• No results found

Effectiviteit van naming en shaming als preventief middel in de zorg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Effectiviteit van naming en shaming als preventief middel in de zorg"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Effectiviteit van Naming en Shaming als Preventief Middel in de Zorg.

Opsteller

Student: Thomas Wollersheim Student#: 10320326

Begeleider(s)

Begeleider: dr. M.L.W. Vliek

Tweede beoordelaar: dr. A.H. Westmaas REC-UVA

Datum: 29-07-2016 Aantal Woorden: 6357

Abstract

Naming en shaming (NS) van organisaties is een moderne variant van het aan de schandpaal nagelen. NS lijkt een positief effect te hebben op slecht presterende organisaties. Dit onderzoek richtte zich op de vraag of de

(2)

anticipatie op NS leidde tot sterkere gedragsintenties om de hygiëne te verbeteren onder werknemers uit de zorg en is uitgevoerd via een online vragenlijst. Hierbij is naar de rol van geanticipeerde schaamte en reputatieschade gekeken. NS, dat werd gemanipuleerd door het openbaar maken van negatieve prestaties, bleek via

geanticipeerde schaamte een positief effect te hebben op gedragsintenties om de prestaties te verbeteren. Dit was niet het geval voor reputatieschade.

Naming en Shaming als Middel om te Reguleren

Naming en shaming (NS) van organisaties is een moderne variant van het aan de schandpaal nagelen. Waar publiekelijke beschaming vroeger vooral gericht was op individuen is het tegenwoordig voor organisaties ook aan de orde van de dag. Dit komt in allerlei sectoren voor, zo ook in de financiële sector, het onderwijs, de horeca en de zorg (Erp, 2008; Meijer, 2009; Meijer, 2004). Iedere sector heeft een eigen inspectie die onderzoek doet naar misstanden. Deze misstanden komen geregeld aan het licht door klokkenluiders vanuit de organisaties.

(3)

Uiteindelijk kan de inspectie beslissen om de bevindingen openbaar te maken via de media. In dergelijke gevallen wordt gesproken van NS.

NS van organisaties is een gevolg van de ambitie tot transparantie vanuit de overheid (Hood, 2006). Hoewel de overheid communiceert dat het informeren van afnemers voor het maken van een optimale keus het primaire doel is, wordt het openbaar maken van prestaties steeds vaker instrumenteel ingezet om de slechte prestaties van organisaties te verbeteren (Erp, 2009). Dit openbaar maken van negatieve prestaties is dus een manier om te straffen.

De populariteit van dit reguleringsmiddel wordt verklaard aan de hand van praktijkvoorbeelden waarin sprake was van een prestatieverbetering na NS (Erp, 2008; Meijer, 2009; Meijer, 2004). De wetenschappelijke onderbouwing van dit veronderstelde effect heeft zich echter niet mee ontwikkeld met de populariteit van het gebruik (Erp, 2009). Dit maakt dat NS in sommige gevallen, onverwacht, negatieve consequenties heeft door bijvoorbeeld een leegloop van werknemers te veroorzaken (Meijer, 2009). Verder onderzoek is nodig om NS beter te begrijpen en daarmee de hanteerbaarheid te verbeteren. Zo kunnen dergelijke negatieve gevolgen worden vermeden. Daarom richt dit onderzoek zich op de vraag of het openbaar maken van negatieve prestaties (NS) leidt tot prestatieverbetering en wordt er gekeken naar de achterliggende processen van dit veronderstelde effect.

De Achterliggende Processen van NS

Beredeneerde route. Een van deze veronderstelde achterliggende processen is reputatieschade. Een reputatie is een beeld dat ontstaat door ervaringen die belanghebbenden hebben met een organisatie. Dit beeld is moeilijk te veranderen en is bepalend voor het succes van een organisatie (Erp, 2008). Afbreuk hieraan kan onder andere leiden tot minder vertrouwen bij afnemers en investeerders (Erp, 2007). Zo waren de negatieve gevolgen van reputatieschade zeven maal zo groot bij financieel dienstverleners dan andere straffen die geen gevolgen hadden voor de reputatie (Karpoff, Lee, & Martin, 2008). Het openbaar maken van negatieve prestaties (NS) kan dus negatieve gevolgen hebben voor de reputatie en dus de toekomst van een organisatie.

De angst die leden van een organisatie hebben voor de gevolgen van reputatieschade zou op zijn beurt weer een positief effect kunnen hebben op het gedrag van de leden (Erp, 2009). Dit werkt volgens het principe van een waardeverwachtingsmodel (Ajzen, 1991). Deze reputatieschade-verklaring stelt dat leden van organisaties de

(4)

mogelijke nadelige gevolgen van het gedrag afwegen tegen de positieve gevolgen. De mogelijkheid dat het gedrag van leden van de organisatie reputatieschade ten gevolg heeft kan ze ertoe motiveren het gedrag te verbeteren (Ajzen, 1991). Volgens deze verklaring zijn de prestaties van een organisatie dus afhankelijk van de uitkomsten van cognitieve afwegingen van de leden (Erp, 2009).

Emotionele route. Volgens de literatuur handelen mensen echter niet altijd even beredeneerd als deze verklaring suggereert (Fazio, 1990). Menselijk gedrag wordt bijvoorbeeld ook door onbewuste processen en emoties aangestuurd (Van Kleef, Van Doorn, Heerdink, & Koning, 2011). Zo is het aannemelijk dat, na NS, leden van een organisatie negatieve emoties ervaren. Mensen zijn echter gemotiveerd om negatieve emoties te

ontwijken en positieve emoties na te jagen (Baumeister, Vohs, DeWall, & Zhang, 2007). Zo zouden leden na NS de prestaties ook kunnen verbeteren om een nieuwe ervaring van negatieve emoties te ontwijken.

Zoals de naam van het reguleringsmiddel suggereert is schaamte een van de mogelijke negatieve emoties die leden van een organisatie ervaren na NS. De rol van schaamte als achterliggend proces is, in vergelijking tot reputatieschade, echter nog niet empirisch onderzocht. Het huidige onderzoek richt zich daarom op de vraag of het anticiperen op schaamte na NS een positief effect heeft op gedragsintenties die staan voor het verbeteren van de prestaties. Hierbij wordt gekeken naar de unieke bijdrage van schaamte t.o.v. reputatieschade.

Schaamte

Schaamte is een zeer heftige negatieve zelfbewuste emotie en wordt geassocieerd met een gevoel van nutteloosheid, inferioriteit en een beschadigd zelfbeeld. Schaamte is vaak een gevolg van een morele overtreding (Tangney, Wagner, & Gramzow, 1992). De persoon betrekt de schaamte op zichzelf, en niet op de actie. Zo vormt de emotie een bedreiging voor het positieve zelfbeeld. Dit maakt de ervaring van schaamte intens (De Hooge, Zeelenberg, & Breugelmans, 2010).

