot

Soesterberg.

Internationaal vrouwenvredesactivisme en vrouwenvredeskampen in de

periode 1979-1987.

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding 2 1. Nucleaire wapens zijn niet langer een mannenzaak 7 De opkomst van antinucleair protest en vrouwenvredesbewegingen aan het einde van de jaren zeventig

2. De internationale dimensie van het vrouwenvredesactivisme 21 De Nederlandse vrouwenvredesbewegingen en hun internationale netwerk 1979-1987

3. Over tot actie 35 De Nederlandse vrouwenvredesbewegingen en hun repertoires of contention 1979-1987

Conclusie 52

(3)

Inleiding

Recentelijk is in het nieuws verschenen dat de Amerikaanse president Donald Trump van plan is om het nucleaire wapenarsenaal van de Verenigde Staten verder uit te bouwen. Daarnaast heeft hij het verlangen geuit om het Intermediate-Range Nuclear Forces (INF) verdrag met Rusland te verbreken.1 Dit is een verdrag dat in 1987 werd gesloten en waarin formeel werd afgesproken dat de

wapenmagazijnen van de Verenigde Staten en de toenmalige Sovjet-Unie sterk werden ingeperkt. Het verdrag was een cruciale stap voor het beëindigen van de Koude Oorlog. Daarnaast zorgde dit verdrag ervoor dat de antinucleaire protesten werden ingedamd na een periode van talrijke demonstraties tegen kernwapens. De dreigende uitspraken van Trump zorgen ervoor dat mensen bang zijn voor een terugkeer naar de situatie uit de jaren tachtig.2 Dit was een periode waarin mondiaal een grote angst voor massavernietigingswapens heerste. Na eerdere perioden van grote zorgen over nucleaire wapens was er in de jaren zeventig een nieuwe golf van kritische geluiden ontstaan.3

Vredesbewegingen begonnen zich in deze periode te mobiliseren en er vonden steeds meer

protestacties plaats. Bij de aanvang van de jaren tachtig was de aanhang voor de vredesbewegingen dermate gegroeid dat er een aantal van de grootste demonstraties ooit plaatsvonden. In landen als Italië, Engeland, West-Duitsland en België verzamelden honderdduizenden mensen zich in de straten om hun onvrede over de groeiende verspreiding van kernwapens te uitten. In New York verzamelde zich de grootste menigte, hier kwamen op 12 juni 1982 zo’n 750000 mensen samen om de nucleaire wapenwedloop ten einde te roepen.4

Ook in Nederland ontstond er een fanatieke antinucleaire protestbeweging. Door deze beweging werden in 1981 en 1983 grote antinucleaire demonstraties georganiseerd in Amsterdam en Den Haag waarbij honderdduizenden mensen aanwezig waren. Deze demonstraties waren het product van de samenwerking tussen veel verschillende bewegingen en organisaties. Onder leiding van het Interkerkelijk Vredesberaad (IKV) was een landelijke protestbeweging genaamd Komitee Kruisraketten Nee opgericht. Hierbij waren bijvoorbeeld de PvdA en de vredesbeweging Pax Christi erg betrokken.5 Bij het bestrijden van nucleaire wapens in Nederland waren grote delen van de bevolking betrokken. Minder bekend is dat er ook een aantal fanatieke vrouwenvredesbewegingen aanwezig was. Deze bewegingen spanden zich erg in om te protesteren tegen nucleaire wapens en werden supporters van het Komitee Kruisraketten Nee.6

1 F. Schravesande, ‘Moeten de schuilkelders weer open?’, NRC Handelsblad (24-10-2018) Geraadpleegd op 22-10-2018, https://www.nrc.nl/nieuws/2018/10/24/moeten-de-schuilkeders-weer-open-a2752713

2 Ibidem.

3 R. van Diepen, Hollanditis, Nederland en het kernwapendebat, 1977-1987 (Amsterdam 2004) 83-84. 4 K. Harvey, American Anti-Nuclear Activism, 1975-1990. The Challenge of Peace (New York 2014) 1.

5 Van Diepen, Hollanditis, 151-157.

6 Kennisinstituut Atria Amsterdam, Archief Vrouwen Tegen Kernwapens (VTK), inv.nr. 3, Notulen vergadering 08-06-1983.

(4)

Er waren in Nederland maar liefst drie vrouwenvredesbewegingen die zich in deze periode bezighielden met antinucleair protest. Door deze bewegingen werden er verschillende protestacties ondernomen in de jaren tachtig. Op 26 november 1981 bijvoorbeeld, organiseerde de beweging Vrouwen tegen Kernwapens (VTK) in samenwerking met Vrouwen voor Vrede (VVV) een stille fakkeltocht in Den Haag. Hierbij liepen zo’n tienduizend vrouwen van het Malieveld naar het Binnenhof. Daar aangekomen boden zij een groep Tweede Kamerleden een petitie aan met 40000 handtekeningen.7 Ook in andere landen waren er actieve vrouwenvredesbewegingen aanwezig. Het bekendste voorbeeld van feministisch antinucleair protest in deze periode is waarschijnlijk het Engelse Greenham Common Women’s Peace Camp. Dit kamp vestigde zich in 1981 toen een groep vrouwen marcheerde naar een militaire basis genaamd ‘Greenham Common.’ Hier werd een kamp gestart, waarbij de vredesactivistes jarenlang een onafgebroken aanwezigheid in stand wisten te houden. Het kamp verkreeg wereldwijde bekendheid en werd een waar begrip onder antinucleaire activisten, bij zowel mannen als vrouwen.8

Bij de eerdergenoemde stille tocht in Den Haag waren ook veel buitenlandse vredesactivistes aanwezig, omdat er op 27 tot 29 november 1981 ook een internationale conferentie voor

vredesactivistes werd georganiseerd in Amsterdam. Bij deze conferentie werden de wapenwedloop tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie, maar ook de mogelijkheden die de activistes hadden om politici te overtuigen stappen richting ontwapening te laten nemen, bediscussieerd. De

conferentie was een samenwerking tussen vrouwenvredesbewegingen uit verschillende landen. Het merendeel van de vredesactivistes die op de conferentie aanwezig waren kwamen uit West-Europa. Maar er werkten ook vrouwenbewegingen mee uit bijvoorbeeld de Verenigde Staten, Madagaskar, Sri Lanka en de Sovjet-Unie.9

Er waren dus contacten tussen de Nederlandse vrouwenvredesbewegingen en

vredesactivistes uit veel verschillende landen, maar hoe belangrijk waren deze contacten voor de Nederlandse vrouwenvredesbewegingen? Om hierachter te komen heb ik een onderzoek uitgevoerd naar vrouwenvredesactivisme in de periode 1979-1987. Het doel van dit onderzoek is om erachter te komen waarom Nederlandse vrouwen zich bezighielden met antinucleair activisme in deze periode, en om te kijken in hoeverre de Nederlandse vrouwenvredesbewegingen een onderdeel waren van een internationaal netwerk van vredesactivistes. Daarnaast ben ik erg geïnteresseerd in de

protestacties die door de vrouwenvredesbewegingen werden uitgevoerd. Ik wil ook gaan kijken in hoeverre de internationale contacten van Nederlandse vredesactivistes een belangrijke rol speelden

7 ‘Vrouwen tegen raketten’, Het Vrije Volk : democratisch-socialistisch dagblad (27-11-1981) Geraadpleegd op Delpher op 22-10-2018, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010961011:mpeg21:a0271

8 D. Cortright, Peace : A History of Movements and Ideas (New York 2008) 147-148.

9 Organisatie Commissie WILPF conferentie 27-29 november 1981, Vrouwen van Europa in aktie voor vrede (Amsterdam 1981) 198-203.

(5)

bij de organisatie van protestacties. Naast de eerdergenoemde stille tocht werden er namelijk vele andere protestacties georganiseerd door de Nederlandse vrouwenvredesbewegingen. Hieronder waren ook vrouwenvredeskampen die erg veel leken op het Engelse Greenham Common

vredeskamp. De Nederlandse vrouwenvredeskampen zullen in dit onderzoek ook uitgebreid aan bod komen. Dit onderzoek draait in feite om het beantwoorden van de volgende vraag: ‘’In hoeverre bestond er in de jaren 1979-1987 een internationaal netwerk van vrouwenvredesbewegingen die zich samen bezighielden met het organiseren van protestacties als bijvoorbeeld de Nederlandse

vrouwenvredeskampen?’’

Een onderzoek naar antinucleair activisme van de Nederlandse vrouwenvredesbewegingen in de jaren 1979-1987 voegt veel toe aan de bestaande historiografie over antinucleair activisme in deze periode. Er bestaan al wel een aantal zeer interessante studies naar vredesactivisme in de jaren zeventig en tachtig, maar naar feministisch antinucleair verzet is nog maar weinig onderzoek gedaan. Met name over de Nederlandse vrouwenvredesbewegingen is nauwelijks iets bekend. In de

Nederlandse historiografie over antinucleair activisme wordt er met geen woord gerept over

vrouwenvredesactivisme, terwijl deze bewegingen in de jaren tachtig wel degelijk een belangrijk deel uitmaakten van de antinucleaire beweging in Nederland. Daarnaast voerden de vrouwenbewegingen zelf ook veelvuldig protestacties uit. Hiermee haalden zij regelmatig het nieuws. Ook

vrouwenvredeskampen zijn een fenomeen waarover nog maar weinig onderzoek gedaan is. Het Greenham Common vredeskamp wordt in veel onderzoeken over deze periode wel genoemd, maar de Nederlandse vrouwenvredeskampen zijn, tot nu toe, een onaangeroerd onderwerp. Bovendien levert dit onderzoek nieuwe inzichten op over de internationale samenwerking tussen

vrouwenvredesbewegingen, tevens een onderwerp dat weinig onderzocht is.

