• No results found

Valse bekentenissen, compliance en de Concealed Information Test

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Valse bekentenissen, compliance en de Concealed Information Test"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Valse Bekentenissen, Compliance en de Concealed

Information Test

Loes Hilhorst

Datum van inleveren: 01-06-2017 Studentnummer: 10740651 Begeleider: Linda Geven Aantal woorden: 5258

(2)

2 Inhoudsopgave Abstract 3 Inleiding 4 Methoden 9 Resultaten 13 Discussie 16 Literatuurlijst 21 Appendices 25

(3)

3 Abstract

In deze studie werd onderzoek gedaan naar de objectiviteit van de RT-CIT in het detecteren van valse bekentenissen. Daarnaast werd het verband tussen het al dan niet vals bekennen en de mate van compliance onderzocht. Hiertoe vulden 19 deelnemers een aantal vragenlijsten in, deden een aantal puzzeltaken en voltooiden de RT-CIT. Een valse bekentenis werd ontlokt door de deelnemers te beschuldigen van samenwerken op een individuele taak. De mate van compliance werd gemeten aan de hand van een vragenlijst. Aangezien er geen valse bekentenissen afgelegd werden, konden de onderzoeksvragen niet onderzocht worden. Wel is er gekeken naar de resultaten op de RT-CIT van ware bekenners en een ware

(4)

4 Inleiding

In 2000 werd in een park in Schiedam een meisje vermoord. Eén van de verdachten, Kees B., bekende deze misdaad; de zaak leek opgelost. Tot, vier jaar later, Wik H. bekende de moord gepleegd te hebben en DNA-onderzoek bevestigde dat hij de feitelijke dader was (Israëls & Horselenberg, 2010). Wat Kees B. de politie verteld heeft, is een voorbeeld van een valse bekentenis. Een valse bekentenis ontstaat wanneer iemand aangeeft een misdaad op zijn of haar geweten te hebben, terwijl deze persoon de misdaad niet begaan heeft (Kassin et al., 2010).

Het is lastig het precieze aantal valse bekentenissen vast te stellen (Kassin et al., 2010, Drizin & Leo, 2004). Gudjonsson, Sigurdsson en Einarsson (2004) en Gudjonsson,

Sigurdsson, Bragason, Einarsson en Valdimarsdottir (2004) vonden dat respectievelijk 1,2% en 3,7% van de verhoorde mensen een valse bekentenis had afgelegd. Kassin et al. (2007) vonden dat 4,78% van de door hun onderzochte bekentenissen vals waren. The Innocence Project vond echter dat in meer dan 20% van de politiecasussen een valse bekentenis een rol gespeeld had (http://www.innocencproject.org/, aangehaald in Kassin et al., 2010).

Het is echter zeer nadelig voor iemand om een valse bekentenis af te leggen (Kassin & Gudjonsson, 2004). Drizin et al. (2004) vonden namelijk dat 81% van de valse bekenners uiteindelijk als schuldig veroordeeld werden. Aangewezen worden als schuldige kan leiden tot een gevangenisstraf, taakstraf, of boete (Kassin et al., 2004). Daarnaast is een belangrijke consequentie dat de feitelijke dader vrij blijft rondlopen (Drizin et al., 2004). Om deze redenen is het van belang de juistheid van een bekentenis objectief te kunnen beoordelen.

Een cruciale vraag is wat ervoor zorgt dat er valse bekentenissen afgelegd worden. Er is een aantal technieken dat in politieonderzoek gebruikt wordt om bekentenissen te

ontlokken. De minimization-techniek houdt in dat verhoorders de ernst van de misdaad, en soms zelfs de consequenties ervan, minimaliseren, om zo een gevoel van vertrouwen te

(5)

5

creëren (Russano, Meissner, Nachet & Kassin, 2005). Met de dealtechniek wordt de techniek aangeduid waarbij verhoorders aangeven dat de consequenties lichter zullen zijn wanneer de verdachte bekent, dan wanneer hij of zij niet bekent (Russano et al., 2005). Russano et al. (2005) deden onderzoek naar deze technieken en bekentenissen. Er bleek dat een combinatie van beide technieken ervoor zorgt dat een onschuldige meer druk voelt om te bekennen, waarbij een schuldige evenveel drukt voelt als wanneer de technieken niet worden gebruikt. Dit betekent dat deze technieken de nauwkeurigheid van politieverhoren verlagen. Dit maakt het belang van een objectieve maat voor de beoordeling van bekentenissen nog groter.

Sinds het begin van de 20e eeuw zijn er verschillende methoden ontwikkeld om aan de

hand van psychische- of fysiologische metingen te achterhalen of iemand daderkennis bezit (Ben-Shakhar, 2012). Er wordt gesproken van daderkennis wanneer iemand informatie over een bepaalde misdaad herkent (Israëls et al., 2010). Eén van de ontwikkelde tests is een computertaak, genaamd de Concealed Information Test (CIT) (Ben-Shakhar, 2012). De CIT bevat vragen met antwoordopties waarop de verdachten gevraagd worden te reageren. De opties die het juiste antwoord op de vraag zijn, zijn de items die te maken hebben met de misdaad en worden ook wel probes genoemd (Ben-Shakhar, 2012). De rest van de opties is een onjuist antwoord en heeft niets met de misdaad te maken. Dit zijn de irrelevante items (Kleinberg & Verschuere, 2016). Een deel van de irrelevante items wordt gebruikt als targets, dit zijn de items waarop de verdachten gevraagd worden met ‘JA’ te antwoorden. Op de probes en de rest van de irrelevante items, is het te geven antwoord ‘NEE’. Er worden targets gebruikt om ervoor te zorgen dat een persoon niet zonder na te denken altijd op dezelfde knop kan drukken (Verschuere, Kleinberg, & Theocharidou, 2015). Terwijl de verdachten reageren op de items, worden hun fysiologische reacties en/of reactietijden gemeten (Ben-Shakhar, 2012, Patrick, 2011). Een persoon met daderkennis zal de informatie van de probes herkennen en als gevolg daarvan een grotere fysiologische reactie of een langere reactietijd laten zien op

(6)

6

de probes dan op de irrelevante items (Ben-Shakhar, 2012). Onschuldige personen zullen geen verschil laten zien in hun reacties, aangezien de kennis over de misdaad voor deze mensen onbekend of irrelevant is (Ben-Shakhar, 2012). De CIT kan dus gebruikt worden om te detecteren of iemand bepaalde kennis heeft (Ben-Shakhar, 2012). In deze studie zal onderzocht worden of de CIT met reactietijden (RT-CIT) gebruikt kan worden als objectief instrument om valse bekentenissen te detecteren. Er is gekozen voor een RT-CIT boven een fysiologische CIT, omdat de RT-CIT goedkoper is, en gemakkelijker en sneller uit te voeren is (Verschuere, Crombez, Degrootte & Rosseel, 2010).

Wanneer iemand in aanraking komt met een externe stimulus die nieuw is voor deze persoon, ontstaan er fysiologische responses. Deze reacties samen worden ook wel een orienting reflex genoemd (Sokolov, 1963). Wanneer de stimulus vaker aangeboden wordt, zal door gewenning de reflex op een gegeven moment niet meer optreden. Dit is echter alleen het geval wanneer de stimulus niet van relevante waarde is voor de persoon (Sokolov, 1963). Een relevante stimulus zal namelijk altijd de reflex blijven veroorzaken (Sokolov, 1963). Deze orienting response theory is door Lykken (1974) gelinkt aan de CIT. Een persoon die een misdaad heeft begaan, zal een orienting reflex laten zien op de probes. Nadat deze items vaker aangeboden zijn, zal de orienting reflex nog steeds optreden, omdat deze items een bepaalde waarde hebben voor deze persoon. Aan de hand van het detecteren van een orienting reflex, kan de CIT achterhalen of bepaalde informatie voor iemand wel of niet van relevante waarde is (Lykken, 1974). Uit de meta-analyses van Ben-Shakhar en Elaad (2003) en Meijer, Klein Selle, Elber en Ben-Shakhar (2014) is gebleken dat de fysiologische CIT gebruikt kan worden om te detecteren of iemand misdaadgerelateerde informatie herkent. Deze resultaten zijn in lijn met de theorie.