Schaamte vs. schuld. Deze intensiteit is bijvoorbeeld minder bij schuld (Shepherd, Spears & Manstead, 2012). Waar schaamte voortkomt uit persoonlijk falen wordt schuld vaak ervaren als een reactie op een specifieke gedraging of handeling (Niedenthal, Tangney & Gavanski, 1994). Dit maakt schaamte de meer pijnlijke emotie van de twee (Tangney & Dearing, 2002). Dit maakt dat mensen meer gemotiveerd zijn om schaamte te ontwijken dan

(5)

schuld (Lyer, Leach & Crosby, 2003; Walgrave & Braithwaite, 1999). Het is dus aannemelijk dat schaamte, als gevolg van NS, een sterker effect sorteert op gedragsintenties dan schuld.

Schaamte als sociale emotie. Schaamte is hiernaast een sociale emotie. Het wordt ervaren doordat een persoon zichzelf bekijkt door de ogen van anderen en zich aan de hand van dit perspectief beoordeelt (Keltner & Haidt, 1999). Vanwege het sociale karakter van schaamte is het een potentieel gevolg van het openbaar maken van negatieve prestatie bij NS (Erp, 2008). Hoewel schaamte vaak wordt geassocieerd met de neiging om zich terug te trekken, te verstoppen of de schuld bij anderen te leggen, kan het ook leiden tot pro-sociaal gedrag. Dit gebeurt vooral in situaties waar een persoon in staat is de eigen positieve identiteit te beschermen (De Hooge et al., 2010). Schaamte zou dus een positief effect op gedrag kunnen hebben.

Geanticipeerde schaamte. Een voorbeeld van een positief effect is de potentie tot preventie van schaamte. Mensen zijn namelijk in staat te anticiperen op het ervaren van een emotie. Door een voorstelling te maken van hoe iemand zich zou voelen na een mogelijke actie, kan het gewenste gedrag worden bepaald

(Tangney, Stuewig, & Mashek, 2007). De motivatie om negatieve emoties te ontwijken en positieve emoties na te jagen zorgt ervoor dat de opties worden vermeden die een mogelijke bedreiging voor het positieve zelfbeeld vormen (Baumeister et al., 2007). Zo bleek een toename van condoomgebruik onder deelnemers die anticipeerde op een situatie waarin diens familie zou weten dat zij onbeschermde seks zouden hebben. Dit effect werd gemedieerd door geanticipeerde schaamte (Traeen & Kvalem, 2007). Schaamte leent zich goed voor deze vorm van zelfregulatie vanwege de intensiteit van de emotie (Shepherd, Spears, & Manstead, 2013).

Groep gebaseerde schaamte. Eerder onderzoek suggereert dus dat schaamte kan ontstaan op basis van het eigen gedrag. NS van organisaties betreft echter de groep waartoe een persoon behoort. Volgens de Social Identity Theory van Tajfel en Turner (1979) is het ook mogelijk dat personen emoties ervaren op basis van het groepslidmaatschap. Deze theorie stelt namelijk dat de identiteit van een persoon is opgebouwd uit een

persoonlijke en een sociale identiteit, waarbij de sociale identiteit bestaat uit de groepslidmaatschappen (Tajfel & Turner, 2004). Zoals mensen schaamte ervaren bij een persoonlijke immorele actie, kan een actie van de eigen groep eveneens schaamte opwekken (Branscombe, Ellemers, Spears, & Doosje, 1999). Ook bij de sociale identiteit zijn mensen gemotiveerd om positieve emoties na te jagen en negatieve emoties te ontwijken (Baumeister et al., 2007). Zo bleek uit een studie van Shepherd, Spears en Manstead (2013) dat geanticipeerde schaamte ertoe leidde

(6)

dat deelnemers sterkere intenties rapporteerden om te demonstreren tegen een toekomstige immorele beslissing van een leider.

Schaamte in een NS context. Uit ander onderzoek, waarin sprake was van een NS context, bleek dat het openbaar maken van negatieve prestaties, via geanticipeerde schaamte, een positief effect had op

gedagsintenties van psychologiestudenten om niet te frauderen en op medewerkers uit de financiële sector tot het doen van good governance (Vliek, 2016). Uit ditzelfde onderzoek bleek dat de ervaring van geanticipeerde schaamte na NS wordt gemodereerd door de mate van identificatie met de groep. Dit is in lijn met de social identity theory; hoe meer deelnemers zich identificeerden met de groep, des te meer de identiteit door dit groepslidmaatschap wordt bepaald (Tajfel & Turner, 2004). Bij beschaming van de groep zal een persoon met een hogere identificatie deze emotie dus eerder en intenser voelen. Bij een lage identificatie lijken deelnemers de schaamte juist te ontlopen (Leach et al., 2008). Geanticipeerde schaamte lijkt dus een rol te spelen bij de

effectiviteit van NS. Deze eerdere studies keken echter niet naar de unieke bijdrage van geanticipeerde schaamte ten opzichte van reputatieschade binnen deze relatie.

Huidige Onderzoek

NS in de zorg. In het huidige onderzoek wordt gekeken naar de unieke bijdrage van deze twee achterliggende processen onder werknemers van zorgaanbieders. Een van de redenen hiervoor is dat eerder onderzoek uitwees dat identificatie bepalend is voor het ervaren van schaamte, en dus voor een positief effect op gedragsintenties (Vliek, 2016). In dit onderzoek is echter gebruik gemaakt van studenten en werknemers uit de financiële sector. Het is interessant om te kijken naar het effect van NS bij werknemers uit de zorg vanwege de, veronderstelde, sterkere identificatie. Deze zijn namelijk hoog intrinsiek gemotiveerd tot het helpen van mensen en zijn moreel betrokken bij hun werkzaamheden (Wijngaarden, 2012). Hiernaast bleek recentelijk nog dat NS een populair reguleringsmiddel is in de zorg om, onder andere, de hygiëne te verbeteren (Van Steenbergen, 2016). Het huidige onderzoek maakt daarom gebruik van een scenario waarin de werkgever (zorgaanbieder) van de

deelnemers wordt bestraft, via onder andere NS, vanwege slechte prestaties op het gebied van hygiëne.

Afsluitend zijn ook zorgaanbieders onderhevig aan concurrentie. Dit maakt het aannemelijk dat reputatieschade een rol speelt in de relatie tussen NS en verbeteren van gedragsintenties.

(7)

Vraagstelling en hypothesen. Het huidige onderzoek richt zich daarom op de vraag of de anticipatie op het openbaar maken van de slechte prestaties van de eigen groep leidt tot sterkere gedragsintenties om de prestaties te verbeteren ten opzichte van het niet openbaar maken van de slechte prestaties. Hierin wordt gekeken wat de rol is van geanticipeerde schaamte en reputatieschade in dit proces. Op basis van de theorie en eerder besproken onderzoek wordt een hoofdeffect verwacht van de dreiging dat negatieve prestaties openbaar worden gemaakt op geanticipeerde schaamte en reputatieschade (H1). Bij geanticipeerde schaamte zal dit vooral het geval zijn voor personen die zich in hogere mate identificeren met de groep (H2). Hiernaast zal de dreiging van het openbaar maken van de negatieve prestaties ook leiden tot sterkere intenties om het negatieve gedrag te voorkomen (H3). Op basis van eerder onderzoek wordt tevens verwacht dat het effect, van de dreiging van het openbaar maken van negatieve prestaties op de gedragsintenties, wordt gemedieerd door geanticipeerde schaamte. Op basis van de literatuur wordt verwacht dat reputatieschade een vergelijkbare mediërende rol speelt (H4). Deze hypothesen zijn schematisch weergegeven in Figuur 1.