Het onderzoek dat ik uitgevoerd heb is een historisch onderzoek gebaseerd op bronnen. Het onderzoek is gericht op de jaren 1979-1987, omdat 1979 het jaar is waarin twee van de drie

vrouwenvredesbewegingen werden opgericht en deze bewegingen vanaf 1986/1987 minder actief werden. Daarnaast bestonden er na 1986 geen vrouwenvredeskampen meer in Nederland. Verder is het van belang om te noemen dat het theoretisch concept ‘Repertoires of Contention’ voor dit onderzoek gebruikt zal worden. Dit is een concept dat bedacht is door historicus en socioloog Charles Tilly en veel wordt gebruikt bij de sociale wetenschappen. Voor dit onderzoek is het ook een handig hulpmiddel, omdat dit concept helpt bij het identificeren en begrijpen van de specifieke manier waarop een groep mensen hun gemeenschappelijke doel probeert te bereiken. Het repertoire van zo’n groep, in dit geval de Nederlandse vrouwenvredesbewegingen, staat voor de verzameling van middelen en handelingen die een sociale beweging kan en wil gebruiken om hun gemeenschappelijke doel te bereiken. Dit concept is pas van belang in het laatste gedeelte van dit onderzoek zal daarom in

(6)

het derde hoofdstuk verder toegelicht worden.10

Bij het uitvoeren van dit onderzoek heb ik van zowel primaire als secundaire bronnen gebruikgemaakt. De belangrijkste bronnen voor dit onderzoek zijn de archiefstukken van Atria, het kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis. Hier bevinden zich de archieven van de Nederlandse afdeling van de Women's International League for Peace and Freedom (WILPF), Vrouwen voor Vrede en Vrouwen tegen Kernwapens. Dit is een collectie van bronnen die nog maar weinig gebruikt is voor historisch onderzoek. Toch zijn er in deze archieven zeer interessante en variërende stukken aanwezig. Er zijn stukken te vinden over bepaalde acties, folders en

voorlichtingsmateriaal, notulen van vergaderingen, correspondentie en allerlei ander

bronnenmateriaal. Met name de notulen van vergaderingen van Vrouwen tegen Kernwapens zijn ontzettend nuttig geweest voor mijn onderzoek. Deze bronnen hebben mij een goed beeld gegeven over de strategie en de prioriteiten van de Nederlandse vrouwenvredesbewegingen. Andere

belangrijke primaire bronnen voor mijn onderzoek zijn krantenartikelen over de protestacties van de Nederlandse vrouwenvredesbewegingen. In de archieven bij Atria is veel informatie te vinden, maar wat betreft de vrouwenvredeskampen blijft deze informatie vrij oppervlakkig. In de krantenartikelen zijn meer details te vinden over hoe het er in de praktijk aan toe ging bij de vrouwenvredeskampen. Ook heb ik krantenartikelen gevonden waarbij inwoonsters van de vredeskampen geïnterviewd werden en deze artikelen zijn erg behulpzaam geweest bij mijn onderzoek.

Daarnaast zijn er een paar secundaire bronnen erg belangrijk geweest voor mijn onderzoek. Ten eerste is het boek Hollanditis. Nederland en het kernwapendebat 1977-1987 van Remco van Diepen erg nuttig geweest. Ondanks het feit dat de Nederlandse vrouwenvredesbewegingen in dit boek niet genoemd worden, geeft dit onderzoek toch een goede weergave van de politieke discussie die in Nederland gaande was over nucleaire wapens in de jaren 1977-1987. Een andere waardevolle bron voor mijn onderzoek is het boek Toward Nuclear Abolition : a History of the World

Nuclear Disarmament Movement, 1971 to the Present van Lawrence Wittner. In dit laatste deel van zijn trilogie, waarin hij demonstreert hoe ontwapeningsmaatregelen en nucleaire wapenbeheersing voornamelijk prestaties waren van de mondiale antinucleaire beweging, worden antinucleaire bewegingen en campagnes over de hele wereld besproken. Hierbij betrekt hij ook

vrouwenvredesbewegingen. Ook de WILPF en Greenham Common worden door Wittner veel genoemd. Zijn boek is daarom een erg geschikte bron voor dit onderzoek.

Om wat structuur aan te brengen in dit onderzoek is het opgedeeld in drie delen. Het eerste hoofdstuk is voornamelijk gericht op de vraag waarom Nederlandse vrouwen zich in de jaren 1979-1987 überhaupt met het protesteren tegen kernwapens bezighielden. Ten eerste zullen in dit

10 E.Y. Alimi, ‘Repertoires of Contention’ in: D. Della Porta en M. Diani eds., The Oxford Handbook of Social

(7)

hoofdstuk de gebeurtenissen in de jaren zeventig en tachtig die hadden geleid tot een nieuwe uitbarsting van antinucleair protest besproken worden. Vervolgens zal ik kijken naar de verschillende vrouwenvredesbewegingen die opkwamen in de jaren zeventig en tachtig. Tenslotte ben ik op zoek gegaan naar de link tussen het pacifisme en het feminisme plus de vraag waarom dit voor de vredesactivistes in deze periode zo’n logische combinatie leek. Hierbij zal ook de Tweede

feministische golf behandeld worden. In het tweede hoofdstuk staan de internationale contacten van de Nederlandse vrouwenvredesbewegingen centraal. De grote vraag in dit hoofdstuk is of er in deze periode daadwerkelijk gesproken kan worden over een internationaal netwerk van

vrouwenvredesbewegingen. Het laatste gedeelte van dit onderzoek is gewijd aan de protestacties van de vrouwenvredesbewegingen. In dit hoofdstuk zal ten eerste besproken worden wat voor

protestacties er door de Nederlandse vredesactivistes ondernomen werden in de jaren tachtig en waarom zij voor deze specifieke protestacties hadden gekozen. Daarna zullen de

vrouwenvredeskampen uitgebreid aan bod komen. Hierbij zal onder andere gekeken worden naar de rol die buitenlandse contacten speelde bij het opzetten van vrouwenvredeskampen in Nederland en naar de band tussen de Nederlandse vredesactivistes en het Greenham Common

(8)

Hoofdstuk 1: Nucleaire wapens zijn niet langer een mannenzaak.

De opkomst van antinucleair protest en vrouwenvredesbewegingen aan het einde van de jaren zeventig.

1.1 Groeiende zorgen over nucleaire wapens.

Vanaf 1939 werden er door verschillende landen pogingen gedaan om een atoombom te

ontwikkelen. Vrijwel meteen na de daadwerkelijke creatie van nucleaire wapens in de jaren veertig deden ook de antinucleaire sentimenten hun intrede. Een groot gedeelte van de wetenschappers die verantwoordelijk waren voor het voortbrengen van de massavernietigingswapens voorzag het transformerende effect dat deze wapens zouden hebben al voor het gebruik van de eerste atoombom. De creatie van massavernietigingswapens zorgde voor het ontstaan van een nieuwe morele verantwoordelijkheid waar volgens deze wetenschappers niet makkelijk over gedaan kon worden. De wetenschappers twijfelden eraan of de mensheid dit wel aankon.11 De bombardementen op Hiroshima en Nagasaki verbijsterden veel wetenschappers en demonstreerden voor het eerst wat voor destructie kernwapens daadwerkelijk met zich meebrachten. Daarnaast zorgden deze

gebeurtenissen ervoor dat het gevaar van de nucleaire wapens door een groter publiek gezien werd. Velen voelden zich ongemakkelijk bij de verwoestende kracht die deze nieuwe wapens bezaten. Steeds meer wetenschappers besloten om hun net verworven status te gebruiken om internationale controle over kernwapens te stimuleren. Zij verenigden zich in de Federation of Atomic Scientists (FAS), maar hadden uiteindelijk weinig succes. De overheid van de Verenigde Staten was rond 1946 al in beslag genomen door de groeiende spanningen tegenover de Sovjet-Unie en de angst voor het communisme. De Koude Oorlog had op dat moment de prioriteit boven andere zaken en

ontwapening leek geen logische stap in deze periode.12

In de late jaren vijftig begon de eerste periode van transnationaal protest tegen kernwapens waarbij ook ‘de gewone burger’ in een grote mate actief werd. Er vond in de jaren vijftig een

aanzienlijke toename van nucleaire testen plaats en de radioactieve neerslag die hieruit voortkwam zorgde voor een grote publieke bezorgdheid. In deze periode werd daarom door wetenschappers en activisten op transnationaal niveau samengewerkt om een alomvattend verbod op het testen van nucleaire wapens te bereiken. Deze periode van protest had gemengde resultaten, maar kende twee grote doorbraken. In 1963 kwam een beperkt verbod op nucleaire testen. Hierdoor werd de

mobilisering van de antinucleaire beweging voorlopig beëindigd. Daarnaast werd in 1968 het non-proliferatieverdrag opgesteld, waarmee het bezit van kernwapens voor de landen die op dat moment 11 L.S. Wittner, Toward Nuclear Abolition: a History of the World Nuclear Disarmament Movement, 1971 to the Present (Stanford 2003) preface VII-VIII.

