• No results found

De samenhang tussen hechting aan de vader en redenen voor adolescenten om een romantische relatie te starten, gemedieerd door het zelfvertrouwen van adolescenten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De samenhang tussen hechting aan de vader en redenen voor adolescenten om een romantische relatie te starten, gemedieerd door het zelfvertrouwen van adolescenten"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Samenhang tussen Hechting aan de Vader en Redenen voor Adolescenten om een Romantische Relatie te starten, gemedieerd door het Zelfvertrouwen van Adolescenten.

Masterscriptie Orthopedagogiek Universiteit van Amsterdam E. de Haan, 10545816 Eerste beoordelaar: Mw. Prof. Dr. R. Keizer Tweede beoordelaar: Dr. M. Majdandzic

Amsterdam, juli 2017 Voorwoord

(2)

Na een periode van zes maanden is het zover. Voor u liggen de resultaten van mijn masterscriptie over de samenhang tussen de hechting aan de vader en de vorming van relatiedoelen bij adolescenten. Met deze thesis beëindig ik mijn masteropleiding

Orthopedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam. Door het schrijven van deze scriptie heb ik de mogelijkheid gekregen om meer te leren over de vaderlijke hechting en de

relatiedoelvorming bij jongeren tijdens de adolescentieperiode. Het schrijfproces is ontzettend leerzaam geweest, omdat ik stapsgewijs het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek onder de knie kreeg.

Toch is de weg naar dit eindresultaat toe niet altijd even eenvoudig geweest. Daarom wil ik graag mijn begeleidster Renkse Keizer bedanken. Zij heeft het medemogelijk gemaakt om dit masteronderzoek tot een goed resultaat te brengen. In het bijzonder wil ik haar bedanken voor het beschikbaar stellen van de al aanwezige data, haar deskundigheid, aanstekelijke

enthousiasme en eindeloze feedback. Daarnaast bedank ik de respondenten voor hun medewerking tijdens verzameling van de onderzoekdata, waarop mijn masterscriptie is gebaseerd. Eva de Haan, Amsterdam, juli 2017 Inhoudsopgave

(3)

Abstract...4 Inleiding...5 Methode…………...14 Resultaten...19 Conclusie en Discussie...24 Literatuurlijst...30 Abstract

(4)

The present study adds to the growing pile of literature on linkages between parental

attachment and adolescent’s romantic relationships by scrutinizing the influence of the father-child attachment relationship on the development of adolescents’ relationship goals, mediated by the child’s self-esteem. The study used data from 478 adolescents from the first wave of the SOcial Development of Adolescents study. The results of the present study showed that adolescents with higher quality attachment relationships with their father were significantly more likely to list intimacy rather than having fun as their most important relationship goal. In addition, this study showed that the self-esteem of adolescents doesn’t mediate the relation between paternal attachment and relationship goals. These findings stress the importance of paternal involvement in the development of adolescent’s romantic relationships and related relationship goals. To influence this development interventions must be family-centered and give fathers an major role.

Keywords: paternal attachment, relationship goals, adolescents’s self-esteem

Samenvatting

De huidig studie voegt relevante informatie toe aan de groeiende stapel literatuur betreffende de relatie tussen de ouderlijke hechting en romantische relaties van adolescenten door de samenhang tussen de hechting aan de vader en de relatiedoelvorming onder jongeren, gemedieerd door het zelfvertrouwen van adolescenten, te onderzoeken. Deze studie is

gebaseerd op gegevens van 478 adolescenten uit de eerste wave van het SOcial Development of Adolescents-onderzoek. De resultaten van de huidige studie lieten zien dat adolescenten met een hogere kwaliteit hechting aan de vader significant een grotere kans hadden om het relatiedoel intimiteit als het meeste belangrijke relatiedoel te noemen in plaats van het relatiedoel plezier. Bovendien kwam uit de studie naar voren dat het zelfvertrouwen van jongeren de relatie tussen de hechting aan de vader en de relatiedoelen van adolescenten niet medieerde. Deze resultaten laten zien dat de betrokkenheid van de vader van belang is in de ontwikkeling van romantische relaties en bijbehorende relatiedoelen. Om deze ontwikkeling te beïnvloeden moeten interventies zich richten op het hele gezin en vaders een belangrijke rol geven.

(5)

De Samenhang tussen Hechting aan de Vader en Redenen voor Adolescenten om een Romantische Relatie te starten, gemedieerd door het Zelfvertrouwen van Adolescenten.

De adolescentie is een ontwikkelingsfase die wordt gekarakteriseerd door

veranderingen in de fysieke verschijning, cognitieve vaardigheden en sociale relaties (Van de Bongardt, 2015). Gedurende deze periode begint de meerderheid van de jongeren met het exploreren in het nieuwe domein van de romantische relaties (Brand, Luethi, Von Planta, Hatzinger, & Holsbroer-Trachsler, 2007). Wat een romantische relatie inhoud verschilt van persoon tot persoon, maar vaak wordt gesproken van een vrijwillig gekozen, wederkerige en gelijkwaardige relatie tussen twee personen. In tegenstelling tot vriendschappelijke relaties, die eveneens gebaseerd zijn op de principes van vrijwilligheid, wederkerigheid en

gelijkwaardigheid, zoeken jongeren binnen een romantische relatie vaak naar een vorm van passie (Connolly & McIsaac, 2011). Ott, Millstein en Halpern-Felsher (2006) tonen aan dat adolescenten daarnaast nog drie redenen geven om romantische relaties met leeftijdsgenoten aan te gaan, namelijk het vinden van intimiteit, identiteit of plezier. De vier bovenstaande redenen, die aangeven waarom jongeren romantische relaties starten, worden ook wel relatiedoelen genoemd (Kelly, Zimmer-Gembeck, & Boislard-P, 2012).

Onderzoek naar de relatiedoelen van jongeren, heeft voornamelijk ingezoomd op de individuele perceptie en attitude van de jeugd (Dekovic et al., 2016). Toch blijkt vanuit het bio-ecologisch perspectief dat de romantische ontwikkeling van jongeren zijn oorsprong vindt in complexe interacties binnen het microsysteem (met opvoeders, leeftijdsgenoten en

docenten) (Bronfenbrenner, 1979). Resultaten van studies die deze interactiepatronen hebben bestudeerd, tonen aan dat met name de ontwikkelde patronen binnen de ouder-kindrelatie een basis vormen voor interactiepatronen met de romantische partner in de adolescentie (Pleck, 2007; E Silva, Van de Bongardt, Van de Looij-Jansen, Wijtzes, & Raat, 2016). Via interactie met de ouders ontwikkelen jeugdigen mentale representaties, ofwel voorspellingen en

verwachtingen, over de ouder-kindrelatie. Dergelijke voorspellingen en verwachtingen reguleren het gedrag van jeugdigen en vormen bovendien een basis waaruit het gedrag van de ouders kan worden voorspelt en geïnterpreteerd (Furman, Simon, Shaffer, & Bouchey, 2002).

