• No results found

De legitieme portie. : Niet meer van deze tijd!?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De legitieme portie. : Niet meer van deze tijd!?"

Copied!
49
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterscriptie notarieel recht Auteur: Laurens van Peperstraten Onderwijsinstelling: Universiteit van Amsterdam Studentnummer: 10223304 Begeleider: prof. mr. S. Perrick Inleverdatum: 6 september 2016

De legitieme portie.

Niet meer van deze tijd!?

(2)

Inhoudsopgave

1. Inleiding ---3 2. Nederlands erfrecht ---5 2.1. Beknopte historie---5 2.2. Algemeen ---6 2.3. Versterferfrecht---6 2.3.1. Het parentele stelsel ---6 2.3.2. De wettelijke verdeling---7 2.3.3. Wilsrechten ---7 2.4. De andere wettelijke rechten---8 2.5. Testamentair erfrecht ---8 2.5.1. De erfstelling ---8 2.5.2. Het legaat ---8 2.5.3. De testamentaire last ---9 3. De legitieme portie ---10 3.1. Algemene opmerkingen en ratio ---10 3.2. Beknopte historie---11 3.3. Oud erfrecht (tot 2003) ---12 3.4. Huidig erfrecht (vanaf 2003)---13 3.4.1. Een verbintenisrechtelijke aanspraak ---13 3.4.2. Omvang legitieme portie ---14 3.4.3. Geldend maken legitieme portie ---14 4. Nederland omringende landen---16 4.1. België---16 4.2. Frankrijk---18 4.3. Duitsland ---19 4.4. Engeland---20 5. Aanleiding ‘bemoeienis’ KNB---22 5.1. Afschaffing legitieme portie in Curaçao en Sint Maarten---22 5.2. D66-resolutie ‘familie van nu’---24 6. Parlementaire discussie ---25 7. Tussenconclusie---33 8. De discussie in de doctrine---35 8.1. Argumenten vóór afschaffing ---35 8.2. Argumenten tegen afschaffing ---37 9. Mijn visie op het bestaansrecht van de legitieme portie --- 39 1. 9.1. De parlementaire discussie---39 2. 9.2. De discussie in de doctrine ---41 10. Eindconclusie ---43 Literatuurlijst ---44

(3)

H.1. Inleiding ‘De legitieme portie is niet meer van deze tijd’. Deze stelling, afkomstig uit het Notariaat Magazine1, geeft een passend beeld van een reeds langlopend, maar recent weer veel besproken thema. Namelijk of de legitieme portie nog houdbaar en wenselijk is. Een vraag die de ‘erfrechtelijke gemoederen’ al decennia lang, in meer of mindere mate, bezighoudt. De legitieme portie, in het recente verleden ook wel het wettelijk erfdeel genoemd2, is het best te omschrijven als een in rechte afdwingbaar recht dat bepaalde erfgenamen in de nalatenschap in waarde kunnen laten gelden, waardoor het vrije beschikkingsrecht van de erflater wordt beknot.3 De gerechtigde tot een legitieme portie noemt men een legitimaris. Voordat het huidige erfrecht in 2003 in werking trad, kende het erfrecht een uitgebreidere regeling omtrent de legitieme portie. Onder oud recht, tot 1996, waren naast de (klein)kinderen, erfgenamen in de nederdalende linie, ook de (groot)ouders (ascendenten), erfgenamen in de opgaande linie, onder omstandigheden gerechtigd tot een beroep op een legitieme portie. Tevens is een legitieme portie ten behoeve van de echtgenoot onderdeel van discussie geweest. Hoewel bij de totstandkoming van het huidige erfrecht vanuit de literatuur, politiek en notariële beroepsorganisatie geluiden vóór afschaffing van de gehele legitieme portie te horen waren, rest thans nog de legitieme portie ten behoeve van (klein) kinderen zoals omschreven in Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De legitieme portie heeft zijn plaats in het Nederlandse erfrecht behouden, maar de discussie over afschaffing daarvan is gebleven en recent weer nieuw leven ingeblazen, mede door de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB). In een brief van de KNB aan de Vaste commissie van Veiligheid en Justitie (Commissie V&J)4 ten behoeve van het Algemeen Overleg Familierechtelijke onderwerpen wordt aandacht gevraagd voor de discussie omtrent afschaffing van de legitieme portie. De discussie lijkt aangewakkerd door de recente afschaffing van de legitieme portie in de wetgeving van Aruba, Curaçao en Sint Maarten en de D66-resolutie ‘ familie van nu’ waarin gepleit wordt voor het (zorgvuldig) afschaffen van de legitieme portie, aldus de KNB. Bij bovenstaande moet de volgende opmerking gemaakt worden. Hoewel afschaffing van de legitieme portie in Aruba wel de bedoeling is geweest5, althans is voorgesteld, is dit tot op heden niet gebeurd. 1 Notariaat Magazine januari 2013, te raadplegen via: https://www.knb.nl/stream/notariaat-magazine-nr-1-januari-2013 (laatst geraadpleegd op 15 augustus 2016) 2 Thans in de volksmond ook vaak nog aangehaald als het wettelijk erfdeel. 3 Coene & Geelhand 1995, p.20. 4 Zie: http://www.knb.nl/nieuwsberichten/knb-informeert-tweede-kamer-over-legitieme-portie (laatst geraadpleegd op 15 augustus 2016). 5 Staten van de Nederlandse Antillen 2010, 4377, nr. 3, p. 7.

(4)

Thans geldt daar ten lande nog (grotendeels) de regeling van de legitieme portie als onder het Nederlands Oud BW. De afschaffing van de legitieme portie is in Curaçao6 en Sint Maarten7 wel tot stand gekomen. De algemene discussie heeft door de jaren heen nagenoeg dezelfde argumenten vóór en tegen afschaffing naar voren gebracht. Vóór afschaffing wordt voornamelijk, maar niet uitsluitend, genoemd het ontbreken van een sociaaleconomische behoefte en strijd met de testeervrijheid. Daarnaast wordt wel betoogd dat ten behoeve van behoeftige kinderen andere correctiemiddelen aanwezig zijn en wordt het nut van de legitieme portie betwijfeld doordat deze, in beginsel, slechts opeisbaar is bij overlijden van de langstlevende levensgezel. Tegenstanders van afschaffing van de legitieme portie zoeken de argumenten vooral, maar niet uitsluitend, in de sfeer van solidariteit en bescherming tegen financieel misbruik. Bovenstaande maakt duidelijk dat de legitieme portie in de literatuur, de politiek alsmede binnen het notariaat nog steeds punt van discussie is. In dit onderzoek wil ik dan ook nagaan of de legitieme portie nog wel gewenst en nodig is . De vraag die in mijn onderzoek centraal staat is: ‘Heeft de huidige regeling van de legitieme portie anno 2016 nog bestaansrecht?’ Om deze vraag te kunnen beantwoorden zal een aantal voorvragen beantwoord moeten worden. Allereerst zal ik het huidige erfrecht in algemene zin uiteenzetten (H.2.). In het daaropvolgende hoofdstuk zal ik voorts de legitieme portie in het bijzonder behandelen (H.3.). Vervolgens zal ik kort uiteenzetten hoe de legitieme portie (of het ontbreken daarvan) er in een aantal Nederland omringende landen uitziet (H.4.) en zal de afschaffing van de legitieme portie in Aruba, Curaçao en Sint Maarten alsmede de D66-resolutie ‘familie van nu’ aan bod komen (H.5.). Daaropvolgend zal de discussie omtrent de wenselijkheid van de legitieme portie in het parlement besproken worden (H.6.) om vervolgens een (feitelijke) tussenconclusie te trekken (H.7.). Daarna zal de discussie in de doctrine uiteengezet worden (H.8.). Op basis van alle voorgaande hoofdstukken zal ik mijn mening geven over het bestaansrecht van de legitieme portie (H.9.) Daarna zal ik een (eind)conclusie trekken omtrent het bestaansrecht van de legitieme portie anno 2016 (H.10.). 6 Landsverordening van de 15de december 2011 tot vaststelling van Boek 4 en titel 7.3 van het Burgerlijk Wetboek (Landsverordening erfrecht en schenking), Curaçao. 7 Landsverordening van de 9de januari 2014 tot vaststelling van Boek 4 en titel 7.3 van het Burgerlijk Wetboek (Landsverordening erfrecht en schenking), Sint Maarten.