(9)

beschikking hadden over deze wapens aan banden werd gelegd.13

De periode tussen grofweg het einde van de jaren zestig en het einde van de jaren zeventig was een episode van detente in de Koude Oorlog. De spanningen tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie waren in deze periode erg laag. Wereldleiders voelden zich door het grootschalige antinucleaire protest gedwongen om hierop te reageren met de eerdergenoemde

ontwapeningsverdragen. Het antinucleaire protest leek dus een zeer positief effect te hebben gehad op de Koude Oorlogsspanningen. Echter, er was in de vroege jaren zeventig juist een toename van nucleaire arsenalen van de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. Daarnaast werd ook door een aantal andere landen in deze periode nucleaire wapens ontwikkeld. Desondanks werden nucleaire wapens in deze periode niet als een toenemende dreiging ervaren. Door de verbeterde relaties tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie kregen veel mensen juist het idee dat de nucleaire bedreiging en de wapenwedloop in toenemende mate onder controle waren. Dit werd bevestigd door onder andere SALT (Strategic Arms Limitation Talks) I en II. Dit waren twee series van gesprekken en akkoorden die in de jaren zeventig gesloten werden met als doel om de productie van nucleaire wapens te

beperken.14

Echter, in de tweede helft van de jaren zeventig begonnen de Koude Oorlog spanningen wederom toe te nemen. Tegelijkertijd kwam in deze periode de Westerse alliantie onder druk te staan.15 Het wapenarsenaal van de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie was enorm toegenomen in de jaren zeventig. Daarnaast hadden ook Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, China en Israël inmiddels nucleaire wapens ontwikkeld en India en Pakistan waren druk bezig met ontwerpen van een kernwapen. Veel landen hadden hun wil voor ontwapening aangekondigd, maar in de praktijk leek hier niet veel van terecht te komen. De spanningen tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie bleven bestaan en de mogelijkheid van een nucleaire oorlog werd nooit uitgesloten. In beide landen werd daarom voorbereid op de mogelijkheid van een nucleaire aanval. Angst en wantrouwen waren belangrijke factoren voor het vergroten van het wapenmagazijn. Ontwapening en detente werden steeds minder aantrekkelijk. De in 1974 aangetreden Amerikaanse president Gerald Ford (1974-1977) voerde een ‘peace through strenght’ beleid en had weinig interesse in onderhandelingen over ontwapening.16

In de vroege jaren zeventig was een antinucleaire beweging grotendeels afwezig. Veel vredes-en ontwapvredes-eningsbewegingvredes-en hieldvredes-en zich in deze periode vooral bezig met de Vietnamoorlog. De kritiek richting nucleaire wapens was rond deze tijd een kwestie die sluimerde op de achtergrond.

13 M. Evangalista, Unarmed forces : the transnational movement to end the Cold War (Ithaca 1999) 9. 14 Wittner, Toward Nuclear Abolition, 1-2.

15 R. van Dijk, ’A mass psychosis. The Netherlands and NATO’s dual-track decision, 1978–1979’, Cold War

History 12:3 (Amsterdam 2012) 381-382.

(10)

Antinucleaire bewegingen, zoals het Nederlandse Interkerkelijk Vredesberaad (IKV) bleven wel bestaan, maar hadden geen grote achterban.17 Historicus Lawrence Wittner laat in zijn boek Toward

Nuclear Abolition: A History of the World Nuclear Disarmament Movement 1971 to the Present zien dat alleen in Oceanië in de vroege jaren zeventig een levendige antinucleaire protestbeweging aanwezig was. Dit kwam met name door de nucleaire testen die Frankrijk ondernam in Frans-Polynesië. Radioactieve wolken hiervan waaiden over naar Australië en Nieuw-Zeeland en dit veroorzaakte dodelijke, radioactieve neerslag in deze gebieden. Hier was daarom wel actief verzet tegen kernwapens en nucleaire testen op een grote schaal, ondanks de afwezigheid van levendige anti-kernwapenbewegingen in andere gebieden.18

Vanaf ongeveer 1975 begonnen ook in de rest van de wereld de negatieve geluiden over kernwapens toe te nemen. Het is belangrijk om deze negatieve geluiden in de context van de Koude Oorlog te begrijpen. De Sovjet-Unie en de Verenigde Staten waren al jaren verwikkeld in een nucleaire wapenwedloop. In de tweede helft van de jaren zeventig werd deze wapenwedloop door steeds meer mensen in toenemende mate als een zeer gevaarlijk en escalerend verschijnsel ervaren. Veel mensen, waaronder met name wetenschappers en dokters, begonnen te geloven dat de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten niet in staat zouden zijn om zelf de wapenwedloop te beëindigen. Daarom gingen deze mensen antinucleaire ideeën promoten, in de hoop dat dit het gevaar van de Koude Oorlog zouden kunnen verminderen.19 Antinucleaire activisten in de Verenigde Staten

beargumenteerden dat de staat met het omvangrijke bezit van nucleaire wapens te veel macht kreeg en de Amerikaanse burgers in gevaar bracht. Er waren daarnaast op mondiaal niveau veel zorgen over de gevaren van radioactieve straling, nucleaire aanvallen en de smelting van kerncentrales.

Bovendien ontstond er een grotere bewustwording over het feit dat een nucleaire oorlog alle mensen op aarde zou beïnvloeden en dat dit zelfs het einde van het leven op aarde zou kunnen betekenen.20

Er waren verschillende specifieke gebeurtenissen die veel verzet opwekten in bepaalde gebieden. In de Verenigde Staten kwam in 1977 naar buiten dat de overheid plannen had om een neutronenbom te ontwikkelen, een wapen dat een nog grotere vernietigingskracht had dan de al bestaande massavernietigingswapens. Vanaf deze periode werden nucleaire wapens ook onder de gewone bevolking steeds meer als een probleem gezien waar iets aan gedaan moest worden. Het ontwikkelen van een neutronenbom werd gezien als een teken dat de wapenwedloop tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie op een problematische manier aan het escaleren was en dit zorgde voor de mobilisatie van activisten op een grote schaal. De in 1977 aangetreden Amerikaanse president Jimmy Carter (1977-1981) stond meer open voor de antinucleaire sentimenten van de

17 Wittner, Toward Nuclear Abolition, 8-9. 18 Ibidem, 12-13.

19 Evangalista, Unarmed forces, preface VII. 20 Harvey, American Anti-Nuclear Activism, 2-3.

(11)

Amerikaanse bevolking dan zijn voorganger. Zo ging hij bijvoorbeeld gesprekken aan met experts op het gebied van nucleaire wapens, maar het was vooral vanwege zijn religieuze overtuigingen dat hij kernwapens en de massamoorden die ermee gepleegd konden worden als immoreel beschouwde. Carter besloot in 1978 om het ontwikkelen van de neutronenbom uit te stellen. Daarnaast werd in 1978 door de Verenigde Naties een speciale bijeenkomst over ontwapening georganiseerd in New York. Door deze bijeenkomst gingen veel vredesbewegingen zich weer bezighouden met de nucleaire kwestie.21

Ook in West-Europa kwam in deze periode de antinucleaire beweging weer tot leven. In Nederland bijvoorbeeld, kwam al vroeg een intense antinucleaire beweging op gang. Reeds in 1976 was het IKV tot de conclusie gekomen dat de Verenigde Staten, de Sovjet-Unie en de andere nucleaire machten niet aan het werken waren richting ontwapening, maar dat de wapenwedloop juist steeds meer aan het escaleren was. Het IKV had als ideaal om de gehele wereld van nucleaire wapens te ontdoen. Nederland was voor het IKV slechts de eerste fase van hun plan, er werd gehoopt dat Nederland de eerste stap zou zetten naar nucleaire ontwapening en dat vervolgens de rest van de wereld dan zou volgen. Vanaf 1977 omvatten de antinucleaire activiteiten van de meest prominente antinucleaire organisaties, de IKV, de Communistische Partij van Nederland (CPN) en Pax Christi, voornamelijk het organiseren en ondersteunen van anti-neutronenbom campagnes.22 In deze periode werd de campagne ‘Stop de Neutronenbom’ gevoerd. Hierbij werd een demonstratie met 50000 aanwezigen georganiseerd in 1978 en er werd een petitie met 1,2 miljoen handtekeningen aan de Tweede Kamer aangeboden.23

Het was echter een andere gebeurtenis die leidde tot een nog massalere vorm van

antinucleair protest in West-Europa. In de late jaren zeventig werd er door de Sovjet-Unie een aantal nucleaire SS20 raketten in Oost-Europa geplaatst. Als reactie hierop wilde de Verenigde Staten ook in West-Europa een serie kernwapens plaatsen. Vervolgens werd op 12 december 1979 door de NAVO de beslissing genomen dat er 572 middellangeafstandsraketten verspreid over België, Nederland, Italië, het Verenigd Koninkrijk en West-Duitsland geplaatst zouden moeten worden. Een beslissing die ook wel bekend staat als het NAVO-dubbelbesluit. De Amerikaanse raketten zouden in Europa geplaatst moeten worden voor het geval dat de onderhandelingen tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie op niets zouden uitlopen. Een groot gedeelte van de bevolking in de West-Europese was niet blij met deze beslissing. Er werden grootschalige antinucleaire campagnes gevoerd om de plaatsing van de raketten te voorkomen. Door historicus Walter Laqueur werd dit verzet tegen kernwapens in West-Europa ‘hollanditis’ genoemd, dit was omdat het antinucleaire protest zich

21 Wittner, Toward Nuclear Abolition, 21, 25-30. 22 Van Diepen, Hollanditis, 88-99.

(12)

volgens hem verspreidde als een virus.24 Ook noemde hij dit verschijnsel niet per toeval ‘hollanditis’, de beslissing van de NAVO bracht met name in Nederland erg veel protest teweeg. En de activisten konden hier veelal rekenen op instemming van politici. Nederland bevond zich door deze maatregel in een moeilijke positie, aan de ene kant wilde het land een loyaal lid van de NAVO blijven, maar aan de andere kant was er een wijdverspreide oppositie tegen de plaatsing van nieuwe wapens. Er werd daarom besloten om de onderhandelingen met de Sovjet-Unie af the wachten en de beslissing twee jaar later pas te maken. Uiteindelijk werd de beslissing daarna wederom uitgesteld en pas in

november 1985 werd de beslissing genomen om de raketten te laten plaatsen. Echter, door het eerdergenoemde Intermediate Nuclear Forces (INF) verdrag uit 1987 zijn de wapens nooit in Nederland geplaatst.25

Ook in andere delen van de wereld vond in de tweede helft van de jaren zeventig een

heropleving van ontwapeningsbewegingen plaats. Dit was echter niet altijd in dezelfde vorm als in de Verenigde Staten en West-Europa. In Australië bijvoorbeeld, vond een grootschalige campagne plaats tegen uraniummijnen. Australië is een natuurlijk uraniumrijk land en vredesactivisten maakten zich tegen het einde van de jaren zeventig steeds meer zorgen over de mijnen die radioactieve vervuiling van het milieu veroorzaakte en de nucleaire wapens die met het uranium gebouwd werden. Er werden in deze periode daarom herhaaldelijk demonstraties georganiseerd om de uraniummijnen te sluiten.26 Ook in andere landen als Nieuw-Zeeland, de gebieden rondom Oceanië en Japan waren bij de aanvang van de jaren tachtig sterke antinucleaire bewegingen aanwezig. In de communistische landen begonnen ook op kleine schaal wat antinucleaire activiteiten plaats te vinden. In andere gebieden bleven de nucleaire ontwapeningsbewegingen wat zwakker. In Latijns-Amerika, het Midden-Oosten en Afrika waren wel wat antinucleaire sentimenten en groepen aanwezig, maar dit bleef zeer beperkt.27