Figuur 1. Dubbele mediatie analyse voor de relatie tussen conditie en gedragsintenties met een moderatie tussen de relatie conditie en geanticipeerde schaamte.

Design. In de huidige studie is gebruik gemaakt van een between-subject design met één

tussenproefpersoon variabele: publieke bekendmaking van een bestuurlijke boete vs. het niet openbaar maken van een bestuurlijke boete. Deelnemers zijn willekeurig verdeeld over deze twee conditie. Op deze manier is

(8)

gekeken wat de gevolgen zijn van het openbaar maken (NS) van de boete. In de huidige studie wordt gebruikt gemaakt van een hypothetische situatie waar deelnemers op dienen te anticiperen. Vanwege deze opzet worden gedragsintenties als afhankelijke maat gebruikt. Dit is namelijk een goede manier om toekomstig gedrag te voorspellen (Ajzen & Madden, 1986). Naast de primaire gedragsintenties voor het verbeteren van de hygiëne, kijkt de huidige studie ook naar gedragsintenties die betrekking hebben op klokkenluiden en ontslag nemen. Zoals besproken bleek uit praktijkvoorbeelden dat klokkenluiden vooraf kan gaan aan NS, en dat NS op zijn beurt weer kan leiden tot het nemen van ontslag.

Methode Deelnemers

In totaal namen 402 proefpersonen deel aan de huidige studie. Van dit aantal voltooide 255 deelnemers (95% vrouw) de vragenlijst. De gemiddelde leeftijd was 35 jaar (SD = 11.4). Dit percentage vrouwen is representatief voor de zorg (CBS, 2016). Geïncludeerde proefpersonen zijn werknemers van zorgaanbieders die het

hygiëneprotocol dienen te volgen bij hun dagelijkse werkzaamheden. Deelnemers waren werkzaam in verpleeg- en of verzorgingshuizen (43%), ziekenhuizen (22%) of in de thuiszorg (23%). De proefpersonen waren benaderd via de infectiepreventieafdelingen of via een oproep op de Facebook-pagina’s van deze zorgaanbieders. Ook werden persoonlijke contacten ingezet om de vragenlijst te verspreiden. Ten behoeve van de representativiteit werd het doel van de huidige studie in de uitnodiging verzwegen. Onder de proefpersonen waren twee sauna cadeaubonnen (t.w.v. 50 euro) verloot.

Procedure en Materialen

Dit onderzoek gebruikte een online vragenlijst. Het scenario , de manipulatie en de gedragsintenties waren geconstrueerd op basis van kwalitatief onderzoek onder de doelgroep (N=5). Ook zijn de resultaten teruggekoppeld naar een ervaringsdeskundige met betrekking tot NS in de zorg, zie appendix A.

De vragenlijst is afgenomen via www.qualtrics.com. De deelnemers namen deel aan dit onderzoek via hun eigen vaste computer, laptop, tablet of smartphone. Ten behoeve van de validiteit zijn twee bogus items toegevoegd, een voorbeeld bogus item was: ‘‘Gaan hardlopen. Het is gebleken dat een deel van de respondenten

(9)

dat deelneemt aan onderzoek de antwoorden op vragen niet serieus invult. Dit is een vraag om deze personen te signaleren. Zou u daarom, om te laten zien dat u dit heeft gelezen, de vraag kunnen beantwoorden met noch mee eens noch mee oneens’’. Hiernaast is er gebruik gemaakt van reverse scored items, zijn er vragen toegevoegd waarbij deelnemers aangaven hoezeer zij gemotiveerd waren tijdens het onderzoek en is er een manipulatiecheck toegevoegd. Tevens is een progress bar toegevoegd om uitval tegen te gaan (Oppenheimer, Meyvis & Davidenko, 2009).

Binnen iedere afhankelijke maat zijn de individuele items random aangeboden. De mediërende maten zelf (schuld, schaamte en reputatieschade) zijn ook willekeurig aangeboden. Om te controleren voor recency en/of primacy effecten zijn vervolgens ook de drie verschillende maten (verbeteren hygiëne, ontslag nemen,

klokkenluiden) van gedragsintenties willekeurig aangeboden.

Informed consent. In het informed consent kregen deelnemers te lezen dat dit een onderzoek was naar de verbetering van de hygiëne binnen zorgaanbieders. In deze introductie werd benadrukt dat de deelnemers het hygiëne-protocol dienen te volgen tijdens de dagelijkse werkzaamheden om deel te kunnen nemen. Vervolgens startte het onderzoek.

Pre-manipulatie vragenlijsten. Een drietal vragenlijsten zijn afgenomen als potentiele moderatoren in de relatie tussen conditie en geanticipeerde schaamte. De injunctieve norm en attitude zijn exploratief getest.

Identificatie. De eerste vragenlijst betrof een meting naar de identificatie met de werkgever en diens collega’s (Doosje et al., 1995). Voorbeeld items van deze verkorte vragenlijst (4 items) waren ‘Ik identificeer mezelf met de collega’s van mijn afdeling’ en ‘Ik voel een sterke band met de collega’s van de afdeling waar ik werkzaam ben’ (α = .79). De Items zijn beoordeeld aan de hand van een zevenpunts Likert-schaal, variërend van 1 (sterk mee oneens) tot 7 (sterk mee eens) waarbij de score 4 voor neutraal staat.

Injunctieve norm. Voor exploratieve analyse zijn vervolgens de injunctieve norm (2 items), ten opzichte van het naleven van het hygiëne protocol, samen met de compliance aan deze norm (2 items), gemeten aan de hand van een verkorte sociale norm vragenlijst (Vliek, 2016). Een voorbeelditem voor de injunctieve norm is: ‘als binnen mijn bedrijf sprake is van slechte hygiëne dan zullen mijn collega’s dat afkeuren’ (α = .64). Een voorbeelditem voor

(10)

compliance: ‘ik vind de mening van mijn collega’s belangrijk’ (α = .65). Deelnemers antwoorde via een zevenpunts Likert-schaal variërend van 1 (helemaal niet op mij van toepassing) tot 7 (helemaal op mij van toepassing).

Attitude. Ook is de attitude van de deelnemers ten opzichte naar het hygiëne-protocol uitgevraagd via een semantische differentiaal (8 items) naar het voorbeeld van Ajzen en Fishbein (1980). Voorbeeld items waren: positief – negatief en naïef – wijs, (α = .96).1

Introductie. Deelnemers kregen vervolgens eenzelfde introductie te lezen. Hierin werd gesproken over een bedreiging van de gezondheid vanwege een wereldwijd toenemende antibioticaresistentie. Deelnemers lazen ook dat de Inspectie voor Gezondheidszorg (IGZ) zich, vanwege deze toename, extra inzet voor het naleven van het hygiëne-protocol en dat het bevoegd is om straffen uit te delen aan zorgaanbieders, en deze openbaar te maken, bij gebrekkige naleving van het hygiëne protocol.