Om een voorspelling te kunnen doen over de RT-CIT, is het van belang de orienting response theory nog enigszins uit te breiden. De term response inhibition refereert naar de

(7)

7

executieve functie die ervoor zorgt dat een persoon bewust een respons kan onderdrukken (Miyake et al., 2000). Wanneer iemand probeert zich te gedragen alsof bepaalde, voor hem of haar herkenbare, informatie bij hem of haar onbekend is, ontstaat er een conflict tussen de orienting reflex en de ontkennende reactie. Dit conflict wordt opgelost door de orienting reflex te inhiberen (Seymour & Schumacher, 2009; Verschuere & De Houwer, 2011). Door dit conflict en de inhibitie ontstaat een langere reactietijd dan wanneer er geen response inhibition voorkomt (Suchotzki, Verschuere, Peth, Crombez, & Gamer, 2015, Suchotzki, Verschuere, Van Bockstaele, Ben-Shakhar en Crombez, 2017). Bijvoorbeeld, wanneer

iemand wil ontkennen een misdaad begaan te hebben, zal deze persoon aangeven dat hij of zij bepaalde informatie over deze misdaad niet herkent. Wanneer hij of zij de misdaad wel begaan heeft, is de informatie wel bij hem of haar bekend en zal een orienting reflex ontstaan. Omdat deze persoon wil ontkennen, zal hij of zij deze reflex willen onderdrukken, en ontstaat de response inhibition. Er wordt verondersteld dat de RT-CIT met behulp van de langere reactietijd die daardoor ontstaat, kan achterhalen of iemand bepaalde daderkennis bezit. Uit onderzoek is gebleken dat de RT-CIT inderdaad kan detecteren of iemand bepaalde informatie herkent (Kleinberg & Verschuere, 2015; Verschuere et al., 2015). Seymour, Seifert, Shafto en Mosmann (2000) vonden dat de RT-CIT gebruikt kan worden om herkenning van

misdaadgerelateerde informatie te achterhalen. Verder blijkt zelfs uit onderzoek dat de RT-CIT net zo goed gebruikt kan worden als een fysiologische RT-CIT voor dit doeleinde

(Verschuere et al., 2010). Deze resultaten zijn in lijn met de theorie.

Wanneer een persoon een bepaalde misdaad niet begaan heeft, zal geen enkele van de items van de RT-CIT voor deze persoon relevant zijn. Nadat deze items een aantal keer

aangeboden zijn, zullen ze dus geen orienting reflex en response inhibition meer veroorzaken. Dit resulteert in een reactietijd die niet anders is op de probes dan op de irrelevante items. Aan de hand van deze reactietijden kan met de RT-CIT achterhaald worden dat er geen

(8)

8

herkenning is opgetreden. De veronderstelling is dus dat met een RT-CIT gedetecteerd kan worden of een bekentenis terecht of onterecht is.

De combinatie tussen de RT-CIT en het detecteren van valse bekentenissen is in onderzoek nog nooit gemaakt. De huidige studie is dus geheel nieuw. Gegeven de theorie en het eerder uitgevoerde onderzoek, is te verwachten dat met de RT-CIT achterhaald kan

worden wat de juistheid is van een bekentenis. Om deze reden is het van belang dit onderzoek uit te voeren.

Een factor die kan meespelen in het al dan niet vals bekennen, is compliance.

Compliance is het fenomeen dat mensen soms gedrag vertonen waarmee ze het zelf niet eens zijn, maar waartoe ze zich verplicht voelen door de sociale context waarin ze zich bevinden (Rassin & Candel, 2010). Verdachten worden in politieverhoor vaak onder hoge druk gezet. De mate van compliance kan wellicht uitmaken of een verdachte door deze druk eerder vals zal bekennen (Rassin et al., 2010). Als deelvraag van deze studie wordt onderzocht of er een verband bestaat tussen het al dan niet vals bekennen en de mate van compliance. Hierbij wordt een positief verband verondersteld. Er is nog niet veel onderzoek gedaan naar dit verband (Rassin et al., 2010). Uit de onderzoeken die gedaan zijn, zijn verschillende resultaten gebleken. Uit het labonderzoek van Horselenberg et al. (2006) en het onderzoek van Gudjonsson et al. (2004) bij studenten die ooit een bekentenis aflegden, bleek geen verband. In deze onderzoeken werden echter maar respectievelijk één en 10 valse

bekentenissen meegenomen, waardoor de onderzoeken niet generaliseerbaar zijn naar de populatie van valse bekenners. Blair (2007) vond wel een verband; valse bekenners waren meer compliant dan mensen die niet vals bekenden.

In deze studie wordt onderzocht of de RT-CIT gebruikt kan worden als objectief instrument om valse bekentenissen te detecteren. Hiertoe wordt geprobeerd een valse

(9)

9

reactietijden gemeten. De verwachting is dat de reactietijd van ware bekenners, op de probes langer is dan op de irrelevante items, aangezien de probes voor hen relevante informatie bevatten. Deze informatie is onbekend voor de valse bekenners, omdat zij onschuldig zijn. Daarom wordt verwacht dat de reactietijd van valse bekenners, op de probes gelijk is aan de reactietijd op de irrelevante items. Hierbij is de verwachting dat de reactietijden van de valse bekenners op de irrelevante items en op de probes, gelijk zijn aan de reactietijden op de irrelevante items van de ware bekenners. In Figuur 1 is te zien wat de verwachte verdeling van reactietijden is.

Figuur 1. De verwachte verdeling van de reactietijden op de RT-CIT van mensen die een ware- of valse bekentenis afgelegd hebben.

Verder wordt in deze studie onderzocht of de mate van compliance een verband heeft met het al dan niet bekennen. Hiertoe vullen de deelnemers een vragenlijst in die de mate van compliance meet. De verwachting is dat de valse bekenners hoger scoren op de compliance vragenlijst dan personen die terecht de misdaad ontkennen.

Methoden Deelnemers

Aan dit onderzoek namen 19 psychologiestudenten van de Universiteit van

Amsterdam deel, 68% was vrouw. De gemiddelde leeftijd was 21,21 jaar (SD = 4,40). Voor

Ware bekentenis Valse bekentenis

R ea ctie tij d in m illis ec o n d en

(10)

10

deelname aan dit onderzoek kregen deelnemers 1,5 proefpersoonpunt met kans op een bonus. Ze werden geworven via de website waarop psychologisch onderzoek binnen de Universiteit van Amsterdam staat beschreven. Deelnemers werden geëxcludeerd van de RT-CIT-analyse wanneer zij meer dan 50% van de probes, irrelevante items, of targets fout beantwoorden. Een fout antwoord is ‘JA’ op de probes of irrelevante items, en ‘NEE’ op de targets. Twee deelnemers hadden minder dan 50% goed op de targets. Daarom zijn deze deelnemers bij de analyses van de RT-CIT geëxcludeerd.

Procedure

De deelnemer voert het onderzoek uit met een van de onderzoekers (confederate). Echter denkt de deelnemer dat dit eveneens een proefpersoon is.

