• No results found

Jongeren met gevoelens voor het zelfde geslacht, hun zelfwaardering en psychologische problematiek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jongeren met gevoelens voor het zelfde geslacht, hun zelfwaardering en psychologische problematiek"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Jongeren met Gevoelens voor Hetzelfde Geslacht, hun Zelfwaardering en Psychologische Problematiek

Daniël de Looze Studentnummer: 11371684 Universiteit van Amsterdam

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Amsterdam, juli 2017

(2)

Samenvatting

In dit onderzoek werd er gekeken naar de rol van zelfwaardering in de relatie tussen Same Sex Attraction (SSA) en psychologische problematiek in een steekproef van 1085 Nederlandse adolescenten (470 jongens en 650 meisjes, M leeftijd = 17.04). De studie focuste zich op de vraag of zelfwaardering in de relatie tussen SSA en psychologische problematiek een modererende- of een mediërende rol had. Uit de moderatieanalyse kwam naar voren dat er geen sprake was van een modererende rol voor zelfwaardering. Dit wil zeggen dat er niet kan worden geconcludeerd dat er alleen een relatie tussen SSA en psychologische problematiek bestaat, voor mensen met een lage zelfwaardering. Uit de mediatieanalyse bleek echter dat zelfwaardering de relatie tussen SSA en psychologische problematiek wel medieert: een hoge score op SSA hangt samen met een lage score op zelfwaardering en een lage score op

zelfwaardering hangt samen met een hoge score op psychologische problematiek. Deze resultaten laten zien dat er voor een afname in psychologische problematiek onder jongeren met gevoelens voor hetzelfde geslacht, naar de mate van zelfwaardering moet worden gekeken.

Trefwoorden: seksuele minderheidsjongeren, zelfwaardering, psychologische problematiek

(3)

Jongeren met Gevoelens voor Hetzelfde Geslacht, hun Zelfwaardering en Psychologische Problematiek

Seksuele minderheidsjongeren zijn jongeren die zichzelf al dan niet identificeren als homoseksueel, lesbisch of biseksueel (HLB), maar in ieder geval gevoelens hebben voor mensen van hetzelfde geslacht. Deze jongeren blijken vaker psychologische problemen te hebben dan jongeren die deze gevoelens niet hebben (Zie voor een overzicht: King et al., 2008; Collier, van Beusekom, Bos, & Sandfort, 2013). Zo rapporteren seksuele

minderheidsjongeren in vergelijking met heteroseksuele jongeren meer suïcidale gedachten en pogingen, meer automutilatie, meer depressieve gevoelens en een verminderd zelfvertrouwen (Russell & Joyner, 2001). Daarnaast blijkt uit een studie van Wilson et al. (2017) dat seksuele minderheidsjongeren meer externaliserend probleemgedrag vertonen en relatief meer

vertegenwoordigd zijn in de criminaliteit. Dit resulteert erin dat jongeren met gevoelens voor hetzelfde geslacht vaker en voor langere tijd in (jeugd)gevangenissen verblijven dan jongeren zonder deze gevoelens. Tot slot laat onderzoek van McKirnan en Peterson (1989) zien dat seksuele minderheidsjongeren hoger scoren op middelenmisbruik (zoals het gebruik van alcohol en drugs) dan heteroseksuele jongeren. Dergelijke bevindingen zijn zowel gevonden in Nederlandse (Bos, Sandfort, De Bruyn, & Hakvoort, 2008) als in internationale,

bijvoorbeeld Amerikaanse, studies (Russell & Joyner, 2001) en in zowel cross-sectionele (King et al., 2008) als in longitudinale studies (Money & Russo, 1979; la Roi, Kretschmer, Dijkstra, Veenstra, & Oldehinkel, 2016).

Een belangrijke theorie die een verklaring geeft voor het feit dat seksuele

minderheidsjongeren meer psychologische problematiek ervaren dan heteroseksuele jongeren, is de minderheidsstress theorie (Meyer, 1995; 2003). Deze theorie veronderstelt dat seksuele minderheden in een meer stressvolle sociale omgeving verkeren omdat zij een

(4)

een gemiddeld heteroseksueel persoon. Volgens Meyer spelen vier HLB-specifieke stressoren hierbij een belangrijke rol: (1) Ervaringen met negatieve sociale situaties vanwege de

seksualiteit, zoals discriminatie en afwijzing; (2) verwachtingen van dergelijke negatieve sociale situaties en de waakzaamheid die dit vereist; (3) het verbergen van de seksuele oriëntatie en (4) geïnternaliseerde homonegativiteit. Met geïnternaliseerde homonegativiteit wordt bedoeld dat seksuele minderheden homo-negatieve opvattingen uit de maatschappij internaliseren en dus op zichzelf gaan betrekken. Meyer veronderstelt dat deze vier stressoren kunnen leiden tot stress, wat weer kan leiden tot psychologische problemen.

Meerdere studies hebben bewijs gevonden voor de minderheidsstress theorie (Berlan, Corliss, Field, Goodman, & Austin, 2010; van Beusekom, Baams, Bos, Overbeek, &

Sandfort, 2016; Rivers & Noret, 2008; Birkett, Espelage, & Koenig, 2009; Kuyper &

Fokkema, 2011). Zo blijkt uit deze studies dat jongeren met gevoelens voor hetzelfde geslacht vaker worden gepest en worden buitengesloten door leeftijdgenoten dan jongeren zonder deze gevoelens. In overeenstemming met de minderheidsstress theorie bleek dat dergelijke

negatieve ervaringen met leeftijdgenoten de relatie tussen gevoelens voor hetzelfde geslacht en psychologische problematiek te verklaren (Almeida, Johnson, Corliss, Molnar, & Azrael, 2009; Fergusson, Horwood, & Beautrais, 1999; Mustanski, Garofalo, & Emerson, 2010; King et al., 2008). Psychologische problematiek liep in deze onderzoeken uiteen van bijvoorbeeld meer depressieve symptomen tot aan suïcidale gedachten. Australisch onderzoek van Lea, de Wit en Reynolds (2014) wees uit dat ook de andere HLB-specifieke stressoren,

geïnternaliseerde homonegativiteit en de verwachtingen en ervaringen van negatieve sociale situaties, samenhangen met problematiek en leverde daarmee bewijs voor de

minderheidsstress theorie. De HLB-specifieke stressoren blijken dus een verband te hebben met het gegeven dat seksuele minderheidsjongeren minderheidsstress, en dus meer

(5)

minder psychologisch welbevinden en het gebruik van alcohol en drugs. In een studie van Van Bergen, Bos, van Lisdonk, Keuzenkamp, and Sandfort (2013) werd er gekeken naar slachtofferschap van pesten als HLB-specifieke stressor. Hieruit bleek dat er onder seksuele minderheidsjongeren een verband bestaat tussen slachtofferschap van pesten en suïcidale gedachten en pogingen.

Volgens de minderheidsstress theorie zijn de vier HLB-specifieke stressoren niet direct gelinkt aan psychologische stress, maar spelen factoren als veerkracht of

zelfwaardering een belangrijke rol (Meyer, 2015). Het feit dat ieder individu over een verschillende mate van veerkracht of zelfwaardering beschikt, vormt wellicht een verklaring voor het feit dat seksuele minderheidsjongeren in een verschillende mate psychologische stress ervaren (Savin-Williams, 2009). De mate van zelfwaardering zou met andere woorden een rol kunnen spelen in het verband tussen ‘Same Sex Attraction’ (SSA) en psychologische problematiek.