(5)

H.2. Het Nederlands erfrecht in vogelvlucht De regeling van de legitieme portie maakt deel uit van een geheel van wetsbepalingen die de overgang van het vermogen van een overleden persoon naar een andere natuurlijk- of rechtspersoon regelen. Al deze regels tezamen vormen het erfrecht. Alvorens in te gaan op de legitieme portie in het bijzonder (H.3.) zal ik hieronder eerst een overzicht op hoofdlijnen van het Nederlands erfrecht geven. Na uiteenzetting van een beknopte historie van het Nederlands erfrecht zal ik de hoofdpunten van het huidige erfrecht weergeven. 2.1. Beknopte historie Na een lang totstandkomingsproces is op 1 januari 2003 het ‘nieuwe’ Nederlandse erfrecht in werking getreden dat sindsdien is te vinden in Boek 4 BW. Het daarvoor geldende erfrecht stamde grotendeels nog uit het Burgerlijk Wetboek van 1838. In 1947 krijgt prof. mr. E.M. Meijers de opdracht een nieuw Burgerlijk Wetboek te ontwerpen.8 Het eerste gedeelte daarvan (boek 1 t/m 4), waaronder het erfrecht (boek 4) wordt op 6 april 1954, vlak voor zijn dood, opgeleverd. In de vele jaren tot aan inwerkingtreding die volgden wordt, naast een aantal juridisch-technische punten, vooral gedebatteerd over de positie van de langstlevende echtgenoot en de legitieme portie van de kinderen. Het oude erfrecht ging vooral uit van bloedverwantschap, of in ieder geval het in de familie houden van het vermogen. De echtgenoot had in dit erfrecht maar een zeer beperkte plaats. De passende spreuk ‘het naaste bloed erft het goed’ wordt bij de bespreking van dit erfrecht veel aangehaald.9 Pas in 1923 wordt bij wetswijziging10 de

echtgenoot opgenomen in de eerste groep versterferfgenamen, waardoor ook de echtgenoot een plaats kreeg tussen de wettelijk erfgenamen.11 Voordien kwam de echtgenoot pas aan bod als tot in de 12e graad geen bloedverwanten werden aangetroffen.12 Mede naar aanleiding van het De Visser/Harms-arrest uit 194513 komt gedurende de totstandkoming van het huidige erfrecht de verzorgingsgedachte jegens de langstlevende echtgenoot verder tot ontwikkeling. Duidelijk wordt dat een betere positie van de langstlevende echtgenoot meer en meer gewenst is. Verschillende mogelijke oplossingen om aan deze wens tegemoet te komen zijn voorgesteld, waaronder het idee om te voorzien in een legitieme portie ten behoeve van de langstlevende echtgenoot.14 8 KB 25 april 1947, nr. 20. 9 zie bijv.: Van der Marck, WPNR 2003/6516, p. 42-48. 10 Stb. 1923, 40. 11 Art. 899a OBW. 12 Art. 908 bw (zoals geldig tot 12 augustus 1923) 13 HR 30 november 1945, NJ 1946/62. 14 Kamerstukken II 1954/55, 3771, nr. 2, p. 5.

(6)

Uiteindelijk heeft de verzorgingsgedachte (vooral) gestalte gekregen in de regeling omtrent de ‘wettelijke verdeling’15 alsmede in de ‘andere wettelijke rechten’16. Mijns

inziens treffend over het huidige erfrecht is Van Mourik17 als hij schrijft: ‘Het nieuwe erfrecht is een zegen voor het notariaat maar bovenal voor de langstlevende echtgenoot’.18 2.2. Algemeen De overgang van het vermogen van een overleden persoon, de erflater, naar een ander natuurlijk- of rechtspersoon , de erfgenaam, wordt erfopvolging genoemd. Deze erfopvolging leidt tot een verkrijgen onder algemene titel.19 Daarbij moet niet uit het oog verloren worden dat het hierbij ook gaat om de overgang van de schulden van erflater.20 Om als erfgenaam te kunnen optreden, moet men bestaan op het moment dat de erflater overlijdt (de nalatenschap openvalt).21 Hierop zijn enkele uitzonderingen.22 Tevens mag

men niet onwaardig zijn om uit de nalatenschap voordeel te trekken.23 Erfopvolging kan op twee manieren plaatsvinden, krachtens de wet, ook wel het versterf- of ab-intestaat erfrecht genoemd, of krachtens een uiterste wilsbeschikking, het testamentair erfrecht genoemd.24 Hierbij geldt als uitgangspunt het versterferfrecht. Hiervan kan slechts worden afgeweken indien dit door de erflater bij uiterste wilsbeschikking wordt bepaald.25 2.3. Versterferfrecht Erfrecht bij versterf vindt van rechtswege plaats indien bij uiterste wilsbeschikking niet anders is bepaald. Het versterferfrecht is aldus uitgangspunt. 2.3.1. Het parentele stelsel De mogelijke erfgenamen binnen het versterferfrecht zijn ingedeeld in vier groepen, het zogenoemde parentele stelsel. De vier groepen zijn als volgt ingedeeld: 1. De echtgenoot en kinderen van de erflater. 2. De ouders en broers en zussen van de erflater. 3. De grootouders van de erflater. 4. De overgrootouders van de erflater.26 15 Art. 4:13-27 BW. 16 Art. 4:28-41 BW. 17 Prof. mr. M.J.A. van Mourik. 18 Van Mourik, WPNR 2003/6516, p. 8-12. 19 Art. 3:80 lid 2 BW. 20 Art. 4:182 lid 2 BW. 21 Art. 4:9 en 4:56 lid 1 BW. 22 Art. 4:56 lid 2, 3, 4 BW. 23 Art. 4:3 BW. 24 Art. 4:1 lid 1 BW. 25 Art. 4:1 lid 2 BW. 26 Art. 4:10 lid 1 BW.

(7)

Hierbij geldt dat men pas toekomt aan de volgende groep indien er niemand uit een voorgaande groep tot de nalatenschap wordt geroepen. De erfgenamen erven uit eigen hoofde of bij plaatsvervulling. Bij plaatsvervulling moet tevens rekening gehouden worden met afstammelingen tot in de zesde graad van reeds vooroverleden27 personen uit een groep.28 Plaatsvervullers nemen de plaats in van de oorspronkelijke erfgenaam. Zodoende komt men pas in de volgende groep indien geen erfgenamen uit eigen hoofde of bij plaatsvervulling in de voorgelegen groep aanwezig zijn. De personen die uit eigen hoofde tot de nalatenschap worden geroepen erven voor gelijke delen.29 De personen die bij plaatsvervulling erven worden staaksgewijze tot de nalatenschap geroepen.30 Dit betekent dat de afstammeling(en) bij gelijke delen tot het erfdeel worden geroepen van degene wiens plaats zij vervullen. 2.3.2. De wettelijke verdeling De wettelijke verdeling, de verwezenlijking van de verzorgingsgedachte jegens de langstlevende echtgenoot binnen het wettelijk erfrecht, maakt een belangrijk deel uit van het versterferfrecht. De wettelijke verdeling voorziet erin dat ingeval een erflater een echtgenoot en ten minste één kind als erfgenaam achterlaat, van rechtswege alle goederen der nalatenschap aan de echtgenoot worden toebedeeld. Het kind (of de kinderen) verkrijgt een in beginsel niet-opeisbare vordering op de langstlevende echtgenoot ter waarde van zijn erfdeel.31 2.3.3. Wilsrechten Indien de nalatenschap conform de wettelijke verdeling is verdeeld, ligt ‘stiefoudergevaar’ op de loer. Stiefoudergevaar houdt in dat indien de langstlevende ouder hertrouwt, de kinderen het gevaar lopen om nimmer goederen van hun eerststervende ouder te verkrijgen. Dit omdat bij overlijden van de langstlevende ouder, ervan uitgaande dat de nieuwe echtgenoot dan nog in leven is, de wettelijke verdeling in beginsel wederom van toepassing zal zijn. Om dit stiefoudergevaar te beperken bevat Titel 3 van Boek 4 BW een aantal wilsrechten ten behoeve van de kinderen.32 Een wilsrecht geeft een kind onder meer bij het hertrouwen of nadien bij het overlijden van de langstlevende ouder een recht op goederen uit de nalatenschap van de eerststervende ouder. 27 Ook onwaardigheid, onterving en verwerping leiden tot plaatsvervulling, zie 4:12 lid 1 BW. 28 Art. 4:12 lid 3 BW. 29 Met uitzondering van half- broers of zussen (50% van het erfdeel van volle broer of zus) en ouders (minimaal 25% van de nalatenschap), zie artikel 4:11 BW. 30 Art. 4:2 BW. 31 Art. 4:13 BW. 32 Art. 4:19-22 BW.

(8)

2.4. De andere wettelijke rechten De ‘andere wettelijke rechten’ van afdeling 4.3.2 zijn voor een groot deel de verwezenlijking van de verzorgingsgedachte jegens de langstlevende. Het woord ‘andere’ betekent dat het gaat om andere rechten dan de legitieme portie.33 Deze rechten voorzien in een recht van voortgezet gebruik van de woning en inboedel, het recht op vruchtgebruik van de woning en inboedel en onder omstandigheden op andere goederen.34 Tevens heeft een kind van de erflater onder omstandigheden recht op een som (geld) ineens.35 2.5. Testamentair erfrecht Om van het versterfrecht te kunnen afwijken, dient erflater dit bij uiterste wilsbeschikking te hebben gedaan. ‘Uiterste wilsbeschikkingen zijn eenzijdige rechtshandelingen, waarbij een erflater een beschikking maakt, die eerst werkt na overlijden en die in dit Boek is geregeld of in de wet als zodanig wordt aangemerkt’, aldus artikel 4:42 lid 1 BW. De uiterste wilsbeschikking(en) moeten worden neergelegd in een uiterste wil, ook wel testament genoemd.36 Een uiterste wil zal (bijna37) altijd door tussenkomst van een

notaris gemaakt moeten worden.38 De erfstelling, het legaat en de testamentaire last zijn van de uiterste wilsbeschikkingen de meest in het oog springende. Deze zal ik hieronder kort bespreken. 2.5.1. De erfstelling Een erfstelling is een uiterste wilsbeschikking waarmee de erflater zijn gehele nalatenschap of een aandeel daarin nalaat aan één of meerdere personen.39 Met de erfstelling kan aldus afgeweken worden van het versterferfrecht.40 Deze erfgenamen hebben gelijke rechten en verplichtingen als de versterferfgenamen41, maar vindt er geen plaatsvervulling plaats tenzij de erflater dat uitdrukkelijk bepaalt.42 2.5.2. Het legaat ‘Een legaat is een uiterste wilsbeschikking waarin de erflater aan een of meer personen een vorderingsrecht toekent’, aldus artikel 4:117 lid 1 BW. De gerechtigde tot een legaat noemt men een legataris. Als legataris ben je niet (zonder meer) tevens erfgenaam. Dit onderscheid is belangrijk aangezien legatarissen niet en erfgenamen wel aansprakelijk zijn voor de schulden der nalatenschap.43 33 Zie bijv.: Asser/Perrick 4 2013/363. 34 Art. 4:28-30 BW. 35 Art. 4:35-36 BW. 36 Art. 4:42 lid 3 BW. 37 Art. 4:97-107 BW. 38 Art. 4:94 BW. 39 Art. 4:115 BW. 40 Hetzelfde geldt voor een onterving, zie art. 4:1 lid 2 BW. 41 Art. 4:116 BW. 42 Reinhartz, in: T&C BW 2009, art. 4:116 BW, aant. 1. 43 Art. 4:184 lid 2 BW.