Het einde van de jaren zeventig was een periode waarin veel angst en onvrede aanwezig was in Westerse landen. Dit werd niet alleen veroorzaakt door het ongenoegen tegenover kernwapens, maar ook door andere zaken als bijvoorbeeld de hoge werkeloosheidscijfers. In dit klimaat verkregen de antinucleaire bewegingen aan het einde van de jaren zeventig wederom een groeiende publieke instemming. De antinucleaire bewegingen die in de jaren zestig naar de achtergrond waren

verdwenen werden opnieuw tot leven gewekt en daarnaast gingen veel activisten hun aandacht opnieuw op kernwapens richten na het einde van de Vietnamoorlog in 1975. Dit antinucleaire protest werd door activisten beschouwd als een bloedserieuze zaak. Nucleaire wapens werden gezien

24 Van Dijk, ‘A mass psychosis,’ 381-382. 25 Ibidem, 382-383.

26 Wittner, Toward Nuclear Abolition, 23-24. 27 Ibidem, 32-36.

(13)

als een ernstige kwestie die het leven of de dood konden betekenen voor grote groepen mensen.28 In reactie hierop mobiliseerde zich een enorme verscheidenheid aan protestgroepen en -organisaties aan het einde van de jaren zeventig. Daarnaast waren er veel andere sociale bewegingen die zich bezig gingen houden met antinucleair verzet. Dit waren bijvoorbeeld religieuze groeperingen, dokters, leraren, wetenschappers, milieuactivisten en feministen. Ook binnen de politiek waren er politici, partijen en coalities die tegen de verdere verspreiding en productie van nucleaire wapens waren. In Nederland waren er bijvoorbeeld binnen het PvdA veel politici en leden die zich actief bezighielden met antinucleair verzet en samenwerkten met antinucleaire bewegingen.29

1.2 Vrouwen besluiten te ‘vechten’ voor vrede.

In de tweede helft van de jaren zeventig begonnen, naast de reguliere gemengde vredes- en

protestbewegingen ook steeds meer vrouwenvredesbewegingen op te komen. De activistes die zich hierbij aansloten hielden zich actief bezig met het kernwapenprobleem. Verschillende soorten van protest werden uitgevoerd door vrouwenvredesbewegingen over de hele wereld. De opkomst van een aantal prominente vrouwenvredesbewegingen en activistes zal in de komende paragraaf besproken worden.

Het vrouwenvredesactivisme had vanaf het begin een sterke internationale dimensie. De vrouwenvredesbeweging die het meest prominent aanwezig was in het internationale

kernwapendebat was de in 1915 opgerichte Women’s International League for Peace and Freedom (WILPF). Dit was een grote organisatie die een belangrijke rol speelde bij het mobiliseren van vrouwelijke pacifisten in de jaren 1975-1980. De WILPF was een overkoepelende internationale organisatie had nationale secties in tientallen landen. Net zoals veel andere vredesbewegingen was de WILPF tot 1975 druk bezig met het protesteren tegen de Vietnamoorlog, in de jaren daarna richtte de organisatie zich meer op nucleaire ontwapening en het vinden van meer voorstanders voor de antinucleaire beweging. De WILPF werkte in deze periode nauw samen met de Verenigde Naties en probeerde ook om support te vinden voor de eerdergenoemde ontwapeningsbijeenkomsten van de Verenigde Naties. De WILPF bracht door haar bezigheden veel verschillende vrouwen uit

uiteenlopende landen en milieus bij elkaar.30

Naast de WILPF bestond er een aantal aanzienlijke nationale bewegingen. De meeste van deze organisaties hielden zich bezig met het protesteren tegen kernwapens in zowel binnen- als buitenland. In de Verenigde Staten was er bijvoorbeeld Women Strike for Peace, een

vrouwenvredesbeweging opgericht in 1961. Deze organisatie hield zich bezig met het stopleggen van 28 Van Diepen, Hollanditis, 83-84.

29 Ibidem, 70-73.

(14)

de wapenwedloop tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie, maar ook met nucleaire

ontwapening in het algemeen. Aan het einde van de jaren zeventig hield Women Strike for Peace zich bijvoorbeeld bezig met het leggen van druk op China om de nucleaire testen daar stop te zetten. Hun doel was om een algeheel verbod op het testen van kernwapens te bereiken.31 Ook was er het Canadese Voice of Women (VOW), deze organisatie ging zich, na de Vietnamoorlog, met name bezighouden met het protesteren tegen nucleaire wapens. Canadese activistes richtten zich vooral tegen de maak, promotie en verkoop van Canadese reactors in het buitenland.32

Ook in Nederland bestond een aantal vrouwenvredesbewegingen die zich met het

internationale kernwapendebat bezighielden. De Nederlandse vrouwenvredesorganisatie ‘Vrouwen voor Vrede’ (VVV) was zo’n beweging. Dit was de Nederlandse variant van het in 1976 opgerichte Vrouwen voor Vrede door Aline Boccardo in Zwitserland. Er bestonden al langere tijd contacten tussen Boccardo en een aantal Nederlandse vrouwen voor de Nederlandse VVV werd opgericht. Na een demonstratie tegen kernwapens in het voorjaar van 1979 bij de militaire basis in Soesterberg, waarbij een groepje Nederlandse vrouwen met een spandoek liep waarop stond ‘Vrouwen voor Vrede’, werden deze vrouwen door Boccardo gestimuleerd om ook in Nederland een

vrouwenvredesbeweging op te richten.33 De Nederlandse vrouwen besloten hier gehoor aan te geven en hiermee was in 1979 de Nederlandse afdeling van de VVV geboren. Vervolgens werd in augustus 1979 een demonstratie in Den Haag georganiseerd door een aantal vrouwen van de VVV.

Verschillende kranten kondigde deze demonstratie aan en het NRC handelsblad gebruikte hierbij de kop: ‘Vrouwen voor Vrede gaan demonstreren in Den Haag.’34 Hiermee had de organisatie zich in 1979 definitief in Nederland gevestigd. Het voornaamste doel van Boccardo en de VVV was om vrouwen te overtuigen dat kernwapens uitgebannen moesten worden en dat dit door actief protest bereikt kon worden.35 Vlak na de oprichting van de Nederlandse VVV werd er een aantal landelijke werkgroepen opgezet die zich met specifieke thema’s bezighielden. De Nederlandse VVV groeide explosief in de jaren na de oprichting en daarom was er al snel behoefte aan meer structuur binnen de beweging. Op 12 juni 1982 werd daarom een zogenaamde ‘struktuurdag’ gehouden. Hierbij werd de beweging opgedeeld in regionale afdelingen, belangrijke beslissingen werden vanaf dit moment door de landelijke coördinatiegroep genomen.36

Daarnaast werd in het jaar 1979 ook de werkgroep Vrouwen Tegen Kernwapens (VTK)

31 Ibidem, 26. 32 Ibidem, 31.

33 K. van Drimmelen, ‘Hoe het begon…’ in: T. Kokkeler et al, Vrouwen voor Vrede, omdat we

mede-verantwoordelijk zijn (Amstelveen 1986) 6-9, aldaar 6-7.

34 ’Vrouwen voor Vrede gaan demonstreren in Den Haag’, NRC Handelsblad (27-07-1979) Geraadpleegd op Delpher op 20-06-2018, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000027288:mpeg21:a0052

35 Van Drimmelen, ‘Hoe het begon…’, 6-7.

36 Kennisinstituut Atria Amsterdam, Archief Vrouwen Voor Vrede, inv.nr. 11, Brochure korte geschiedenis Vrouwen voor Vrede (1984).

(15)

opgericht door een aantal vrouwen uit verschillende bewegingen. Deze vrouwen kwamen uit bewegingen als bijvoorbeeld de Pax Christi, religieuze bewegingen, maar ook feministische

organisaties. VTK was een vrouwenvredesbeweging waarin vrouwen samenwerkten om informatie over kernwapens onder Nederlandse vrouwen te verspreiden. Hun belangrijkste doel was om vrouwen bewust te maken van de dreiging die kernwapens vormden. Zij deden een oproep aan alle vrouwen die het kernwapenprobleem wel erkenden, maar er niet actief mee bezig waren. Na de oprichting van de VTK op 19 november, werd op 6 december 1979 de eerste protestactie door de beweging georganiseerd. Dit was een stille tocht naar het Binnenhof in Den Haag waarmee de vrouwen van VTK probeerden om de plaatsing van Amerikaanse kernraketten in Nederland te voorkomen. Er waren duizenden vrouwen aanwezig bij deze actie en er werd tevens een petitie aangeboden aan de Nederlandse regering. De vrouwen gaven in deze petitie aan dat ‘de maat vol was’ en dat er niet meer kernwapens geproduceerd en geplaatst dienden te worden.37

Tenslotte was er het Internationaal Vrouwenverbond voor Vrede en Vrijheid (IVVV), dit was de Nederlandse afdeling van de WILPF. Deze Nederlandse afdeling was al aan het begin van de Eerste Wereldoorlog opgericht. Hiermee was de IVVV, samen met de Algemeene Nederlandsche Vrouwen Vredebond (ANVV), de eerste Nederlandse organisatie die pacifisme en feminisme combineerde in haar ideologie. Hoe deze ideologie er precies uitzag zal in de laatste paragraaf van dit hoofdstuk ter sprake komen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden zowel de IVVV als de ANVV ontmanteld.38 Echter, op een bijeenkomst van de WILPF die van 27 tot 29 november 1981 plaatsvond in Amsterdam ontstond door een groepje Nederlandse vrouwen het idee om de Nederlandse sectie van de WILPF opnieuw op te richten. Deze heroprichting vond uiteindelijk plaats in 1984.39

Verder was er een aantal feministische vredesactivistes die een leidende rol speelden bij het protest tegen nucleaire wapens. De Australische arts Helen Caldicott (b. 1938) was zo’n persoon. Zij speelde een vooraanstaande rol bij het antinucleaire activisme in Australië en later ook in de

Verenigde Staten toen zij daar aan het einde van de jaren zeventig naar toe verhuisde. Daar richtte zij in 1980 Women’s Action for Nuclear Disarmament (WAND) op. Daarnaast reisde ze veel rond om in allerlei steden en landen toespraken te houden over ontwapening en andere zaken die met

antinucleair protest te maken hadden. Ook in Nederland werd haar werk erg bewonderd en zij bezocht de Nederlandse vrouwenvredesbewegingen in de jaren tachtig regelmatig.40 Caldicott wist veel vrouwen te inspireren en aan te sporen om zich met antinucleair protest bezig te houden.41 In Nederland was Sienie Strikwerda (1921-2013) een erg belangrijk persoon bij het antinucleaire 37 Archief Vrouwen Tegen Kernwapens (VTK), inv.nr. 1, Folder Vrouwen Tegen Kernwapens (1980). 38 L. Mossink, De levenbrengsters : over vrouwen, vrede, feminisme en politiek in Nederland 1914-1940 (Amsterdam 1995) 9-10.