Het zou allereerst zo kunnen zijn dat SSA samenhangt met de mate van zelfwaardering en dat de mate van zelfwaardering samenhangt met psychologische problematiek. Er zou in dit geval een relatie bestaan tussen SSA en psychologische problematiek, vanwege een lage zelfwaardering. Dit zou betekenen dat zelfwaardering een verklarende variabele is in de relatie tussen SSA en psychologische problematiek (i.e., mediatie variabele). Studies onder adolescenten laten inderdaad zien dat SSA samenhangt met een lagere zelfwaardering

(Huebner, Rebchook, & Kegeles, 2004; Diaz, Ayala, Bein, Henne, & Marin, 2001; Szymanski & Gupta, 2009). Uit andere studies onder jongeren in het algemeen (waarbij seksualiteit niet werd gemeten) bleek er een samenhang te bestaan tussen een lage zelfwaardering en

internaliserende problematiek (Asarnow, Carlson, & Guthrie, 1987). Het zou om die reden zo kunnen zijn dat SSA samenhangt met psychologische problematiek, vanwege een lage mate van zelfwaardering. Tot op heden zijn er echter geen studies onder adolescenten die

(6)

onderzochten of zelfwaardering de relatie tussen SSA en psychologische problematiek verklaard. Om die reden zal in de huidige studie worden onderzocht of een lage mate van zelfwaardering verklaard waarom SSA jongeren meer psychologische problematiek rapporteren.

Het zou echter ook het geval kunnen zijn dat de mate van zelfwaardering geen onderdeel is van het verband tussen SSA en psychologische problematiek, maar dat de mate van zelfwaardering van invloed is op het verband tussen SSA en psychologische

problematiek. Dit zou betekenen dat SSA samenhangt met meer psychologische

problematiek, alleen voor mensen met een lage zelfwaardering. Op deze manier vormt de mate van zelfwaardering een beschermende factor (i.e., moderator variabele) in de relatie tussen SSA en psychologische problematiek. Dit wil zeggen dat een hoge zelfwaardering je zou kunnen ‘beschermen’ tegen psychologische problematiek.

Dit buffer-effect van zelfwaardering werd in de studie van Grossman en Kerner (1998) onderzocht. Hierin kwam naar voren dat de mate van zelfwaardering onder homoseksuele- en lesbische jongeren van invloed is op de relatie tussen stressoren en psychologische

problematiek. Dit wil zeggen dat stressoren enkel samenhangen met psychologische problematiek, wanneer iemand beschikt over een lage zelfwaardering.

Ook in andere studies, waarbij andere minderheidsgroeperingen zijn onderzocht, is er gekeken naar de mate van zelfwaardering als beschermende factor. Onderzoek onder zwarte Amerikanen toonde aan dat ervaringen met discriminatie samenhangen met psychologische problemen, maar dat dit niet geldt voor de groep zwarte Amerikanen die hogere niveaus van eigenwaarde rapporteren (Fischer & Shaw, 1999). Uit een studie van Corning (2002) kwam naar voren dat gediscrimineerde, Europees-Amerikaanse vrouwen vrijwel alleen

psychologische problematiek ervoeren wanneer zij beschikten over een lage mate van zelfvertrouwen of zelfwaardering.

(7)

De huidige studie

Het huidige onderzoek is opgedeeld in drie hoofdvragen: (1) Is er een relatie tussen SSA en psychologische problematiek?

(2) Is er een verband tussen SSA en zelfwaardering en is er een verband tussen zelfwaardering en psychologische problematiek? (Mediatie-effect; zie Figuur 1) (3) Verschilt de relatie tussen SSA en psychologische problematiek voor mensen met

een hoge zelfwaardering en mensen met een lage zelfwaardering? (Moderatie-effect; zie Figuur 2)

Met betrekking tot hoofdvraag 1 wordt er verwacht dat een hoge score op SSA samenhangt met een hoge score op psychologische problematiek.

Met betrekking tot hoofdvraag 2 wordt er verwacht dat er een relatie bestaat tussen SSA en zelfwaardering, evenals een relatie tussen zelfwaardering en psychologische problematiek. Er wordt verwacht dat een hoge score op SSA samenhangt met lage score op zelfwaardering en dat deze lage score op zelfwaardering samenhangt met een hoge score op psychologische problematiek. Dit zou betekenen dat de relatie tussen SSA en psychologische problematiek wordt gemedieerd door zelfwaardering.

Met betrekking tot hoofdvraag 3 wordt er verwacht dat de mate van zelfwaardering van invloed is op de relatie tussen SSA en psychologische problematiek. Dit wil zeggen dat een hoge score op SSA samenhangt met een hoge score op psychologische problematiek, alleen voor mensen met een lage zelfwaardering.

Methode Respondenten

In totaal hebben er 1186 jongeren deelgenomen aan het onderzoek. Van deze jongeren hadden er 101 geen antwoord gegeven op vragen met betrekking tot SSA, zelfwaardering en psychologische problematiek. De definitieve steekproef bestond dus uit 1085 participanten

(8)

waarvan 470 jongens (43.3%) en 615 meisjes (56.7%). De gemiddelde leeftijd bleek 17.04 te zijn (SD = 1.48). In totaal rapporteerden 174 jongeren (16.0%) in een bepaalde mate

gevoelens te hebben voor mensen van hetzelfde geslacht. De overige 911 jongeren (84.0%) rapporteerden deze gevoelens niet te hebben. De deelnemende jongeren zijn afkomstig van verschillende scholen met verschillende niveaus van onderwijs. 235 jongeren (21.7%) volgenden een mbo-opleiding van niveau 1, niveau 2 of niveau 3. 176 jongeren (16.2%) volgden een mbo-niveau 4 opleiding en 674 jongeren (62.1%) waren afkomstig van de havo of het vwo. Verder bleken 954 jongeren (87.9%), waarbij er ook naar de achtergrond van de ouders werd gevraagd, een Nederlandse of andere westerse etniciteit te hebben. 131 jongeren (12.1%) rapporteerden een etniciteit te hebben die als niet-westers werd gezien. Tot slot bleken er 264 deelnemende jongeren (24.3%) religieus te zijn en waren 821 jongeren (75.7%) niet-religieus.

Procedure

531 scholen zijn per telefoon benaderd met de vraag of zij geïnteresseerd waren in het meewerken aan het onderzoek. Wanneer een school interesse had in het meewerken aan het onderzoek werden zij per mail verder geïnformeerd over het onderzoek. Voorafgaand aan de afname werden de jongeren geïnformeerd over het onderzoek en werd er onder andere verteld dat hun deelname vrijwillig en anoniem is. Wanneer de leerlingen mee wilden werken aan het onderzoek konden zij dit op het bijgeleverde toestemmingsformulier aangeven. Voor de vijftienjarige leerlingen was er hiernaast actieve toestemming van de ouders nodig. Hiervoor werden deze ouders tijdig per email geïnformeerd over de inhoud en de procedure van het onderzoek. In deze informatiebrief aan de ouders stond beschreven dat wanneer zij wilden dat hun kind meewerkte aan het onderzoek, zij een email naar het genoemde email adres konden sturen. In totaal mochten er 41 vijftienjarige leerlingen deelnemen van hun ouders/verzorgers. Geen van de leerlingen heeft het onderzoek zelf geweigerd.

(9)

Tijdens de afname stond de klas, om privacy te waarborgen, in examenopstelling en werd de papieren vragenlijst afzonderlijk door iedereen ingevuld. De beschreven procedure met betrekking tot de uitvoering van het onderzoek is voorgelegd en goedgekeurd door de Commissie Ethiek van de Universiteit van Amsterdam.

Instrumenten

Gevoelens voor hetzelfde geslacht. Om gevoelens voor hetzelfde geslacht (SSA) te meten werd er gebruik gemaakt van 1 item: “Heb je wel eens verliefdheidsgevoelens of seksuele gevoelens voor iemand van hetzelfde geslacht?” (1 = helemaal niet, 2 = een enkele keer, 3 = regelmatig, 4 = vaak, 5 = altijd). Dit item wordt vaker gebruikt in onderzoek naar seksuele minderheidsjongeren (Collier, van Beusekom, Bos, & Sandfort, 2013).

Zelfwaardering. Om zelfwaardering te meten werd er gebruik gemaakt van de subschaal “Positive perception of self” van de Resilience Scale for Adults (RSA) (Friborg, Hjemdal, Rosenvinge, & Martinussen, 2003). Deze subschaal bestaat uit 5 items die gemeten worden op een 5 punts-schaal. Een voorbeelditem uit deze vragenlijst is: “Ik geloof sterk in mijn mogelijkheden”. (1 = helemaal niet waar, 5 = helemaal waar). De Cronbachs alfa voor deze subschaal bleek .79 te zijn.