(9)

Als legataris ben je, indien je niet tevens erfgenaam bent, ‘slechts’ schuldeiser van de gezamenlijke erfgenamen44, of van de langstlevende echtgenoot indien de wettelijke verdeling van toepassing is.45 2.5.3. De testamentaire last ‘Een testamentaire last is een uiterste wilsbeschikking waarin de erflater aan de gezamenlijke erfgenamen of aan een of meer bepaalde erfgenamen of legatarissen een verplichting oplegt, die niet bestaat in de uitvoering van een legaat’, aldus artikel 4:130 lid 1 BW. Degene die (eventueel) voordeel geniet uit een last van een erfgenaam noemt men lastbevoordeelde. Een lastbevoordeelde heeft geen vorderingsrecht zoals de legataris. Op verzoek van een belanghebbende kan het erfgenaamschap of het legaat komen te vervallen indien de erfgenaam of legataris geen uitvoering geeft aan de last.46 44 Art. 4:117 lid 2 BW. 45 Art. 4:13 lid 2 BW. 46 Art. 4:131 BW.

(10)

H.3. De legitieme portie Alvorens de vraag naar het bestaansrecht van de legitieme portie beantwoord kan worden, zal ik eerst meer inzicht geven in de wetgeving en relevante jurisprudentie omtrent deze legitieme portie. Ik zal daarbij zowel het oude erfrecht (tot 2003) als het huidige erfrecht (vanaf 2003) bespreken. Daarvoor zal ik in dit hoofdstuk allereerst een aantal algemene opmerkingen omtrent de legitieme portie maken. Tevens bespreek ik hierbij kort de ratio van de legitieme portie. Vervolgens zal ik een beknopte historie van de legitieme portie uiteenzetten. Daarna zal ik achtereenvolgend kort ingaan op de regeling zoals deze onder het oude erfrecht gold en hoe deze er tegenwoordig uitziet. Bij dit alles geldt dat ik, gezien de beperkte omvang van dit stuk, geenszins de ambitie heb gehad volledig te kunnen zijn. 3.1. Algemene opmerkingen en ratio In het Nederlandse erfrecht geldt het uitgangspunt dat indien een erflater dat wenst hij zijn vermogen op een wijze die hem goeddunkt, middels uiterste wilsbeschikkingen, mag vermaken.47 Dit noemt men testeervrijheid. Deze testeervrijheid is het erfrechtelijke pendant van het in Nederland gebezigde beginsel van contractvrijheid en vormt één van de kenmerken van het erfrecht.48 Echter, de testeervrijheid is van oudsher niet onbeperkt. De wetgever heeft bepaalde belangen hoger geacht en dusdoende dwingendrechtelijke beperkingen aan de testeervrijheid verbonden. De ‘andere wettelijke rechten’, welke ik in het vorige hoofdstuk kort besprak, zijn voorbeelden van beperkingen van de testeervrijheid. Ook de legitieme portie is zo’n beperking.49 De legitieme portie is een zogenoemd wilsrecht. Dat wil zeggen dat de legitieme portie een recht is waar een legitimaris een beroep op kan doen.50 Hij hoeft dit dus niet te doen. Als de legitimaris ervoor kiest een beroep te doen op zijn legitieme portie zullen de gezamenlijke erfgenamen van de erflater, of ingeval van de wettelijke verdeling de langstlevende, hier gehoor aan moeten geven. De regeling is namelijk van dwingend recht.51 De oorspronkelijke ratio achter de legitieme portie wordt gevonden in de morele verplichting van de erflater jegens zijn bloedverwanten.52 Hoewel dit ook nu nog als rechtvaardiging wordt gegeven worden thans vooral (maar niet uitsluitend) ‘een positieve invloed op de familieverhouding’ en ‘een beschermingsfunctie’ als grondslag voor de legitieme portie genoemd.53 47 Zie bijvoorbeeld; Breemhaar, in: GS Erfrecht, artikel 4:42 BW, aant. 2. 48 Breemhaar, Nieuw Erfrecht 2005/3, p. 44-45. 49 Asser/Perrick 4 2013/251. 50 Mellema-Kranenburg, in: GS Erfrecht, artikel 4:63 BW, aant. 3. 51 Mellema-Kranenburg, in: T&C BW, commentaar op afd. 3 Boek 4 BW, nr. 3. 52 Verbeke 2000, p.46. 53 Kamerstukken II 1996/97, 17141, nr. 20, p. 3.

(11)

3.2. Beknopte historie Zoals uit de inleidende woorden van dit stuk al blijkt is de legitieme portie een recht dat reeds jarenlang, in verschillende gedaanten, onderdeel is van het Nederlandse erfrecht. De totstandkoming van de legitieme portie gaat echter nog veel verder terug dan het oude Burgerlijk Wetboek. De basis is, zoals veel van ons burgerlijke recht, te vinden in het Romeinse recht. Waar voordien, op basis van de wet der XII tafelen, een absolute testeervrijheid gold, wordt aangenomen dat de praetoren (magistraten) in de late Republiek, de tweede eeuw voor Christus, de legitieme portie hebben ingevoerd. Bloedverwanten (kinderen, (groot)ouders en soms ook broers en zussen) die toentertijd minder erfden dan een vierde van hun versterferfdeel konden het testament aanvechten. Zo’n 700 later was het Justinianus (482-565) die de regeling omtrent de legitieme portie in de Novellen 18 en 115 hervormt. Zo wordt, onder andere, de hoogte van de legitieme portie ten behoeve van de kinderen aangepast. De hoogte van de legitieme portie van de kinderen wordt een derde van het versterferfdeel bij vier kinderen of minder en de helft van het versterferfdeel indien erflater meer dan vier kinderen achterlaat. Deze regeling is, mede met aanvulling van elementen van de Franse, gewoonterechtelijke, réserve en na enkele kleine wijzigingen, in het Franse burgerlijke recht overgenomen om uiteindelijk onderdeel te worden van de Code Civil. De regeling uit de Code Civil is op haar beurt goeddeels overgenomen in het Burgerlijk Wetboek van 1838. Daarin voorzag de regeling, die in de artikelen 960 en 961 te vinden was, in een legitieme portie ter grootte van de helft van het versterferfdeel indien erflater één kind achterlaat, twee derde indien erflater twee kinderen achterlaat en drie vierde deel van het versterferfdeel indien erflater drie of meer kinderen achterlaat. Deze laatste regeling heeft tot de inwerkingtreding van Boek 4 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek in 2003 stand gehouden. Thans bestaat de legitieme portie in een recht op de waarde van, grosso modo, de helft van het versterferfdeel ongeacht het aantal kinderen. Op de laatste twee regelingen, het Oud Burgerlijk Wetboek (OBW) en het Nieuw Burgerlijk Wetboek , het huidige erfrecht, zal ik de volgende paragrafen op hoofdlijnen verder ingaan.54 54 Bij deze korte historische beschouwing heb ik de volgende bronnen als uitgangspunt gebruikt: Asser/Perrick 4 2013/296, Sirks, AA 2013/11, p. 868-874 en Van Mourik 2015, p. 313-314.

(12)

3.3. Oud erfrecht (tot 2003) Het oude erfrecht, dat voor een groot gedeelte nog stamt uit 1838, bevatte, zoals ik reeds vermeldde, ook al een regeling omtrent de legitieme portie. Deze regeling was te vinden in afdeling 3 van titel 12 en heeft van 1838 tot de inwerkingtreding van het nieuwe erfrecht in 2003 geen wijzigingen van grote betekenis gekend.55 De legitieme portie placht toen ook wel aangehaald te worden als het ‘wettelijk erfdeel’.56 Deze regeling hield, zoals nu ook nog het geval is, de meest ingrijpende beperking van de testeervrijheid in.57 De legitieme portie was onder oud recht een goederenrechtelijke aanspraak. Dit uitte zich in het feit dat de aanspraak van de legitimaris op een gedeelte van de goederen der nalatenschap zag. Dit maakte dat zowel legitimaris als erfgenaam gelijkmatig werden getroffen ingeval sprake was van waardestijging of waardedaling van de goederen der nalatenschap. Dit maakte dat ook een legitimaris, bij een beroep op zijn legitieme portie, onder oud recht meestal erfgenaam werd.58 Tot inwerkingtreding van het huidige erfrecht in 2003 omschreef artikel 960 OBW de legitieme portie als volgt: ‘De legitieme portie of het wettelijk erfdeel is een gedeelte der goederen, hetwelk aan de bij de wet geroepene erfgenamen in de regte nederdalende linie wordt toegekend, en waarover de overledene, noch bij gifte onder de levenden, noch bij uitersten wil, heeft mogen beschikken’ Artikel 960 OBW stelde aldus twee voorwaarden aan het eventueel zijn van legitimaris. Ten eerste diende men versterferfgenaam te zijn. Daarnaast moest men een bloedverwant in de nederdalende rechte linie (kinderen en kleinkinderen) zijn. De omvang van de legitieme portie was een breukdeel van hetgeen de legitimaris zou verkrijgen als versterferfgenaam. Bij één kind bedroeg dit de helft van het versterferfdeel, bij twee kinderen twee derde van het versterferfdeel en bij drie of meer kinderen drie vierde van het versterferfdeel.59 Vermeldenswaardig is dat tot 1996 ook een legitieme portie voor ascendenten (ouders, groot- en overgrootouders) bestond.60 Deze legitieme portie voor versterferfgenamen in de opgaande linie is met ingang van 1 januari 1996 bij wetswijziging verdwenen.61 Vanaf dat moment konden alleen nog bloedverwanten in de nederdalende linie legitimaris zijn.62 De grootte van legitieme portie voor versterferfgenamen in de opgaande linie bedroeg de helft van het versterferfdeel.63 De grootte van het versterfdeel voor de berekening van de legitieme portie (de legitimaire massa) werd conform artikel 968 OBW berekend door een opsomming van alle goederen van de erflater ten tijde van het overlijden en alle giften door de erflater bij leven gedaan onder aftrek van de schulden der nalatenschap. 55 Art. 960-976 OBW. 56 Art. 960 OBW. 57 Klaassen/Eggens/Luijten/Meijer 1989. 58 Mellema-Kranenburg, Tijdschrift Erfrecht 2016/2, p. 22. 59 Art. 961 OBW. 60 Art. 960 OBW (1838). 61 Stb. 1995, 561. 62 Art. 960 OBW. 63 Art. 962 OBW (1838).