Bij aanvang van het onderzoek worden de deelnemer en confederate gevraagd de informatiebrochure te lezen en de toestemmingsverklaring te ondertekenen. Hiervoor zullen zij ongeveer vijf minuten de tijd krijgen. Dit is meer dan nodig is om de vragenlijst geheel in te vullen. De overige tijd zal de confederate gebruiken om met de deelnemer in gesprek te gaan, wat de band tussen de deelnemer en de confederate kan verbeteren. Dit verhoogt de kans op samenwerking in een volgend stadium.

Vervolgens zullen zij gevraagd worden een vragenlijst in te vullen. Deze vragenlijst bestaat uit 40 items, waaronder de vragen uit de Nederlandse versie van de Gudjonsson Compliance Scale (GCS) (Gudjonsson, 1989, Rassin et al., 2010). Deze vragenlijst meet de mate van compliance. De vragen zijn te beantwoorden met ‘juist’ of ‘onjuist’. Het betuigt van een grotere mate van compliance wanneer iemand vaker met ‘juist’ antwoordt.

Voorbeeldvragen zijn: ‘Ik vind het erg moeilijk om tegen mensen te zeggen dat ik het niet met hen eens ben’ en ‘Ik doe mijn best om het andere mensen naar hun zin te maken’. Aangezien het gedrag van de deelnemers beïnvloed kan worden wanneer zij van tevoren weten dat het onderzoek te maken heeft met compliance, is het van belang dit zo veel mogelijk onbekend te

(11)

11

laten. Dit is de reden dat de vragen uit de GCS zijn gecombineerd met 20 fillers die eveneens te beantwoorden zijn met ‘juist’ of ‘onjuist’. Deze vragen hebben betrekking op leiderschap en samenwerking, maar komen niet uit een bestaande vragenlijst. Voor het invullen van deze vragenlijst krijgen de deelnemers wederom ongeveer vijf minuten de tijd.

Na het invullen van deze vragenlijst volgen een samenwerkingstaak en een individuele taak. De samenwerkingstaak is een puzzel waarvan de deelnemer en de confederate zullen proberen tot de oplossing te komen. De confederate zal extra hard zijn of haar best doen en uiteindelijk met een inzicht komen waardoor de taak opgelost wordt. De deelnemer voelt zich hierdoor geholpen, wat ook de kans op samenwerking in een volgend stadium verhoogt.

De individuele taak bestaat uit twee puzzels en 15 open algemene kennisvragen. De deelnemer en de confederate krijgen dezelfde puzzels en verschillende kennisvragen. Er wordt gevraagd deze taken individueel uit te voeren, de confederate zal de deelnemer echter om hulp vragen. De confederate zal de vragen waarop hij of zij wil samenwerken niet noemen, omdat het van belang is dat de informatie over de vragen niet bekend is bij de mensen die niet samenwerken. Op die manier kan de RT-CIT de meest betrouwbare informatie leveren. Wanneer de deelnemer toezegt te willen samenwerken, vraagt de

confederate hulp op de vragen “wie paste het glazen muiltje?” en “bij welke sport worden de termen ‘strike’ en ‘spare’ gebruikt?”. In totaal krijgen de deelnemers voor de samenwerkings- en de individuele taak ongeveer 25 minuten de tijd.

Na afronding van de taken zal experimentleider B vertellen dat er vermoed wordt dat er is samengewerkt op de individuele taak. Vervolgens zal experimentleider B een bekentenis van de deelnemer proberen te ontlokken aan de hand van een combinatie van de

minimization-techniek en de dealtechniek. Experimentleider B zal dingen zeggen als ‘ik weet ook wel dat je het niet expres hebt gedaan en dat je gewoon wilde helpen’, en ‘We doen het

(12)

12

morgen gewoon opnieuw, dan zal er niks aan de hand zijn toch? Dan hoef ik de professor er niet bij te halen’.

Ongeacht of er bekend of niet bekend is, zal de RT-CIT afgenomen worden. De twee vragen waarbij de confederate om hulp vroeg, worden in deze computertaak ook gesteld. Vervolgens worden items aangeboden en is de vraag of dat het juiste antwoord is. Hierbij kunnen de deelnemers antwoorden met ‘NEE’ (L-toets) of ‘JA’ (A-toets). De deelnemers worden geïnstrueerd zo onschuldig mogelijk te lijken. Ze worden gevraagd op de targets, ‘Sneeuwwitje’ en ‘Tennis’, te antwoorden met ‘JA’. Daarnaast worden ze gevraagd op de irrelevante items en op de probes, ‘Assepoester’ en ‘Bowlen’, met ‘NEE’ te antwoorden. De test start met een oefenfase waarin de deelnemers geen tijdslimiet hebben voor het

antwoorden op de items. Wel wordt aangegeven of het antwoord dat ze geven juist of onjuist is. Een onjuist antwoord is ‘JA’ op de irrelevante items of probes, en ‘NEE’ op de targets. Wanneer de deelnemer minder dan 75% van de items juist heeft beantwoord, start de eerste oefenfase opnieuw. Bij 75% of meer goed, start de tweede oefenfase. Nu wordt de deelnemer gevraagd zo snel mogelijk te reageren, echter wordt enkel aangegeven of een reactie juist of onjuist is. De deelnemer gaat door naar de derde oefenfase wanneer de gemiddelde reactietijd lager is dan 800 milliseconden en wanneer meer dan 50% of meer van de items juist

beantwoord is. Is niet aan deze criteria voldaan, wordt de tweede oefenfase opnieuw gestart. De derde oefenfase is vergelijkbaar met de tweede, echter wordt het nu ook aangegeven wanneer de deelnemer te langzaam reageert. De criteria om door te gaan naar de

daadwerkelijke test zijn dezelfde als bij de tweede oefenfase. Tijdens de daadwerkelijke test rekent de computer de reactietijden uit. De items waarop niet of fout geantwoord is, worden geëxcludeerd van de analyse. Ook de items waarop in minder dan 150 milliseconden of na langer dan 800 milliseconden op gereageerd is, worden niet geanalyseerd. Het afronden van de RT-CIT duurt ongeveer een kwartier.

(13)

13

Na afloop van de RT-CIT wordt een motivatievragenlijst afgenomen. Dit wordt gedaan om te controleren hoe gemotiveerd en gefocust de deelnemers waren tijdens het uitvoeren van de RT-CIT. De deelnemers krijgen ongeveer vijf minuten voor het invullen hiervan.

Het is de bedoeling dat de deelnemers na afloop van het onderzoek zo goed mogelijk geïnformeerd worden over de doelen van het onderzoek en de redenen waarom het onderzoek op deze manier is opgezet. Dit is om ervoor te zorgen dat de deelnemers geen psychische schade zullen ondervinden als gevolg van deelname aan het onderzoek. Daarom eindigt het onderzoek met een mondelinge debrief, uitgevoerd door experimentleider B. De deelnemers krijgen nu de ruimte om vragen te stellen. Daarnaast krijgen ze een debrief op papier mee naar huis. Verder worden de deelnemers gevraagd een stressvragenlijst in te vullen, om te

controleren of ze geen last ervaren. Twee weken na afloop van het onderzoek worden de deelnemers nogmaals gevraagd deze vragenlijst in te vullen. Het volledige protocol, waarin staat wat er precies wanneer gezegd wordt, is te vinden in Appendix A.