Psychologische problematiek. Om psychologische problematiek te meten is er gebruik gemaakt van de subschaal “Internalizing problems” van de Youth Self Report (YSR)

(Achenbach, 1991). Deze subschaal bestaat uit 32 items die gemeten worden op een 3 punts-schaal. Een voorbeelditem van deze subschaal is: “Ik voel me eenzaam.”

(1 = helemaal niet van toepassing, 2 = een beetje of soms van toepassing, 3 = duidelijk of vaak van toepassing). De Cronbachs alfa van deze subschaal bleek .91 te zijn.

Statistische analyses

Tijdens de descriptieve- en beschrijvende analyses, waarin onder andere de

(10)

de participanten onderverdeeld in ‘wel SSA’ en ‘geen SSA’. Jongeren die onder ‘wel SSA’ vallen hebben tijdens de afname aangegeven “een enkele keer”, “regelmatig”, “vaak” of “altijd” gevoelens voor hetzelfde geslacht te hebben. De overige jongeren die onder ‘geen SSA’ vallen hebben bij dit item “helemaal niet” ingevuld. Deze tweedeling in SSA wordt in onderzoek naar seksuele minderheidsjongeren veelvuldig toegepast (Bos, van Beusekom, & Sandfort, 2014). Tijdens de mediatie- en moderatieanalyse is deze tweedeling in SSA niet toegepast. Dit wil zeggen dat de variabele SSA tijdens het runnen van de mediatie- en moderatieanalyse is meegenomen als schaal.

Voorafgaand aan de mediatie- en moderatieanalyse is er bepaald op welke van de achtergrondvariabelen er sprake was van een significant verschil tussen de groepen ‘wel SSA’ en ‘geen SSA’. Om dit vast te stellen zijn er voor de achtergrondvariabelen ‘geslacht’,

‘etniciteit’, ‘religie’ en ‘opleiding’ chi-kwadraattoetsen uitgevoerd. Voor de

achtergrondvariabele ‘leeftijd’ is dit vastgesteld met behulp van een variantieanalyse (ANOVA).

De laatste stap met betrekking tot de descriptieve- en beschrijvende analyses betrof het in kaart brengen van de correlaties tussen de hoofdvariabelen SSA, zelfwaardering en

psychologische problematiek. Om deze correlaties weer te geven is er gebruik gemaakt van Pearson’s correlatiecoëfficiënt r. De correlaties zijn weergegeven voor de totale steekproef en voor jongens en meisjes apart.

Om vervolgens te toetsen of de veronderstelde relatie tussen SSA en psychologische problematiek wordt gemedieerd door zelfwaardering is er met behulp van bootstrapping, een mediatie-analyse uitgevoerd (Preacher & Hayes, 2004). Dat er gebruik wordt gemaakt van bootstrapping wil zeggen dat er random samples van de data worden gegenereerd (in de huidige analyse zijn dit 10,000 random samples). Op basis van deze random samples is er een 95%-betrouwbaarheidsinterval berekend voor het mediatie-effect. Een mediatie-effect is

(11)

significant wanneer het getal 0 niet in het betrouwbaarheidsinterval zit. Vervolgens is de effectgrootte van het mediatie-effect bepaald door gebruik te maken van kappa-kwadraat (κ2)

(Preacher & Kelley, 2011). Deze effecten kunnen worden gezien als klein, middel en groot als deze respectievelijk groter zijn dan .01, .09, en .25 zijn (Preacher & Kelley, 2011).

Om te toetsen of de veronderstelde relatie tussen SSA en psychologische problematiek wordt gemodereerd door zelfwaardering is er een bootstrapping moderatie-analyse uitgevoerd met behulp van SPSS (Preacher & Hayes, 2004).

Resultaten Descriptieve analyses

Descriptieve gegevens van de participanten op de achtergrondvariabelen. In tabel 1 zijn de descriptieve gegevens van de participanten weergegeven. Hierin is te zien dat meisjes significant vaker hebben aangegeven gevoelens voor hetzelfde geslacht te hebben dan

jongens: 20.3% van de meisjes versus 10.4% van de jongens. Daarnaast bleek dat religieuze jongeren significant minder vaak aangaven gevoelens voor hetzelfde geslacht te hebben dan niet-religieuze jongeren: 8.3% van de religieuze jongeren versus 18.5% van de niet-religieuze jongeren. Vanwege de significantie zijn de sociaal demografische variabelen ‘geslacht’ en ‘religie’ als covariaten meegenomen tijdens de mediatie- en moderatieanalyse. Op de overige sociaal demografische variabelen (leeftijd, etniciteit en opleidingsniveau) bleken de

participanten, wat betreft gevoelens voor hetzelfde geslacht, niet significant van elkaar te verschillen.

Gemiddelden en correlaties met betrekking tot SSA, zelfwaardering en

psychologisch welbevinden. In tabel 2 zijn de gemiddelden en standaard deviaties van de hoofdvariabelen SSA, zelfwaardering en psychologische problematiek weergegeven. Hierin is te zien dat meisjes niet alleen hoger scoren op SSA, maar ook op psychologische

(12)

correlaties tussen de hoofdvariabelen zijn in tabel 2 weergegeven. Zoals verwacht hangt een hoge score op SSA significant samen met meer psychologische problematiek. Daarnaast hangt een hoge score op SSA significant samen met een lage score op zelfwaardering en hangt een lage score op zelfwaardering significant samen met meer psychologische problematiek.

Zelfwaardering als mediator in de relatie tussen SSA en psychologische problematiek In tabel 3 zijn de resultaten van de mediatieanalyse weergegeven. De sociaal

demografische variabelen ‘geslacht’ en ‘religie’ zijn tijdens deze analyse, dankzij hun eerder besproken significantie, meegenomen als controlevariabelen. In tabel 3 is te zien dat het directe effect van SSA op zelfwaardering significant is. Zoals verwacht hangt een hogere score op SSA samen met een lagere score op zelfwaardering. Daarnaast bleek het verband tussen zelfwaardering en psychologische problematiek significant. Dit wil zeggen dat een lagere score op zelfwaardering samenhangt met een hogere score op psychologische problematiek. Verder bleek het directe- en het indirecte verband tussen SSA en

psychologische problematiek significant. Een hogere score op SSA blijkt samen te hangen met een hogere score op psychologische problematiek. Tot slot bleek het mediatie-effect significant te zijn (κ2 = .07, SE = .02, bootstrap 95%-betrouwbaarheidsinterval [.034, .100]). De effectgrootte van .07 (κ2) geeft aan dat het om een klein effect gaat. Omdat er naast dit mediatie-effect sprake bleek te zijn van een significant, direct verband tussen SSA en psychologische problematiek kan er worden geconcludeerd dat de relatie tussen SSA en psychologische problematiek niet volledig wordt gemedieerd door zelfwaardering, maar dat er sprake is van een partiële mediatie.

Zelfwaardering als moderator in de relatie tussen SSA en psychologische problematiek In tabel 4 zijn de resultaten van de moderatieanalyse, met psychologische

(13)

‘geslacht’ en ‘religie’ zijn tijdens de moderatieanalyse, door hun eerder besproken

significantie, meegenomen als controlevariabelen. In tabel 4 is te zien dat het effect van SSA op psychologische problematiek significant is, evenals het effect van zelfwaardering op psychologische problematiek. In de tabel is ook te zien dat het interactie-effect van SSA en zelfwaardering niet significant is (β = -.003, SE = .01, t = -.11, p = .91). Dit wil zeggen dat de relatie tussen SSA en psychologische problematiek niet afhankelijk is van de mate van zelfwaardering en dat er dus geen sprake is van een moderatie-effect.