(13)

De vordering van de legitimaris kon daarna nog verminderd worden indien de legitimaris bij leven giften heeft ontvangen van de erflater. Indien een legitimaris in zijn legitieme portie werd geschonden doordat zijn wettelijk erfdeel niet uit de nalatenschap voldaan kon worden, had hij de mogelijkheid makingen en giften bij leven gedaan door de erflater in te korten. Inkorting betekende dat de making of gift, tot zover als nodig, werd vernietigd.64 Onder oud recht was de legitieme portie in beginsel direct opeisbaar. Dit was anders indien de erflater dit bij een langstlevende testament had bepaald en de niet-opeisbaarheid werd gerechtvaardigd door de verzorgingsbehoefte van de

langstlevende65, de zogenoemde ouderlijke boedelverdeling (verder OBV).66 In andere

gevallen kon de opeisbaarheid worden doorbroken op grond van een plicht uit moraal en fatsoen die kon voortvloeien uit de verzorgingsverplichting van de ene echtgenoot jegens de andere67, zoals geoordeeld in het De Visser/Harms-arrest68. 3.4. Huidig erfrecht (vanaf 2003) In 2003 heeft het erfrecht en ook de regeling van de legitieme portie een flinke metamorfose ondergaan. De regeling omtrent de legitieme portie is thans te vinden in afdeling 3 van titel 4 van Boek 4 BW.69 Niet alleen het karakter van legitieme portie is gewijzigd van een goederenrechtelijke naar een verbintenisrechtelijk aanspraak op de nalatenschap, ook met betrekking tot de grootte van de legitieme portie alsmede de opbouw van de legitimaire massa zijn wijzigingen doorgevoerd. Tevens is de uitgestelde opeisbaarheid van de legitieme portie in het algemeen als belangrijke wijziging te zien. 3.4.1. Een verbintenisrechtelijke aanspraak In artikel 4:63 lid 1 BW wordt de legitieme portie als volgt omschreven: ‘De legitieme portie van een legitimaris is het gedeelte van de waarde van het vermogen van de erflater, waarop de legitimaris in weerwil van giften en uiterste wilsbeschikkingen van de erflater aanspraak kan maken.’ De meest in het oog springende wijziging betreft de wijziging van het karakter van de legitieme portie. Waar de legitieme portie onder het oude recht nog een aanspraak op een gedeelte van de goederen der nalatenschap was, is deze thans nog ‘slechts’ een aanspraak op een gedeelte van de waarde van het vermogen van de erflater, vermeerderd met de waarde van bepaalde giften.70 Nu een goederenrechtelijk aanspraak ingeval van volledige onterving ontbreekt, is de legitimaris nimmer erfgenaam indien erflater dat niet gewild heeft.71 64 Art. 967 OBW. 65 Kolkman, in: T&C Erfrecht civiel en fiscaal, commentaar op artikel 1167 Boek 4 BW. 66 Art. 4:1167 OBW ev. 67 Mellema-Kranenburg, JBN 1992/110. 68 HR 30 november 1945, NJ 1946/62. 69 Art. 4:63-92 BW. 70 Art. 4:63 lid 1 BW jo. art. 4:80 lid 1 BW. 71 Van Mourik 2011, p. 322.

(14)

3.4.2. Omvang legitieme portie Ook met betrekking tot de omvang van de legitieme portie hebben grote wijzigingen plaatsgevonden. De omvang is thans de helft van de waarde van de legitimaire massa gedeeld door het aantal versterferfgenamen van artikel 4:10 lid 1 onder a BW, ongeacht het aantal legitimarissen.72 Er wordt aldus geen verschil meer gemaakt in het aantal kinderen dat de erflater achterlaat. Met betrekking tot hen die legitimaris zijn, is geen wijziging aangebracht, dit zijn aldus alleen de (klein)kinderen van erflater.73 Onder huidig erfrecht bestaat de legitimaire massa uit de waarde van de goederen van de nalatenschap, vermeerderd met de in aanmerking te nemen giften en verminderd met de schulden vermeld in artikel 4:7 lid 1 onder a t/m c en f BW.74 De in aanmerking te nemen giften staan opgesomd in artikel 4:67 BW. Het grote verschil met het oude erfrecht is in deze dat niet meer alle giften gedaan door de erflater in aanmerking worden genomen. De giften worden in beginsel slechts in aanmerking genomen indien deze tot vijf jaren voor overlijden zijn gedaan door de erflater.75 Bovenstaande geldt niet voor de giften die: kennelijk gedaan zijn om een legitimaris te benadelen, door de erflater te allen tijde hadden kunnen worden herroepen, bedoeld zijn pas na overlijden ten volle worden genoten, door de erflater aan een afstammeling gedaan mits deze of een afstammeling van hem tevens legitimaris van de erflater is. Deze giften kunnen ongeacht wanneer zij hebben plaatsgevonden in aanmerking worden genomen.76 De schulden die op grond van artikel 4:7 lid 1 onder a t/m c en f BW de legitimaire massa verminderen zijn: de schulden van de erflater die niet met de dood zijn teniet gegaan (onder a), de kosten van lijkbezorging (onder b), de kosten van vereffening van de nalatenschap (onder c) en de schulden die ontstaan door toepassing van afdeling 2 van titel 3 van Boek 4 BW (onder f). Hieruit volgt onder andere dat sommige van de ‘andere wettelijke rechten’ voorgaan op de legitieme portie.77 Voor het verzorgingsvruchtgebruik, één van de ‘andere wettelijke rechten’, volgt dit uit artikel 4:29 lid 2 BW.78 Daarnaast komt ook de waarde van giften door de erflater aan de legitimaris gedaan en al hetgeen de legitimaris krachtens erfrecht verkrijgt, in mindering op de legitieme portie van de betreffende legitimaris. Ook de waarde van de goederen die door de legitimaris uit de nalatenschap verkregen hadden kunnen worden, wordt in beginsel in mindering gebracht van zijn legitieme portie.79 3.4.3. Geldend maken legitieme portie Zoals reeds hierboven opgemerkt, is de legitieme portie thans nog alleen een vordering in geld en niet meer, zoals onder het oude erfrecht, een aanspraak op een gedeelte van de goederen der nalatenschap. 72 Art. 4:64 lid 1 BW. 73 Art. 4:63 lid 2 BW. 74 Art. 4:65 BW. 75 Art. 4:67 onder e BW. 76 Art. 4:67 onder a t/m d BW. 77 Zie ook: art. 4:80 lid 2 BW. 78 Asser/Perrick 4 2013/266. 79 Art. 4:70-73 BW.

(15)

De legitimaris is een schuldeiser van de nalatenschap.80 De legitimaris zal zijn vordering in beginsel moeten innen bij de gezamenlijk erfgenamen.81 Indien de nalatenschap conform de wettelijke verdeling is verdeeld, is de langstlevende echtgenoot aansprakelijk voor de legitieme portie.82 De uitkering van de legitieme portie komt allereerst ten laste van het gedeelte van de nalatenschap waarover door de erflater niet door erfstelling of legaat is beschikt.83 Indien dit niet voldoende blijkt, kunnen de erfdelen van de overige erfgenamen en de legaten worden ingekort.84 Indien de nalatenschap niet toereikend is om de legitieme portie te kunnen voldoen heeft de legitimaris nog de mogelijkheid om voor inkorting vatbare giften85 in te korten.86 Dit betekent dat de legitimaris een vordering heeft op deze begiftigden en zich tot hen kan wenden.87 In beginsel is de vordering van de legitimaris zes maanden na het overlijden van de erflater opeisbaar. Dit is anders indien de nalatenschap conform de wettelijke verdeling verdeeld is. Dan is de vordering pas opeisbaar na overlijden van de langstlevende of wanneer ten aanzien van de langstlevende de schuldsaneringregeling natuurlijke personen van toepassing is of deze failliet is verklaard. Daarnaast is de legitieme portie slechts opeisbaar wanneer het wettelijk vruchtgebruik van de artikelen 4:29 en 4:30 BW (onderdeel van de ‘andere wettelijke rechten’) niet meer gevestigd kan worden.88 Naast de hierboven genoemde ‘beletselen’ van opeisbaarheid van de legitieme portie geeft artikel 4:82 BW een erflater de mogelijkheid om bij uiterste wilsbeschikking ten behoeve van zijn echtgenoot (of samenlevingspartner blijkens notarieel verleden samenlevingsovereenkomst) te bepalen dat een legitieme portie pas opeisbaar is na overlijden van de echtgenoot.89 Dit alleen indien en voor zover de legitieme portie ten laste komt van de echtgenoot. Om zijn aanspraak op de legitieme portie niet te laten vervallen, dient een legitimaris binnen vijf jaren na het overlijden van de erflater te verklaren dat hij de legitieme portie wil ontvangen.90 Heeft de legitimaris eenmaal verklaard zijn legitieme portie te willen ontvangen, dan heeft deze, vanaf het opeisbaar worden van de vordering, 20 jaren de tijd om zijn rechtsvordering te stuiten of in te stellen. Daarna is zijn rechtsvordering verjaard.91 80 Art. 4:7 lid 1 onder g BW. 81 Art. 4:79 onder a BW jo. 4:80 lid 1 BW. 82 Art. 4:80 lid 1 BW. 83 Art. 4:87 lid 1 BW. 84 Art. 4:87 lid 2 BW. 85 Art. 4:67 BW. 86 Art. 4:89 BW. 87 Art. 4:79 onder b BW. 88 Art. 4:81 leden 1 t/m 3 BW. 89 Ook is het mogelijk de toepasselijkheid van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen bij, of het faillissement van, de echtgenoot als voorwaarde voor opeisbaarheid op te nemen, zie art. 4:83 BW. 90 Art. 4:85 lid 1 BW. 91 Art. 3:306 BW.