Gezien zowel de ouder-kindrelatie als de romantische relaties volgens Bowlby (1969) berusten op nabijheid en autonomie, zullen adolescenten de gemaakte voorspellingen en verwachtingen ten aanzien van het gedrag van de ouder generaliseren naar voorspellingen en verwachtingen ten aanzien van het gedrag van de romantische partner. Mijn verwachting is daarom dat jongeren met sensitievere ouders voorspellen dat hun ouders meer open staan voor communicatie over gedachten en gevoelens, waardoor jongeren hierover met hun ouders

(6)

durven communiceren. Doordat de adolescent over de jaren heen heeft geleerd dat er binnen hechte relaties een mogelijkheid is om te spreken over gedachten en gevoelens, zal de adolescent deze intieme manier van communiceren met de romantische partner willen voortzetten. De huidige onderzoeker vermoedt dat adolescenten niet enkel voorspellingen en verwachtingen met betrekking tot het relatiedoel “intiem durven communiceren over de innerlijke belevingswereld” generaliseren naar nieuwe relaties, maar dat deze generalisatie ook zal plaatsvinden bij de overige relatiedoelen. Kortom, de voorspellingen en

verwachtingen omtrent interacties binnen de relatie met de ouders kan als basis worden gezien voor voorspelingen en verwachtingen omtrent interacties binnen nieuwe relaties, zoals binnen de romantische relatie.

Het onderzoeksveld lijkt zich vooralsnog te hebben gericht op de interactie tussen moeder en de relatiedoelen van adolescenten (Connolly & McIsaac, 2011). Echter, de

interactie met de vader zou mogelijk ook een belangrijke invloed hebben op de ontwikkeling van relatiedoelen. Uit onderzoek blijkt dat vaders ten opzichte van moeders gedurende de kindertijd meer via spel met hun kinderen interacteren (Grossmann et al., 2002). Deze trend zet zich voort in de adolescentieperiode. Ook dan lijken vaders ten opzichte van moeders meer bij recreatieve activiteiten van jongeren betrokken te zijn. Tijdens de spelinteracties en recreatieve activiteiten stimuleert de vader de jeugdigen om de (sociale) wereld te verkennen. Waar moeders geneigd zijn om “voor het kind te gaan staan” en het kind te beschermen, gaan vaders “achter het kind te gaan staan” en stimuleren hen om te exploreren. Hierdoor laten vaders kinderen meer risico’s en het initiatief nemen in onbekende situaties en stimuleren vaders hen om minder verlegen te zijn in het bijzijn van vreemden (Paquette, Eugène,

Dubeau, & Gagnon, 2009). Bovendien laten vaders ten opzichte van moeders jeugdigen vaker zelf hun problemen oplossen (Paquette, 2004). Dit tezamen resulteert in sociale competenties en in sociale contacten, waarbij jeugdigen hun opgedane sociale vaardigheden kunnen

afstemmen op volwassenen, vrienden en latere de romantische partner (Semrund-Clikeman, 2007). Onderzoek toont aan dat kinderen die weinig contact hebben met hun vader deze vaardigheden niet hebben geleerd, waardoor zij meer agressie vertonen in het sociaal contact. Daarnaast worden zij op latere leeftijd vaker afgewezen door leeftijdgenoten dan jongeren die veel contact hebben met hun vader (Paquette, 2004). Tot slot blijkt dat vaders geneigd zijn meer “onbekende woorden” te gebruiken bij jonge kinderen dan moeders en dat vaders hun kind vaker vragen om extra uitleg als zij iets aan hen vertellen. Hierdoor wordt van kinderen gevraagd om hun gevoelens en gedachten op verschillende manieren onder woorden te brengen, waardoor sociale partners hen beter kunnen begrijpen (Paquette, 2004). Kortom,

(7)

vaders bereiden jeugdigen voor op het aangaan van latere sociale en romantische relaties. Het bovenstaande suggereert dat vaders mogelijk bijdragen aan het vormen van relatiedoelen, door een voorbeeldbalans te scheppen tussen nabijheid en autonomie in relaties en door hen inzicht te geven in eigen gevoelens en gedachten.

In het huidige paper zal onderzoek gedaan worden naar de band met de vader en het vormen van relatiedoelen onder adolescenten. Verwacht wordt dat de invloed van de band met de vader op de relatiedoel-ontwikkeling van adolescenten indirect verloopt, en met name via het zelfvertrouwen van de adolescent. Bögels en Phares (2008) tonen aan dat de kwaliteit van de gehechtheid aan met name de vader samenhangt met het zelfvertrouwen van

adolescenten. Bovendien blijkt bijvoorbeeld dat een hoog zelfvertrouwen impact heeft op het durven onthullen en onder woorden brengen van gevoelens en gedachten, wat mogelijk duidt op het durven tonen van meer intimiteit in de romantische relatie (Dekovic en Meeus, 1997). Eerder onderzoek onderbouwt deze verwachting. E Silva et al. (2016) heeft onderzoek gedaan naar gerelateerde domeinen, zoals de invloed van de band van de vader op het seksueel gedrag van jongeren. Uit de resultaten blijkt dat vaders geen directe invloed hebben op het seksueel gedrag van jongeren (E Silva et al., 2016). Vanuit bovenstaande redenatie wordt dus verwacht dat vaders vooral een indirecte invloed hebben op de relatiedoelen van adolescenten, via de beïnvloeding van het zelfvertrouwen van hun kind. Vandaar dat het interessant is om dieper in te zoomen op de vraag: “In hoeverre hangt de gehechtheidsrelatie met vader samen met de relatiedoelen van een adolescent en in hoeverre wordt deze samenhang gemedieerd door het zelfvertrouwen van de adolescent?”. De vier eerder genoemde relatiedoelen van jongeren worden in de studie onderzocht, namelijk intimiteit, identiteit, passie en plezier.

Theoretisch kader

De vier besproken relatiedoelen vanuit de inleiding zullen allereerst uiteen worden gezet in dit theoretisch kader. Vervolgens zullen de onderliggende theorieën met betrekking tot de relatie tussen de hechting aan de vader en de vorming van deze relatiedoelen worden beschreven. Daarna wordt aan de hand van theorieën uitgelegd hoe het zelfvertrouwen van adolescenten die relatie mogelijk medieert. Tot slot worden de overige factoren uiteengezet, namelijk de vier variabelen waarvoor in deze studie zal worden gecontroleerd.

Beschrijving relatiedoelen Intimiteit

Het eerste relatiedoel dat jongeren kunnen nastreven binnen een relatie is intimiteit. Hieronder wordt de open communicatie waarbij gevoelens en gedachten worden gedeeld, het wederzijds vertrouwen, de afhankelijkheid tussen partners, de emotionele nabijheid en

(8)

gehechtheid aan de partner binnen een romantische relatie verstaan (Zimmer-Gembeck & Petherick, 2006; Lindgren, Schacht, Pantalone, & Blayney, 2009). Alhoewel het nastreven van intimiteit vaak als synoniem wordt gezien van romantische relaties, kunnen adolescenten aanzienlijk verschillen in de mate waarin zij gericht zijn op dit relatiedoel (Sanderson, Keiter, Miles, & Yopyk, 2007).