Manipulatie (bekendmaking vs. niet bekendmaking). Vervolgens dienden de deelnemers zich in beide condities voor te stellen dat hun zorgaanbieder door de IGZ wordt gestraft voor gebrekkige naleving van het hygiëne protocol. Hierin werd benadrukt dat de situatie hypothetisch was. Deze straf betrof voor beide condities een geldboete en het onder verscherpt toezicht stellen. In de bekendmaking conditie(NS) moesten deelnemers zich tevens voorstellen dat dit nieuws openbaar zou worden gemaakt. Een drietal potentiële krantenkoppen zijn aan deze conditie toegevoegd om te helpen bij het verbeelden. Een voorbeeld van een krantenkop: ‘Boete, verscherpt toezicht en mogelijke tijdelijke sluiting van (naam uw organisatie) door gebrekkige hygiëne’. In de niet-openbaar conditie moesten deelnemers zich inbeelden dat de straf niet niet-openbaar werd gemaakt. Ook zijn er checkvragen gesteld om te kijken of het scenario goed is begrepen. Een checkvraag uit de openbaar conditie was: ‘Komt uw organisatie in het omschreven scenario op de zwarte lijst terecht?’, en een checkvraag uit de niet-openbaar conditie was: ‘Werd uw werkgever nog op een andere manier dan de boete bestraft door de IGZ?’.

Afhankelijke maten (mediërende factoren). Vervolgens zijn de geanticipeerde emoties en de verwachte reputatieschade, op basis van het geschetste scenario uit de manipulatie, uitgevraagd. Het ging om een

(11)

hypothetisch scenario, waardoor verwachtingen werden uitgevraagd. Het uitvragen van de geanticipeerde emoties en reputatieschade vóór de gedragsintenties maakte deze variabelen saillant. Dit zou hebben moeten bijdragen aan het effect op de gedragsintenties, die deze vragenlijsten opvolgde (O'Carroll, Foster, McGeechan, Sandford, & Ferguson, 2011).

Geanticipeerde Schaamte. De ervaring van de geanticipeerde schaamte werd gemeten aan de hand van een schaamte vragenlijst (Lickel, Schmader, Curtis, Scarnier, & Ames, 2005). Deze vragenlijst bestond uit de volgende vier items: ‘ongemakkelijk, beschaamd, vernederd, in verlegenheid’ (α = .71). Deelnemers beoordeelden in hoeverre de items op hen van toepassing waren aan de hand van een zevenpunts Likert-schaal, variërend van 1 (helemaal niet op mij van toepassing) tot 7 (helemaal op mij van toepassing) waarbij de score 4 voor neutraal staat.

Geanticipeerde schuld. De ervaring van geanticipeerde schuld werd gemeten aan de hand van een schuld vragenlijst (Lickel et al., 2005). Deze vragenlijst bestond uit de volgend drie items: ‘spijt, berouw en schuld’ (α = .81). Deelnemers beoordeelden de items op dezelfde wijze als bij de schaamte vragenlijst.

Geanticipeerde reputatieschade. De verwachting tot reputatieschade werd uitgevraagd door deelnemers aan te laten geven in hoeverre zij verwachtte dat de manipulatie zou leiden tot een zestal situaties die kenmerkend zijn voor reputatieschade. Voorbeelditems waren: ‘patiënten kiezen eerder voor een ander ziekenhuis/zorginstelling’, ‘goed personeel minder snel bij ons zal solliciteren’ en ‘dit zal leiden tot reputatieschade’ (α = .87). De Items zijn beoordeeld aan de hand van een zevenpunts Likert-schaal, variërend van 1 (sterk mee oneens) tot 7 (sterk mee eens) waarbij de score 4 voor neutraal staat.

Afhankelijke maten (gedragsintenties). Vervolgens zijn er een drietal soorten gedragsintenties uitgevraagd, namelijk: verbeteren van de hygiëne (12 items) en exploratief is er ook gekeken naar klokkenluiden (3 items) en ontslag nemen (3 items). Zoals vermeld kan dit de aanleiding en het gevolg zijn van NS. Ze zijn in willekeurige volgorde aangeboden waarbij alle items zijn beoordeeld aan de hand van een zevenpunts Likert-schaal. De maximale score is 7, hetgeen overeenkomt met zeer sterke gedragsintentie, en de minimum score is 1, hetgeen overeenkomt met een zeer sterke ontkenning van de gedragsintentie, het getal 4 staat voor neutraal. Bij de start van iedere schaal zijn de deelnemers gevraagd terug te denken aan het geschetste scenario van de IGZ, en opnieuw in te beelden hoe zij zich hierbij zouden voelen.

(12)

Verbeteren van de hygiëne. De gedragsintenties met betrekking tot het verbeteren van de hygiëne zijn gemeten aan de hand van het verbeteren van het eigen gedrag en het gedrag van anderen. Deelnemers zijn gevraagd in hoeverre zij het eens waren met de gedragsintenties, mochten zij weer aan het werk gaan.

Voorbeelditems voor het eigen gedrag waren: ‘ik zou mijn handen nog beter gaan wassen volgens het protocol’ en ‘Ik zou in mijn vrije tijd een cursus hygiëne volgen’. Voorbeelditems voor het gedrag van anderen waren: ‘Ik zou een collega erop attenderen zijn handen beter te wassen volgens protocol’ en ik zou een collega erop aansturen zijn handen direct te wassen na het hoesten, niezen of snuiten’ (α = .82).

Ontslag nemen. Exploratief werd gekeken naar de intenties om ontslag te nemen bij de huidige werkgever aan de hand van een drietal items. Voorbeelditems waren: ‘Ik zou overwegen om over te stappen naar een andere zorgaanbieder’ en ‘Ik zou overwegen om te stoppen met dit werk’ (α = .74).

Klokkenluiden. Afsluitend werd exploratief gekeken naar de intentie om te klokkenluiden over gebrekkige hygiëne, mocht zich een vergelijkbare situatie voordoen als in het omschreven scenario. Voorbeelditems voor dit onderwerp waren: ‘Ik zou het bestuur inlichten over gebrekkige hygiëne op mijn afdeling’ en ‘Ik zou de IGZ tippen over gebrekkige hygiëne op mijn afdeling’ (α = .68).

Afsluitende vragenlijsten. Na het afronden van de gedragsintenties gaven deelnemers aan in hoeverre zij de vragen van dit onderzoek eerlijk en nauwkeurig hebben beantwoord. Vervolgens werd uitgevraagd in hoeverre de deelnemers zich konden inleven, of de manipulatie een realistisch scenario was en of de omschreven situatie zich bij hun huidige werkgever in de nabije toekomst voor zou kunnen doen. Na het uitvragen van de demografische gegevens werden de deelnemers gedebriefd en bedankt. Het onderzoek duurde ongeveer 8 minuten.