(16)

H.4. Nederland omringende landen Voordat de discussie omtrent het bestaansrecht van de legitieme portie in Nederland in de volgende hoofdstukken losbarst, zal ik hieronder een klein rechtsvergelijkend uitstapje maken naar de met de legitieme portie vergelijkbare regelingen in de Nederland omringende landen. Omdat een volledige uiteenzetting van de met de legitieme portie vergelijkbare regelingen in Europa te ver gaat voor dit onderzoek, bijna ieder land in Europa kent er namelijk wel één, beperk ik mij tot een aantal van deze regelingen. Hierbij zal ik kijken naar België, Frankrijk en Duitsland. Dit om reden van de nabijheid van deze landen ten opzichte van Nederland. Daarnaast zal gekeken worden naar Engeland. Dit laatste vooral omdat dit één van weinige ‘common law’ landen in Europa is. 4.1. België Het Belgische erfrecht is goeddeels nog hetzelfde als ten tijde van het inwerking treden van de Code Napoleon in 1804. Net als het Nederlands erfrecht kent het Belgische erfrecht een regeling omtrent een legitieme portie, ter plaatse de ‘reserve’ genoemd. De regeling omtrent de reserve is te vinden in Hoofdstuk 3 van Titel 2 van Boek 3 van het (Belgisch) Burgerlijk Wetboek (verder: BBW).92 De gerechtigden tot een reserve worden reservataire erfgenamen genoemd. Een reservatair wordt erfgenaam indien hij een beroep doet op de reserve. De vordering die hij heeft op de nalatenschap is een goederenrechtelijke. Dit betekent dat de reservatair erfgenaam, vergelijkbaar met het oude Nederlandse erfrecht, geen genoegen hoeft te nemen met een vordering in geld, maar daadwerkelijk goederen uit de nalatenschap kan opeisen.93 In België kunnen niet alleen (klein)kinderen een beroep doen op de reserve.94 Indien de erflater geen kinderen achterlaat, kunnen ook de ouders een beroep doen op de reserve.95 In tegenstelling tot het Nederlandse recht wordt de regeling omtrent de hoogte van de reserve negatief geformuleerd. Niet wordt gesproken over de hoogte van de reserve, maar van de hoogte van het beschikbaar deel. Dit is het breukdeel van de nalatenschap dat ter vrije beschikking staat van de erflater. De rest van de nalatenschap wordt het ‘voorbehouden deel’ genoemd en komt ten goede aan de reservataire erfgenamen. Hierover mag de erflater aldus niet vrij beschikken. Voor de berekening van de hoogte van de reserve moeten tijdens het leven gedane giften van de erflater bij de nalatenschap worden opgeteld.96 92 Art. 913–930 BBW. 93 Zie ook: Vastersavendts, TPR 1985, p. 471-490 (Tijdschrift voor Privaatrecht België). 94 Art. 913 en 914 BBW. 95 Art. 915 BBW. 96 Art.913 BBW.

(17)

Dit totaal, de fictieve massa, wordt als het ware gesplitst in twee delen, te weten een wettelijk voorbehouden deel dat toekomt aan de reservataire erfgenamen en een beschikbaar deel welk ter vrije beschikking staat van de erflater. De reserve is dan een breukdeel van het voorbehouden deel. De hoogte van het voorbehouden deel is op zijn beurt weer afhankelijk van degenen die een beroep doen op de reserve. Indien de kinderen van de erflater een beroep doen op hun reserve is de hoogte van het voorbehouden deel afhankelijk van het aantal kinderen dat de erflater achterlaat. Bij één kind is het voorbehouden deel de helft van de nalatenschap (lees: de fictieve massa). Bij twee kinderen is het voorbehouden deel twee derde van de nalatenschap. Bij drie of meer kinderen beslaat het voorbehouden deel drie vierde van de nalatenschap. Het voorbehouden deel wordt vervolgens in gelijke delen verdeeld onder de kinderen. Het overige staat steeds ter vrije beschikking, bij leven of testament, van de erflater.97 Indien de erflater geen kinderen achterlaat, kunnen ouders een beroep doen op de reserve. Indien zowel vader als moeder nog in leven zijn, bedraagt het voorbehouden deel de helft van de nalatenschap. De reserve van iedere ouder bestaat dan, in beginsel, uit de helft van het voorbehouden deel. In geval slechts één van de ouders nog in leven is bedraagt het voorbehouden deel een kwart van de nalatenschap.98 De hoogte van de reserve is niet in alle gevallen ‘beperkt’ tot een breukdeel gelijk aan het aantal kinderen of ouder(s). Indien namelijk een reservatair erfgenaam de nalatenschap verwerpt en zelf geen afstammelingen heeft die bij plaatsvervulling optreden, zal de hoogte van het voorbehouden deel niet wijzigen. Resultaat is dan dat de reserve voor de overige reservataire erfgenamen hoger wordt.99 Sinds 1981 is de positie van de langstlevende, niet van tafel en bed gescheiden, echtgenoot in België sterk verbeterd.100 Vanaf dat moment is onterving van de echtgenoot in beginsel niet meer mogelijk en heeft ook de langstlevende echtgenoot recht op een reserve.101 Dit is slechts anders indien (o.a.) de echtgenoten ten tijde van het overlijden al reeds 6 maanden niet meer effectief samenleefden.102 De reserve ten behoeve van de langstlevende bestaat in beginsel uit een vruchtgebruik over de helft van de goederen der nalatenschap en gaat vóór op, of beter gezegd valt samen met, de reserve van de kinderen of ouders.103 Dit laatste betekent dat het vruchtgebruik ten behoeve van de langstlevende naar evenredigheid wordt toegerekend op het beschikbare- en voorbehouden deel van de nalatenschap.104 97 Art. 913 BBW. 98 Art. 915 BBW. 99 Zie ook: art. 786 BBW. 100 Van Lier, Van de Griend & Joosten 1994, p. 41. 101 Art. 915bis BBW. 102 Art. 915bis lid 3 BBW. 103 Art. 915bis lid 1 BBW. 104 Art. 915bis lid 4 BBW.

(18)

Indien bij leven of bij testament door de erflater beschikt is over een deel dat het beschikbare gedeelte van de nalatenschap overstijgt, dan zijn deze beschikkingen door de reservataire erfgenamen inkortbaar.105 Vermeldenswaardig is dat ook in België het bestaansrecht van de reserve niet door iedereen wordt erkend en om verschillende redenen gepleit wordt voor afschaffing of ingrijpende aanpassing.106 Uit een onderzoek onder ‘gewone’ burgers en notarissen in België, van de Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (KNFB), blijkt echter dat de reserve in België sociaal adequaat moet wordt geacht.107 4.2. Frankrijk Ook in Frankrijk kent men een regeling vergelijkbaar met de legitieme portie, net als in België de ‘reserve’ genoemd. De regeling is te vinden in Hoofdstuk 3 van Titel 2 van Boek 3 van de Code Civil (verder: CC).108 Hoewel deze regeling, niet geheel verrassend, op veel punten gelijkenis vertoont met het Belgische recht, heeft het Franse erfrecht de afgelopen jaren wel een aantal (flinke) hervormingen doorgemaakt. Sinds de laatste (grote) wijziging in 2007 is de reserve, gelijk aan het Nederlandse erfrecht, in beginsel nog ‘slechts’ een vordering in geld in plaats van een goederenrechtelijke aanspraak.109 Op hetzelfde moment is de reserve ten behoeve van de ouders uit de regeling verdwenen. Onder het Franse erfrecht kunnen thans nog kinderen110 en bij gebrek aan afstammelingen de echtgenoot111 een beroep doen op de reserve. Gelijk aan het Belgische recht wordt de hoogte van de reserve negatief geformuleerd en wordt gesproken van een beschikbaar- en een voorbehouden deel van de nalatenschap. Hierbij geldt dat giften, gedaan door de erflater, bij de berekening van de hoogte van de nalatenschap moeten worden meegenomen. Indien de erflater één kind achterlaat, is het voorbehouden deel de helft van de nalatenschap. Bij twee kinderen is het voorbehouden deel twee derde van de nalatenschap. Bij drie of meer kinderen is het voorbehouden deel drie vierde van de nalatenschap.112 De reserve per rechthebbende is dan, in beginsel, een (gelijk) breukdeel van het voorbehouden deel. Indien er geen afstammelingen zijn, heeft de langstlevende echtgenoot recht op een reserve. De hoogte hiervan zal een vierde van de nalatenschap beslaan.113 Een belangrijk verschil met het Nederlandse erfrecht is dat de reserve direct opeisbaar is door de gerechtigden.114 Ook indien er een langstlevende echtgenoot in het spel is. 105 Art. 920 BBW. 106 Zie bijvoorbeeld: Puelinckx-Coene TPR 1992, p. 291-295 (Tijdschrift voor Privaatrecht Belgie), Pintens 2012, p. 87. 107 Luijten, JBN 1998/2, artikel 13. 108 Art. 912-930 CC. 109 Art. 924 CC. 110 Art. 913 CC. 111 Art. 914-1 CC. 112 Art. 913 CC. 113 Art. 914-1 CC. 114 Zie ook: Zelm-van Eldik, WPNR 2008/6763, p.592-599.