Discussie

In de relatie tussen SSA en psychologische problematiek zou zelfwaardering een mediërend en een modererend effect kunnen hebben. Uit de resultaten blijkt dat enkel het mediatie-effect van zelfwaardering is aangetoond. Dit wil zeggen dat een hogere score op SSA samenhangt met een lagere zelfwaardering en dat deze lagere zelfwaardering

samenhangt met meer psychologische problematiek. Hiernaast blijkt uit de resultaten, dat de relatie tussen SSA en psychologische problematiek niet wordt gemodereerd door

zelfwaardering. Het is met andere woorden niet het geval dat iemand die hoog scoort op SSA, alleen psychologische problematiek ervaart wanneer hij of zij beschikt over een lage

zelfwaardering.

Het gegeven dat het hebben van gevoelens voor hetzelfde geslacht samenhangt met psychologische problematiek is in overeenstemming met de literatuur. King et al. (2008) voerden een meta-analyse uit met betrekking tot dit onderwerp en concludeerden eveneens dat psychologische problematiek meer voorkwam onder HLB-mensen.

Het feit dat er een mediatie-effect van zelfwaardering is aangetoond is in

overeenstemming met de literatuur. Allereerst toonden verschillende onderzoeken aan dat er een verband bestaat tussen SSA en zelfwaardering (Diaz, Ayala, Bein, Henne, & Marin, 2001; Huebner, Rebchook, & Kegeles, 2004; Szymanski & Gupta, 2009). In deze studies komt net

(14)

als in het huidige onderzoek naar voren dat mensen met gevoelens voor hetzelfde geslacht over een lagere mate van zelfwaardering beschikken. Ook de samenhang tussen een lage zelfwaardering en psychologische problematiek is in eerder onderzoek aangetoond (Asarnow et al., 1987). Wat het huidige onderzoek vernieuwend maakt is dat het totale mediatie-model, waarin SSA, zelfwaardering en psychologische problematiek een rol spelen, is aangetoond. Daarom kan nu geconcludeerd worden dat de al bekende relatie tussen SSA en

psychologische problematiek (King et al., 2008) gedeeltelijk via de mate van zelfwaardering loopt.

Deze bevinding kunnen we beschouwen vanuit de eerder genoemde

minderheidsstresstheorie van Meyer (1995; 2003). De veronderstelling dat seksuele minderheden in een meer stressvolle sociale omgeving verkeren omdat zij een minderheidsgroep vormen, past wellicht bij het aangetoonde mediatie-effect van

zelfwaardering. Het zou zo kunnen zijn dat seksuele minderheidsjongeren door de verhoogde stressvolle sociale omgeving waarin zij verkeren over een mindere zelfwaardering

beschikken. Alhoewel het effect van de door Meyer opgestelde vier HLB-specifieke

stressoren niet in de huidige studie is onderzocht, zouden die wellicht een verklaring kunnen vormen voor de lagere mate van zelfwaardering, wat kan leiden tot de aangetoonde,

verhoogde psychologische problematiek.

Omdat er sprake is van een partiële mediatie kan er echter niet geconcludeerd worden dat alleen de mate van zelfwaardering verantwoordelijk is voor de relatie tussen SSA en psychologische problematiek. Hatzenbuehler (2009) concludeerde in een studie onder seksuele minderheden dat ook factoren met betrekking tot interpersoonlijke relaties en cognitieve processen van invloed kunnen zijn op het verband tussen SSA en psychologische problematiek. Sociale isolatie en een gevoel van hopeloosheid zijn volgens Hatzenbuehler zaken die hierbij een rol spelen. In vervolgonderzoek onder seksuele minderheden zouden

(15)

naast zelfwaardering, ook interpersoonlijke relaties en cognitieve processen als mediërende variabele kunnen worden meegenomen. Op deze manier kan er worden onderzocht welke factoren er in meer of mindere mate bijdragen aan het verband tussen SSA en psychologische problematiek.

Het feit dat er geen moderator-effect van zelfwaardering werd aangetoond is niet in overeenstemming met de literatuur. In onder andere de studie van Grossman en Kerner (1998) werd de modererende rol van zelfwaardering wel aangetoond. Het verschil tussen dit

onderzoek en het huidige onderzoek zit hem in het feit dat in het onderzoek van Grossman en Kerner (1998) de steekproef alleen bestond uit seksuele minderheidsjongeren. Het was in dit onderzoek dan ook niet de mate van SSA die de verklarende variabele vormde, maar de mate van stressoren die seksuele minderheidsjongeren ondervonden (Meyer, 1995). In de studie van Grossman en Kerner (1998) kon worden aangetoond dat stressoren samenhangen met psychologische problematiek, alleen voor mensen met een lage zelfwaardering. Ook in studies waarbij er niet werd gekeken naar gevoelens voor hetzelfde geslacht, maar naar het verband tussen discriminatie en psychologische problematiek, zijn er moderator-effecten van

zelfwaardering aangetoond (Corning, 2002; Fischer & Shaw, 1999). Net als in de studie van Grossman en Kerner (1998) was er bij deze studies geen sprake van een random steekproef, maar participeerden er alleen mensen die een directe relatie hadden met het te onderzoeken verband. Dit wil zeggen dat er in het onderzoek van Fischer & Shaw (1999) alleen zwarte Amerikanen participeerden en in het onderzoek van Corning (2002) alleen Europees-Amerikaanse vrouwen.

Op basis van deze studies kan er verondersteld worden, dat er in de huidige studie wellicht wel een moderator-effect van zelfwaardering zou zijn aangetoond wanneer de

steekproef uitsluitend bestond uit seksuele minderheidsjongeren met een hoge zelfwaardering. Een steekproef met alleen maar hoge scores op zelfwaardering zou ervoor kunnen zorgen dat

(16)

er wel sprake is van een effect op het verband tussen SSA en psychologische problematiek. Op deze manier zou zelfwaardering een beschermende- en modererende rol kunnen hebben.

De omvang en samenstelling van de steekproef is een sterk punt van de huidige studie. Het feit dat er door het hele land veel verschillende soorten scholen zijn benaderd voor

deelname aan het onderzoek, had tot gevolg dat de steekproef groot en zeer divers was. De deelnemende jongeren hadden verschillende etnische- en religieuze achtergronden, waren afkomstig uit verschillende gebieden in Nederland en volgden uiteenlopende niveaus van onderwijs.

Het onderzoek had echter ook beperkingen. Allereerst was het design van de studie niet longitudinaal, maar cross-sectioneel. Dit heeft tot gevolg dat er van de deelnemende jongeren slechts met betrekking tot hun huidige situatie een beeld is gevormd over de mate van SSA, zelfwaardering en psychologische problematiek. Longitudinaal onderzoek toonde echter aan dat bijvoorbeeld depressieve symptomen bij SSA-jongeren in de leeftijd van 11 tot 22 jaar sterk kunnen veranderen (La Roi et al., 2016). Er is met andere woorden meer

longitudinaal onderzoek nodig om uitspraken te kunnen doen over hoe SSA, zelfwaardering en psychologische problematiek zich ontwikkelen.

Daarnaast werd het onderzoek uitgevoerd met behulp van zelfrapportage, waarbij SSA werd gemeten door een enkel item. Volgens Meyer (1995) is het geheimhouden van de

seksualiteit onder mensen met gevoelens voor hetzelfde geslacht veelvoorkomend. De kans is met andere woorden groot dat er onder de participanten SSA-jongeren zaten die tijdens het invullen van de vragenlijst niet eerlijk zijn geweest over hun eigen mate van SSA. In

vervolgonderzoek zou dit probleem wellicht verholpen kunnen worden door een andere vorm van onderzoek, zoals bijvoorbeeld het gebruik van interviews, toe te passen.

Een laatste beperking van de studie heeft betrekking op de werving van de scholen. Meerdere scholen die niet wilden deelnemen aan het onderzoek gaven hiervoor als reden het

(17)

onderwerp rondom homoseksualiteit te heftig te vinden. Veel scholen die wel wilden

deelnemen waren juist positief tegenover onderzoek rondom homoseksualiteit. Hierdoor zou het zo kunnen zijn dat de deelnemende scholen toleranter zijn tegenover homoseksualiteit dan de gemiddelde Nederlandse school. Wanneer dit het geval is zijn de resultaten rondom SSA en psychologische problematiek niet volledig generaliseerbaar naar alle scholen in Nederland.