Resultaten RT-CIT

Er zijn geen valse bekentenissen afgelegd in dit onderzoek. Hierdoor kan geen uitspraak gedaan worden over de reactietijden op de RT-CIT van valse bekenners, wel over die van de ware bekenners. 18 deelnemers hebben een ware bekentenis afgelegd. Na exclusie van de twee deelnemers zijn er 16 deelnemers meegenomen in de analyse. Er is een

afhankelijke t-toets gebruikt om het verschil tussen de reactietijden op de probes en de

irrelevante items van de ware bekenners te beoordelen. Uit een Shapiro Wilk test bleek dat de metingen van de populaties normaal verdeeld waren. Er bleek dat de gemiddelde reactietijd op de probes (M = 472.48, SD = 38.40) significant hoger was dan op de irrelevante items (M

(14)

14

= 453.68, SD = 32.86), t(15) = 4.98, p < .001. De effectgrootte was medium, d = .57. De effectgroottes zijn berekend aan de hand van de volgende formule:

𝑀𝑀(𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝) − 𝑀𝑀(𝑖𝑖𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑖𝑖𝑝𝑝𝑖𝑖𝑖𝑖𝑖𝑖𝑖𝑖) 𝑆𝑆𝑆𝑆(𝑖𝑖𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑖𝑖𝑝𝑝𝑖𝑖𝑖𝑖𝑖𝑖𝑖𝑖)

Eén deelnemer heeft niet valsgespeeld en niet bekend. Met een afhankelijke t-toets is onderzocht of de gemiddelde reactietijd op de probes afweek van die op de irrelevante items. Uit een Shapiro Wilk test bleek dat de metingen van de populaties niet normaal verdeeld waren. De gemiddelde reactietijd op de probes (M = 504.89, SD = 96.91) bleek niet

significant te verschillen van die op de irrelevante items (M = 490.37, SD = 85.53), t(109) = 1.49, p = .139. Er was dan ook een kleine effectgrootte, d = .17. In Figuur 2 zijn de resultaten van de RT-CIT te zien.

Figuur 2. Gemiddelde reactietijd op de probes en de irrelevante items van de RT-CIT van de ware bekenners en de ware ontkenner

11 van de 17 (65%) ware bekenners werden door de CIT beoordeeld als schuldig. De overige zes en de ware ontkenner kwamen als onschuldig uit de test.

Compliance

Als gevolg van het uitblijven van valse bekentenissen is het verband tussen de mate van compliance en het al dan niet vals bekennen, niet te onderzoeken. Daarom is met de data van de GCS een aantal exploratieve analyses uitgevoerd.

420 430 440 450 460 470 480 490 500 510

Ware bekenners Ware ontkenner

G em id d el d e rea ct iet ij d i n m ilis ec o n d en

(15)

15

De vragenlijst bleek een hoge betrouwbaarheid te hebben, Cronbach’s α = .78. Dit is een hogere score dan Gudjonsson (1989) vond (.71).

Met een onafhankelijke t-toets is onderzocht of de mate van compliance verschilt tussen mannen en vrouwen. Hierbij was de gemiddelde mate van compliance de afhankelijke variabele en sekse de onafhankelijke variabele. Uit een Shapiro Wilk test bleek dat de

metingen normaal verdeeld waren. Een Levene’s test liet zien dat de varianties niet gelijk verdeeld waren over de condities. Er bleek dat het verschil in mate van compliance tussen mannen (M = 10.67, SD = 6.01) en vrouwen (M = 10.00, SD = 2.94) niet significant was, t(6.12) = .26, p = .806. De effectgrootte was dan ook klein, d = .23.

Horselenberg, Merckelback en Josephs (2003) vonden dat Nederlandse universitaire studenten gemiddeld 10.30 scoren op de GCS. Met een one sample t-toets is gekeken of de gemiddelde score van de deelnemers van de huidige studie significant afweek van 10.30. Uit een Shapiro Wilk test bleek dat de metingen normaal verdeeld waren. De gemiddelde score van de deelnemers op de GCS (M = 10.20, SD = 4.01) week niet significant af van 10.30, t(18) = -.10, p = .924. De effectgrootte bleek dan ook klein, d = .03.

Motivatievragenlijst

De vragen van de motivatievragenlijst waren te beantwoorden met een cijfer van 1 tot 5. De deelnemers waren redelijk gefocust (M = 3.53, SD = 1.02) en betrokken (M = 3.84, SD = 0.96). Ze hadden een goed geheugen voor items van de individuele taak (M = 4.11, SD = 0.66) en de alternatieve items die geleerd werden tijdens de computertaak (M = 4.11, SD = 0.94). Tenslotte bleek hun inzet om de juiste informatie te verbergen, hoog te zijn (M = 4.37, SD = 0.60). De resultaten van de motivatievragenlijst zijn weergegeven in Tabel 1 die te vinden is in Appendix B.

(16)

16 Stressvragenlijst

De vragen van de stressvragenlijst waren te beantwoorden met een cijfer van 1 tot 7. De deelnemers gaven een redelijk goede beoordeling aan hun algemene ervaring van het onderzoek (M = 5.26, SD = 1.15) en de educatieve waarde van het onderzoek (M = 5.37, SD = 1.21). De rechtvaardigheid van het achterhouden van de ware aard van het experiment (M = 6.11, SD = 0.74) en de bijdrage van het experiment aan de psychologie (M = 5.95, SD = 0.78) beoordeelden ze goed. Tenslotte bleken ze niet veel stress te ervaren (M = 3.37, SD = 1.30). Na twee weken verschilden de resultaten op de stressvragenlijst niet significant van deze resultaten. De resultaten van de stressvragenlijst zijn weergegeven in Tabel 2 die te vinden is in Appendix B.

Discussie

In deze studie werd onderzocht of de RT-CIT gebruikt kan worden om te achterhalen of een bekentenis vals of terecht is. Gezien er in dit onderzoek geen valse bekentenissen werden afgelegd, kon deze onderzoeksvraag niet geheel bestudeerd worden. Wel bleek dat de RT-CIT achterhaalde dat de personen die schuldig waren, daderkennis bezaten. De RT-CIT gaf aan dat de persoon die onschuldig was, de kennis niet bezat. Er is dus gebleken dat de RT-CIT kan achterhalen of een persoon daderkennis bezit.

Deze conclusie is in lijn met eerder onderzoek. Suchotzki et al. (2015) en Suchotzki et al. (2017) vonden dat de reactietijd op relevante stimuli langer is dan op irrelevante stimuli. De veronderstelling hierbij was dat de RT-CIT aan de hand van deze reactietijden kan achterhalen of iemand daderkennis bezit. Dit is gebleken uit divers eerder onderzoek (Kleinberg et al., 2015; Seymour et al., 2000; Verschuere et al., 2010; Verschuere et al., 2015).

(17)

17

Een interessante bevinding was dat de gemiddelde reactietijd op de irrelevante items van de onschuldige persoon hoger lag dan die van de ware bekenners. Aangezien deze items voor zowel de onschuldige persoon als de ware bekenners geen relevante informatie bevatten, werd verwacht dat deze reactietijden niet van elkaar zouden afwijken. Dit is ook gebleken uit eerder onderzoek (Kleinberg et al., 2015, Seymour et al., 2000). Echter was er in het huidige onderzoek maar één onschuldige, waardoor er een grote kans is dat het gevonden resultaat berust op toeval.

Door het uitblijven van valse bekentenissen kon ook het verband tussen de mate van compliance en het al dan niet vals bekennen niet getoetst worden. Uit een exploratieve analyse bleek dat de GCS een hoge betrouwbaarheid had, zelfs hoger dan Gudjonsson (1989) vond. Verder bleek dat er geen verband is tussen de mate van compliance en sekse. Tenslotte is gebleken dat de mate van compliance van de deelnemers van deze studie, niet afweek van de gevonden gemiddelde mate van universitaire studenten (Horselenberg et al., 2003).