Identiteit

Het tweede relatiedoel dat jongeren kunnen nastreven binnen een relatie is identiteit. Het vormen van de identiteit is een centrale ontwikkelingstaak van jongeren. Om een identiteit aan te nemen doorlopen zij een proces waarbij verschillende rollen, vaardigheden, behoeften en identificaties omtrent ideologische en interpersoonlijke domeinen worden samengevat in een representatie van zichzelf (Erikson, 1950). Middels de onderliggende dimensies exploratie en commitment kan beschreven worden in hoeverre een adolescent een identiteit heeft gevormd (Pittman, Kerpelman, Soto, & Adler-Baeder, 2012). De dimensie exploratie is het proces waarbij de identiteitsalternatieven worden onderzocht met betrekking tot de persoon zelf en de omgeving. Tegelijkertijd wordt gezocht naar autonomie.

Commitment daarentegen is een selectie van specifieke doelen, waarden en overtuigingen die als eindresultaat zijn ontstaan na de exploratiefase. Dit vormt samen de identiteit van een jongere. Door middel van interpersoonlijke relaties, zoals de romantische partnerrelatie, wordt het exploreren bevorderd. Relaties geven jongeren waardevolle informatie over de

afstemming tussen “hoe zie ik mijzelf” en “hoe zien anderen, zoals mijn vader en romantische partner, mij” (Luyckx, Goossens, Soenens, & Beyers, 2006; Luyckx et al., 2013).

Passie

Een derde relatiedoel dat jongeren kunnen nastreven binnen een relatie is passie. Hieronder worden de verliefde gevoelens, aantrekkingskracht en verlangens naar een ander verstaan (Tuval-Mashiach, Walsh, Harel, & Shulman, 2008). Ook wordt er vaak gedacht aan seksueel gedrag als er wordt gesproken over een passievolle relatie. In veel studies die de seksuele ontwikkeling van adolescenten onderzochten waren voornamelijk gericht op het seksuele debuut van jongeren en werd niet nagegaan of de tieners een romantische relatie waren aangegaan. Een klein aantal onderzoeken wat dit aspect wel in ogenschouw heeft genomen toont aan dat de meerderheid van de seksueel actieve jongeren in een relatie verkeren (Cavanagh, 2007). Sommigen bleken een romantische relatie te zijn gestart om specifiek tegemoet te komen aan hun seksuele verlangens. Enkelen hadden een verlengde interesse bij het relatiedoel “passie”, namelijk het krijgen van een gevoel bij de volwassenen

(9)

te horen na het hebben van geslachtsgemeenschap met de partner (Sanderson & Cantor, 1995).

Plezier

Een vierde relatiedoel dat jongeren kunnen nastreven binnen een relatie is plezier. Hieronder wordt onder andere de verlangens van jongeren naar fysieke nabijheid en

gezelschap, maar ook het ondernemen van gezamenlijke activiteiten verstaan (Feiring, 1996; Demir, 2008). De romantische relatie wordt als bron gezien waaruit vermaak en genoegen gehaald kan worden en kan om deze reden worden gestart door adolescenten (Roscoe, Diana, & Brooks, 1987).

Hechting met de vader en relatiedoelen

In de eerste levensjaren ontwikkelen kinderen een langdurige affectieve relatie met belangrijke significante anderen, zoals de ouders. Jonge kinderen bevinden zich in een afhankelijke positie en zoeken middels het afgeven van gehechtheidssignalen de nabijheid op van volwassenen die hen verzorging en bescherming kunnen bieden (Bowlby 1969; Lightfoot, Cole, & Cole, 2013). Emotioneel beschikbare ouders die ingaan op deze signalen, vormen een veilige gehechtheidsrelatie met hun kind. Het kind zal een gevoel van veiligheid ervaren en een basisvertrouwen ontwikkelen in de hechtingsfiguren. Vanuit deze veilige basis is het voor het kind mogelijk om de omgeving te verkennen. Wanneer het kind tijdens het exploreren stress ervaart, kan het terugvallen op de betrouwbare en beschikbare ouders en zich door hen laten kalmeren (Bowlby, 1969).

Volgens Bowbly (1969) kan het exploreren en het hechten als twee afzonderlijke systemen worden gezien. Als het exploratiesysteem is geactiveerd is het hechtingssysteem gedeactiveerd. Hij beschouwt vaders als speelkameraden die voornamelijk invloed hebben op het exploratiesysteem, maar minder invloed hebben op de hechting. Voor moeders geldt het tegenovergestelde. Zij zijn de verzorgenden die voornamelijk invloed hebben op de hechting, maar minder invloed op de exploratie (Brennan & Morris, 1997). Andere auteurs

beargumenteren daarentegen dat jeugdigen tegelijkertijd stimulatie én comfort van ouders nodig hebben. Paquette (2004) bijvoorbeeld, veronderstelt dat vaders de interactiestijl hanteren die de twee systemen kan combineren. Vaders moedigen adolescenten tijdens nieuwe en onvoorspelbare (spel)situaties namelijk meer aan tot exploratie en autonomie dan moeders doen, terwijl zij adolescenten tegelijkertijd nabijheid kunnen bieden (Grossmann et al., 2002; Pittman, Keiley, Kerpelman, & Vaughn, 2011).

De balans die vader middels spelinteracties tussen exploratie, nabijheid en autonomie creëert lijkt belangrijk, omdat jeugdigen in nieuwe situaties spanning ervaren wat arousal

(10)

opwekt. De spanning en arousal leren de kinderen te ondervangen. Ook wordt spanning ervaren binnen het nieuwe domein van romantische relaties. Doordat jeugdigen via de vroege interacties met de vader weten hoe om te gaan met spanning, zal dit de spanning binnen het domein van romantische relaties verminderen (Grossmann et al., 2002). Bovendien creëren jongeren door de band met de vader voorspellingen en verwachtingen omtrent gedrag van belangrijke anderen, waaronder het gedrag van de vader maar ook dat van de partner. De ouder-kindrelatie en de partnerrelatie zijn namelijk beide gebaseerd op een balans tussen nabijheid en autonomie, aldus Collibee en Furman (2016). Vaders zijn in de interactie niet enkel geneigd om “onbekende woorden” te gebruiken, maar ook om een breder scala aan emoties te tonen dan moeders doen. Jongeren leren gevoelens te herkennen, maar

tegelijkertijd ook om deze te beheersen en op een adequate manier te uiten doordat vaders hun kind vaak om extra uitleg vragen (Paquette, 2004; Leidy, Schofield & Parke, 2013). Vaders vragen de adolescenten om hun gedachten en gevoelens op verschillende manieren onder woorden te brengen volgens Paquette (2004). Als jongeren emotionele nabijheid ervaren in de relatie met de vader, dus samen gedachten en gevoelens delen, zullen zij deze nabijheid eveneens zoeken in de partnerrelatie. Dit leidt uiteindelijk tot meer intimiteit binnen de romantische relatie. Tot slot zou ook de bevordering van exploratie en autonomie door de vader leiden tot het losmaken van de ouders om te binden aan de partner (Collibee & Furman, 2016).