Er kan worden geconcludeerd dat jongeren met gevoelens voor hetzelfde geslacht beschikken over een lagere zelfwaardering dan jongeren zonder deze gevoelens. Tegelijkertijd is aangetoond dat deze lagere zelfwaardering bijdraagt aan het ervaren van meer

psychologische problematiek.

Deze resultaten zijn van praktische betekenis omdat zij onderbouwing en richting kunnen geven aan de aanpak van de vaak ernstige psychologische problemen onder HLB-jongeren (King et al., 2008). Deze aanpak zou kunnen bestaan uit het bevorderen van zelfwaardering en het beperken van de invloed die SSA hierop heeft. Bij het concretiseren hiervan bieden de vier HLB-specifieke stressoren genoemd door Meyer (1995; 2003) een goede kapstok. Wanneer men er in de praktijk in slaagt de zelfwaardering onder seksuele minderheidsjongeren te verhogen zou dit voor een afname kunnen zorgen in onder andere de geïnternaliseerde homonegativiteit en in het geheim willen houden van de seksuele oriëntatie. Een afname van de invloed van deze HLB-specifieke stressoren, zou in theorie samenhangen met een afname in psychologische stress en problematiek (Meyer, 2003).

Het onder de aandacht brengen van deze problematiek en het opzetten van

vervolgonderzoek is zeer relevant. Vervolgonderzoek zou zich allereerst kunnen richten op het verder achterhalen van factoren die bijdragen aan een verminderde zelfwaardering onder jongeren met gevoelens voor hetzelfde geslacht. Daarnaast zouden vervolgstudies zich kunnen verdiepen in de vraag welke factoren er naast zelfwaardering nog meer bijdragen aan de relatie tussen SSA en psychologische problematiek. Meer kennis op dit gebied zou

(18)

uiteindelijk voor een afname van de psychologische problematiek onder seksuele minderheidsjongeren kunnen zorgen. Een laatste implicatie met betrekking tot

vervolgonderzoek richt zich op externaliserend probleemgedrag. Onderzoek van Wilson et al. (2017) toonde aan dat seksuele minderheidsjongeren oververtegenwoordigd zijn in de

criminaliteit. Of het in de huidige studie onderzochte verband tussen SSA, zelfwaardering en psychologische problematiek in dezelfde mate voor criminele, seksuele minderheidsjongeren geldt, zijn vraagstukken die in een vervolgstudie onderzocht kunnen worden.

Tot slot blijft het van groot belang dat bijvoorbeeld scholen een onderwerp als

homoseksualiteit hoog op de agenda hebben staan. Ondanks dat dit in Nederland een verplicht onderdeel van het lesprogramma is (“Verplichte aandacht voor seksualiteit en seksuele

diversiteit stap dichterbij.”, 2012) zal er op moeten worden toegezien dat dit daadwerkelijk wordt nageleefd en op welke manier dit gebeurd. Jeugdigen de kans geven om kennis te maken met het omgaan met- en waarderen van diversiteit in seksuele geaardheid, zou wellicht voor meer tolerantie kunnen zorgen. Dit zou een positief effect kunnen hebben op de

zelfwaardering van seksuele minderheidsjongeren en op de ontwikkeling van ieder kind in het algemeen.

(19)

This research examined the role of self-assessment in the relationship between feelings of Same Sex Attraction (SSA) and mental health in a sample of 1085 Dutch adolescents (470 boys and 650 girls; M age = 17.04). The main focus of the study was based on the question if self-assessment moderated or mediated the relationship between SSA and mental health. Moderation analysis showed that there was no moderating role for self-assessment. That means that it cannot be concluded that there is a relationship between SSA and mental health, only for those with low levels of self-assessment. Mediation analysis however, showed that self-assessment mediated the relationship between SSA and mental health: high levels of SSA are linked to low levels of self-assessment and low levels of self-assessment are linked to a poorer mental health. These findings show that for the improvement of poor mental health of those with feelings of same sex attraction, self-assessment plays a key role.

(20)

Literatuur

Achenbach, T. M. (1991). Child Behavior Checklist: Youth Self-report (YSR): University of Vermont.

Almeida, J., Johnson, R. M., Corliss, H. L., Molnar, B. E., & Azrael, D. (2009). Emotional distress among LGBT youth: The influence of perceived discrimination based on sexual orientation. Journal of youth and adolescence, 38(7), 1001-1014.

doi:10.1007/s10964-009-9397-9

Asarnow, J. R., Carlson, G. A., & Guthrie, D. (1987). Coping strategies, self-perceptions, hopelessness, and perceived family environments in depressed and suicidal children. Journal of consulting and clinical psychology, 55(3), 361.

doi: 10.1037/0022-006X.55.3.361

Van Bergen, D. D., Bos, H. M., van Lisdonk, J., Keuzenkamp, S., & Sandfort, T. G. (2013). Victimization and suicidality among Dutch lesbian, gay, and bisexual youths.

American Journal of public health, 103(1), 70-72. doi:10.2105/AJPH.2012.300797 Berlan, E. D., Corliss, H. L., Field, A. E., Goodman, E., & Austin, S. B. (2010). Sexual

orientation and bullying among adolescents in the growing up today study. Journal of Adolescent Health, 46(4), 366-371. doi: 10.1016/j.jadohealth.2009.10.015

van Beusekom, G., Baams, L., Bos, H. M., Overbeek, G., & Sandfort, T. G. (2016). Gender nonconformity, homophobic peer victimization, and mental health: How same-sex attraction and biological sex matter. The Journal of Sex Research, 53(1), 98-108. doi:10.1080/00224499.2014.993462

Birkett, M., Espelage, D. L., & Koenig, B. (2009). LGB and questioning students in schools: The moderating effects of homophobic bullying and school climate on negative outcomes. Journal of youth and adolescence, 38(7), 989-1000.

(21)

Bos, H., van Beusekom, G., & Sandfort, T. (2014). Sexual attraction and psychological adjustment in Dutch adolescents: Coping style as a mediator. Archives of sexual behavior, 43(8), 1579. doi:10.1007/s10508-014-0308-0

Bos, H. M., Sandfort, T. G., De Bruyn, E. H., & Hakvoort, E. M. (2008). Same-sex attraction, social relationships, psychosocial functioning, and school performance in early

adolescence. Developmental psychology, 44(1), 59. doi:10.1037/0012-1649.44.1.59 Collier, K. L., van Beusekom, G., Bos, H. M., & Sandfort, T. G. (2013). Sexual orientation

and gender identity/expression related peer victimization in adolescence: A systematic review of associated psychosocial and health outcomes. Journal of Sex Research, 50(3-4), 299-317. doi:10.1080/00224499.2012.750639

Corning, A. F. (2002). Self-esteem as a moderator between perceived discrimination and psychological distress among women. Journal of Counseling Psychology, 49(1), 117-126. doi:10.1037//0022-0167.49.1.117

Diaz, R. M., Ayala, G., Bein, E., Henne, J., & Marin, B. V. (2001). The impact of homophobia, poverty, and racism on the mental health of gay and bisexual Latino men: findings from 3 US cities. American Journal of public health, 91(6), 927. doi:10.2105/AJPH.91.6.927

Fergusson, D. M., Horwood, L. J., & Beautrais, A. L. (1999). Is sexual orientation related to mental health problems and suicidality in young people? Archives of general

psychiatry, 56(10), 876-880. doi:10.1001/archpsyc.56.10.876

Fischer, A. R., & Shaw, C. M. (1999). African Americans' mental health and perceptions of racist discrimination: The moderating effects of racial socialization experiences and self-esteem. Journal of Counseling Psychology, 46(3), 395.

doi:10.1037/0022-0167.46.3.395

(22)

for adult resilience: what are the central protective resources behind healthy

adjustment? International journal of methods in psychiatric research, 12(2), 65-76. doi:10.1002/mpr.143