(19)

De opeisbaarheid is door de erflater niet, zoals in Nederland wel het geval is, bij testament uit te stellen. Erflater kan zijn achtergebleven echtgenoot wel het vruchtgebruik van alle goederen der nalatenschap nalaten.115 Het vruchtgebruik ten behoeve van de langstlevende wordt geacht geen afbreuk te doen aan de reserve van de kinderen.116 Dit omdat vruchtgebruik in Frankrijk geen vertering- of beschikkingsbevoegdheid omvat.117 Zoals hierboven opgemerkt, is de reserve ten behoeve van de ouders in 2007 uit de Franse wetgeving verdwenen. Hiervoor is in de plaats gekomen het zogenoemde ‘droit de retour’.118 Dit recht op terugkeer (vrij vertaald) voorziet erin dat ouders, indien geen afstammelingen aanwezig zijn, recht hebben op restitutie van de goederen die de erflater van zijn ouders geschonken heeft gekregen. De hoogte van deze restitutie is ten hoogste een vierde van de nalatenschap per ouder.119 Indien de ouders zijn vooroverleden, komt de restitutie, van hetgeen de ouders aan de erflater hebben geschonken, toe aan de broer(s) en/of zus(sen) van de erflater.120 Indien bij leven of bij testament door de erflater beschikt is over een deel dat het beschikbare gedeelte van de nalatenschap overstijgt, zijn deze beschikkingen door de gerechtigden tot een reserve inkortbaar.121 4.3. Duitsland Ook het Duitse erfrecht is bekend met de legitieme portie, althans met een met de legitieme portie vergelijkbare regeling, ‘Pflichtteil’ genoemd (bij gebrek aan een betere vertaling verder: legitieme portie). De regeling is te vinden in Afdeling 5 van Boek 5 van het ‘Bürgerliches Gesetzbuch’ (het Duitse Burgerlijk Wetboek).122 Onder het Duitse erfrecht kunnen de (klein)kinderen en de langstlevende echtgenoot van de erflater een beroep doen op een legitieme portie. Indien erflater geen (klein)kinderen heeft, kunnen ook de ouders een legitieme portie vorderen.123 Net zoals onder het Nederlandse erfrecht, is de Duitse legitieme portie een vordering in geld op de erfgenamen.124 De hoogte van de legitieme portie bedraagt de helft van het versterferfdeel van de legitimaris.125 In Duitsland wordt, vergelijkbaar aan het Nederlandse ‘parentele stelsel’, gewerkt met vier groepen van erfgenamen.126 Hierbij geldt, net als in Nederland, dat een groep niet aan de beurt komt indien uit de voorgaande groep nog een erfgenaam aanwezig is.127 115 Art. 1094-1 CC. 116 Van Lotringen, Kwartaalbericht Estate Planning, 2011/2, p.11-17. 117 Art. 578 CC. 118 Art. 738-2 CC. 119 Art. 738 CC. 120 Art. 757-3 CC. 121 Art. 918-930 CC. 122 Art. 2303-2338 BGB. 123 Art. 2303 BGB. 124 Hayton 2002, p. 245. 125 Art. 2303 BGB. 126 Art. 1924-1928 BGB. 127 Art. 1930 BGB.

(20)

De langstlevende echtgenoot is niet in één van de groepen opgenomen. Echter, de langstlevende echtgenoot erft in beginsel altijd een deel.128 Het versterferfdeel van de langstlevende echtgenoot varieert naargelang de hoogte van de ‘groep’ waaruit de eventuele overige erfgenamen bestaat. Zodoende varieert ook de hoogte van de legitieme portie van de langstlevende. Ook onder het Duitse erfrecht moeten bepaalde door de erflater gedane giften bij de berekening van de legitieme portie worden meegenomen.129 Hierbij geldt dat de (waarde van de) gift volledig wordt meegeteld bij de nalatenschap indien de gift is gedaan maximaal een jaar voorafgaand aan het overlijden van de erflater. Van giften die in de jaren daarvoor gedaan zijn, wordt per jaar 10% van de waarde afgeschreven. Giften langer dan tien jaren geleden gedaan worden bij de berekening van de hoogte van de legitieme portie niet bij de nalatenschap opgeteld.130 Indien de nalatenschap onvoldoende blijkt om de legitieme portie(s) uit te keren, komen de door de erflater gedane giften voor inkorting in aanmerking.131 4.4. Engeland Ten slotte bekijken we de regeling in Engeland. In Engeland kent men, als één van de weinige landen in Europa, geen regeling vergelijkbaar met de Nederlandse legitieme portie.132 Althans kan niemand een vast gedeelte van de nalatenschap opvorderen op de enkele basis dat men bloedverwant of echtgenoot is. De testeervrijheid in Engeland is aldus in beginsel onbeperkt.133 Naast Engeland vormt ook Ierland een uitzondering. In Ierland kent men geen met legitieme portie vergelijkbare regeling voor kinderen.134 De langstlevende echtgenoot is in Ierland wel ‘beschermd’ tegen onterving.135 Een langstlevende heeft in Ierland in beginsel een ‘legal right’ van de helft van de nalatenschap. 136 Wel kent het Engelse recht een regeling die aan het ontbreken van een legitieme portie tegemoet kan komen. Dit is de regeling van de ‘reasonable financial provision’, vrij vertaald: een redelijke financiële voorziening (verder: redelijke voorziening). Deze regeling is neergelegd in de ‘Inheritance (Provision for Family and Dependants) Act 1975’ (verder: Inheritance Act 1975). Deze regeling voorziet erin dat bepaalde personen een verzoek bij de rechter kunnen indienen om een voorziening te vragen omdat er voor hen, op grond van het wettelijk of testamentair erfrecht, geen redelijke voorziening getroffen is door de erflater.137 128 Art. 1931 BGB. 129 Art. 2325 lid 1 BGB. 130 Art. 2325 lid 3 BGB. 131 Art. 2329 BGB. 132 Zie ook: Coene & Geelhand 1995, p.20. 133 Verbeke 2000, p.40. 134 Art. 117 Succession Act 1965. 135 Art. 111 Succession Act 1965. 136 Zie voor meer over deze regeling: O’Sullivan, Journal of Social Welfare and Family Law 2016/38:2, p. 118-139. (online te benaderen via: http://www.tandfonline.com/loi/rjsf20). 137 Art. 1 lid 1 laatste volzin Inheritance Act 1975.

(21)

Verzoeker tot zo’n voorziening kan zijn: de echtgenoot of geregistreerd partner, de ex-echtgenoot of ex-geregistreerd partner welke niet is hertrouwd of een nieuw geregistreerd partnerschap is aangegaan, een kind van de erflater, een persoon die werd behandeld als een kind van de erflater of een andere persoon welke door de erflater tot zijn overlijden werd onderhouden.138 De voorzieningen die de rechter ten behoeve van de verzoeker en ten laste van de nalatenschap kan treffen zijn: een periodieke uitkering, een som ineens, de overdracht van een onroerende zaak aan de verzoeker, de verplichte aankoop van een onroerende zaak door de erfgenamen, het opzetten van een trust of de aanpassing van de huwelijksvoorwaarden.139 Deze laatste kan alleen indien de echtgenoot, een kind van de erflater of een door de erflater als kind behandeld persoon de verzoeker is.140 Uit de zinsnede ‘one or more’ van artikel 2 lid 1 aanhef Inheritance Act 1975, blijkt dat de rechter zich niet hoeft te beperken tot één voorziening. Hij kan ervoor kiezen meerdere van bovengenoemde voorzieningen simultaan toe te kennen. Voordat de rechter één van de bovengenoemde voorzieningen treft, moet hij ervan overtuigd zijn dat de voorzieningen die erflater reeds zelf heeft getroffen of die waar het wettelijk erfrecht in voorziet, voor de verzoeker als onredelijk te beschouwen zijn. Voor echtgenoten (en geregistreerd partners) wordt bij deze beoordeling een andere maatstaf gehanteerd dan voor de overige verzoekers. Voor de langstlevende echtgenoot wordt bij de beoordeling of sprake is van een redelijke voorziening gekeken naar ‘alle omstandigheden van het geval’ en ongeacht of de echtgenoot de voorziening nodig heeft om te voorzien in zijn of haar levensonderhoud.141 Hierbij moet de rechter in overweging nemen welke regeling(en) getroffen zouden worden indien de echtgenoten van echt zouden scheiden.142 Bij de andere mogelijke gerechtigden wordt, naast ‘alle omstandigheden van het geval’, ook de behoeftigheid van de verzoeker in de beoordeling meegenomen. Deze verzoeker moet in alle redelijkheid kunnen voorzien in zijn normale levensonderhoud.143 Naast de bovengenoemde maatstaven geeft de Inheritance Act 1975 nog een aantal richtlijnen die de rechter moet meenemen in zijn overweging. Deze richtlijnen gebruikt de rechter bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een (on)redelijke voorziening. Indien dit volgens hem het geval is, moeten de richtlijnen ook meegewogen worden bij beantwoording van de vraag welke maatregel(en) er moeten worden getroffen.144 138 Art. 1 lid 1 sub a t/m e Inheritance Act 1975. 139 Art. 2 lid 1 Inheritance Act 1975. 140 Art. 2 lid 1 sub f Inheritance Act 1975. 141 Art. 1 lid 2 sub a (en b) Inheritance Act 1975. 142 Verbeke 2000, p.41. 143 Art. 1 lid 2 sub c Inheritance Act 1975. 144 Art. 3 Inheritance Act 1975.