39 S. Delhaas, ‘Vredescongres van vrouwen’, Hervormd Nederland (1986) 1-4.

40 Archief Vrouwen Tegen Kernwapens (VTK), inv.nr. 129, Brochure Vrouwen Tegen Kernwapens (1980). 41 Wittner, Toward Nuclear Abolition, 29, 172.

(16)

vredesactivisme. Zij had een leidende rol bij de eerdergenoemde stille tocht van de VTK naar het Binnenhof en zij was aan het begin van de jaren tachtig de voorzitster van het Komitee Kruisraketten Nee. Deze landelijke protestorganisatie was verantwoordelijk voor de organisatie van een enorme demonstratie op het Malieveld in Den Haag in 1983.42

1.3 Feminisme en pacifisme: een logische combinatie?

In de vorige paragraaf is zichtbaar geworden dat er naast de vele vredes- en protestorganisaties die actief waren vanaf het einde van de jaren zeventig, er ook veel verschillende

vrouwenvredesbewegingen bestonden die zich bezighielden met het protesteren tegen nucleaire wapens. Polls uit deze jaren laten dan ook zien dat in meerdere landen vrouwen meer geneigd waren om de politieke overwegingen van de antinucleaire beweging te steunen dan mannen.43 Het bestaan van deze vredesbewegingen die samengesteld waren uit exclusief vrouwen is opvallend en roept een aantal vragen op. Waarom gingen vrouwen zich überhaupt als vrouw organiseren tegen nucleaire wapens? Waarom sloten zij zich niet aan bij andere vredes- en protestbewegingen? En tenslotte: wat is deze link tussen het feminisme en het pacifisme? Waren vrouwenvredesbewegingen primair feministisch of pacifistisch? Al deze vragen zullen in deze paragraaf beantwoord worden.

Een ontwikkeling die een zeer belangrijke factor was bij de opkomst van antinucleair protest door vrouwenvredesbewegingen was het ontstaan van de tweede feministische golf. Deze

heropleving van feministisch gedachtegoed vond plaats tussen de jaren 1960 en 1980. In deze periode werd de vanzelfsprekende rol van de vrouw als echtgenote door vrouwen zelf in twijfel getrokken. Een belangrijke oorzaak van de tweede feministische golf was de ontevredenheid die vrouwen ervaarden over hun maatschappelijke positie. Zij hadden het gevoel een passief bestaan te hebben, terwijl de man het voor het kiezen had. Vrouwen hadden het idee dat zij niet over hun eigen lot konden beschikken. Het in 1967 gepubliceerde artikel ‘Het onbehagen van de vrouw’ van Joke Kool-Smit (1933-1981) vormde de aanleiding voor vrouwen om zich in feministische bewegingen te organiseren. In dit artikel werd door Kool-Smit haar onvrede en frustraties over de positie van de vrouw in de maatschappij waarin zij leefde geuit. De publicatie van ‘Het onbehagen van de vrouw’ wordt samen met de oprichting van de Man-Vrouw-Maatschappij (MVM) in 1968 vrijwel altijd aangeduid als het begin van de tweede feministische golf in Nederland.44

Vervolgens ontstond een periode waarin vrouwen diepgaande debatten voerden die gingen over de betekenis van het vrouw-zijn, het onderdrukkende patriarchale systeem en hoe de positie van 42 Archief Vrouwen Tegen Kernwapens (VTK), inv.nr. 1, Evaluatie stille tocht (1979); Van Diepen, Hollanditis, 203.

43 Wittner, Toward Nuclear Abolition, 229.

(17)

de vrouw verbeterd zou kunnen worden. Vrouwen realiseerden zich, door de publicatie van artikelen als bijvoorbeeld dat van Joke Kool-Smit, dat er allerlei zaken mis waren met de huidige samenleving. Dit vond niet alleen plaats in Nederland, maar in de meeste westerse landen. In de Verenigde Staten werd er door Betty Friedan (1921-2006) over de problematische situatie van de vrouw geschreven. Het feit dat er ook daadwerkelijk gepubliceerd werd over de kwesties die vrouwen dwarszaten zorgde ervoor dat de problemen als gerechtvaardigd beschouwd werden. Als iedereen deze gevoelens van onvrede ervaarde dan moest er wel echt iets mis zijn.45 Veel vrouwen besloten daarom om in actie te komen om hun maatschappelijke positie te verbeteren. Hierbij werd stap voor stap gewerkt aan het creëren van bewustwording over de ondergeschikte positie van de vrouw en aan de verbetering ervan. De vrouwenbeweging was echter sterk gedecentraliseerd en er bestonden grote

meningsverschillen tussen verschillende vrouwen over uiteenlopende zaken. Dit ging bijvoorbeeld over in hoeverre er een inmenging van politieke standpunten plaats zou moeten vinden en hoe het activisme aangepakt zou moeten worden. In Nederland waren de Dolle Mina’s een goed voorbeeld van een radicalere beweging die de aandacht op zich vestigde door het uitvoeren van erg

controversiële acties als bijvoorbeeld het bezetten van het alleen voor mannen toegankelijke Nyenrode instituut.46

Een ander onderwerp waar tijdens de tweede feministische golf door vrouwen regelmatig over gediscussieerd werd was de dreiging van de nucleaire wapens. Vanaf ongeveer 1975 begon dit een steeds belangrijkere kwestie op de feministische agenda te worden en steeds meer vrouwen gingen zich, zoals in de vorige paragraaf is gebleken, actief met het kernwapendebat bezighouden.47 In deze periode gingen veel activistes zich bezighouden met een vraag die aan het begin van deze paragraaf ook gesteld is. Waarom zouden zij zich als vrouw tegen de nucleaire dreiging mobiliseren? Uit gepubliceerde documenten uit deze periode komen verschillende vaak genoemde redenen hiervoor naar boven. Ten eerste werd de politiek en met name de beslissingen rondom oorlog gezien als een door mannen gedomineerde kwestie waar vrouwen geen invloed op hadden. De activistes vonden dat juist in een tijd waarin beslissingen genomen moesten worden die het leven of de dood voor de gehele de mensheid konden betekenen, vrouwen ook invloed zouden moeten hebben op het kernwapenbeleid. Dit argument komt sterkt terug in de brochures van Vrouwen tegen Kernwapens waarin vrouwen worden opgeroepen om hun stem te laten horen. Hierin stond bijvoorbeeld: ‘Wij kunnen nauwelijks meebeslissen, maar moeten wel bereid zijn om ons te laten vernietigen.’48

Daarnaast werd door activistes beargumenteerd dat de mannen die zich bezighielden met

45 Ibidem, 52-55.

46 D. Hellema, Nederland en de jaren zeventig (Amsterdam 2012) 59-60. 47 Harvey, American Anti-Nuclear Activism, 68-69.

48 Archief Vrouwen Tegen Kernwapens (VTK), inv.nr. 1, Brochure VTK:’ Waarom als vrouwen een werkgroep?’ (1979).

(18)

het kernwapenbeleid geen voedend, moederlijk instinct hadden zoals vrouwen dat wel hadden. Vaak werd het argument gebruikt dat zij zich als moeders zorgen maakten om de gezondheid en het welzijn van hun kinderen en de toekomstige generaties. Dit argument gaf vrouwen een zekere legitimiteit om zich met het kernwapendebat bezig te houden. Feministen suggereerden dat vanwege dit moederlijke, vredelievende instinct vrouwen meer invloed op zaken als het kernwapenbeleid zouden moeten uitoefenen. Sommige feministen beargumenteerden zelfs dat vrouwen van nature pacifistisch waren. De loop van de geschiedenis zou in hun ogen daarom een vreedzame wending nemen als vrouwen aan de macht zouden zijn en konden meebeslissen over het kernwapenbeleid.49

Bij de vredesactivistes was dezelfde afkeer tegenover nucleaire wapens aanwezig als bij veel mannen in protestbewegingen. Het is dan ook opvallend dat veel feministische activistes zich liever aansloten bij vrouwenvredesbewegingen in plaats van de reguliere, gemengde bewegingen. Hiervoor waren verschillende redenen. Ten eerste gaven veel vredesactivistes aan zich bij gemengde

vredesbewegingen minder op hun gemak te voelen, omdat er binnen deze bewegingen weinig ruimte was om al hun beweegredenen te bespreken. Vaak voelden vrouwen zich niet serieus genomen door mannen. Daarnaast voerden vrouwen die bij gemengde bewegingen zaten meestal ondersteunende taken op de achtergrond uit. Vrouwen hadden het idee dat het voor hen vrijwel onmogelijk was om een prominente positie binnen deze bewegingen te verkrijgen. Bovendien was voor de

vrouwenvredesbewegingen de samenhang die zij zagen tussen feminisme en het protest tegen kernwapens de grondslag van hun organisatie. Deze samenhang kwam bij gemengde

vredesbewegingen niet aan bod.50 De meeste leden van vrouwenvredesbewegingen stonden er wel voor open om regelmatig samen te werken met gemengde vredesbewegingen om zo een groter publiek te bereiken.51

De eerdergenoemde samenhang tussen feminisme en pacifisme was voor het opkomende vrouwenvredesactivisme erg belangrijk. Er waren rondom de jaren zeventig en tachtig veel feministen die geloofden dat het pacifisme in zekere zin onafscheidelijk van het feminisme was. Vredeshistoricus Jo Vellacott stelde bijvoorbeeld in 1988: ‘pacifism was not only a logical development from feminism, but an integral part of it.’52 Sommigen geloofden in de pacifistische natuur van de vrouw, maar anderen gingen op zoek naar historisch bewijs voor de aanwezigheid van een zekere samenhang tussen pacifisme en feminisme. Daarom werden hierover vanaf het einde van de jaren zeventig veel onderzoeken gedaan en veel gedebatteerd. Zo werd bijvoorbeeld in 1982 een conferentie

georganiseerd door VTK en VVV waarbij over de relaties tussen feminisme en de

49 H. Schenk, Vrouwen en oorlog, vert. C. Brouwer (Baarn 1984) 13-14. 50 Ibidem, 144-147.

51 Archief Vrouwen Voor Vrede, inv.nr. 23, Verslag van het werkcongres voor de Nederlandse vrouwenvredesbewegingen (24-04-1982).