Verwacht wordt dat de interacties en de band met de vader invloed heeft op de wijze hoe de relatiedoelen van jongeren worden gevormd. Een sensitievere vader waarmee de jongere een veiligere relatie mee heeft ontwikkeld, zal meer nabijheid en autonomie ervaren en daardoor open durven communiceren over gevoelens en gedachten ofwel intimiteit in de vader-kindrelatie ervaren. De emotionele nabijheid zullen jongeren eveneens zoeken in de partnerrelatie, waardoor zij waarschijnlijk het relatiedoel intimiteit nastreven. Een minder sensitievere vader waarmee de jongere een minder veilige gehechtheidsrelatie heeft

ontwikkeld, zal minder nabijheid en autonomie ervaren en eerder uitwijken naar een van de drie overige relatiedoelen: identiteit, plezier en passie. Ik vermoed dat deze jongeren minder geneigd zijn om de nabijheid en de autonomie op te zoeken in de partnerrelatie. Echter, ik verwacht dat de relatiedoelvorming verloopt via de vorming van het zelfvertrouwen. Hechting met de vader en zelfvertrouwen

De gehechtheidsrelatie met de ouders heeft invloed op de ontwikkeling van het zelfvertrouwen. Deze twee ontwikkelingsgebieden komen tegelijkertijd op gang, omdat kinderen een intern werkmodel ontwikkelen over zichzelf en anderen vanuit de interacties met

(11)

de primaire verzorgers (Thompson, 2006). Dit model is een set aan verwachtingen, over de (on)beschikbaarheid van anderen en een beeld over zichzelf als (niet) waardevol, (in)capabel en iemand die al dan niet zorg verdient. Het model beïnvloedt ook de manier van

communiceren, conflictoplossingsstrategieën, de emotieregulatie en het gedrag van jeugdigen (Liu, 2008; Lightfoot et al., 2013). Met andere woorden, het zelfvertrouwen is de manier waarin iemand zichzelf op een positieve of negatieve manier beoordeelt en wordt mede bepaald via de relatie met ouders. De beoordeling kan zowel een domein-specifieke als meer globale vorm hebben (Van Duivenbode, 2015).

Uit onderzoek blijkt dat de hechting aan de opvoeders samenhangt met het zelfvertrouwen van jeugdigen (Laible & Carlo, 2004). Jongeren met een veiligere

gehechtheidsrelatie vertonen relatief meer zelfvertrouwen, omdat de gehechtheidsrelatie een veilige basis is van waaruit gevoelens van zelfvertrouwen zich kunnen ontwikkelen. Zij zien hun opvoeders als betrouwbaar en/of beschikbaar en daardoor zichzelf als waardevol en capabel. Jongeren met een onveiligere gehechtheidsrelatie vertonen relatief minder

zelfvertrouwen. Zij zien hun opvoeder als minder betrouwbaar en/of beschikbaar en daardoor zichzelf als minder waardevol en capabel (Laible & Carlo, 2004).

Ook bij de ontwikkeling van het zelfvertrouwen lijken vaders een unieke rol te

hebben. Waar moeders bijvoorbeeld gezien kunnen worden als veilige haven bij stress tijdens (spel)interacties, stimuleren vaders hun kinderen om te exploreren en autonoom te worden. Vaders dagen kinderen meer uit dan moeders doen, omdat de (spel)interacties met vaders onvoorspelbaarder zijn dan de (spel)interacties met moeders en creëren meer obstakels voor het kind tijdens de interacties. Dit zorgt voor meer arousal bij kinderen. Bovendien tonen vaders een breder scala aan emoties tijdens de spelinteracties dan moeders doen. Jeugdigen leren tijdens de interacties met de vader om arousal en emoties te herkennen en te beheersen, maar tegelijkertijd om deze emoties te uiten (Paquette, 2004; Grossmann et al., 2002; Leidy et al., 2013). Door de uitdaging en ondersteuning van de vader in (spel)interacties zullen

jongeren zich capabel voelen omtrent het exploreren, herkennen, beheersen en uiten van emoties in zowel vertrouwde als nieuwe situaties (Grossmann et al., 2002). Daarnaast vormen jongeren middels interacties met de vader representaties over de emotionele nabijheid tot anderen en hun eigen autonomie. Jongeren zullen zich capabel voelen in het onthullen van gedachten en gevoelens, het onafhankelijk van de ouders durven handelen en binden aan andere personen (Collibee & Furman, 2016). Verwacht wordt dat dit tezamen het

(12)

Zelfvertrouwen en relatiedoelen

Zelfvertrouwen lijkt daarnaast te zijn gerelateerd aan communicatie. Hoe hoger het zelfvertrouwen hoe meer er op een verbale en non-verbale open wijze wordt gecommuniceerd (Gomez & McLaren, 2007). Adolescenten die een relatief hoog zelfvertrouwen hebben, drukken zich meer uit aan de hand van gedachten en gevoelens. Adolescenten die een relatief lager zelfvertrouwen hebben, drukken zich minder uit aan de hand van gedachten en

gevoelens, aldus Soenens, Brezonsky en Papini (2015). De veronderstelling is dat

adolescenten die een hoger zelfvertrouwen hebben en openlijk over gedachten en gevoelens durven communiceren met hun vader, dit opnemen in de representaties met betrekking tot relaties (Scharf & Mayseless, 2008).

De verwachting is daarom dat adolescenten met het hogere zelfvertrouwen openlijker durven te communiceren over gevoelens en gedachten, ofwel meer emotionele nabijheid op te zoeken in romantische relaties terwijl zij zich tegelijkertijd makkelijker los kunnen maken van de ouders om te binden aan een partner. Ik verwacht daarom dat de jongeren met meer

zelfvertrouwen een grotere kans hebben om het relatiedoel intimiteit na te streven. Verwacht wordt dat adolescenten met het lagere zelfvertrouwen minder openlijk durven te

communiceren over gevoelens en gedachten, ofwel minder emotionele nabijheid zoeken in de romantische relaties terwijl zij zich tegelijkertijd moeilijker los kunnen maken van de ouders om te binden aan een partner. Ik verwacht daarom dat de jongeren met minder zelfvertrouwen een grotere kans hebben om uit te wijken naar de relatiedoelen: identiteit, plezier en passie. Andere belangrijke factoren

Moeder

Allereerst zal gecontroleerd worden voor de kwaliteit van de hechting aan de moeder. Volgens Verschueren (2002) blijkt dat ook de hechting aan de moeder gerelateerd is aan het zelfvertrouwen van jongeren. Adolescenten die veiliger gehecht zijn aan hun moeder hebben een hoger zelfvertrouwen dan adolescenten die onveiliger gehecht zijn aan de moeder. Uit onderzoek blijkt dat adolescenten die veiliger gehecht zijn aan de moeder grotere kansen hebben om zich veiliger te hechten aan de vader (Vékony, Van Aggelen-Gerrits, Van Aken, & Goudena, 2004; Van Duijvenbode, 2015). Dus als jeugdigen een veilige hechtingsrelatie ontwikkelen met de primaire opvoeder (in veel gevallen de moeder) zouden zij dit kunnen generaliseren naar de relatie met de secundaire opvoeder (in veel gevallen de vader). Bovendien is er de mogelijkheid dat beide ouders op eenzelfde wijze interacteren met de adolescent, waardoor de gehechtheidsrelaties en gevormde representaties door de jongeren van hetzelfde karakter zijn (Van Duijvenbode, 2015).