(22)

H.5. Aanleiding ‘bemoeienis’ KNB Zoals ik reeds in de inleiding heb vermeld, is een recente brief van de KNB aan de Tweede Kamer, althans aan de Commissie V&J, de aanleiding van mijn onderzoek geweest. In deze brief geeft de KNB aan dat zij graag meedenkt ingeval de legitieme portie op de agenda van de Tweede Kamer komt te staan. Als reden voor het schrijven van de brief geeft de KNB dat de discussie omtrent het bestaansrecht van de legitieme portie weer is opgelaaid. Afschaffing van de legitieme portie in Aruba145, Curaçao en Sint Maarten en de D66-resolutie ‘familie van nu’, waarin wordt gepleit voor (zorgvuldige) afschaffing van de legitieme portie, zijn daar mede oorzaak van.146 In dit hoofdstuk bespreek ik de door de KNB gegeven aanleiding van haar brief aan de Commissie V&J. Ik zal daarbij de afschaffing van de legitieme portie in Curaçao en Sint Maarten bespreken (§ 5.1.). In het bijzonder zal ik daarbij aandacht besteden aan de redenen van afschaffing. Daarna zal ik kort de D66-resolutie bespreken, althans voor zover het de afschaffing van de legitieme portie betreft (§ 5.2.). 5.1. Afschaffing legitieme portie in Curaçao en Sint Maarten Op 1 januari 2012 is de ‘Landsverordening erfrecht en schenking’ in Curaçao in werking getreden.147 Op 9 januari 2014 is de ‘Landsverordening erfrecht en schenking’ ook in Sint Maarten in werking getreden.148 Met de inwerkingtreding van bovenstaande Landsverordeningen is het erfrecht in Curaçao en Sint Maarten aanzienlijk gewijzigd. Waar voordien in beide landen nog een erfrecht gold dat grotendeels gelijk was aan het oude Nederlandse erfrecht, is thans een erfrecht tot stand gekomen dat grotendeels vergelijkbaar is aan het nieuwe Nederlandse erfrecht. Het wetgevingsproces dat heeft geleid tot herziening van het erfrecht in Curaçao en Sint Maarten was reeds in gang gezet vóór de ontmanteling van de Nederlandse Antillen.149 Beide landen hebben uiteindelijk zelfstandig alsnog een nieuw erf(- en schenkings)recht ingevoerd. Grootste verschil met het huidige Nederlandse erfrecht is het ontbreken van de legitieme portie in beider wetgeving. Dit is door verschillende schrijvers goed ontvangen.150 Al worden de veronderstelde nadelen van het afschaffen van de legitieme portie ook belicht in de literatuur.151 Als hoofdreden voor afschaffing van de legitieme portie geeft de memorie van toelichting de volgende reden: ‘Voor handhaving bestaat onvoldoende rechtvaardiging’.152 145 Zoals in de inleiding is vermeld is de afschaffing van de legitieme portie in Aruba vooralsnog niet tot stand gekomen. 146 Zie: http://www.knb.nl/nieuwsberichten/knb-informeert-tweede-kamer-over-legitieme-portie (laatst geraadpleegd op 15 augustus 2016). 147 Publicatieblad A 2011, nr. 68, Landsverordening erfrecht en schenking. 148 Afkondigingsblad van Sint Maarten 2014, nr. 6, Landsverordening erfrecht en schenking. 149 Staten van de Nederlandse Antillen 2010, 4377, nr. 3. 150 Zie bijvoorbeeld: Nuytinck TAR-Justicia 2010/3-4, p. 1 (Tijdschrift voor Antilliaans Recht) en Schols WPNR 2009/6807, p. 646. 151 Geerlof, CJB 2016/5, p. 105-110 (Caribisch Juristenblad). 152 Staten van de Nederlandse Antillen 2010, 4377, nr. 3, algemeen onder 4.

(23)

Ter motivering van deze reden wordt gezegd dat de legitieme portie een ernstige inbreuk op de beschikkingsvrijheid van de mens is. Het ontnemen van zulke beschikkingsvrijheid over het eigen vermogen van een ouder, tijdens het leven of bij overlijden, staat niet in verhouding tot de omstandigheid dat een legitieme portie rust binnen de familie meebrengt. Daarnaast wordt gezegd dat het recht om vrij te beschikken over het eigen vermogen wordt beschermd in artikel 1 van Protocol nr. 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).153 Tevens wordt aangegeven dat ook de Nederlandse legitieme portie stevig aan betekenis heeft ingeboet. Dit met name door de op grond van artikel 4:82 BW testamentair uit te stellen opeisbaarheid en de uitgestelde opeisbaarheid ingeval sprake is van een wettelijke verdeling en de ‘andere wettelijke rechten’ van Afdeling 2 van Titel 3 Boek 4 BW.154 Hierdoor neemt de roep om afschaffing van de legitieme portie in Nederland ook toe, aldus de memorie van toelichting.155 ‘Terzijde’ wordt nog opgemerkt dat afschaffing van de legitieme portie tot het positieve gevolg kan leiden dat vermogende Nederlanders zich in Curaçao of Sint Maarten zullen gaan vestigen.156 In plaats van de legitieme portie bestaat voor kinderen in beide landen de mogelijkheid om een beroep te doen op een som ineens.157 Dit echter alleen en tot zover dit nodig is voor hun verzorging en opvoeding of voor het levensonderhoud en de studie. In tegenstelling tot de Nederlandse som ineens, waarbij de uiterste leeftijd voor een beroep daarop 21 jaar is, kan een kind in Curaçao en Sint Maarten hierop, onder omstandigheden, tot en met zijn vijfentwintigste levensjaar een beroep doen.158 Mede in verband met de afschaffing van de legitieme portie is de mogelijkheid ingevoerd om een testament te vernietigen op grond van misbruik van omstandigheden159 indien deze is gemaakt ten voordele van een ‘buitenstaander’ (niet bloedverwant of levensgezel).160 153 Staten van de Nederlandse Antillen 2010, 4377, nr. 3, algemeen onder 6. 154 Art. 4:28-4:41 BW. 155 Staten van de Nederlandse Antillen 2010, 4377, nr. 3, algemeen onder 10. 156 Staten van de Nederlandse Antillen 2010, 4377, nr. 3, algemeen onder 11. 157 Staten van de Nederlandse Antillen 2010, 4377, nr. 3, algemeen onder 4. 158 Art. 4:35 BW (Curaçao en Sint Maarten). 159 Staten van de Nederlandse Antillen 2010, 4377, nr. 3, algemeen onder 5. 160 Art 4:43 lid 1 BW (Curaçao en Sint Maarten).

(24)

5.2. D66-resolutie ‘familie van nu’ Naast de afschaffing van de legitieme portie in Curaçao en Sint Maarten, wordt ook de D66-resolutie ‘familie van nu’ door de KNB in haar brief genoemd als reden van het oplaaien van de discussie omtrent de wenselijkheid van de legitieme portie. De resolutie bevat een aantal voorstellen tot aanpassing van het personen-, familie-, erf- en schenkingsrecht. Het (zorgvuldig) afschaffen van de legitieme portie is één van de voorstellen. Een diepgaande inhoudelijke uiteenzetting van de reden(en) waarom de legitieme portie volgens D66 afgeschaft dient te worden ontbreekt. Omwille van de volledigheid wil ik de resolutie hier toch kort bespreken. In de resolutie wordt, na een (hele) korte beschrijving van de regeling van de legitieme portie, geconstateerd dat: ‘de legitieme portie de testeer- en schenkingsvrijheid beperkt’. Ter onderbouwing van de door D66 gewenste afschaffing van de legitieme portie worden de volgende twee punten overwogen. 1. ‘De legitieme portie is een ongerechtvaardigde inbreuk op de vrijheid van de mens om over zijn vermogen bij testament of bij leven door middel van giften te beschikken.’ 2. ‘De legitieme portie beperkt de vrijheid van de mens in het invulling geven aan de waarde van sociale contacten, aldus D66.’ Om te voorkomen dat een erflater door het onterven van zijn (minderjarige- of jongmeerderjarige) kinderen zijn zorgverplichting te kort doet, kent het Nederlandse erfrecht bepaalde voorzieningen, de zogenoemde ‘andere wettelijke rechten’. Deze ‘andere wettelijke rechten’ vormen voor bovengenoemde personen een vangnet voor het geval zij onterfd worden, aldus D66. Op basis van bovenstaande concludeert D66 dat de legitieme portie zorgvuldig afgeschaft dient te worden. 161 161 Voor de volledige tekst van de D66-resolutie, ‘Familie van nu’ verwijs ik gemakshalve naar onderstaande weblink: https://d66.nl/content/uploads/sites/2/2015/09/Resolutie-Familie-van-Nu.pdf (laatst geraadpleegd op 15 augustus 2016).