De deelnemers van dit onderzoek ervoeren niet veel stress. Dit is opvallend, omdat ze beschuldigd werden iets gedaan te hebben wat niet mocht. In het onderzoek van Russano et al. (2005) ervoeren de deelnemers ook aanzienlijk meer stress. In dat onderzoek hadden veel deelnemers de misdaad echter niet begaan, maar werden hiervan wel beschuldigd. In het huidige onderzoek had bijna iedereen de misdaad wel begaan en werd dus terecht beschuldigd. Wellicht dat dit het verschil in stress kan verklaren.

Een beperking van dit onderzoek is dat het aantal deelnemers ver beneden het gewenste aantal ligt. Hierdoor heeft deze studie een erg lage power, waardoor er uit deze studie geen relevante conclusie te trekken is. Echter is uit eerder onderzoek van Kleinberg et al. (2015), Seymour et al. (2000), Verschuere et al. (2010) en Verschuere et al. (2015) al gebleken dat de RT-CIT kan achterhalen of iemand bepaalde informatie herkent. De resultaten die in dit onderzoek zijn gevonden, sluiten daarbij aan. Toch zou er in vervolgonderzoek een

(18)

18

groter aantal deelnemers meegenomen kunnen worden. Van tevoren was berekend dat er een relevante conclusie uit het onderzoek getrokken zou kunnen worden met een

deelnemersaantal van 128.

Een andere beperking van deze studie is dat er enkel gekeken is naar de gemiddelde reactietijden op de RT-CIT en niet naar de reactietijden per persoon. Hierdoor is enkel te concluderen of de RT-CIT over het algemeen kan detecteren of iemand bepaalde informatie herkent. Er was in dit onderzoek ook een percentage vals negatieven van 35%; personen die als onschuldig uit de test kwamen, maar schuldig waren. In andere studies, zoals die van Verschuere et al. (2015), werd een ROC-curve opgesteld waarin schuldigen tegen onschuldigen afgezet werden, waardoor wel een uitspraak gedaan kon worden over de nauwkeurigheid van de CIT. Dit was in het huidige onderzoek niet mogelijk, omdat er maar één onschuldige deelnemer was.

Een derde beperking van dit onderzoek is dat het invullen van de GCS mogelijk invloed heeft gehad op de rest van het onderzoek. Een fenomeen dat hiermee te maken heeft is self-fulfilling prophecy. Dit begrip refereert naar het feit dat mensen zich gaan gedragen naar de verwachting die zijzelf of een ander over zichzelf hebben (Lamb & Crano, 2014). Het kan zijn dat de deelnemers zich zijn gaan gedragen naar hoe ze zichzelf omschreven hadden bij het invullen van de GCS. De deelnemer die niet valsgespeeld had, gaf bijvoorbeeld aan niet te bekennen omdat ze op de vragenlijst had ingevuld dat ze niet onder druk dingen tegen haar zin in zou doen. Verder bevatte de vragenlijst een aantal fillers die te maken hadden met samenwerken. Het invullen van deze vragen heeft mogelijk invloed gehad op de manier waarop de deelnemers de verdere taken van het onderzoek uitvoerden. Er is bij het uitvoeren van dit onderzoek echter gekozen om de vragenlijst op het begin te laten invullen, omdat self-fulfilling prophecy ook andersom had kunnen werken. De manier waarop iemand heeft samengewerkt en of iemand vals bekend heeft, kan namelijk weer invloed hebben op de

(19)

19

manier waarop hij of zij de vragenlijst invult en daarmee op de gevonden mate van

compliance. Horselenberg et al. (2003) hebben in hun onderzoek de deelnemers de GCS acht maanden voor het onderzoek laten invullen, waardoor de manier waarop de deelnemers de vragenlijst invulden en hun gedrag tijdens het onderzoek, geen invloed op elkaar hadden. De huidige studie was een pilotonderzoek waarbij het niet mogelijk was een dergelijk groot aantal maanden te onderzoeken. In vervolgonderzoek zou de GCS wel een langere tijd na of voor het onderzoek afgenomen kunnen worden.

Hoewel valse bekentenissen een groot deel van het onderwerp van dit onderzoek besloeg, zijn deze helaas niet afgelegd. Dit had te maken met het feit dat alle deelnemers, op één na, valsspeelden, waardoor hun bekentenissen terecht waren. In vervolgonderzoek moet er dus gezorgd worden dat de handeling waarover vervolgens een bekentenis afgelegd wordt, niet altijd uitgevoerd wordt. Het is lastig een balans te vinden tussen mensen die wel

samenwerken en mensen die dat niet doen. Van tevoren werd verwacht dat weinig mensen zouden samenwerken en dat er daarom maatregelen nodig waren die de kans op

samenwerking vergrootten. Onder deze maatregelen viel bijvoorbeeld de extra tijd die de confederate kreeg na het invullen van de toestemmingsverklaring en de GCS. Verder is de samenwerkingstaak voorafgaand aan de individuele taak geplaatst. Beiden maatregelen werden genomen om een band te creëren tussen de deelnemer en de confederate. In

vervolgonderzoek zouden deze maatregelen weggelaten kunnen worden. Daarnaast vroeg de proefleider in het huidige onderzoek aan de deelnemers enkel of ze goed op wilden letten welke taak een samenwerkingstaak was en welke een individuele. In vervolgonderzoek zou de proefleider bijvoorbeeld nog kunnen aangeven dat de data onbruikbaar zou worden wanneer de taken niet volgens deze regels uitgevoerd zouden worden. Deze maatregelen zorgen er wellicht voor dat de deelnemers minder snel samenwerken op de individuele taak.

(20)

20

Een tweede manier om te zorgen dat de deelnemers niet allemaal samenwerken, is het gebruiken van twee condities, zoals in de studie van Russano et al. (2005); één waarin wel wordt samengewerkt en één waarin dat niet gebeurt. Samenwerking kan ontlokt worden op de manier waarop dat in het huidige experiment ook is gebeurd, met behulp van een confederate die vraagt of de deelnemer wil helpen. In de andere conditie gebeurt dat niet. Een andere optie is de deelnemers uit de conditie waarin niet wordt samengewerkt, niet aan een confederate te koppelen, maar aan een andere deelnemer. Hierbij kan dan, zoals hierboven beschreven, duidelijk aangegeven worden dat ze niet mogen samenwerken. Hierdoor zal deze conditie niet valsspelen. Een andere reden waarom dit een goede optie zou zijn, is dat er zo tijdens het uitvoeren van één onderzoek, twéé deelnemers getest worden. Hierdoor wordt een groter deelnemersaantal bereikt, wat de power van het onderzoek verhoogt. De bovengenoemde opties maken de kans op valse bekentenissen groter. In vervolgonderzoek naar valse bekentenissen, compliance en de RT-CIT, kunnen deze opties dus meegenomen worden.

Voorlopig kan geconcludeerd worden dat de RT-CIT gebruikt kan worden om te bevestigen of iemand daderkennis bezit. Door het uitblijven van valse bekentenissen kan er echter geen antwoord gegeven worden op de vraag of de RT-CIT gebruikt kan worden als objectief instrument om valse bekentenissen te detecteren. Aangezien dit de eerste studie is waarin hiernaar onderzoek werd gedaan, is vervolgonderzoek nodig. Daarnaast kon het verband tussen de mate van compliance en het al dan niet vals bekennen, niet onderzocht worden doordat er geen valse bekentenissen afgelegd werden. De resultaten van eerdere onderzoeken naar dit verband, kwamen niet met elkaar overeen. Om deze redenen is ook voor deze onderzoeksvraag vervolgonderzoek nodig. Vervolgonderzoek kan ervoor zorgen dat er wél antwoord gegeven kan worden op de vraag of een zaak als de Schiedammer Parkmoord anders was gelopen door gebruik van de RT-CIT.