Grossman, A. H., & Kerner, M. S. (1998). Self-esteem and supportiveness as predictors of emotional distress in gay male and lesbian youth. Journal of Homosexuality, 35(2), 25-39. doi: 10.1300/J082v35n02_02

Hatzenbuehler, M. L. (2009). How does sexual minority stigma “get under the skin”? A psychological mediation framework. Psychological bulletin, 135(5), 707.

doi:10.1037/a0016441

Huebner, D. M., Rebchook, G. M., & Kegeles, S. M. (2004). Experiences of harassment, discrimination, and physical violence among young gay and bisexual men. American Journal of public health, 94(7), 1200-1203. doi:10.2105/AJPH.94.7.1200

King, M., Semlyen, J., Tai, S. S., Killaspy, H., Osborn, D., Popelyuk, D., & Nazareth, I. (2008). A systematic review of mental disorder, suicide, and deliberate self-harm in lesbian, gay and bisexual people. BMC psychiatry, 8(1), 70.

doi:10.1186/1471-244X-8-70

Kuyper, L., & Fokkema, T. (2011). Minority stress and mental health among Dutch LGBs: examination of differences between sex and sexual orientation. Journal of Counseling Psychology, 58(2), 222. doi:10.1037/a0022688

la Roi, C., Kretschmer, T., Dijkstra, J. K., Veenstra, R., & Oldehinkel, A. J. (2016). Disparities in depressive symptoms between heterosexual and lesbian, gay, and bisexual youth in a Dutch cohort: the TRAILS Study. Journal of youth and adolescence, 45(3), 440-456. doi:10.1007/s10964-015-0403-0

(23)

adults in Australia: Associations with psychological distress, suicidality, and substance use. Archives of sexual behavior, 43(8), 1571-1578. doi:10.1007/s10508-014-0266-6 McKirnan, D. J., & Peterson, P. L. (1989). Alcohol and drug use among homosexual men and

women: Epidemiology and population characteristics. Addictive Behaviors, 14(5), 545-553. doi:10.1016/0306-4603(89)90075-0

Meyer, I. H. (1995). Minority stress and mental health in gay men. Journal of health and

social behavior, 38-56.

Meyer, I. H. (2003). Prejudice, social stress, and mental health in lesbian, gay, and bisexual populations: conceptual issues and research evidence. Psychological bulletin, 129(5), 674. doi:10.1037/0033-2909.129.5.674

Meyer, I. H. (2015). Resilience in the study of minority stress and health of sexual and gender minorities. Psychology of Sexual Orientation and Gender Diversity, 2(3), 209.

doi:10.1037/sgd0000132

Money, J., & Russo, A. J. (1979). Homosexual outcome of discordant gender identity/role in childhood: Longitudinal follow-up. Journal of Pediatric Psychology, 4(1), 29-41. doi: 10.1093/jpepsy/4.1.29

Mustanski, B. S., Garofalo, R., & Emerson, E. M. (2010). Mental health disorders,

psychological distress, and suicidality in a diverse sample of lesbian, gay, bisexual, and transgender youths. American Journal of public health, 100(12), 2426-2432. doi:10.2105/AJPH.2009.178319

Preacher, K. J., & Hayes, A. F. (2004). SPSS and SAS procedures for estimating indirect effects in simple mediation models. Behavior research methods, 36(4), 717-731. doi:10.3758/BF03206553

Preacher, K. J., & Kelley, K. (2011). Effect size measures for mediation models: quantitative strategies for communicating indirect effects. Psychological methods, 16(2), 93.

(24)

doi:10.1037/a0022658

Rivers, I., & Noret, N. (2008). Well-being among same-sex-and opposite-sex-attracted youth at school. School Psychology Review, 37(2), 174.

Russell, S. T., & Joyner, K. (2001). Adolescent sexual orientation and suicide risk: Evidence from a national study. American Journal of public health, 91(8), 1276-1281.

doi:10.2105/AJPH.91.8.1276

Savin-Williams, R. C. (2009). The new gay teenager. Londen: Harvard University Press. Szymanski, D. M., & Gupta, A. (2009). Examining the relationship between multiple

internalized oppressions and African American lesbian, gay, bisexual, and questioning persons' self-esteem and psychological distress. Journal of Counseling Psychology, 56(1), 110. doi:10.1037/a0013317

Verplichte aandacht voor seksualiteit en seksuele diversiteit stap dichterbij. (2012, 28 september). Geraadpleegd van https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/ 2012/09/28/verplicht-aandacht-voor-sekualiteit-en-diversiteit-stap-dichter-bij Wilson, B., Jordan, S. P., Meyer, I. H., Flores, A. R., Stemple, L., & Herman, J. L. (2017).

Disproportionality and Disparities among Sexual Minority Youth in Custody. Journal of youth and adolescence, 46(7), 1547-1561. doi:10.1007/s10964-017-0632-5

(25)

Bijlagen Bijlage 1. Tabellen

Tabel 1.

Descriptieve gegevens

Wel SSA Geen SSA Totaal Χ2 / F (p)

Geslacht 19.39 (< .001) Jongen 49 (28.2%) 421 (46.2%) 470 (43.3%) Meisje 125 (71.8%) 490 (56.7%) 615 (56.7%) Leeftijd 3.23 (.07) M 17.22 17.00 17.04 SD 1.64 1.44 1.48 Etniciteit 3.17 (.08) Westers 160 (92.0%) 794 (87.1%) 954 (87.9%) Niet-westers 14 (8.05%) 117 (12.8%) 131 (12.1%) Religie 15.38 (< .001) Wel religieus 22 (12.6%) 242 (26.6%) 264 (24.3%) Niet religieus 152 (87.4%) 669 (73.4%) 821 (75.7%) Opleiding .49 (.78) Mbo niveau 1,2,3 40 (23.0%) 195 (21.4%) 235 (21.7%) Mbo niveau 4 30 (17.2%) 146 (16.0%) 176 (16.2%) Havo/vwo 104 (59.8%) 570 (62.6%) 674 (62.1%)

(26)

Tabel 2.

Correlaties en gemiddelden van de hoofdvariabelen

M SD 1 2 3 Totaal 1. SSA 1.29 .80 - 2. Zelfwaardering 3.70 .59 -.14** - 3. Psychologische problematiek 1.37 .31 .24** -.56** - Jongens 1. SSA 1.24 .81 - 2. Zelfwaardering 3.88 .55 -.12** - 3. Psychologische problematiek 1.28 .25 .23** -.49** - Meisjes 1. SSA 1.33 .80 - 2. Zelfwaardering 3.56 .58 -.14** - 3. Psychologische problematiek 1.43 .33 .25** -.56** - **p < .01

(27)

Tabel 3.

Resultaten van de mediatieanalyse

B SE β t p

Zelfwaardering

Direct effect SSA -.09 .02 -.13 -4.40 < .001 Psychologische

problematiek

Direct effect SSA .06 .01 .16 6.64 < .001 Indirect effect SSA .09 .01 .23 8.01 < .001 Zelfwaardering -.27 .01 -.51 -20.10 < .001

(28)

Tabel 4.

Moderatieanalyse voor psychologische problematiek

B SE β t p

SSA .06 .01 .16 6.19 < .001

Zelfwaardering -.27 .01 -.51 -20.05 < .001

(29)

Same Sex Attraction (SSA) Zelfwaardering Psychologische problematiek Bijlage 2. Figuren

Figuur 1. Het verband tussen SSA en psychologische problematiek met zelfwaardering als mediator.

(30)

Same Sex Attraction (SSA)

Zelfwaardering

Psychologische problematiek

Figuur 2. Het verband tussen SSA en psychologische problematiek met zelfwaardering als moderator.

(31)

Bijlage 3. Syntax Syntax Vooranalyses.

*Aanmaken meanscors en somscores DATASET ACTIVATE DataSet1.