(25)

H.6. Parlementaire discussie Hoewel de discussie omtrent de wenselijkheid van de legitieme portie in de literatuur langer teruggaat162, zijn de eerste sporen van deze discussie binnen onze wetgevende macht ‘pas’ in 1959 terug te vinden in de parlementaire stukken. Dit bij de behandeling van het wetsvoorstel tot vaststelling van Boek 4 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek.163 De ‘discussie’ over de legitieme portie heeft, evenals het wetgevingsproces van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, jaren voortgeduurd. Deze discussie zet ik hieronder uiteen. Omwille van de overzichtelijkheid (en om enig beeld te geven van de tijdgeest), geef ik boven iedere paragraaf aan in welk zittingsjaar we ons bevinden en of we ons in de Eerste Kamer of de Tweede Kamer bevinden. Zittingsjaar 1959-1960 Tweede Kamer In haar voorlopig verslag ging de toenmalige Commissie voor Justitie (thans commissie V&J) in op de in de literatuur gehoorde klanken tot volledige afschaffing van de legitieme portie. De Commissie voor Justitie was echter unaniem van oordeel dat de legitieme portie wel degelijk wenselijk was. Zij zag geen redenen tot afschaffing. Ten aanzien van de gronden tot behoud van de legitieme portie bestond wel enig meningsverschil. Niet betwist werd dat de betekenis van de legitieme portie niet meer het behouden van het familiegoed is, maar dat één van de belangrijkste functies van de legitieme portie is het voorkomen van te grote ongelijkheid tussen de kinderen onderling. Echter, sommige leden waren van mening dat de legitieme portie ook diende om een bepaalde levensstandaard, waaraan de kinderen immers door de ouders waren gewend, te waarborgen. Dit standpunt werd niet unaniem gedragen. Het voorrecht een bepaalde levensstandaard gewend te zijn, maakt niet dat de kinderen daardoor een aanspraak hebben om door de ouder(s) bijgestaan te worden om op dezelfde voet voort te leven na overlijden van deze ouder(s), aldus een aantal commissieleden.164 Zittingsjaar 1962-1963 Tweede Kamer In de memorie van antwoord, volgend op bovenstaand voorlopig verslag, schaarde toenmalig Minister van Justitie, A.C.W. Beerman, zich achter het eerdere standpunt van de Commissie voor Justitie. Voor volledige afschaffing van de legitieme portie bestond volgens hem geen aanleiding. Saillant detail is dat de minister aangaf het met de meerderheid van de Commissie eens te zijn. De Commissie voor Justitie gaf in haar voorlopig verslag nog te kennen dat het niet afschaffing van de legitieme portie een unaniem standpunt was. Wat betreft de grondslag voor een legitieme portie, sloot de Minister zich aan bij de Commissie voor Justitie. Hij vond de grondslag ook in het tegengaan van te grote ongelijkheid van behandeling van de kinderen.165 162 Zie ook: Asser/Perrick 4 2013/299. 163 Dossiernummer 3771. 164 Kamerstukken II 1959/60, 3771, nr. 5, p. 1-2. 165 Kamerstukken II 1962/63, 3771, nr. 6, p. 15.

(26)

Zittingsjaar 1965-1966 Tweede Kamer In 1965 gaat, na een aantal jaren stilte, de behandeling van Boek 4 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek (verder: NBW) in de Tweede Kamer verder. In de vergaderingen omtrent Boek 4 NBW die volgden werd weliswaar veel gediscussieerd over de legitieme portie, maar dan vooral over de complexiteit van de regeling. De wenselijkheid van de legitieme portie is bij de behandeling(en) geen punt van discussie geweest. Het wetsontwerp, met daarin de legitieme portie, werd door de Tweede Kamer aangenomen.166 Zittingsjaar 1967-1968 Eerste Kamer Bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer, enkele jaren later, stuiten we weer op enige discussie omtrent de wenselijkheid van de legitieme portie. In (het eerste gedeelte van) het voorlopig verslag van de Bijzondere Commissie Nieuw Erfrecht (verder: Bijzondere Commissie)167, wordt aangegeven dat in de Bijzondere Commissie stemmen opgingen vóór afschaffing van de legitieme portie als zodanig. Overweging hierbij was dat het een aanzienlijke vereenvoudiging van het wetsontwerp zou bewerkstelligen en daarmee allerhande ingewikkelde regelingen niet meer nodig zouden zijn. Ook zou afschaffing van de legitieme portie een afsluiting betekenen van een reeds ingezette uitholling van de positie van de legitimaris ten opzichte van de belangen van anderen, aldus (een gedeelte van) de Bijzondere Commissie. Daarnaast werd nog opgemerkt dat ook zonder een legitieme portie ouders hun nalatenschap, in de regel, zo gelijk mogelijk zullen verdelen over de kinderen en dat in de gevallen dat dit niet zo is, daar wel een gegronde reden voor zal zijn. Te denken valt daarbij aan vervreemding of andere sociale en/of economische motieven. Als dan al in strijd met de legitieme portie over de nalatenschap is beschikt, wordt zelden een beroep gedaan op de legitieme portie, aldus de commissieleden. Desgevraagd gaven de betreffende commissieleden aan ook geen behoefte te hebben aan, op enigerlei wijze, vervanging van de legitieme portie. Echter, de meerderheid van de Bijzondere Commissie verklaarde zich, ondanks weerstand tegen de complexiteit van de regeling, tegenstander van afschaffing van de legitieme portie. Afschaffing was, naar hun idee, niet in overeenstemming met het rechtsbewustzijn van het Nederlandse volk. Redenen daarvoor konden volgens hen gevonden worden in de nuttige functie die de legitieme portie zou hebben in de gevallen dat een (vermogende) weduwnaar zou hertrouwen met een veelal jeugdige nieuwe partner en hem of haar de gehele nalatenschap zou nalaten. De legitieme portie zou dan een nuttige beschermingsfunctie uitoefenen. Daarnaast zou afschaffing van de legitieme portie, tussen de kinderen onderling, tot een stroom van gerechtelijke procedures kunnen leiden wegens misbruik, bedrog of dwaling e.d. 166 Handelingen II 1965/66, p. 21-48, 103-141, 145-159. 167 Voluit: Bijzondere Commissie voor de herziening van het Burgerlijk Wetboek, omtrent het ontwerp van wet tot vaststelling van Boek 4 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek.

(27)

Omdat de legitieme portie bevorderlijk is voor de gelijke bevoordeling van kinderen uit één gezin en dit de maatschappij als geheel dient, concludeerde de meerderheid van de Bijzondere Commissie dat de legitieme portie als wapen tegen machtsmisbruik van de ouders behouden diende te blijven.168 Zittingsjaar 1968-1969 Eerste Kamer In zijn memorie van antwoord sloot toenmalig Minister van Justitie, C.H.F. Polak, zich aan bij de meerderheid van de Bijzondere Commissie. Handhaving van de legitieme portie is nog steeds in overeenstemming met het rechtsbewustzijn van het Nederlandse volk, aldus de Minister. Overigens werd hierbij door de Minister ook het unanieme standpunt van de Commissie voor Justitie van de Tweede Kamer, tegen afschaffing van de legitieme portie, aangehaald. Laten we uitgaan van een verschrijving van zijn voorganger, toen deze over ‘een meerderheid’ sprak.169 Ook de Minister moest toegeven dat het afschaffen van de legitieme portie, gezien de vereenvoudiging van het wetsontwerp dat dit met zich mee zou brengen, verleidelijk klonk. Echter, hoe aantrekkelijk ook, dit alleen kon geen afschaffing van de legitieme portie rechtvaardigen. Met de minderheid van de Bijzondere Commissie was de Minister oneens dat er eigenlijk geen behoefte bestaat aan de legitieme portie, nu daar slechts sporadisch een beroep op gedaan zou worden. Alleen de gepubliceerde rechtspraak toont al aan dat de legitieme portie niet zelden in geding is, aldus de Minister. Daar voegde de Minister nog aan toe dat, ook al zou op de legitieme portie veel minder een beroep gedaan worden, de preventieve werking die daarvan uitgaat, het voorkomen van familiemoeilijkheden, het bestaan van de legitieme portie zou rechtvaardigen. Indien de legitieme portie zou worden afgeschaft, zal het aantal ontervingen der kinderen toenemen. Ook gaf de Minister aan, zonder deze mogelijkheid te willen ontkennen, dat van gegronde redenen tot onterving niet vaak reden zal zijn, althans te weinig om de legitieme portie af te schaffen. Daarenboven gaf de Minister nog aan dat de nieuwe regeling omtrent de legitieme portie dusdanig is ontworpen dat de testeervrijheid, in vergelijking met het toen geldende recht, aanzienlijk zou worden verruimd.170 In het eindverslag van de Bijzondere Commissie geeft zij aan dat zij het wetsontwerp, na kennisneming van de memorie van antwoord, voldoende voorbereid achtte.171 De Eerste Kamer nam het wetsvoorstel dan ook aan.172 168 Kamerstukken I 1967/68, 3771, nr. 73, p. 24-25 (VV). 169 Zie: p. 23, Zittingsjaar 1962-1963. 170 Kamerstukken I 1968/69, 3771, nr. 133, p. 20-21 (MvA). 171 Kamerstukken I 1968/69, 3771, nr. 133a (EV). 172 Stb. 1969, 392.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Legitimiteit is dan meer dan rechtmatigheid; handelen conform wet en rechtsbeginselen is, als gezegd, dan niet voldoende meer voor de Belastingdienst om als legitiem te

Deze procedure gaat immers niet over een vordering van erflater op eiser in verband met de bedrijfsovername, maar over de vraag of bij het berekenen van de legitieme portie van

Gesteld dat een legaat van vruchtgebruik van de gehele nalatenschap aan de echtgenoot (voorzien van de niet- opeisbaarheidsclausule van art. 4:82 BW) kan leiden tot een

Wanneer het moment van opeisbaar worden van de onderbedelingsvor- deringen vóór het moment van overlijden van de langst- levende echtgenoot ligt, geldt dat voor het gedeelte van

Het bevat een brede waaier aan rechten die vaak al in andere mensenrechtenverdra- gen voorkwamen, maar die nu voor het eerst met een specifi eke focus op personen met een

een goed signaal betreffende het commitment van de uitvoeringsinstellingen zijn, wanneer het opdrachtgeverschap voor het programma niet automatisch bij BZK wordt neergelegd,

aangevoerde feiten en omstandigheden in dit geval niet rechtvaardigen dat de aanvullende of beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid ertoe leiden dat de waarde van

Een accountantswissel door prijsconcurrentie is omgeven met verschillende belangen zoals het maat- schappelijk belang van een onafh ankelijke accoun- tant, de interesse van