Resultaten Databehandeling

De checkvragen of de manipulatie is begrepen zijn niet gebruikt. De checkvraag: ‘Werd uw werkgever nog op een andere manier dan de boete bestraft door de IGZ?’, werd namelijk door een meerderheid foutief beantwoord. Bij nader inzien is deze checkvraag als onduidelijk beschouwd. Om deze reden zijn alle 75 deelnemers die een en/of twee fouten maakte op de bogus items niet meegenomen in de analyses. Het is aannemelijk dat deelnemers die geen fouten

(13)

maakte op de bogus items de manipulatie goed tot zich hadden genomen. Verder bleken de 13 gevonden outliers geen invloed te hebben op de relatie tussen NS, de mediërende factoren en de gedragsintenties. Ten behoeve van de representativiteit zijn de outliers behouden. Met 170 deelnemers is de steekproef kleiner dan de beoogde 204.Dit komt voornamelijk door de hoge uitval en het grote aantal deelnemers die zijn verwijderd vanwege onnauwkeurigheid op de bogus items.

Principal Axis Factoring (PCA).

Een PCA is uitgevoerd over de gedragsintentie-items. Een zestal componenten hadden een eigenwaarde van +1 na oblimin rotatie. De eerste component had een eigenwaarde van 4.73 (26.3%) en wordt de verbetering van hygiëne genoemd. De tweede component had een eigenwaarde van 2.38 (13.18%) en wordt klokkenluiden

genoemd. Een derde component had een eigenwaarde van 1.56 (8.68%) en staat voor ontslag nemen. Twee andere componenten (beide 2 items) correleerden sterk met de verbetering van het hygiëne component en zijn hier daarom aan toegevoegd. Een tweetal items zijn niet meegenomen in de analyses vanwege de lage correlatie met de bestaande componenten.

Afhankelijke maten (mediërende factoren)

Geanticipeerde reputatieschade. Uit een groepsgewijze t-toets, waarbij de assumpties niet zijn geschonden, bleek dat publieke bekendmaking, zoals verwacht, meer geanticipeerde reputatieschade (M = 5.61, SD = 1.00) ten gevolg had dan niet publieke bekendmaking (M = 5.26, SD = 1.00), t(168) = -2.29, p= .023, r= .17. Dit hoofdeffect van conditie op geanticipeerde reputatieschade is in lijn met de eerste hypothese en betekent dat publieke bekendmaking van een straf na vanwege gebrekkige hygiëne leidde tot meer verwachtte

reputatieschade.

Geanticipeerde schuld. Uit een groepsgewijze t-toets, waarbij de assumpties niet zijn geschonden, bleek geen verschil in geanticipeerde schuld tussen publieke bekendmaking (M = 3.97, SD = 1.52) en niet-publieke bekendmaking (M = 3.65, SD = 1.31), t (168) = -1.48, p = .14.

Geanticipeerde schaamte. Uit een andere groepsgewijze t-toets, waarbij de assumpties niet zijn geschonden, bleek dat publieke bekendmaking ook meer geanticipeerde schaamte (M = 5.21, SD = 1.01) ten

(14)

gevolg had dan niet publieke bekendmaking (M = 4.65, SD = 1.11), t(168) = -3.40, p= .001, r= .27. Dit hoofdeffect is ook in lijn met de eerste hypothese en betekent dat deelnemers uit de NS conditie meer geanticipeerde schaamte ervoeren.

Interactie conditie * identificatie. Om te kijken of er sprake is van een interactie tussen conditie (wel/niet publieke bekendmaking) en identificatie op geanticipeerde schaamte is via PROCESS van Hayes (2013) een moderatieanalyse uitgevoerd. Uit de analyse bleek geen interactie van conditie en identificatie op geanticipeerde schaamte, b = -.019; 95% CI [-.55, .513]; t(168) = -.069, p = .945. Wel bleken de deelnemers zich gemiddeld sterk te identificeren (M = 5.53, SD = .98). Dit resultaat is niet in lijn met de tweede hypothese en houdt in dat de mate van identificatie geen effect had op de ervaring van geanticipeerde schaamte na NS.

Afhankelijke maat (gedragsintenties voor het verbeteren van de hygiëne)

Hoofdeffect van conditie op intentie. Uit een groepsgewijze t-toets, waarbij aan de assumpties was voldaan, bleek dat de dreiging van het openbaar maken van negatieve prestaties geen sterkere gedragsintenties om de hygiëne te verbeteren (M = 6.31, SD = 1.05) ten gevolg had om dit te voorkomen in vergelijking tot een situatie waarbij dit niet openbaar zou worden gemaakt (N = 6.10, SD = 1.03), t(168) = -1.28, p= .202. Er was dus geen sprake van een hoofdeffect van conditie op gedragsintenties. Dit gaat tegen de derde hypothese in en betekent dat publieke bekendmaking (NS) geen direct effect had op de gedragsintenties om de hygiëne te verbeteren.

Gemodereerde mediatie analyse (identificatie * schaamte) van conditie op intentie. Via Process (Hayes, 2013) was een gemodereerde mediatie analyse uitgevoerd om te kijken of er wel sprake was van een indirect effect van conditie op de gedragsintenties om de hygiëne te verbeteren. Hieruit bleek dat het model, waarin geanticipeerde schaamte als mediator, identificatie als moderator en conditie als onafhankelijke variabele is meegenomen, een significant effect heeft op de intenties om het gedrag te verbeteren F(2, 167) = 4.62, p =.011,

R2

= .053. In overeenstemming met eerdere resultaten was er geen sprake van een hoofdeffect van conditie op de

gedragsintenties b = .092; 95% CI [-.228, .412]; t(168)= .567 p = .57. De mate van geanticipeerde schaamte medieerde de relatie tussen conditie (wel/niet publieke bekendmaking) en de intentie tot het verbeteren van het gedrag echter volledig, b = .205; 95% CI [.058, .352]; t = 2.75, p = .007, r= .21. Dit is in lijn met de vierde hypothese

(15)

en houdt in dat wanneer deelnemers meer geanticipeerde schaamte ervoeren door publieke bekendmaking (NS) zij ook sterkere gedragsintenties rapporteerden om de hygiëne te verbeteren.

Mediatie analyse (reputatieschade). Uit een andere mediatie analyse, uitgevoerd via Process (Hayes, 2013), is gekeken naar de rol van geanticipeerde reputatieschade binnen de relatie tussen conditie en de gedragsintenties om de hygiëne te verbeteren. Vanwege de verwachting dat identificatie geen modererende rol speelt bij reputatieschade is deze niet meegenomen in de analyse. Dit model bleek geen significante voorspeller op de intenties om de hygiëne te verbeteren F(2, 167) = 2.32, p =.102, R2

= .029. Het effect van reputatieschade als

mediërende factor was tevens niet significant. Wel was er sprake van een trend in de verwachte richting, b = .137; 95% CI [-.020, .296]; t (168) = 1.725, p = .086, r= .13. Ondanks de trend zijn deze resultaten niet in lijn met de vierde hypothese. Dit houdt in dat wanneer deelnemers meer reputatieschade verwachtten na NS, dit geen sterkere gedragsintenties om de hygiëne te verbeteren ten gevolg had.