DESCRIPTIVES VARIABLES=IN_energie IN_ongelukkig IN_probeer_weinig IN_eind_leven IN_weiger

IN_gesloten IN_schaam IN_verlegen IN_achterdochtig IN_eenzaam IN_huil IN_verwonden IN_alleen

IN_zenuwachtig IN_angstig IN_duizeligheid IN_schuldgevoel IN_moe IN_hoofdpijn IN_pijnen

IN_misselijkheid IN_oogproblemen IN_huiduitslag IN_maagpijn IN_overgeven IN_slechts_doen IN_perfect

IN_houdt IN_gemunt IN_waardeloos IN_pieker /STATISTICS=MEAN STDDEV MIN MAX.

COMPUTE SOMSCORE_INT=IN_energie + IN_ongelukkig + IN_probeer_weinig + IN_eind_leven + IN_weiger +

IN_gesloten + IN_schaam + IN_verlegen + IN_achterdochtig + IN_eenzaam + IN_huil + IN_verwonden +

IN_alleen + IN_zenuwachtig + IN_angstig + IN_duizeligheid + IN_schuldgevoel + IN_moe + IN_hoofdpijn

+ IN_pijnen + IN_misselijkheid + IN_oogproblemen + IN_huiduitslag + IN_maagpijn + IN_overgeven +

IN_slechts_doen + IN_perfect + IN_houdt + IN_gemunt + IN_waardeloos + IN_pieker. EXECUTE.

COMPUTE SOMSCORE_ZE=ZE_vertrouw_beslissingen + ZE_oplossingen_gebeurtenissen +

ZE_geloof_mogelijkheden + ZE_moeilijke_tijd + ZE_accepteer_gebeurtenissen + ZE_problemen_oplossen. EXECUTE. COMPUTE MEANSCORE_INT=MEAN(IN_energie,IN_ongelukkig,IN_probeer_weinig,IN_eind_leven, IN_weiger, IN_gesloten,IN_schaam,IN_verlegen,IN_achterdochtig,IN_eenzaam,IN_huil,IN_verwonden,I N_alleen, IN_zenuwachtig,IN_angstig,IN_duizeligheid,IN_schuldgevoel,IN_moe,IN_hoofdpijn,IN_pijn en, IN_misselijkheid,IN_oogproblemen,IN_huiduitslag,IN_maagpijn,IN_overgeven,IN_slechts_d oen,IN_perfect, IN_houdt,IN_gemunt,IN_waardeloos,IN_pieker). EXECUTE.

(32)

COMPUTE MEANSCORE_ZE=MEAN(ZE_vertrouw_beslissingen,ZE_oplossingen_gebeurtenissen, ZE_geloof_mogelijkheden,ZE_moeilijke_tijd,ZE_accepteer_gebeurtenissen,ZE_problemen_o plossen). EXECUTE. COMPUTE MEANSCORE_VE=MEAN(VE_plannen_uitvoeren,VE_red_het_wel,VE_mijzelf_rekenen, VE_geïnteresseerd_blijven,VE_mijzelf_zijn,VE_trots_bereikt,VE_tegelijkertijd_aankan,VE_ vastberaden, VE_moeilijke_momenten,VE_zelfdiscipline,VE_blijf_geïnteresseerd,VE_geloof_mijzelf, VE_noodgeval_rekenen,VE_bekijk_verschillend,VE_dwingen_doen,VE_situatie_uitweg,VE _energie_doen). EXECUTE.

*Correlatietabel om te beapelen welke schaal voor de hoofdanalyses te gebruiken CORRELATIONS

/VARIABLES=TEMP_SSA MEANSCORE_INT MEANSCORE_ZE MEANSCORE_VE /PRINT=TWOTAIL NOSIG

/MISSING=PAIRWISE.

TEMPORARY.

SELECT IF TEMP = 1.

FREQ VAR = AV_jongen_meisje AV_leeftijd AV_etniciteit AV_religie AV_opleidingsniveau / STA = NON

TEMPORARY.

SELECT IF TEMP = 1.

DESCRIPTIVES VARIABLES=AV_leeftijd /STATISTICS=MEAN STDDEV MIN MAX.

*toetsen van achtergrondvariabelen (leeftijd = F, overige = Chi-kwadraat) TEMPORARY. SELECT IF TEMP = 1. CROSSTABS /TABLES=AV_jongen_meisje BY HER_SSA /FORMAT=AVALUE TABLES /STATISTICS=CHISQ /CELLS=COUNT

(33)

TEMPORARY.

SELECT IF TEMP = 1.

ONEWAY AV_leeftijd BY HER_SSA /MISSING ANALYSIS.

TEMPORARY.

SELECT IF TEMP = 1.

MEANS TABLES =AV_leeftijd BY HER_SSA /CELLS=MEAN COUNT STDDEV.

TEMPORARY. SELECT IF TEMP = 1. CROSSTABS /TABLES=AV_religie BY HER_SSA /FORMAT=AVALUE TABLES /STATISTICS=CHISQ /CELLS=COUNT

/COUNT ROUND CELL.

TEMPORARY. SELECT IF TEMP = 1. CROSSTABS /TABLES=AV_etniciteit BY HER_SSA /FORMAT=AVALUE TABLES /STATISTICS=CHISQ /CELLS=COUNT

/COUNT ROUND CELL.

TEMPORARY. SELECT IF TEMP = 1. CROSSTABS /TABLES=AV_opleidingsniveau BY HER_SSA /FORMAT=AVALUE TABLES /STATISTICS=CHISQ /CELLS=COUNT

/COUNT ROUND CELL.

*Betrouwbaarheid *Schaal ZE (Zelfvertrouwen) TEMPORARY. SELECT IF TEMP = 1. RELIABILITY /VARIABLES=ZE_vertrouw_beslissingen, ZE_oplossingen_gebeurtenissen, ZE_geloof_mogelijkheden, ZE_moeilijke_tijd,

(34)

ZE_accepteer_gebeurtenissen, ZE_problemen_oplossen,

/SCALE('ALL VARIABLES') ALL /MODEL=ALPHA

/STATISTICS=DESCRIPTIVE SCALE CORR COV /SUMMARY=TOTAL MEANS VARIANCE COV CORR. *Schaal IN (Internaliserende problematiek)

TEMPORARY. SELECT IF TEMP = 1. RELIABILITY /VARIABLES=IN_energie, IN_ongelukkig, IN_probeer_weinig, IN_eind_leven, IN_weiger, IN_gesloten, IN_schaam, IN_verlegen, IN_achterdochtig, IN_eenzaam, IN_huil, IN_verwonden, IN_alleen, IN_zenuwachtig, IN_angstig, IN_duizeligheid, IN_schuldgevoel, IN_moe, IN_hoofdpijn, IN_misselijkheid, IN_oogproblemen, IN_huiduitslag, IN_maagpijn, IN_overgeven, IN_slechts_doen, IN_perfect, IN_houdt, IN_gemunt, IN_waardeloos, IN_pieker, /MODEL=ALPHA

/STATISTICS=DESCRIPTIVE SCALE CORR COV /SUMMARY=TOTAL MEANS VARIANCE COV CORR.

*info voor resultaten TEMPORARY.

(35)

SELECT IF TEMP = 1.

DESCRIPTIVES VARIABLES=MEANSCORE_INT /STATISTICS=MEAN STDDEV MIN MAX. TEMPORARY.

SELECT IF TEMP = 1.

DESCRIPTIVES VARIABLES=MEANSCORE_ZE /STATISTICS=MEAN STDDEV MIN MAX. TEMPORARY.

SELECT IF TEMP = 1.

DESCRIPTIVES VARIABLES=TEMP_SSA /STATISTICS=MEAN STDDEV MIN MAX.

* Descriptives (tabel 1) * Custom Tables. TEMPORARY.

SELECT IF TEMP = 1. CTABLES

/VLABELS VARIABLES=T_JONGEN_MEISJE HER_SSA DISPLAY=LABEL /TABLE T_JONGEN_MEISJE [COUNT F40.0] BY HER_SSA

/CATEGORIES VARIABLES=T_JONGEN_MEISJE HER_SSA ORDER=A KEY=VALUE EMPTY=INCLUDE.

* Custom Tables. TEMPORARY.