(13)

Leeftijd

Er zal daarnaast gecontroleerd worden voor de leeftijd van de adolescenten. Intieme relaties baseren zich op openheid, wederzijds vertrouwen en afhankelijkheid, de nabijheid en emotionele gehechtheid (Zimmer-Gembeck & Petherick, 2006; Lindgren et al., 2009). Naast het aannemen van een vaste identiteit is het belangrijk dat adolescenten capabel zijn in het observeren en praten over gevoelens en gedachten. Tegelijkertijd doet het beroep op het inlevingsvermogen, door situaties te kunnen beoordelen door de ogen van een ander. Om dit te kunnen moeten de jongeren een bepaald niveau wat betreft cognitieve vaardigheden hebben ontwikkeld, waardoor oudere adolescenten eerder in staat zijn om intieme relatiedoelen te hebben dan jongere adolescenten (Lindgren et al., 2009).

Geslacht

Uit onderzoek kan verondersteld worden dat vaders vooral een unieke rol lijken te spelen in de ontwikkeling van relatiedoelen bij jongens, omdat aangetoond is dat vaders als rolmodel fungeren voor hun zoons. Door het observeren van de vader leren zoons meer van en leren zich meer gedragen als hun vader. Het tegenovergestelde geldt voor meisjes.

Aangetoond is dat moeders als rolmodel fungeren voor hun dochters. Door het observeren van de moeder leren dochters meer van en leren zich meer gedragen als hun moeder (Bosma, Hessels, Schutjens, Van Praag, & Verheul, 2012; Coley, Votruba‐Drzal, & Schindler, 2009). Toch lijken vaders ook belangrijk voor de ontwikkeling van relatiedoelen bij meisjes

(Connolly & McIsaac, 2011). De ouder van het andere geslacht zou als voorbeeld-partner kunnen dienen voor toekomstige romantische interacties. Zo gaan meisjes op zoek naar een partner die op de eigen vader lijkt, aldus Connolly en McIsaac (2011). Meisjes weten dan wat te verwachten van hun toekomstige partner. Dus vaders lijken van invloed te zijn op de vorming van relatiedoelen bij zowel zoons als dochters,

Daarnaast wordt verondersteld dat meisjes sneller rijpen dan jongens (Martin, Ryan, & Brooks-Gunn, 2007). Zo zouden meisjes eerder cognitieve vaardigheden hebben ontwikkeld en dus capabel zijn om over gevoelens en gedachten van henzelf en anderen te praten, om zo de openheid, wederkerigheid en onderlinge afhankelijkheid te creëren in romantische relaties. Meisjes zullen dan ook eerder behoeften hebben aan intimiteit in romantische relaties dan jongens (Mongeau, Jacobsen & Donnerstein, 2007). Omwille van de biologische rijpheid van jongeren, wordt voor het geslacht van adolescenten in de analyses gecontroleerd.

Opleidingsniveau

Tot slot zal gecontroleerd worden voor het opleidingsniveau van de adolescenten. Studies tonen aan dat het opleidingsniveau van adolescenten van invloed is op zowel de

(14)

hechting aan de vader als het zelfvertrouwen van de adolescenten (Wong, Wiest, & Cusick, 2002; Van Duijvenbode, 2015). Er blijkt namelijk dat jongeren met een hogere opleiding vaker veiliger gehecht zijn aan de vader. Tevens hebben zij vaker een hoger zelfvertrouwen. Om deze redenen zal evenwel voor de variabele opleidingsniveau gecontroleerd worden. Huidige studie

Het huidige onderzoek probeert inzicht te geven in de manier waarop de gehechtheid met de vader een rol kan spelen in de vorming van relatiedoelen in de adolescentie. Hierbij zal het zelfvertrouwen als onderliggend mechanisme worden meegenomen. Verwacht wordt dat een hogere kwaliteit van de hechting aan de vader samenhangt met een grotere kans dat de adolescenten intimiteit als relatiedoel noemen (en hoe kleiner de kans dat zij

identiteitsvorming, plezier en passie als relatiedoelen zullen noemen). Daarnaast is de

verwachting dat het zelfvertrouwen de relatie tussen de kwaliteit hechting aan de vader en de relatiedoelen van adolescenten medieert. Zo zal een hogere kwaliteit hechting aan de vader samenhangen met meer zelfvertrouwen. Hoe meer zelfvertrouwen adolescenten hebben hoe groter de kans dat adolescenten intimiteit als relatiedoel noemen (en hoe kleiner de kans dat zij identiteitsvorming, plezier en passie als relatiedoelen zullen noemen).

Methode Steekpoef en participanten

In deze studie werd gemaakt van gegevens uit het longitudinale SOcial Development of Adolescents (SODA) onderzoek. Dit onderzoek bestaat uit dataverzamelingsmomenten in 2005, 2006 en 2007. De huidige studie is gebaseerd op de gegevens uit het jaar 2005. De oorspronkelijke steekproef van de eerste wave bestond uit 774 adolescenten waarvan

uiteindelijk 478 adolescenten aan de huidige studie hebben deelgenomen: 223 jongens en 255 meisjes die met hun (getrouwde) biologische ouders samenwoonden. Adolescenten met gescheiden ouders, uit samengestelde gezinnen en uit gezinnen waarbij een van de ouders was overleden, werden niet meegenomen in de analyses. Bij deze gezinnen zou de gehechtheid aan de vader als onafhankelijke variabele in de context van de aanwezigheid van moeder niet gemeten kunnen worden, waardoor er is gekozen om enkel intacte gezinnen mee te nemen in de huidige studie. Daarnaast zijn de adolescenten met missende waarden niet meegenomen in de analyses van het huidige onderzoek. De leeftijd van de deelnemende jongeren was van elf tot en met zestien jaar oud met een gemiddelde van M = 13.718 (SD = .910). Het

opleidingsniveau van de adolescenten bleek als volgt: 207 studenten volgen het VMBO, 62 het VMBO/HAVO, 116 het HAVO en 93 het VWO.

(15)

Procedure

Aan de hand van een informatiebrief en telefonisch contact zijn 28 scholen in de omgeving van Nijmegen benaderd, waarvan uiteindelijk 23 scholen aan het eerste

meetmoment in 2005 deelnamen. Nadat scholen hun interesse voor deelname kenbaar hadden gemaakt, werd bij de ouders van leerlingen onder de zestien jaar om toestemming gevraagd middels een brief ofwel een passive consent. Indien ouders aangaven niet te willen dat hun kinderen deelnamen aan het onderzoek, werden bij deze jongeren geen vragenlijsten

afgenomen. De adolescenten die wel participeerden kregen, voorafgaand aan het invullen van geanonimiseerde en volledig vertrouwelijke vragenlijsten, instructie door een van de

onderzoekers. Zowel het geven van de instructie als het invullen van de vragenlijsten gebeurde tijdens een reguliere les, waarbij een van de onderzoekers toezicht hield en vragen van leerlingen beantwoordde. De deelnemende scholen ontvingen na afloop van het

onderzoek een onderzoeksrapport met de gevonden resultaten met betrekking tot de sociale ontwikkeling van leerlingen.