(19)

vrouwenvredesbeweging gediscussieerd werd.53 Historicus Marijke Mossink suggereerde in haar proefschrift over vrouwenvredesbewegingen uit 1995 dat deze interesse in de geschiedenis van het feminisme en pacifisme wellicht verklaard kan worden door de wil van de feministen om van oorlog en vrede opnieuw een vrouwenkwestie te maken. In de periode 1914-1940 werd voor het eerst veel gediscussieerd en gepubliceerd over de link tussen feminisme en pacifisme door vredesactivistes. Voor de heruitvinding van de link tussen pacifisme en feminisme werd door veel activistes in de jaren zeventig en tachtig dan ook teruggegrepen naar deze periode.54

Historicus Harriet Alonso, die zelf in de jaren tachtig actief was in vrouwenvredesbewegingen, beschrijft in haar boek Peace as a women’s issue wat deze link volgens haar precies is en hoe dit historisch ontwikkeld is. Zij stelt dat historisch gezien het gedachtegoed achter feministisch vredesactivisme gebaseerd is op de link die feministen rondom 1920 al zagen tussen

geïnstitutionaliseerd geweld en het geweld tegen vrouwen. Feminisme en pacifisme zijn beiden stromingen die het gebruik van geweld afkeuren en waren daarom in de ogen van de

vrouwenvredesactivisten onlosmakelijk met elkaar verbonden.55 Dit idee is ook sterk terug te zien bij het gedachtegoed van de Britse feminist, pacifist en één van de oprichters van de WILPF, Helena Swanwick (1864-1939). Swanwick beargumenteerde in haar werken dat de onderdrukking van vrouwen en de verheerlijking van oorlog gebaseerd zijn op hetzelfde principe; het gebruik van geweld. Het gebruik van geweld is volgens haar diepgeworteld in het patriarchale systeem. Het door mannen gedomineerde systeem waarin het leger een belangrijke rol speelt werd door haar daarom aangewezen als de oorzaak van de onderdrukking van vrouwen en andere groepen.56 Vanaf het einde van de jaren zeventig werd dit idee weer erg belangrijk en ook steeds verder uitgebreid. Steeds meer andere vormen van geweld werden ook vergeleken met het geweld tegen vrouwen. Dit was sterk zichtbaar bij het boek van Alonso waarin vooral de vergelijking met slavernij een belangrijke rol speelde. Echter, de vergelijking tussen geweld tegen vrouwen en het gebruik van nucleaire wapens bleef voor de vrouwenvredesbewegingen het belangrijkst in deze periode.57

Oorlog werd door de vredesactivistes die in het principe dat Swanwick benoemde geloofden gezien als de meest diepgewortelde en fundamentele uiting van het patriarchale systeem. Het gebruik van nucleaire wapens was voor hen een teken dat het gebruik van geweld steeds meer aan het escaleren was. Het doel van feministische activistes was daarom om oorlog en het gebruik van nucleaire wapens te stoppen zodat het gehele patriarchale systeem in verval zou raken. Feminisme was in de ogen van Swanwick per definitie pacifistisch, omdat feminisme het systeem dat zorgt voor 53 S. Strikwerda, ’Woord vooraf’ in: H. Schenk, Vrouwen en Oorlog vert. C. Brouwer (Baarn 1984) 7-12, aldaar 8. 54 Mossink, De levenbrengsters, 43-45.

55 H. Hyman Alonso, Peace as a women's issue: A History of the U.S. Movement for World Peace and Women's

Rights (Syracuse 1993) 8.

56 Cortright, Peace, 256-257.

(20)

de voortduring van onderdrukking van vrouwen en de voortduring van institutioneel geweld, als bijvoorbeeld oorlog, wil doorbreken. Pacifisme en feminisme streden in haar ogen tegen hetzelfde principe en hebben ook hetzelfde uiteindelijke doel; het verheffen van morele kracht over het gebruik van fysiek geweld. En deze strijd tegen oorlog was daarom voor haar onafscheidelijk van het

feminisme. Via deze redenatie was het antinucleaire protest dus ook een manier om de onderdrukking van vrouwen stop te zetten.58

Tenslotte moet de laatste vraag die aan het begin van deze paragraaf gesteld is nog

beantwoord worden. Wat was er dan belangrijker voor de vrouwenvredesbewegingen, het feminisme of het pacifisme? Het is lastig om op deze vraag een concreet antwoord te geven. Het is belangrijk om te benadrukken dat de feministische activistes geen eensgezind collectief vormden. Er waren veel onderlinge meningsverschillen. Sommige radicale vrouwenvredesbewegingen richtten zich tegen patriarchaal geweld en de onderdrukking van vrouwen in het algemeen, terwijl anderen zich exclusief op het protest tegen kernwapens richtten en de link met het feminisme bijna kwijtraakten. Daarnaast waren er ook nog talloze andere onderwerpen waar vredesactivistes zich in deze tijd zorgen om maakten. De aantasting van het milieu en de verstoring van ecologische systemen waren ook kwesties waar veel activistes zich intensief mee bezig hielden. Er was binnen veel

vrouwenvredesbewegingen de ruimte voor de individuele activistes om hun persoonlijke ideeën te bespreken en hierover te discussiëren. Binnen deze bewegingen kwamen feministen met zeer diverse achtergronden en gedachten samen. Echter, door deze grote mate van individuele expressie vonden er ook veel botsingen en onenigheden plaats binnen vrouwenvredesbewegingen en tussen de bewegingen onderling.59

In dit hoofdstuk is zichtbaar geworden dat tussen het einde van de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig niet alleen de vele gemengde antinucleaire organisaties een enorme instroom van nieuwe leden kregen, maar ook de vrouwenvredesbewegingen. Deze verschillende vrouwenvredesbewegingen gingen zich vanaf de tweede helft van de jaren zeventig actief bezighouden met vredesactivisme, vrouwenemancipatie en andere gerelateerde zaken. Aan het begin van de jaren tachtig was een diverse gemeenschap van vrouwen ontstaan die toegewijd waren aan het bereiken van vrede en het brengen van een einde aan de onderdrukking van vrouwen.60 Het is opvallend dat desondanks de grote meningsverschillen er toch in grote mate op nationaal en internationaal niveau werd samengewerkt door vredesactivistes. In het volgende hoofdstuk zal besproken worden hoe deze samenwerking eruitzag en in hoeverre er in deze periode een internationaal netwerk van vrouwenvredesbewegingen ontstond.

58 Cortright, Peace, 256-257.

59 Harvey, American Anti-Nuclear Activism, 72-76, 91-92. 60 Ibidem, 71.

(21)
(22)

Hoofdstuk 2: De internationale dimensie van het vrouwenvredesactivisme.

De Nederlandse vrouwenvredesbewegingen en hun internationale netwerk 1979-1987.

2.1 De Nederlandse vrouwenvredesbewegingen en de opbouw van internationale contacten aan het begin van de jaren tachtig.

Zoals in het vorige hoofdstuk naar voren is gekomen waren er veel meningsverschillen tussen activistes. Kyle Harvey beargumenteerd in zijn boek zelfs dat het vormen van een feministische coalitie zo moeilijk was dat het bijna onmogelijk was.61 Toch was er absoluut sprake van contacten tussen vrouwenvredesactivistes uit verschillende landen. In hoeverre klopt de stelling van Harvey met de werkelijkheid? In het komende hoofdstuk zal besproken worden hoe de internationale contacten van de Nederlandse vrouwenvredesbewegingen er daadwerkelijk uitzagen.