Schaamte vs. reputatieschade als mediatoren. Om te kijken naar de unieke bijdrage van geanticipeerde schaamte ten opzichte van reputatieschade, als mediërende factoren in de relatie tussen NS en de

gedragsintenties om de hygiëne te verbeteren, is een Mediate analyse uitgevoerd (Hayes, 2013). Hierin worden twee mediërende variabelen met elkaar vergeleken, zie figuur 2 voor een schematische weergaven. Ook uit deze analyse bleek geen hoofdeffect van conditie op gedragsintenties F(1, 168) = 1.642, p =.202. Tevens, in

overeenstemming met eerdere bevindingen, waren er hoofdeffecten van conditie (wel/niet publieke

bekendmaking) op geanticipeerde schaamte F(1, 168)= 11.55, p <.001, r= .25, en op reputatieschade F(1, 168)= 5.26, p = .023, r =.17. Uit de analyse, waarin beide mediatoren zijn opgenomen, bleek dat het totale model de gedragsintenties tot het verbeteren van de hygiëne wél voorspelde F(3, 166)= 3.31, p = .022, R2

= .058. Waar het

indirect effect van reputatieschade niet significant was, b = .071, t(166) = .840, p = .402, r= .03, was dit bij geanticipeerde schaamte wel het geval, b = .181, t(166) = 2,28, p = .024, r= .17. Dit geeft aan dat NS, niet via reputatieschade maar wel via geanticipeerde schaamte, een positief effect had op gedragsintenties bij deelnemers.

(16)

Figuur 2. Dubbele mediatie analyse met effectgroottes voor de relatie tussen conditie en gedragsintenties (Hayes, 2013).

Exploratieve analyses

Vergelijking mediatoren (schaamte vs. schuld). Om de emoties geanticipeerde schaamte en schuld te vergelijken zijn de emoties als twee mediatoren opgenomen in een model en is er vervolgens gekeken naar de unieke bijdrage van de emoties. Dit is gedaan via een Mediate analyse (Hayes, 2013) en is vergelijkbaar met de analyse uit figuur 2. Uit deze analyse bleek een effect van conditie op de gedragsintenties om de hygiëne te verbeteren met schaamte en schuld als mediërende variabelen F(3, 166)= 3.386, p = .020, R2

= .06. Dit effect werd

volledig gemedieerd door schaamte b = .244, t(166)= 2.87, p = .005, r= .22, en niet door schuld b = .060, t(166)= -.958, p = .340.

Afhankelijke maten (klokkenluiden en ontslag nemen). Ook zijn er twee extra exploratieve analyses uitgevoerd, via het Mediate model van Hayes (2013), naar de componenten ontslag nemen en klokkenluiden als afhankelijke variabelen. Beide analyses zijn vergelijkbaar met de analyse als weergegeven in figuur 2, maar met een andere afhankelijke variabele. Zo is achterhaald hoe schaamte en reputatieschade zich als mediators gedragen in de relatie tussen conditie en klokkenluiden en in de relatie tussen conditie en ontslag nemen.

Klokkenluiden. Uit een eerste analyse bleek dat conditie, via geanticipeerde schaamte en/of reputatieschade, geen effect had op klokkenluiden F(3, 166) = .813, p =.489. Zowel geanticipeerde schaamte b = .061, t(166)= .696, p = .487, als reputatieschade b = .098, t(166) = 1.051, p = .295, had geen mediërende rol tussen conditie en

(17)

Ontslag nemen. Dezelfde analyse is uitgevoerd met ontslag nemen als afhankelijke variabele. Hieruit bleek een hoofdeffect van conditie op de intenties om te stoppen F(1, 168) = 4.28, p = .04, r= .162. Reputatieschade medieerde de relatie tussen conditie en stoppen echter volledig, b = .284, t(168) = 2.799, p = .006, r= .21.Dit was niet het geval voor geanticipeerde schaamte b = .18, t(168) = .1.877, p = .062, r= .14. Al was er wel sprake van een trend.

Discussie

Dit onderzoek richtte zich op de vraag of de anticipatie op het openbaar maken van de slechte prestaties van de eigen groep (NS) leidt tot sterkere gedragsintenties om de prestaties te verbeteren in vergelijking tot het niet openbaar maken van de slechte prestaties. Deze studie belichtte de rol van geanticipeerde schaamte en reputatieschade in dit proces. Verwacht werd dat de anticipatie op NS sterkere gedragsintenties om de hygiëne te verbeteren ten gevolg heeft dan een scenario waarin de slechte prestaties niet openbaar zouden worden gemaakt. Deze verwachting kwam niet uit. NS leidt echter wel tot meer geanticipeerde schaamte en reputatieschade. Geanticipeerde schaamte heeft op zijn beurt weer een positief effect op de gedragsintenties om de hygiëne te verbeteren. Bij geanticipeerde reputatieschade is dit niet het geval. In lijn met eerder onderzoek, en met de verwachting, is er dus sprake van een indirect effect van NS op gedragsintenties via geanticipeerde schaamte (Shepherd et al., 2013; Vliek, 2016). Tegen de verwachting in had identificatie echter geen modererend effect op de relatie tussen NS en geanticipeerde schaamte bij werknemers uit de zorg.

De exploratieve analyses tonen hiernaast dat de anticipatie op NS niet leidt tot een sterkere intentie om te klokkenluiden. NS heeft, via geanticipeerde reputatieschade, echter wel een effect op de intentie om ontslag te nemen. Dit is echter een relatief verschil waarbij alle waarden nog steeds negatief zijn. Dit houdt in dat na NS, en bij een hogere verwachting tot reputatieschade, deelnemers nog steeds negatief staan ten opzichte van de intentie om ontslag te nemen.

Het uitblijven van een hoofdeffect, van conditie op de gedragsintenties om de hygiëne te verbeteren, was onverwachts. Er wordt wel een effect van geanticipeerde schaamte op deze gedragsintenties gevonden (Shepherd

2Publieke bekendmaking leidt nog steeds niet tot een toename van gedragsintenties om te stoppen bij diens werkgever. Beide condities zitten

(18)

et al., 2013; Traeen & Kvalem, 2007; Vliek 2016). Hoewel deelnemers uit de NS conditie hogere scores rapporteerden qua geanticipeerde schaamte, bleken deelnemers uit de niet-publieke conditie zich ook te

schamen. Een verklaring hiervoor is dat in beide condities deelnemers te horen kregen dat hun groep ondermaats presteerde op het gebied van hygiëne. Volgens de literatuur is het mogelijk dat deelnemers uit de niet-publieke conditie de schaamte voor deze negatieve prestatie hebben geïnternaliseerd (Smith, Webster, Parrott & Eyre, 2002). Dat beide condities geanticipeerde schaamte ervoeren is een mogelijke verklaring voor het uitblijven van een hoofdeffect van conditie.