(21)

21 Literatuurlijst

Ben-Shakhar, G. (2012). Current research and potential applications of the concealed information test: An overview. Frontiers in Psychology, 3, 1-11. doi: 0.3389 /fpsyg.2012.00342

Ben-Shakhar, G., & Elaad, E. (2003). The validity of psychophysiological detection of information with the guilty knowledge test: A meta-analytic review. Journal of Applied Psychology, 88, 131-151. doi: 10.1037/0021-9010.88.1.131

Blair, J. P. (2007). The roles of interrogation, perception, and individual differences in producing compliant false confessions. Psychology, Crime, and Law, 13(2), 173-186. doi: 10.1080/10683160600632801

Drizin, S. A., & Leo, R. A. (2004). The problem of false confessions in the post-DNA world. North Carolina Law Review, 82, 891-1007.

Gudjonsson, G. H. (1989). Compliance in an interrogative situation: A new scale. Personality and Individual Differences, 10(5), 535-540. doi: 10.1016/0191-8869(89)90035-4

Gudjonsson, G. H., Sigurdsson, J. F., Bragason, O. O., Einarsson, E., & Valdimarsdottir, E. B. (2004). Confessions and denials and the relationship with personality. Legal and

Criminological Psychology, 9, 121-133. doi: 10.1348/135532504322776898

Gudjonsson, G. H., Sigurdsson, J. F., & Einarsson, E. (2004). The role of personality in relation to confessions and denial. Psychology, Crime, and Law, 10(2), 125-135. doi: 10 .1080/10683160310001634296

Horselenberg, R., Merckelbach, H., & Josephs, S. (2003). Individual differences and false confessions: a conceptual replication of kassin and kiechel (1996). Psychology, Crime, and Law, 9(1), 1-8. doi: 10.1080/10683160308141

(22)

22

(2006). False confessions in the lab: Do plausibility and consequences matter? Psychology, Crime, and Law, 12(1), 61-75. doi: 10.1080/1068310042000303076 Israëls, H., & Horselenberg, R. (2010). Valse bekentenissen. In P. J. van Koppen, H.

Merckelback, M. Jelicic, & J. W. de Kleijser (Eds.), Reizen met mijn rechter: psychologie van het recht (pp. 509-527). Deventer: Kluwer

Kassin, S. M., Drizin, S. A., Grisso, T., Gudjonsson, G. H., Leo, R. A., & Redlich, A. D. (2010). Police-induced confessions: Risk factors and recommendations. Law and Human Behavior, 34, 3-38. doi: 10.1007/S10979-009-9188-6

Kassin, S. M., & Gudjonsson, G. H. (2004). The psychology of confessions. Psychological Science in the Public Interest, 5(2), 33-67.

Kassin, S. M., Leo, R. A., Meissner, C. A., Richman, K. D., Colwell, L. H., Leach, A., & La Fon, D. (2007). Police interviewing and interrogation: A self-report survey of police practices and beliefs. Law and Human Behavior, 31, 381-400. doi: 10.1007/s10979-006 -9073-5

Kleinberg, B., & Verschuere, B. (2015). Memory detection 2.0: The first web-based memory detection test. PLoS One, 10(4), 1-17. doi: 10.1371/journal.pone.0118715

Kleinberg, B., & Verschuere, B. (2016) The role of motivation to avoid detection in reaction time-based concealed information detection. Journal of Applied Research in Memory and Cognition, 5, 43-51. doi: 10.1016/j.jarmac.2015.11.004

Lamb, C. S., & Crano, W. D. (2014). Parents’s beliefs and children’s maijuana use: Evidence for a self-fulfilling prophecy effect. Addictive Behaviors, 39, 127-132. doi:

10.1016/j.addbeh.2013.09.009

Lykken, D. T. (1974). Psychology and the lie detector industry. American Psychologist, 29(10), 725-739.

(23)

23

the concealed information test: A meta analysis of skin conductance, respiration, heart rate, and p300 data. Psychophysiology, 51, 879-904. doi: 10.1111/psyp.12239

Miyake, A., Friedman, N. P., Emerson, M. J., Witzki, A. H., Howerter, A., & Wager, T. D. (2000).The unity and diversity of executive functions and their contributions to complex “frontal lobe” tasks: A latent variable analysis. Cognitive Psychology, 41, 49-100. doi: 10.1006/cogp.1999.0734

Patrick, C. J. (2011). Introduction. In B. Verschuere, G. Ben-Shakhar, & E. Meijer (Eds.), Memory detection: Theory and application of the Concealed Information Test (pp. 3–23). Cambridge, UK: Cambridge University Press.

Rassin, E., & Candel, I. (2010). Suggestie tijdens het verhoor. In P. J. van Koppen, H. Merckelback, M. Jelicic, & J. W. de Kleijser (Eds.), Reizen met mijn rechter: psychologie van het recht (pp. 509-527). Deventer: Kluwer

Russano, M. B., Meissner, C. A., Narchet, F. M., & Kassin, S. M. (2005). Investigating true and false confessions within a novel experimental paradigm. Psychological Science, 16(6), 481-486.

Seymour, T. L., & Schumacher, E. H. (2009). Electromyographic evidence for response conflict in the exclude recognition task. Cognitive, Affective, and Behavioral Neurosience, 9(1), 71-82. doi: 10.3758/CABN.9.1.71

Seymour, T. L., Seifert, C. M., Shafto, M. G., & Mosmann, A. L. (2000). Using response time measures to assess “guilty knowledge”. Journal of Applied Psychology, 85, 30-37. doi: 10 .1037//0021-9010~85.1.30

Sokolov, E. N. (1963). Higher nervous functions: The orienting reflex. Annual Reviews Physiology, 25, 545-580. doi: 10.1146/annurev.ph.25.030163.002553

(24)

24

proportion and deception reveals crucial dissociation between behavioral, autonomic, and neural indices of concealed information. Human Brain Mapping, 36, 427-439. doi: 10.1002/hbm.22637

Suchotzki, K., Verschuere, B., Van Bockstaele, B., Ben-Shakhar, G., & Crombez, G. (2017). Lying takes time: A meta-analysis on reaction time measueres of deception. Psychological Bulletin, 143(4), 428-453. doi: 10.1037/bul0000087

Verschuere, B., Crombez, G., Degrootte, T., & Rosseel, Y. (2010). Detecting concealed information with reaction times: Validity and comparison with the polygraph. Applied Cognitive Psychology, 24, 991-1002. doi: 10.1002/acp.1601

Verschuere, B., & De Houwer, J. (2011). Detecting concealed information in less than a second: Response latency-based measures. In B. Verschuere, G. Ben-Shakhar, & E. Meijer (Eds.), Memory detection: Theory and application of the Concealed Information Test (pp. 46–63). Cambridge, UK: Cambridge University Press.