De Nederlandse vrouwenvredesbewegingen hadden vanaf de oprichting van de Vrouwen Tegen Kernwapens in 1979 regelmatig met elkaar samengewerkt. Zij steunden elkaars campagnes en waren aanwezig bij elkaars acties en demonstraties. Rond het jaar 1983 was er een hecht

samenwerkingsverband gevormd tussen VTK en VVV. In het archief van de VVV werd deze samenwerking aangeduid als een ‘interne vertegenwoordiging over en weer.’62 Er werd door een aantal Nederlandse activistes ook wel wat vragen gesteld over de noodzakelijkheid van het bestaan van twee vrouwenvredesbewegingen in Nederland. De samenwerking werd zo hecht dat er in 1983 en 1984 meerdere malen werd overlegd over een eventuele fusie, maar uiteindelijk werd dit afgeblazen omdat de activistes het niet eens konden worden over de locatie van de gezamenlijke organisatie.63 De vrouwenvredesbewegingen bleven daarom naast elkaar bestaan. Het is belangrijk om te benadrukken dat er ook wel degelijk verschillen aanwezig tussen waren de bewegingen. De VVV had plaatselijke en themagerichte groepen met een overkoepelende organisatie, terwijl de VTK niet per se een beweging was, maar eerder een landelijk samenwerkingsverband van vrouwen uit verschillende andere vrouwen-, vredes- en politieke organisaties. Alle vrouwen die lid waren van de VTK vertegenwoordigden daarnaast dus ook een andere organisatie. De VVV maakte in feite een deel uit van de VTK.64

Vanaf de oprichting van de zowel de VVV en de VTK in 1979 werden beide bewegingen met enige regelmaat benaderd door buitenlandse vrouwenvredesbewegingen en activistes. De VVV en de VTK hielden zich echter in de eerste jaren na hun oprichting vooral bezig met de politieke situatie in

61 Harvey, American Anti-Nuclear Activism, 70.

62 Archief Vrouwen Voor Vrede, inv.nr. 11, Notulen discussie over de relatie tussen VTK en VVV (november 1983).

63 Archief Vrouwen Tegen Kernwapens (VTK), inv.nr. 3, Notulen werkgroepvergadering (26-03-1983).

64 Archief Vrouwen Voor Vrede, inv.nr. 10, Notulen bespreking tussen de werkgroep Overheid en Politiek van VVV en VTK (11-02-1982).

(23)

Nederland. Sonja van der Gaast (1928-2018), de voorzitter van de VTK in deze periode, schreef in 1979 in een brief aan het CDA dat Nederland een voorbeeldfunctie zou kunnen hebben voor andere landen. In de praktijk betekende dit dat de vrouwenvredesbewegingen zich vooral bezighielden met het overtuigen van de Nederlandse publieke opinie om op deze manier de Nederlandse politiek te kunnen beïnvloeden. Als Nederland vervolgens zou weigeren om kernwapens op hun grondgebied te laten plaatsen, dan zouden andere landen hierna kunnen volgen. De vicieuze cirkel van nucleaire escalatie zou volgens Sonja van der Gaast dan doorbroken zijn.65 Er bestond desondanks wel een interesse in buitenlandse acties en buitenlandse vrouwenvredesbewegingen onder Nederlandse activistes. Dit wordt zichtbaar uit vergaderingen waarbij bijvoorbeeld ook over het Greenham Common’s vredeskamp of over bijeenkomsten van de WILPF gepraat werd.66

Op het gebied van internationale contacten werd er veel samengewerkt tussen de VVV en de VTK. Ondanks de focus op de politieke situatie in Nederland in de beginjaren van de Nederlandse vrouwenvredesbewegingen werden er in deze periode ook al internationale contacten onderhouden. De vrouw die rond deze tijd in grote mate verantwoordelijk was voor de contacten met buitenlandse vrouwenvredesbewegingen, en met name de WILPF, was Carlota Lopes da Silva. Zij was lid van de VTK, van de WILPF en zij werkte veel samen met een aantal leden de VVV. Begin jaren tachtig werd bij de VVV een werkgroep genaamd ‘Vrouwenvredesbewegingen en Internationale Kontakten’ opgericht en hier werkte zij ook veel mee samen. Binnen de Nederlandse vrouwenvredesbewegingen was Carlota Lopes da Silva de aangewezen persoon voor vragen over de WILPF en andere buitenlandse contacten. Zij had een groot persoonlijk netwerk onderhield met name veel contacten met

Amerikaanse leden van de WILPF.67 Ook riep zij andere Nederlandse activistes op om zich meer bezig te houden met de internationale contacten. Zo stelde zij bij een vergadering van de VTK op 16 februari 1983 dat zij vond dat de internationale contacten beter benut konden worden. Ook uitte ze op deze vergadering de wil om de Nederlandse afdeling van de WILPF her op te richten.68

Naarmate de jaren voorbijgingen leek de interesse van de Nederlandse vrouwenvredesbewegingen in het onderhouden van contact met buitenlandse

vrouwenvredesbewegingen en activistes toe te nemen. In 1982 werd bijvoorbeeld een werkcongres georganiseerd waarbij VVV en VTK overleg pleegden over hun doelstellingen en strategieën. Ook was de toegevoegde waarde van het hebben van internationale contacten een belangrijk punt op dit congres. Uit het verslag van deze bijeenkomst blijkt dat de Nederlandse activistes hadden

geconcludeerd dat het belangrijk was om contacten met buitenlandse vrouwenvredesbewegingen te

65 Archief Vrouwen Tegen Kernwapens (VTK), inv.nr. 1, Brief aan CDA Kamerleden (14-11-1979). 66 Archief Vrouwen Tegen Kernwapens (VTK), inv.nr. 3, Notulen werkgroepvergadering (26-03-1983).

67 Archief Vrouwen Tegen Kernwapens (VTK), inv.nr. 1, Brochure: ‘Bestaat er een organisatie in Vrouwen tegen Kernwapens?’ (1980)

(24)

houden. Hiervoor werd in het verslag een aantal redenen geformuleerd. Ten eerste dachten de Nederlandse activistes dat gezamenlijk optreden tegen kernwapens ervoor zou zorgen dat de publieke opinie effectiever zou kunnen worden overtuigd. Daarnaast dachten zij dat Nederlandse vrouwen extra gestimuleerd zouden worden om tot actie over te gaan wanneer zij zagen dat vrouwen in andere landen zich inzetten voor hetzelfde doel. Tenslotte dachten de activistes dat het handig zou zijn om informatie en ervaringen uit te wisselen tussen verschillende vrouwenvredesbewegingen en dit zou ook mogelijkheden bieden om gezamenlijk acties te kunnen ondernemen.69

Bij het leggen van contacten tussen Nederlandse en buitenlandse

vrouwenvredesbewegingen speelde de WILPF een grote rol. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat de WILPF ervoor zorgde dat er bij de eerdergenoemde fakkeltocht die op 26 november 1981

georganiseerd werd door VTK in Den Haag ook buitenlandse vrouwen aanwezig waren. Daarnaast werd er een WILPF-conferentie gehouden in Amsterdam van 27 tot 29 november 1981 welke voortkwam uit een samenwerkingsverband tussen de WILPF, de VTK en VVV. De conferentie was bijeengeroepen door de WILPF, maar werd grotendeels georganiseerd door de VTK en VVV. De WILPF zorgde hierbij voor de financiën. Op deze conferentie waren maar liefst 500 vrouwen uit 25

verschillende landen aanwezig. Hiermee werden 112 nationale en internationale organisaties vertegenwoordigd. Op de conferentie werd besproken hoe de bewapeningswedloop gestopt zou kunnen worden en hoe er gezorgd kon worden voor een periode van ontspanning. De activistes die aanwezig waren kwamen uit allerlei verschillende milieus, groeperingen en landen. Hiermee bood deze conferentie de kans voor Nederlandse vrouwen om met vrouwen van over de hele wereld te spreken. Door een aantal leden van VVV en VTK werd een verslag van de conferentie uitgegeven getiteld Vrouwen van Europa in aktie voor vrede. Uit dit verslag blijkt dat ondanks de aanwezigheid van zeer verschillende meningen en een aantal stevige discussies, de conferentie door de

Nederlandse vrouwen als een groot succes beschouwd werd. Dit was omdat het hen duidelijk was geworden dat er ook in andere landen veel vrouwen bereid waren om zich actief in te zetten voor ontwapening en vrede. Op de conferentie werden ongeveer honderd voorstellen voor actie opgesteld. Voorzitster van het organisatiecomité en oprichtster van de VVV, Adrienne van Melle (1931-2007), stelde in Women of Europe in Action for Peace dat zij hoopte dat de conferentie een stimulans zou zijn voor het uitvoeren van acties in eigen land.70

Deze conferentie was geen buitengewone gebeurtenis. Er werden in de periode rondom het einde van jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig veel evenementen en conferenties georganiseerd door vrouwenvredesbewegingen in binnen- en buitenland waarbij Nederlandse

69 Archief Vrouwen voor Vrede, inv.nr. 23, Verslag van het werkcongres voor de Nederlandse vrouwenvredesbewegingen (24-04-1982).

70 Organisatie Commissie WILPF conferentie 27-29 november 1981, Vrouwen van Europa in aktie voor vrede, voorwoord 4-5.

(25)

activistes de kans kregen om buitenlandse activistes te ontmoeten. Er waren veel bijeenkomsten en vergaderingen van de WILPF, vaak werden deze evenementen in samenwerking met nationale vrouwenvredesbewegingen georganiseerd zoals ook het geval was met de conferentie in Amsterdam. Op 31 juli tot 6 augustus 1983 bijvoorbeeld, werd in Zweden een grootschalig congres van de WILPF georganiseerd waarbij Carlota Lopes da Silva met een aantal Nederlandse vredesactivistes aanwezig was.71 Daarnaast waren er een paar Nederlandse activistes die reizen maakten naar bijvoorbeeld een paar Europese landen of de Verenigde Staten. Hierbij bezochten zij meestal verschillende

vrouwenvredesbewegingen en acties.72 Ook was er een aantal buitenlandse activistes die de Nederlandse vrouwenvredesbewegingen regelmatig bezochten. De eerdergenoemde invloedrijke activiste en arts Helen Caldicott maakte bijvoorbeeld rondreizen door de Verenigde Staten en Europa waarbij zij overal vrouwen probeerden te inspireren om tot actie over te gaan. Op 17 oktober 1981 sprak zij in Nederland voor de vrouwen van VTK. Bij dit evenement waren ongeveer 350 vrouwen aanwezig. Naderhand was er ruimte voor discussie, er waren zoveel vrouwen op dit evenement afgekomen dat de discussie gedeeltelijk in de gang moest plaats vinden.73 Ook bestond er onder de Nederlandse vrouwen veel interesse voor de acties en demonstraties die door vredesactivistes in het buitenland gevoerd werden. Door de WILPF werd bijvoorbeeld in 1983 een demonstratie in Brussel georganiseerd in het kader van de ‘Stop the Arms Race’ (STAR) campagne. Hierbij waren meerdere Nederlandse vrouwen aanwezig. Daarnaast werden de Nederlandse vrouwenvredesbewegingen af en toe benaderd door buitenlandse vrouwenvredesbewegingen en gevraagd om steun bij hun acties. In de archieven zijn echter geen aanwijzingen te vinden dat Nederlandse vrouwen in groten getale aanwezig waren bij buitenlandse acties en conferenties. Vaak was er wel de wil om heen te gaan bij vrouwen, maar zij gaven aan dat zij niet de tijd en het geld hadden om de reizen naar buitenlandse acties te ondernemen.74

Het contact met buitenlandse vrouwenvredesbewegingen werd in de periode tussen 1979 en 1983 slechts door enkele vrouwen geregeld en hierbij waren deze vrouwen vaak afhankelijk van hun persoonlijke netwerk. Het aangaan en onderhouden van internationale contacten was in de

beginjaren nog geen prioriteit voor de Nederlandse vrouwenvredesbewegingen. Carlota Lopes da Silva stelde zelfs in een vergadering van de VTK in 1984: ‘Twee jaar geleden was er nog een duidelijke afwijzing om internationale contacten aan te gaan, maar nu is de Nederlandse afdeling van de WILPF opgericht en kan er een stabiele samenwerking tussen de WILPF en de VTK plaatsvinden.75 Er werden

71 Archief Vrouwen Tegen Kernwapens (VTK), inv.nr. 172, Kaart vanuit een conferentie in Zweden aan VTK (1983).

72 Archief Vrouwen Tegen Kernwapens (VTK), inv.nr. 23, Correspondentie tussen activistes over toekomstige reizen naar Zweden en Engeland (1983).