Dat identificatie de relatie tussen conditie en geanticipeerde schaamte niet modereerde was tevens onverwachts. De huidige steekproef leek zich ‘makkelijk’ te schamen. Wellicht doordat zij zich, zoals verwacht, van nature sterk identificeerde (Wijngaarden, 2012). In eerder onderzoek was de spreiding veel groter waardoor een modererend effect van identificatie is gevonden (Shepherd et al., 2013; Vliek, 2016). In het huidige onderzoek speelt identificatie dus een andere rol omdat het een kenmerk is van de doelgroep, met de sterke ervaring van geanticipeerde schaamte als bewijs.

Concluderend benadrukken deze resultaten de significante rol van emotioneel handelen in vergelijking tot beredeneerde handelingen (Van Kleef et al., 2011). Geanticipeerde schaamte levert namelijk, in tegenstelling tot reputatieschade, een unieke bijdrage aan de voorspelling van gedragsintenties om de hygiëne te verbeteren na publieke bekendmaking (NS). Dit bevestigd eerder onderzoek dat NS een effectief reguleringsmiddel is (Traeen & Kvalem, 2007; Vliek 2016). Hiernaast ondersteunt het de preventieve werking van geanticipeerde schaamte (Baumeister et al., 2007; Shepherd et al., 2013; Tangney et al., 2007). Afsluitend bevestigt het huidige onderzoek de social identity theory vanwege de ervaring van geanticipeerde schaamte door het groepslidmaatschap (Tajfel & Turner, 1979). Dit alles ondersteunt NS als effectief reguleringsmiddel.

Een kanttekening bij het huidige onderzoek zijn de kleine effectgroottes van de gevonden resultaten. Nuancering bij de toepassing van de huidige resultaten is hierdoor noodzakelijk. Een verklaring voor de lage effectgroottes zijn de hoge gemiddeldes voor de gedragsintenties om de hygiëne te verbeteren in beide condities3. Ondanks dat de items hierop zijn aangepast kan dit een gevolg zijn van sociale wenselijkheid. Zoals

3 Gedragsintenties voor het verbeteren van de hygiëne in de publieke bekendmaking (M = 6.31, SD = 1.05) en de niet-publieke bekendmaking

(19)

eerder besproken kan dit ook verklaard worden aan de hand van de hoge scores van beide condities op geanticipeerde schaamte. Een suggestie voor vervolgonderzoek is daarom om een controle conditie toe te voegen. In het huidige onderzoek dienden de deelnemers uit beide condities te anticiperen op gebrekkige hygiëne bij hun werkgever. Het is interessant om een conditie toe te voegen waarin enkel het belang van goede hygiëne (voorlichting) wordt benadrukt, zonder een situatie te schetsen van gebrekkige hygiëne bij de werkgever van de deelnemers. Zo wordt het verschil in effect tussen straffen (niet-publiekelijk), NS en voorlichting geven duidelijk.

Ook bij het interpreteren van het indirecte effect via geanticipeerde schaamte zijn nuances noodzakelijk. Uit de literatuur blijkt dat mensen gemotiveerd zijn tot het ontwijken van negatieve emoties (Baumeister et al., 2007). Emotieregulatie is hiervoor een middel. Mensen overschatten hun eigen toekomstige emoties omdat deze nog niet zijn beïnvloedt door emotieregulatie (Dijk, Dillen, Seip, & Rotteveel, 2012; van Dijk, van Dillen, Rotteveel, & Seip, 2015). Dit zou het anticiperen op NS, als preventief middel, dus des te effectiever maken. Het is interessant om in vervolgonderzoek te kijken naar het verschil tussen geanticipeerde en ervaren schaamte om dit te toetsen, met als doel het preventiemiddel te optimaliseren.

Afsluitend bestaat de steekproef van het huidige onderzoek voornamelijk uit uitvoerend personeel van zorgaanbieders. Volgens Hub Wollersheim, Hoofd Docent Kwaliteit van Zorg in het UMC, loopt het effect van NS bij het uitvoerend personeel vooral via schaamte terwijl het effect van NS op het management en hogere posities vooral loopt via reputatieschade. Het is aannemelijk dat de prestatieverbetering van een organisatie via zowel bottum-up als top-down processen plaats vind. De huidige studie bevestigd de bottom-up werking. Voor een compleet beeld van NS en haar werking, is verder onderzoek naar top-down processen noodzakelijk. Dit kan door te kijken naar het effect van NS op het verbeteren van de prestaties bij het management en hogere posities, en door te kijken wat de rol is van geanticipeerde schaamte en reputatieschade in dit proces.

Ondanks de vele suggesties voor vervolgonderzoek is de huidige studie van toegevoegde waarde

vanwege het inzicht over de achterliggende processen van NS. Dit populaire reguleringsmiddel wordt ingezet met de gedachte dat het een positief effect sorteert via reputatieschade. Zo ook in de zorg. De huidige studie toont echter aan dat de intentie tot prestatieverbetering, van personeel dat werkzaam is in de zorg, loopt via de emotie schaamte i.p.v. reputatieschade. De huidige studie toont dus aan dat NS een effectief reguleringsmiddel kan zijn, waarbij tevens veronderstelde negatieve gevolgen, zoals de intentie tot het nemen van ontslag, niet zijn

(20)

gevonden. De introductie van schaamte, met ook haar negatieve karakteristieken, werpt echter ook nieuw licht op de hanteerbaarheid van NS als reguleringsmiddel. Dit brengt nieuwe grenzen, onzekerheden en vragen met zich mee, die de nodige aandacht verdienen.

Referenties

Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 50(2), 179-211.

Baumeister, R. F., Vohs, K. D., DeWall, C. N., & Zhang, L. (2007). How emotion shapes behavior: Feedback, anticipation, and reflection, rather than direct causation. Personality and Social Psychology Review : An Official Journal of the Society for Personality and Social Psychology, Inc, 11(2), 167-203.

Branscombe, N. R., Ellemers, N., Spears, R., & Doosje, B. (1999). The context and content of social identity threat. De Hooge, I. E., Zeelenberg, M., & Breugelmans, S. M. (2010). Restore and protect motivations following shame.

(21)

Dijk, W. W., Dillen, L. F., Seip, E. C., & Rotteveel, M. (2012). Emotional time travel: Emotion regulation and the overestimation of future anger and sadness. European Journal of Social Psychology, 42(3), 308-313. Erp, J. v. (2007). De dreiging van negatieve publiciteit: Is reputatieschade een alternatief voor handhaving? Erp, J. G. (2009). Naming en shaming in het markttoezicht

Erp, J. V. (2008). Reputational sanctions in private and public regulation. Erasmus Law Review, 1(5)

Fazio, R. H. (1990). Multiple processes by which attitudes guide behavior: The MODE model as an integrative framework. Advances in Experimental Social Psychology, 23(75-109)

Hood, C. (2006). Transparency in historical perspective Oxford University Press.

Karpoff, J. M., Lee, D. S., & Martin, G. S. (2008). The cost to firms of cooking the books. Journal of Financial and Quantitative Analysis, 43(03), 581-611.