Meetinstrumenten Vaderlijke gehechtheid

Om de kwaliteit van de gehechtheid van de jongeren aan de vader te meten is gebruik gemaakt van een korte versie van de “Inventory of Parent and Peer Attachment” (IPPA; Armsden & Greenberg, 1987). De hechtingsschaal bestond uit twaalf items, waar aan de hand van een 6-puntslikertschaal antwoord op stellingen kon worden gegeven. De

antwoordcategorieën liepen van “nooit” (1) tot en met “altijd” (6). Tien van de twaalf items van de IPPA bleken na uitvoering van een factoranalyse positief te laden op een component, namelijk ‘de kwaliteit van de hechting’. Deze component geeft een indicatie van een hogere of lagere kwaliteit van de hechting (Tabel 1). De items Ook al heeft mijn vader zijn eigen zorgen, toch val ik hem lastig met mijn problemen en Als ik over mijn problemen praat met mijn vader schaam ik me of voel ik me stom zijn niet eenduidig om een positieve of negatieve gehechtheidsduiding aan te geven. Zo is bijvoorbeeld niet goed na te gaan of de relatie tussen vader en kind wel of niet goed afgestemd is als jongeren de vader lastig vallen met

problemen, ondanks dat vaders eigen zorgen hebben. Enerzijds kunnen vaders het fijn vinden dat zijn kind hem benaderd met problemen, zodat zij hen kunnen helpen ondanks hun eigen zorgen. Anderzijds kunnen vaders het een extra belasting vinden wanneer het kind hen met “extra zorgen” benaderd. Door dubbelzinnigheden werden de bovenstaande twee items verwijderd uit de analyses. De component ‘de kwaliteit van hechting aan de vader’ verklaarde 36,6 % van de variantie tussen de tien items en had een respectievelijke eigenwaarde van

(16)

4.396. De Chronbach’s alpha voor ‘de kwaliteit van de hechting aan de vader’ was .849. Met de resterende tien items is een somscore gemaakt van de variabele ‘de kwaliteit van hechting aan de vader’, met een gemiddelde van M = 44.151 (SD = 7.889), een minimum van 21.00 en maximum van 60.00.

Tabel 1

Factor ladingen voor een factor analyse van de kwaliteit van de hechting aan de vader

Schaal Kwaliteit van de hechting aan vader

Ik vertel mijn vader over mijn problemen en zorgen. .735 Mijn vader helpt mij om mijzelf beter te begrijpen. .729 Als vader weet dat ik ergens mee zit, vraagt hij mij dat. .692

Mijn vader accepteert mij zoals ik ben. .561

Mijn vader respecteert mijn gevoelens. .745

Ik krijg aandacht van mijn vader. .669

Als ik boos ben probeert mijn vader dat te begrijpen. .781

Ik word makkelijk boos op mijn vader. .508

Ik ben boos op mijn vader. .535

Ik wou dat ik een andere vader had. .497

Ook al heeft mijn vader zijn eigen zorgen, .288 toch val ik hem lastig met mijn problemen.

Als ik over mijn problemen praat met mijn vader, .199 schaam ik me of voel ik me stom.

Identiteit, intimiteit, plezier en passie

Voor het meten van relatiedoelen bij adolescenten is gebruik gemaakt van items ontleend aan het onderzoek van Feiring (1996). Om de intimiteit in kaart te brengen werden de volgende items gebruikt: Dat je openlijk met hem of haar kan praten over gevoelens of gedachten en Dat je iemand hebt die voor je zorgt of je helpt als je een probleem hebt. Om de identiteit in kaart te brengen werden de volgende items gebruikt: Dat het cool is om verkering te hebben, dat anderen je stoer of interessant vinden en Dat je iets leert over hoe

jongens/meisjes zijn, en hoe je met ze moet omgaan. Om het plezier in kaart te brengen werd gebruik gemaakt van de volgende item: Dat het leuk is bij hem of haar te zijn, dat je veel lol kunt hebben samen. Tot slot is de passie in kaart gebracht aan de hand van het volgende item:

(17)

Dat je kunt zoenen of vrijen met een jongen of meisje. De respondenten mochten een rangorde aangeven in het belang dat zij hechten aan deze vier relatiedoelen. Elk cijfer (1 tot en met 6) mag éénmaal worden gegeven. De antwoordcategorieën lopen van “het belangrijkst” (1) tot en met “het minst belangrijk” (6). Als de respondenten aangaven dat: Dat je openlijk met hem of haar kan praten over gevoelens of gedachten of Dat je iemand hebt die voor je zorgt of je helpt als je een probleem hebt het belangrijkste doel was kreeg de respondent een score 1 op het relatiedoel intimiteit. Als respondenten een score 2,3,4,5 of 6 gaven kregen de

respondenten een score 0 op het relatiedoel intimiteit. Als respondenten aangaven dat: Dat het cool is om verkering te hebben, dat anderen je stoer of interessant vinden of Dat je iets leert over hoe jongens/meisjes zijn, en hoe je met ze moet omgaan het belangrijkste doel was, kreeg de respondent een score 1 op het relatiedoel identiteit. Als respondenten een score 2,3,4,5 of 6 gaven kregen de respondenten een score 0 op het relatiedoel identiteit. Als respondenten aangaven dat: Dat je kunt zoenen of vrijen met een jongen of meisje het belangrijkste doel was, kreeg de respondent een score 1 op het relatiedoel passie. Als respondenten een score 2, 3,4,5 of 6 gaven kregen de respondenten een score 0 op het relatiedoel passie. Als

respondenten aangaven dat: Dat het leuk is bij hem of haar te zijn, dat je veel lol kunt hebben samen het belangrijkste doel was, kreeg de respondent een score 1 op het relatiedoel plezier. Als respondenten een score 2,3,4,5 of 6 gaven kregen de respondenten een score 0 op het relatiedoel plezier.

Zelfvertrouwen

Om het globale zelfvertrouwen van de adolescenten te bepalen is gebruik gemaakt van de Rosenberg Self-esteem Scale (RSES; Rosenberg, 1965). Het instrument, bestaande uit tien items, is in het Nederlands vertaald door Van der Linden, Dijkman en Roeders (1983). De stellingen in de items konden worden beantwoord aan de hand van een 4-puntslikertschaal die opliep van “past helemaal niet bij me” (1) tot en met “past goed bij me” (1). Enkele voorbeeld items zijn: Ik heb het gevoel dat ik een aantal goede eigenschappen heb, Ik heb het gevoel dat ik een persoon ben die wat waard is en Soms denk ik dat ik nergens goed voor ben. De

negatief geformuleerde items werden omgescoord. De items van de RSES bleken na het uitvoeren van een factoranalyse te laden op één component “het zelfvertrouwen” (Tabel 2). De component verklaarde 46,7% van de variantie in de tien items en had een eigenwaarde van respectievelijk 4.668. De Chronbach’s alpha voor de variabele ‘het zelfvertrouwen’ was .867. Met deze tien items is een somscore gemaakt van de variabele ‘zelfvertrouwen’, met een gemiddelde van M = 31.867 (SD = 5.734), een minimum 10.00 van en maximum van 40.00.