73 Archief Vrouwen Tegen Kernwapens (VTK), inv.nr. 2, Notulen werkgroepvergadering (oktober 1981). 74 Archief Vrouwen Tegen Kernwapens (VTK), inv.nr. 3, Notulen werkgroepvergadering (26-03-1983). 75 Archief Vrouwen Tegen Kernwapens (VTK), inv.nr. 4, Notulen werkgroepvergadering (14-11-1984).

(26)

in de periode 1979-1983 internationale contacten gelegd, maar er waren weinig concrete plannen over wat de Nederlandse vrouwenvredesbewegingen met deze contacten wilden bereiken. Tijdens het eerdergenoemde werkcongres werden wel wat strategieën vastgesteld, maar in de praktijk was hier weinig van terug te zien. Ook waren er duidelijke meningsverschillen over het belang van internationale contacten. Carlota Lopes da Silva benadrukte in vergaderingen van de VTK het belang van internationale contacten keer op keer. Daarnaast deed zij in 1983 meerdere verzoeken tot het in kaart brengen van de buitenlandse contacten van VTK.76 Ook waren er vrouwen die niet enthousiast waren over het aangaan van internationale contacten en die zich liever met Nederland bezighielden. Zo werd er bijvoorbeeld na afloop van de fakkeltocht op 26 november 1981 geklaagd door een aantal leden van de VTK dat er teveel Engelssprekende vrouwen aanwezig waren.77

2.2 De toenemende interesse van Nederlandse vredesactivistes in de samenwerking met buitenlandse vrouwenvredesbewegingen.

In de vorige paragraaf is zichtbaar geworden hoe er, ondanks de terughoudendheid van de Nederlandse vrouwenvredesbewegingen, contacten ontstonden met buitenlandse activistes. Toch waren de Nederlandse vrouwenvredesbewegingen in de praktijk voornamelijk bezig met de acties in eigen land. Zoals eerder al genoemd waren er enkele Nederlandse vrouwen die actief waren op internationaal gebied, maar het grootste gedeelte van de Nederlandse activistes hield zich, zeker in de eerste helft van de jaren tachtig, vooral bezig met de situatie in Nederland.

In de vorige paragraaf werd door de brief van Sonja van der Gaast zichtbaar dat dit kwam, omdat de Nederlandse activistes dachten dat Nederland een voorbeeldfunctie voor andere landen zou kunnen hebben. Ook onder andere Nederlandse vredesbewegingen bestond dit idee. De reden waarom de Nederlandse activisten dachten dat zij de Nederlandse politiek konden beïnvloeden kan voor een groot gedeelte verklaard worden door de aarzelende reactie van het Nederlandse

parlement op het NAVO-dubbelbesluit. Door het Nederlandse parlement werd meerdere malen besloten om de beslissing over het plaatsen van de Amerikaanse raketten in Nederland voorlopig uit te stellen. Hierdoor bestond onder de vredesbewegingen de hoop dat de Nederlandse overheid door middel van grootschalige protestacties en campagnes overgehaald kon worden om de Amerikaanse wapens nooit te laten plaatsen. Al in hoofdstuk 1 is ter sprake gekomen dat het in 1979 genomen dubbelbesluit veel antinucleair protest in West-Europa en met name Nederland had teweeggebracht. In 1981 en in 1983 vonden demonstraties plaats in Amsterdam en Den Haag, respectievelijk, waarbij

76 Archief Vrouwen Tegen Kernwapens (VTK), inv.nr. 3, Notulen werkgroepvergadering (26-03-1983); Archief Vrouwen Tegen Kernwapens (VTK), inv.nr. 3, Notulen werkgroepvergadering (08-06-1983).

77 Archief Vrouwen Tegen Kernwapens (VTK), inv.nr. 15, Nabeschouwing fakkeltocht van het secretariaat van VTK (november 1981).

(27)

honderdduizenden mensen aanwezig waren. Echter, in 1984 was Nederland nog het enige land van de aangewezen NAVO-landen dat de wapens nog niet geplaatst had en rond deze tijd lieten de Nederlandse vredesbewegingen daarom langzaamaan de hoop varen dat Nederland de kernwapens niet zou laten plaatsen en dat hierna andere landen zouden kunnen volgen.78

Vanaf ongeveer 1983 gingen de Nederlandse vrouwenvredesbewegingen zich meer bezighouden met hun internationale contacten. In het geval van VTK wordt uit de

bestuursvergaderingen zichtbaar dat dit vooral gebeurde op aandringen van Carlota Lopes da Silva. Zij onderhield bijvoorbeeld veel contacten met buitenlandse vredesactivistes als bijvoorbeeld de

vrouwen van het vredeskamp Comiso in Italië en zij bracht tijdens vergaderingen de Nederlandse vredesactivistes op de hoogte van belangrijke gebeurtenissen met betrekking tot het

vrouwenvredesactivisme in het buitenland.79 Er werd in deze periode bij vergaderingen van VTK met steeds frequenter gesproken over het omgaan met internationale contacten. Zo werden er op een vergadering in april 1984 vragen gesteld over de mogelijkheden van het tonen van internationale solidariteit toen er een aantal vredesactivistes bij het vrouwenvredeskamp in Comiso gearresteerd werden. Hierop besloot een aantal Nederlandse activistes om zich te verzamelen bij de Italiaanse ambassade in Den Haag om zo hun steun aan het vrouwenvredeskamp in Comiso te betuigen.80 Ook werd er steeds meer overlegd over een mogelijke heroprichting van de Nederlandse afdeling van de WILPF en de vraag of er op het gebied van internationale contacten nog intensiever met de

werkgroep ‘Vrouwenvredesbewegingen en Internationale Kontakten’ van VVV samengewerkt moest worden.81

Uit de uiteindelijke heroprichting van de Nederlandse afdeling van de WILPF in 1984 is op te maken dat er onder Nederlandse activistes meer belangstelling bestond naar internationale

contacten. Carlota Lopes da Silva had al een aantal keer tijdens vergaderingen van de VTK genoemd dat zij graag de Nederlandse afdeling van de WILPF wilde heroprichten. Dit idee was bij haar al ontstaan tijdens de WILPF-conferentie in Amsterdam in 1981. Vanaf 1981 waren er steeds meer Nederlandse activistes die ad hoc voor de WILPF gingen werken tot er in 1984 genoeg animo was om de Nederlandse afdeling van de WILPF, oftewel het Internationaal Vrouwenverbond voor Vrede en Vrijheid (IVVV), daadwerkelijk op te richten. In september van dat jaar werd de Nederlandse afdeling heropgericht met dertig leden.82 Ook Adrienne van Melle en Sonja van der Gaast, voorzitsters van de VVV en VTK respectievelijk, werden lid van de Nederlandse afdeling van de WILPF.83 De voornaamste voordelen die een heroprichting van de Nederlandse afdeling de Nederlandse

78 Van Diepen, Hollanditis, 211-212.

79 Archief Vrouwen Tegen Kernwapens (VTK), inv.nr. 3, Notulen werkgroepvergadering (januari 1983). 80 Archief Vrouwen Tegen Kernwapens (VTK), inv.nr. 4, Notulen werkgroepvergadering (09-04-1984). 81 Archief Vrouwen Tegen Kernwapens (VTK), inv.nr. 4, Notulen werkgroepvergadering (16-02-1983). 82 Delhaas, ‘Vredescongres van vrouwen’, 1-4.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De verplichtingen voor hogedrempelbedrijven met betrekking tot het preventiebeleid voor zware ongevallen zijn opgenomen in artikel 10 van het samenwerkingsakkoord. De

Despite the aforementioned drawbacks, the variety of approaches and the high quality of the papers makes International Migrations in the Victorian Era a very in- teresting

(Cl 1419) heeft geen reële verschillen in lucht- en vochtvolume van de bouwvoor onder invloed van voorbewerking van de zode of van niet voorbewerken aangetoond, hoewel

Omdat bestaande bodemfysische data niet toepasbaar zijn voor verdichte bodems, is het – om de gevolgen van bodemverdichting op het watertransport door de bodem te kunnen verkennen –

 Het is wel aangeraden om na het onderzoek veel te drinken zodat deze stof uw lichaam zo snel mogelijk kan

1964-1972.. CORRESPONDENCE AND TELEGRAMS 2/7 Constituencies; 2/7/1 Correspondence regarding National Party Natal election matters concerning the Zoeloeland constituency 1964

BEWARING VAM GROENTE MEDEDELING

De gemeten lichtspreiding wordt vergeleken met de lichtspreiding van een Lambertiaanse diffusor (een materiaal met een lage transmissie, dat evenveel licht in alle richtingen