Keltner, D., & Haidt, J. (1999). Social functions of emotions at four levels of analysis. Cognition & Emotion, 13(5), 505-521.

Leach, C. W., van Zomeren, M., Zebel, S., Vliek, M. L., Pennekamp, S. F., Doosje, B., et al. (2008). Group-level self-definition and self-investment: A hierarchical (multicomponent) model of in-group identification. Journal of Personality and Social Psychology, 95(1), 144.

Lickel, B., Schmader, T., Curtis, M., Scarnier, M., & Ames, D. R. (2005). Vicarious shame and guilt. Group Processes & Intergroup Relations, 8(2), 145-157.

Meijer, A. (2009). Does transparency lead to better education? the effects in the netherlands of publishing school performance indicators on the internet. ICTs, Citizens and Governance: After the Hype, , 38-49.

(22)

Meijer, A. J. (2004). Vreemde ogen dwingen: De betekenis van internet voor maatschappelijke controle in de publieke sector.

Niedenthal, P. M., Tangney, J. P., & Gavanski, I. (1994). " If only I weren't" versus" If only I hadn't": Distinguishing shame and guilt in conterfactual thinking. Journal of personality and social psychology, 67(4), 585.

O'Carroll, R. E., Foster, C., McGeechan, G., Sandford, K., & Ferguson, E. (2011). The “ick” factor, anticipated regret, and willingness to become an organ donor. Health Psychology, 30(2), 236.

Shepherd, L., Spears, R., & Manstead, A. S. (2013). ‘This will bring shame on our nation’: The role of anticipated group-based emotions on collective action. Journal of Experimental Social Psychology, 49(1), 42-57.

Smith, R. H., Webster, J. M., Parrott, W. G., & Eyre, H. L. (2002). The role of public exposure in moral and nonmoral shame and guilt. Journal of personality and social psychology, 83(1), 138.

Tajfel, H., & Turner, J. C. (2004). The social identity theory of intergroup behavior.

Tangney, J. P., & Dearing, R. L. (2002). Emotions and social behavior.Shame and guilt. New York: Guilford Press, 10(9781412950664), n388.

Tangney, J. P., Miller, R. S., Flicker, L., & Barlow, D. H. (1996). Are shame, guilt, and embarrassment distinct emotions?. Journal of personality and social psychology, 70(6), 1256.

Tangney, J. P., Wagner, P., & Gramzow, R. (1992). Proneness to shame, proneness to guilt, and psychopathology. Journal of Abnormal Psychology, 101(3), 469.

Tangney, J. P., Stuewig, J., & Mashek, D. J. (2007). What’s moral about the self-conscious emotions. The Self-Conscious Emotions: Theory and Research, , 21-37.

(23)

Traeen, B., & Kvalem, I. L. (2007). Investigating the relationship between past contraceptive behaviour, self‐ efficacy, and anticipated shame and guilt in sexual contexts among norwegian adolescents. Journal of Community & Applied Social Psychology, 17(1), 19-34.

Van den Wijngaardem, F. (2012). Arbeidsmotivatie nader bekeken. Geraadpleegd op

file:///Users/thomaswollersheim/Downloads/Masterthesis%20Van%20den%20Wijngaard en.pdf van Dijk, W. W., van Dillen, L. F., Rotteveel, M., & Seip, E. C. (2015). Looking into the crystal ball of our emotional

lives: Emotion regulation and the overestimation of future guilt and shame. Cognition and Emotion, , 1-9. Van Kleef, G. A., Van Doorn, E. A., Heerdink, M. W., & Koning, L. F. (2011). Emotion is for influence. European

Review of Social Psychology, 22(1), 114-163.

Walgrave, L. and J. Braithwaite (1999) ‘Guilt, Shame and Restitution’, published in Dutch as ‘Schuld, Schaamte en Herstel’, in Justiti¨ele Verkenningen 25(5): 71–81.

(24)

Appendix A

Vijf gestructureerde kwalitatieve onderzoeken zijn uitgevoerd om vorm te geven aan de manipulatie en de afhankelijke maten.

Mensen uit de zorg waren zich bewust van de negatieve gevolgen van slechte hygiëne maar handelde toch niet altijd naar protocol: ‘’hygiëne is belangrijk. Ik zorg dat ik dit zoveel mogelijk op orde heb. Het hygiëne protocol volg ik alleen niet altijd volledig. Dan kan ik wel blijven wassen. Er wordt wel op gehamerd’’ (Breugel, 2016)

Iedereen bleek bekend met NS als middel om te reguleren. De meningen over NS bleken verdeeld. Het belangrijkste was dat het terecht moest zijn: ‘’Weet niet zo goed wat ik van NS moet vinden. Als het terecht is dan vind ik het oke’’ (Harthaus, 2016)

Met betrekking tot het formuleren van afhankelijke variabelen zij de volgende handelingen geopperd om de hygiëne te verbeteren: ‘’ het hygiëne protocol beter opvolgen en een verplichte cursus handhygiëne, veel mensen weten niet hoe ze correct hun handen moeten wassen’’ (Harthaus, 2016)

Hiernaast is Hub Wollersheim via een ongestructureerd onderzoek geïnterviewd naar de gevonden resultaten en naar NS in de praktijk en de gevolgen hiervan. Hub heeft zelf in de inspectie gezeten en is hoogleraar naar de verbetering van kwaliteit in de zorg.

Wollersheim merkte de gevolgen van NS: ‘’De gevolgen waren: 30% minder patienten. Grote

reputatieschade. Ook merkte Wollersheim de emotionele geraaktheid. Deze vooral onder het uitvoerend personeel. In de bovenste lagen ging het meer om de reputatieschade’’

Maar ook de gevolgen voor de prestaties: de leiding nam ontslag. Verantwoordelijke ook. Vervolgens werden artsen ontslagen en nog veel meer. Er werd een herstelcommissie opgericht. En nu? De laagste sterftecijfer ter wereld de afgelopen drie jaar.

Wollersheim merkte vooral op dat verschillende lagen binnen de organisatie anders reageren op NS: ‘’Beleidsmakers focussen vooral op reputatieschade. Medewerkers vooral op hun beroepseer en morele principes’’.

(25)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

4.2 Effect of state custodianship from a constitutional property clause perspective As established in the previous subsection, the Constitutional Court in Sishen

The aim of this research was to analyse the profile of nutrition interventions for combating micronutrient deficiency with particular focus on food fortification reported in

Lise Rijnierse, programmaleider van ZZ-GGZ benadrukte dat dit het moment was om argumenten voor deze signalen aan te scherpen of te komen met argumenten voor alternatieve

A study of typical sound paths and their time intervals indicates that a transition time point may exist between early reflected sound and late reflected sound

Tegen het einde van de proef werden eveneens oogstrijpe vruchten be­ monsterd en onderzocht- In tabel 9 zijn de gevonden

21 Con- sistent with this observation, in the phase I/II trial of brigatinib, the median PFS of patients with advanced ALK-positive NSCLC who previously received crizotinib (most

Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright

The expected results are to optimize production in geothermal reservoirs by obtaining information about the influence of environment-friendly chelating agents on