(18)

Tabel 2

Factor ladingen voor een factor analyse van het zelfvertrouwen van adolescenten

Schaal Zelfvertrouwen

Ik heb het gevoel dat ik een aantal goede eigenschappen heb. .615 Ik heb het gevoel dat ik een persoon ben die wat waard is,

op zijn minst evenveel als anderen. .709

Ik kan dingen net zo goed als de meeste anderen. .559

Ik sta positief ten opzichte van mezelf. .751

Over het geheel genomen ben ik tevreden over mezelf. .707

Soms denk ik dat ik nergens goed voor ben. .663

Soms voel ik mij beslist nutteloos. .712

Ik wou dat ik wat meer respect voor mijzelf kon hebben. .627 Ik heb het gevoel dat ik niet veel heb om trots op te zijn. .715

Al met al voel ik me een mislukkeling. .747

De controle variabele ‘de kwaliteit van hechting aan de moeder’ werd gemeten aan de hand van de volgende elf items: Ik vertel mijn moeder over mijn problemen en zorgen, Mijn moeder helpt mij om mijzelf beter te begrijpen, Als mijn moeder weet dat ik ergens mee zit, vraagt zij mij dat, Mijn moeder accepteert mij zoals ik ben, Mijn moeder respecteert mijn gevoelens, Ik krijg aandacht van mijn moeder, Als ik boos ben probeert mijn moeder dat te begrijpen, Ik word makkelijk boos op mijn moeder, Ik ben boos op mijn moeder, Ik wou dat ik een andere moeder had, Ook al heeft mijn moeder haar zijn eigen zorgen, toch val ik haar lastig met mijn problemen. Na het uitvoeren van een factoranalyse is één item verwijderd, namelijk: ‘Als ik over mijn problemen praat met mijn moeder, schaam ik me of voel ik me stom’. Dit item laadde als enige niet op de component ‘hechting aan de moeder’ en is verwijderd uit de dataset. De items zijn te beantwoorden aan de hand van de

antwoordmogelijkheden “nooit” (1) tot en met “altijd” (6). Met de resterende elf items is een somscore gemaakt van de variabele ‘de kwaliteit van hechting aan de moeder’.

Om de controle variabele ‘leeftijd’ te meten heb ik gebruik gemaakt van de variabele die beschikbaar was in de dataset: ‘leeftijd van de adolescent tijdens de eerste wave’, welke werd gemeten in jaren.

De controle variabele ‘geslacht’ van de adolescent werd gevraagd middels de vraag “Wat ben je” (vul in) met de antwoordmogelijkheden “jongen” en “meisje”. In de

(19)

dataset werden meisjes als 1 en jongens als 2 geclassificeerd.

Tot slot bleek de controle variabele ‘het opleidingsniveau’ van de adolescent gemeten met de vraag: “Welke opleiding volg je?”, met de mogelijke antwoordcategorieën “1 = VMBO”, “2 = VMBO/HAVO”, “3 = HAVO” en “4 = VWO”.

Data-analyse

De onderzoeksvraag en bijbehorende hypothesen werden beantwoord aan de hand van een hiërarchische multinomiale logistische regressieanalyse. In het eerste model is gekeken naar de invloed van de onafhankelijke variabele “de kwaliteit van de hechting aan de vader” op de afhankelijke variabele “relatiedoelen van jongeren”. Het relatiedoel intimiteit is binnen de analyse als referentiecategorie gebruikt. Binnen het model werd gecontroleerd voor de kwaliteit van de hechting aan de moeder, de leeftijd, het geslacht en het opleidingsniveau van de adolescenten. Vervolgens is een mediërende variabele aan dit model toegevoegd, namelijk het zelfvertrouwen van de adolescenten, om te kijken of het hoofdeffect veranderde.

Resultaten

In Tabel 3 zijn de percentages en frequenties van de gebruikte variabelen in dit onderzoek te zien. De steekproef bestond uit 478 participanten. De gemiddelde van de

variabelen vaderlijke hechting, moederlijke hechting en zelfvertrouwen waren respectievelijk M = 44.151 (SD = 7.889), M = 49.697 (SD = 7.513) en M = 31.867 (SD = 5.734). Het relatief grote verschil tussen de gemiddelde kwaliteit hechting aan vader en moeder valt te verklaren vanuit het extra item wat bij moeder meegenomen is in de analyse. In verhouding tot het theoretisch maximum lijkt de kwaliteit van de hechting van de gemiddelde jongere aan de vader en moeder bijna gelijk. Adolescenten lijken redelijk sterk gehecht aan zowel de vader als moeder. Wanneer ook naar het theoretisch maximum van het zelfvertrouwen van de adolescenten in de steekproef gekeken wordt, is te zien dat de gemiddelde adolescent een redelijk hoog zelfvertrouwen heeft. De deelnemende adolescenten in de steekproef hadden een gemiddelde leeftijd van M = 13.62 jaar (SD = .088). Tot slot bleek aantal mannelijke (46.7%) en vrouwelijke participanten (53.3%) redelijk evenredig in de steekproef te zijn verdeeld.

(20)

Tabel 3

Frequenties van de karakteristieken van de variabelen in de steekproef (n = 478)

Karakteristieken M SD Min Max

Hechting vader 44.151 7.889 21.00 60.00 Zelfvertrouwen 31.867 5.734 10.00 40.00 Relatiedoel Intimiteit 49.7% .500 .00 1.00 Identiteit 13.9% .346 .00 1.00 Plezier 44.4% .497 .00 1.00 Passie 9.2% .289 .00 1.00 Hechting moeder 49.697 7.513 24.00 65.00 Leeftijd 13.72 .910 11.79 16.36 Geslacht Jongen 46.7% .50 0 1

Hechting aan de vader voorspelt relatiedoelen

In Tabel 4 zijn de resultaten te zien van de correlaties tussen de kwaliteit van de hechting aan de vader, de relatiedoelen van adolescenten, het zelfvertrouwen van adolescenten en de controle vairabelen: de kwaliteit van de hechting aan de moeder, de

leeftijd, het geslacht en het opleidingsniveau van de adolescenten. Uit de tabel kan opgemaakt worden dat de hechting aan de vader en de hechting aan de moeder sterk met elkaar

correleerden (r = .693, p = .000), waardoor er sprake was van multicollineariteit. Om dit te voorkomen werd de hechting van adolescenten aan de moeder als controle variabele niet meegenomen in de uiteindelijke hiërarchische logistische regressieanalyse. Op deze keuze zal worden gereflecteerd in de discussie.

In Tabel 5 zijn de resultaten te zien van de hiërarchische multinomiale logistische regressieanalyse, waarbij de kwaliteit van de hechting aan de vader de kans dat jongeren een bepaald relatiedoel nastreefden (ten opzichte van het relatiedoel intimiteit) aangeeft. In de tweede stap van de analyse is het zelfvertrouwen van de adolescenten opgenomen, die de relatie tussen de kwaliteit van de hechting aan de vader en de vorming van relatiedoelen onder de jongeren mogelijk zou mediëren. Bovendien werden er verschillende controle variabelen meegenomen in de analyses, namelijk: de kwaliteit van de hechting aan de moeder, de leeftijd, het geslacht en het opleidingsniveau van de adolescenten.