Verschuere, B., Kleinberg, B., & Theocharidou, K. (2015). RT-based memory detection: Item saliency effects in the single probe and the multiple-probe protocol. Journal of Applied Research in Memory and Cognition, 4, 59-65. doi: 10.1016/j.jarmac.2015.01.001

(25)

25 Appendix A

PROTOCOL ‘Persoonlijkheid en Samenwerken’

1. Confederate en deelnemer worden opgehaald bij cubicle L2.21A door de experimentleider en meegenomen naar het lab.

2. Experimentleider: ‘Welkom bij het onderzoek naar ‘Persoonlijkheid en Samenwerking’. Jullie mogen je jas, tas, telefoon en andere spullen hier achterlaten en vervolgens in de kamer hiernaast plaatsnemen.’. De proefpersoon gaat op de stoel bij het raam en de confederate dichter bij de deur. ‘Jij bent vanaf nu altijd A (gericht naar proefpersoon), dus je mag hier gaan zitten, jij bent B (gericht naar confederate) en jij mag hier plaatsnemen’

3. Experimentleider geeft informatiebrochure en toestemmingsverklaring. ‘Dit is de informatiebrochure, lees dit goed door en teken vervolgens – wanneer je het overal mee eens bent – de toestemmingsverklaring. Experimentleider verlaat de kamer.

4. Gedurende de vijf minuten vult de experimentleider op de computer de gegevens van de proefpersoon in en wie welke rol vervult. De proefpersoon krijgt altijd een proefpersoon-nummer met A (Confederate is altijd B). Belangrijk voor individuele taak!

5. Confederate begint gesprek met de proefpersoon om rapport op te bouwen.

6. Na verloop van de vijf minuten klopt de experimentleider op de deur en haalt de toestemmingsverklaringen op. Vervolgens wordt de GCS uitgedeeld (proefpersoonnummers invullen!). ‘Dit is een vragenlijst over je persoonlijkheid en werken in een team. Er zijn veertig stellingen en het is de bedoeling dat je bij elke stelling aangeeft of deze op jou van toepassing is. Er zijn geen goede of foute antwoorden, het gaat om je eigen mening. Het gaat erom of de stelling over het algemeen op jou van toepassing is. Ik kom over ongeveer tien minuten weer terug. Succes!’

7. Experimentleider klopt op de deur en haalt de persoonlijkheidsvragen op en neemt de opdrachtenboekjes mee. Proefpersoon krijgt versie A en de confederate krijgt versie B. ‘Nu volgen verschillende taken zowel in groepsverband als individueel. Alles wijst voor zich en staat duidelijk aangegeven, dus let even goed op wat je samen of alleen moet doen.. Jullie kunnen hier de komende 25 minuten ongeveer mee aan de slag. Als jullie de opdrachten goed doen, kun je een halve proefpersoonpunt bonus verdienen. Zijn er nog vragen?’.

8. Experimentleider voert de gegevens van de GCS direct in SPSS in.

9. Experimentleider volgt via de intercom wat er gedaan wordt en vult de tabel met gegevens in.

10. Confederate zegt ‘Ik mis nog twee vragen. Het ligt echt op het puntje van mijn tong, wil je me misschien heel even helpen?’

• Bij positief antwoord: Confederate schuift het blaadje richting de proefpersoon en wijst de vraag aan. ‘Deze: Welk sprookjesfiguur paste het

(26)

26

glazen muiltje en bij welke sport worden de termen strike en spare gebruikt’.

• Bij negatief antwoord: ‘Ik heb echt alleen nog die halve proefpersoonpunt nodig en dan heb ik alle punten binnen, kun je me alsjeblieft heel even helpen?’

11. Experimentleider klopt op juiste tijdstip op de deur om de taakjes weer op te halen. ‘De tijd is voorbij, ik ga even de antwoorden nalopen en ben over vijf minuten weer bij jullie terug. Jullie kunnen hier gewoon even rustig afwachten’.

12. Na vijf minuten komt experimentleider A weer terug in de kamer en zegt ‘Ehm, ik heb het even bekeken en ik zou jullie graag even apart willen spreken. Wil jij (gericht naar confederate) even meekomen?’.

13. Proefpersoon blijft alleen achter in kamer, terwijl Experimentleider en Confederate samen weglopen.

14. Na vijf minuten komt experimentleider terug en zegt ‘Ik ga even mijn supervisor halen voor overleg wat ik hiermee moet doen, goed? Je kunt nog eventjes hier wachten’. 15. Supervisor komt de kamer binnen en zegt staand: ‘Ik heb begrepen dat jullie hebben

overlegd tijdens de individuele taken.’. Supervisor schuift de stoel zo, dat hij precies tussen de proefpersoon en de deur zit, als een soort blokkade. Vervolgens neemt de supervisor een vriendelijke open houding aan en houdt oogcontact met de proefpersoon. ‘(naam proefpersoon), zoals ik al zei, er is geen twijfel over mogelijk dat dit is gebeurd, maar ik zou je graag even met je willen spreken zodat we dit samen kunnen oplossen. Wat ik nu graag zou willen weten is waarom je het hebt gedaan. Kijk, ik snap het heel goed als iemand je om hulp vraagt. Jij bent ook de beroerdste niet, je bent gewoon een sociaal persoon en het kan ook weinig kwaad. Al helemaal als het gaat om een klein onderzoekje zoals het bachelor project. Maar ik vind het nu vooral belangrijk om te weten is of dit inderdaad het geval is en je je medeproefpersoon wilde helpen, of dat je regelmatig de boel een beetje belazert. En daarom zitten we hier, (naam proefpersoon). Je hebt sowieso weinig tijd om die vier punten te halen en het is gewoon makkelijk op deze manier, je helpt iemand anders. Dus we kunnen dit ook wel oplossen, schrijven we even een briefje samen zodat we deze deelname excluderen, maar krijg je van mij alsnog je punten nu en kom je morgen nog een keertje terug om een koppel te vormen met iemand anders. Dan is het daarna gewoon opgelost en hebben we het er niet meer over. Maar als ik nu bij mijn professor ineens mensen eruit ga halen en specifiek bepaalde data verwijder, dan is dat natuurlijk ook heel raar en kan ik het niet uitleggen zonder jou daarbij te noemen. Ik weet ook niet wat hij voor regels hanteert, maar dit is natuurlijk wel data wat hij uiteindelijk wil publiceren en daar doet hij natuurlijk – logisch ook – wel wat moeilijker over. Maar goed (naam proefpersoon), voordat we hem er helemaal bij moeten halen, geloof ik dat wij het onderling ook gewoon kunnen oplossen. Het maakt natuurlijk wel uit of je dit vaker doet of dat het gewoon de eerste keer is, dit is waarschijnlijk de eerste keer dat er iets misgaat met een experiment of niet? Weetje, we zetten we het even op papier en doen we het experiment morgen opnieuw alsof er niks is voorgevallen.. toch?’ ... ‘Goed zo (naam proefpersoon), dat dacht ik sowieso al vanaf het begin maar wel fijn dat we dat misverstand uit de weg hebben geruimd, toch?

(27)

27

Hier, ik zou graag willen dat je voor de zekerheid even op papier zet wat we net samen hebben besproken hierover. Hoe het is gebeurd, waarom en in ieder geval dat dit helemaal niet de bedoeling was en je er spijt van hebt. Dat als ze vragen, ik in ieder geval kan laten zien dat we dit onderling opgelost hebben..

Supervisor geeft papier

‘Begin gewoon met je naam en dan eigenlijk wat je me net vertelde..’

Als er meer prompting nodig is ‘misschien iets van ‘Ik wilde de andere proefpersoon helpen, maar het was eigenlijk een individuele taak. Het spijt me, ik doe zoiets normaal nooit en ik kom morgen terug om nogmaals correct aan het experiment deel te nemen?’

Vervolgens: ‘Super, nou fijn dat we dit gewoon zo konden oplossen (voornaam proefpersoon) en dan doen we dat gedeelte morgen gewoon nog eens, ok? Dan zal ik nu de experimentleider er weer bij halen en kun je de laatste taak nu alvast even doen, scheelt morgen weer’.