SELECT IF TEMP = 1. CTABLES

/VLABELS VARIABLES=T_JONGEN_MEISJE HER_SSA DISPLAY=LABEL /TABLE T_JONGEN_MEISJE [C][COUNT F40.0] BY HER_SSA [C]

/CATEGORIES VARIABLES=T_JONGEN_MEISJE HER_SSA ORDER=A KEY=VALUE EMPTY=INCLUDE.

* Custom Tables. TEMPORARY.

SELECT IF TEMP = 1. CTABLES

/VLABELS VARIABLES=T_ETNICITEIT HER_SSA DISPLAY=LABEL /TABLE T_ETNICITEIT BY HER_SSA [C][COUNT F40.0]

/CATEGORIES VARIABLES=T_ETNICITEIT HER_SSA ORDER=A KEY=VALUE EMPTY=INCLUDE.

* Custom Tables. TEMPORARY.

(36)

CTABLES

/VLABELS VARIABLES=AV_opleidingsniveau HER_SSA DISPLAY=LABEL /TABLE AV_opleidingsniveau BY HER_SSA [C][COUNT F40.0]

/CATEGORIES VARIABLES=AV_opleidingsniveau HER_SSA ORDER=A KEY=VALUE EMPTY=INCLUDE.

* Custom Tables. TEMPORARY.

SELECT IF TEMP = 1. CTABLES

/VLABELS VARIABLES=T_RELIGIE HER_SSA DISPLAY=LABEL /TABLE T_RELIGIE BY HER_SSA [C][COUNT F40.0]

/CATEGORIES VARIABLES=T_RELIGIE HER_SSA ORDER=A KEY=VALUE EMPTY=INCLUDE.

TEMPORARY.

SELECT IF TEMP = 1.

MEANS TABLES=T_LEEFTIJD BY HER_SSA /CELLS=MEAN COUNT STDDEV.

*Correlatietabel hoofdvariabelen TEMPORARY.

SELECT IF TEMP = 1 AND AV_jongen_meisje = 1. CORRELATIONS

/VARIABLES=T_SSA, M_ZELFWAARDERING, M_INTPROB /PRINT=TWOTAIL NOSIG

/MISSING=PAIRWISE. TEMPORARY.

SELECT IF TEMP = 1 AND AV_jongen_meisje = 2. CORRELATIONS

/VARIABLES=T_SSA, M_ZELFWAARDERING, M_INTPROB /PRINT=TWOTAIL NOSIG

/MISSING=PAIRWISE.

*Gemiddelden en SD Hoofdvariabelen TEMPORARY.

SELECT IF TEMP = 1.

DATASET ACTIVATE DataSet1.

DESCRIPTIVES VARIABLES=T_SSA M_INTPROB M_ZELFWAARDERING /STATISTICS=MEAN STDDEV.

*jongens

(37)

SELECT IF TEMP = 1 AND AV_jongen_meisje = 1.

DESCRIPTIVES VARIABLES=T_SSA M_INTPROB M_ZELFWAARDERING /STATISTICS=MEAN STDDEV.

*meisjes

TEMPORARY.

SELECT IF TEMP = 1 AND AV_jongen_meisje = 2.

DESCRIPTIVES VARIABLES=T_SSA M_INTPROB M_ZELFWAARDERING /STATISTICS=MEAN STDDEV.

(38)

Syntax Hoofdanalyses. *************************************************************************** *************************************************************************** **************************************** *STEP 1 *************************************************************************** *************************************************************************** ****

** Standardizing variables : vul eigen variabelen hieronder in.

DESCRIPTIVES VARIABLES = T_SSA M_INTPROB M_ZELFWAARDERING AV_jongen_meisje HER_AV_geloof

/SAVE.

** check of het goed is gegaan,

DESCRIPTIVES VARIABLES = T_SSA M_INTPROB M_ZELFWAARDERING

AV_jongen_meisje HER_AV_geloof ZT_SSA ZM_INTPROB ZM_ZELFWAARDERING ZAV_jongen_meisje ZHER_AV_geloof /SAVE. *************************************************************************** *************************************************************************** **************************************** *STEP 2 *************************************************************************** *************************************************************************** ****

** RUN PROCESS SPSS FILE DAT IK HEB GEMAAKT

*************************************************************************** *************************************************************************** **************************************** *STEP 3 *************************************************************************** *************************************************************************** ****

(39)

*************************************************************************** **************************************************************

*STEP 4

** HOOFDANALYSEN ** SIMPLE MEDIATION

** EERST MAKEN WE EEN TEMP VARIABELEN.

* DEZE TEMP VARIABELEN HEEFT EEN WAARDE 1 ALS EEN LEERLING SCORES HEEFT OP ALLE VARIABELEN UIT HET VOLLEDIGE MODEL

* DUS OOK DE MODERATIES, EN EVENTUELE CONTROLES

* ALS ER OP EEN VAN DIE VARIABELEN EEN MISSING IS --> DAN WAARDE 2 *VERVOLGENS RUNNEN WE DE ANALYSE MIDDELS TEMPORARY SELECT IF = 1 OP DE SAMPLE DIE COMPLEET IS.

* HIERONDER VOORBEELD

* MEDIATIE VAN GNC --> HOMOPHOBIC NAME-CALLING --> SOCIAL ANXIETY. * EERST DE VARIABELEN, DAARNA CONTROLS.

* Y = DEPENDENT X = INDEPENDENT M = MEDIATOR.

TEMPORARY.

SELECT IF TEMP = 1.

process vars = T_SSA M_INTPROB M_ZELFWAARDERING AV_jongen_meisje HER_AV_geloof/y = M_INTPROB/x = T_SSA/m = M_ZELFWAARDERING/model = 4/total = 1/effsize = 1/boot=10000.

**SIMPLE MODERATION

** ONDERSTAAND SCRIPT GEEFT DE SIMPLE SLOPES VOOR DE INTERACTIE GNC X SSA --> OP HOMOPHOBIC NAME0-CALLING.

* DUS: ALS GNC X SSA SIGNIFICANT IS IN HET VOORSPELLEN VAN HOMOPHOBIC NAME-CALLING,

* IS HET VERBAND TUSSEN GNC EN NAME-CALLING DAN STERKER OF LAGER NAARMATE LEVELS VAN SSA TOENEMEN.

* DE SIMPLE SLOPES ZIJN DE VERBANDEN TUSSEN GNC --> NAMCALLING VOOR VERSCHILLENDE LEVELS VAN SSA.

(40)

TEMPORARY.

SELECT IF TEMP = 1.

PROCESS vars = T_SSA M_INTPROB M_ZELFWAARDERING AV_jongen_meisje HER_AV_geloof

/y=M_INTPROB/x=T_SSA/m=M_ZELFWAARDERING/model=1/center =1/effsize = 1/boot=10000.

*************************************************************************** **********************************************************

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zowel jongeren als ouders hebben het gevoel dat jongeren belanden in voorzieningen waar ze niet echt thuishoren, vaak omdat er geen plaats is in voorzieningen die meer op hun

Een kind moet kunnen praten over zijn twijfels, zijn angsten, negatieve gebeurtenissen,… want het kunnen delen van deze gevoelens zorgt ervoor dat het kind

Wachtlijsten zijn er niet, in een Arkgemeenschap is er plaats voor wie volgens het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap prioritair opvang nodig

Hier wordt een algemeen beeld gevraagd van de jongeren, wat is de attitude ten opzichte van werken en leren, in hoeverre de omgeving er mee te maken heeft, wat de jongere denkt

Wat zijn de verschillen in de psychologische componenten (attitude, subjectieve norm, waargenomen gedragscontrole, risicoperceptie en kennis) en het gedrag ten

Therefore, the present research will investigate whether social distance from the endorser (close vs. distant) represented in the commercial influences the

In order to study this topic, qualitative research has been carried out, for which ten entrepreneurs who had started businesses have been interviewed regarding

This study further aims to explain how sensitive and to which extent soil properties respond to different rangeland management practices (rotational vs. continuous grazing systems