Bij ontkenningen: ‘Kijk (voornaam proefpersoon), ik weet ook wel dat je het niet expres hebt gedaan en dat je gewoon wilde helpen. Daar gaat het ook helemaal niet om, dat weten we allebei. Wat we nu willen bereiken, is dat we dit gewoon oplossen. Dus dat jij straks met een gerust hart naar huis kunt, en ik hoef dit niet te melden aan mijn professor. Ik weet ook wel dat dat echt niet chill zou zijn en weet je, dat verdien je ook helemaal niet. Maar ik moet natuurlijk ook de data kunnen analyseren en daar zinvolle resultaten uit halen, dus dan kan ik nu deze gegevens van vandaag niet meerekenen. Dus als we dat even opschrijven en we doen het morgen gewoon opnieuw, zal er verder niks aan de hand zijn toch? Ik zou het ook vervelend vinden om de professor er wel bij te halen, want ik heb geen idee hoe hij met zulke dingen omgaat natuurlijk maar hij zal sowieso niet blij zijn..

Bij ontkenningen ‘Ik zou zoiets nooit doen’: ‘Nee, dat is precies wat ik ook zeg. Je bent ook helemaal niet het type om de regels niet te volgen of expres data van een experiment te belazeren. Dus ik wil ook helemaal niet dat het op de professor moet aankomen, want ik weet ook wel dat je dit hebt gedaan om de andere proefpersoon te helpen. Ik hoopte eigenlijk al dat je dit zou zeggen, want nu blijkt maar weer dat mijn gevoel juist was.

Als na twee keer dit verhaal nog steeds geen bekentenis komt of de proefpersoon op de professor wil wachten. ‘Nou goed, ik denk dat het niet zo verstandig is om de professor erbij te halen, want hij gaat sowieso strenger om met zulke dingen dan ik. Kijk, voor mij is dit niet mijn carrière en we lossen dit gewoon zo op dat je het een andere nog een keertje komt doen, maar hij wil natuurlijk die data publiceren en dan kunnen er geen rare dingen tussen zitten. Maar als je echt op hem wilt wachten, dan ga ik hem voor je zoeken. Ik weet dat hij nu nog college geeft tot (supervisor kijkt op horloge/telefoon en zegt een tijd 30 minuten later) ... dus dan zou je hier op hem moeten wachten en dan moeten jullie het maar samen uitzoeken..’

Alsnog na vijf minuten komt experimentleider binnen en zegt ‘We kunnen anders net zo goed wel de laatste taak meteen doen, dus je mag even plaatsnemen achter de

(28)

28

computer en dan start ik de taak. Je krijgt alle instructies vanzelf op het scherm, succes!’

16. Experimentleider komt terug de kamer in en vervolgt experiment ‘Het laatste deel van het onderzoek kunnen we nu alvast doen, dat is een computertaak. Dus als je hier plaats wilt nemen dan start ik de taak en krijg je alle instructies op het scherm, succes!’

17. Na de CIT komt de experimentleider binnen en geeft de motivatie-vragenlijst en geheugentest.

18. Daarna zal de supervisor mondeling de debrief doen en de vragenlijst laten invullen. Verder wordt de debrief ook meegegeven aan de proefpersoon. ‘Je snapt waarschijnlijk al dat het cruciaal is voor het onderzoek dat er niet bekend is wat we hier precies onderzoeken. Dus als andere mensen vragen wat we hier precies hebben gedaan, dan is het gewoon een experiment over samenwerken, goed? Bedankt voor het deelnemen en als je vragen hebt, kom alsjeblieft gewoon bij ons langs!’

(29)

29 Appendix B

Tabel 1

Resultaten van de deelnemers op de motivatievragenlijst

Beoordelingsverdeling

Vragen en uiterste antwoordopties 1 2 3 4 5 M SD

Focus op computerscherm 1 = heel erg afgeleid 5 = zeer geconcentreerd

4.8% 19% 4.8% 66.7% 4.8% 3.53 1.02

Betrokkenheid

1 = helemaal niet betrokken 5 = zeer betrokken

0% 4.8% 33.3% 33.3% 28.6% 3.84 0.96

Geheugen voor items uit individuele taak 1 = heel slecht geheugen

5 = heel goed geheugen

0% 4.8% 14.3% 57.1% 23.8% 4.11 0.66

Geheugen voor alternatieve items 1 = heel slecht geheugen 5 = heel goed geheugen

4.8% 0% 4.8% 57.1% 33.3% 4.11 0.94

Inzet om juiste informatie te verbergen 1 = helemaal niet mijn best

5 = heel erg mijn best

0% 0% 9.5% 47.6% 42.9% 4.37 0.60

Tabel 2

Resultaten van de deelnemers op de stressvragenlijst meteen na afloop van het onderzoek (boven) en twee weken na afloop van het onderzoek (onder)

Vragen en uiterste antwoordopties Beoordelingsverdeling 1 2 3 4 5 6 7 M SD Algehele ervaring 0% 0% 10.5% 5.3% 47.7% 21.1% 15.8% 5.26 1.15 0% 5.6% 5.6% 11.1% 38.9% 16.7% 22.2% 5.22 1.39 1 = zeer negatief 7 = zeer positief Educatieve waarde 1 = helemaal niet educatief 7 = zeer educatief 0% 0% 5.3% 0% 0% 5.6% 10.5% 5.6% 36.8% 33.3% 31.6% 27.8% 15.8% 27.8% 5.37 5.67 1.21 1.14 Rechtvaardigheid achterhouden informatie 1 = helemaal niet gerechtvaardigd 7 = zeer gerechtvaardigd 0% 0% 0% 0% 0% 0% 5.3% 5.6% 5.3% 22.2% 63.2% 50% 26.3% 22.2% 6.11 5.89 0.74 0.83 Bijdrage aan psychologie 1 = zeer kleine bijdrage 7 = zeer grote bijdrage 0% 0% 0% 0% 0% 0% 5,3% 11.1% 15.8% 22.2% 57.9% 44.4% 21.1% 22.2% 5.95 5.78 0.78 0.94 Ervaren stress 1 = zeer weinig stress 7 = extreme stress 0% 11.1% 31.6% 27.8% 26.3% 27.8% 26.3% 11.1% 5.3% 11.1% 10.5% 5.6% 0% 5.6% 3.37 3.22 1.30 1.66

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor een landelijk onderzoek is de theoretische en praktische basis gelegd (algemeen doel van onderzoek) in de vorm van een methode waarmee vanuit een theoretisch raamwerk de aard

Veel boomkorvissers hebben de laatste paar jaar een licentie weten te verkrijgen voor visvangst binnen de twaalf-mijlszone. De twaalf-mijlszone is rijk aan vis. Volgens

Zulke stukken, die ik verhalende rechtbankverslaggeving wil noemen, onderscheiden zich op een aantal manieren van de standaardverslaggeving: ze verschijnen vaak in

Niet voor niets hecht hij veel waarde aan hogesnelheidslijnen als verbindende scha- kels tussen de opkomende megaregio’s, zodat mensen zich gemakkelijk kunnen bewegen tussen

Taalkundige verskynsels is herleibaar na algemene neigings, eienskappe en reels van die taal. Wanneer •n' skrywer dus woorde in 'n volgorde neerskryf wat duidelik

Alana’s research examines the production of ethnicity and race within health research, policy, and care practices.. Specifically, she is interested in understanding how objects of

The tool provides multiple means to realise, on a user’s regular mobile device, typical questions and tasks used in clinical practice to assess cognitive functioning.. Several

Using buried channel waveguides, whose intrinsic propagation losses are only 0.2 dB/cm, and optimizing the Er 3+ concentration and waveguide length to ~3 cm, for 500 mW of