(21)

Uit de analyse kwam allereerst naar voren dat er geen significant directe relatie was tussen de kwaliteit van de hechting aan de vader en de kans dat adolescenten het relatiedoel identiteit nastreefden in plaats van het relatiedoel intimiteit (OR = .983, p = .410). Wat betreft de controle variabelen bleek leeftijd geen significante voorspeller te zijn voor de kans dat oudere adolescenten ten opzichte van jongere adolescenten het relatiedoel identiteit nastreven in plaats van het relatiedoel intimiteit (OR = 1.375, p = .111). Betreffende de controle

variabele geslacht daarentegen bleken jongens ten opzichte van meisjes een grotere kans om het relatiedoel identiteit na te streven in plaats van het relatiedoel intimiteit (OR = 3.106, p = .001). Tot slot bleek de derde controle variabele, het opleidingsniveau, geen significante voorspeller te zijn voor de kans dat hoger opgeleide adolescenten ten opzichte van lager opgeleide adolescenten het relatiedoel identiteit nastreven in plaats van het relatiedoel intimiteit (OR = .907, p = .529).

Ten tweede kwam uit de analyse naar voren dat er geen significant directe relatie was tussen de kwaliteit van de hechting aan de vader en de kans dat adolescenten het relatiedoel passie zouden nastreven in plaats van het relatiedoel intimiteit (OR = .976, p = .335). Wat betreft de controle variabelen bleek leeftijd geen significante voorspeller te zijn voor de kans dat oudere adolescenten ten opzichte van jongere adolescenten het relatiedoel passie nastreven in plaats van het relatiedoel intimiteit (OR = 1.111, p = .668). Betreffende de controle variabele geslacht daarentegen bleken jongens ten opzichte van meisjes een significant grotere kans te hebben om het relatiedoel passie na te streven in plaats van het relatiedoel intimiteit (OR = 11.617, p = .000). Tot slot bleek de derde controle variabele, het opleidingsniveau, geen significante voorspeller te zijn voor de kans die hoger opgeleide adolescenten ten opzichte van lager opgeleide adolescenten hebben om het relatiedoel passie na te streven in plaats van het relatiedoel intimiteit (OR = .964, p = .848).

Ten derde kwam uit de analyse naar voren dat er een significant directe relatie was tussen de kwaliteit van de hechting aan de vader en de kans dat adolescenten het relatiedoel plezier nastreven in plaats van het relatiedoel intimiteit. Adolescenten met een hogere kwaliteit hechting aan de vader hebben een kleinere kans om het relatiedoel plezier na te sterven van het relatiedoel intimiteit (OR = .964, p = .007). Wat betreft de controle variabelen bleek leeftijd geen significante voorspeller te zijn voor de kans dat oudere adolescenten ten opzichte van jongere adolescenten het relatiedoel plezier nastreven in plaats van het

relatiedoel intimiteit (OR = 1.182, p = .177). Betreffende de controle variabele geslacht daarentegen bleken jongens ten opzichte van meisjes een significant grotere kans te hebben om het relatiedoel plezier na te streven in plaats van het relatiedoel intimiteit (OR = 1.685, p =

(22)

.013). Tot slot bleek de derde controle variabele, het opleidingsniveau, een significante voorspeller te zijn voor de grotere kans die hoger opgeleide adolescenten ten opzichte van lager opgeleide adolescenten hebben om het relatiedoel plezier na te streven in plaats van het relatiedoel intimiteit (OR = 1.233, p = .025).

Als vervolgens de mediërende variabele zelfvertrouwen aan de analyse werd

toegevoegd, bleek er allereerst geen significante directe relatie te zijn tussen de hechting aan de vader en de kans dat adolescenten het relatiedoel identiteit verkiezen boven het relatiedoel intimiteit (OR = .993, p = .730). De variabele zelfvertrouwen bleek niet significant samen te hangen met de kans dat adolescenten het relatiedoel identiteit noemen in plaats van het relatiedoel intimiteit (OR = .957, p = .161). Daarnaast verminderde het effect van de hechting aan de vader de kans dat adolescenten het relatiedoel identiteit nastreven in plaats van

intimiteit nauwelijks door de toevoeging van de variabele zelfvertrouwen. Wat betreft de controle variabelen bleek leeftijd een marginaal significante voorspeller te zijn voor de kans die oudere adolescenten ten opzichte van jongere adolescenten hebben om het relatiedoel identiteit nastreven in plaats van het relatiedoel intimiteit (OR = 1.415, p = .086). Betreffende de controle variabele geslacht daarentegen bleken jongens ten opzichte van meisjes een significant grotere kans te hebben om het relatiedoel identiteit na te streven in plaats van het relatiedoel intimiteit (OR = 3.526, p = .000). Tot slot bleek de derde controle variabele, het opleidingsniveau, geen significante voorspeller te zijn voor de kans die hoger opgeleide adolescenten ten opzichte van lager opgeleide adolescenten hebben om het relatiedoel identiteit na te streven in plaats van het relatiedoel intimiteit (OR = .926, p = .621).

Ten tweede bleek er geen significante directe relatie te zijn tussen de hechting aan de vader en de kans dat adolescenten het relatiedoel passie verkiezen boven het relatiedoel intimiteit (OR = .978, p = .408). De variabele zelfvertrouwen bleek niet significant samen te hangen met de kans dat adolescenten het relatiedoel passie noemen in plaats van het

relatiedoel intimiteit (OR = .989, p = .791). Daarnaast verminderde het effect van de hechting aan de vader de kans dat adolescenten het relatiedoel passie nastreven in plaats van intimiteit nauwelijks door toevoeging van de variabele zelfvertrouwen. Wat betreft de controle

variabelen bleek leeftijd geen significante voorspeller voor de kans dat oudere adolescenten ten opzichte van jongere adolescenten hebben om het relatiedoel passie na te streven in plaats van het relatiedoel intimiteit (OR = 1.119, p = .650). Betreffende de controle variabele

geslacht daarentegen bleken jongens ten opzichte van meisjes een significant grotere kans te hebben om het relatiedoel passie na te streven in plaats van het relatiedoel intimiteit (OR = 11.978, p = .000). Tot slot bleek de derde controle variabele, het opleidingsniveau, geen

(23)

significante voorspeller te zijn voor de kans die hoger opgeleide adolescenten ten opzichte van lager opgeleide adolescenten hebben om het relatiedoel passie na te streven in plaats van het relatiedoel intimiteit (OR = .970, p = .872).

Ten derde kwam uit de analyse naar voren dat er een significant directe relatie was tussen de kwaliteit van de hechting aan de vader en de kans dat adolescenten het relatiedoel plezier nastreven in plaats van het relatiedoel intimiteit. Adolescenten met een hogere kwaliteit hechting aan de vader hebben een kleinere kans om het relatiedoel plezier na te sterven van het relatiedoel intimiteit (OR = .965, p = .013). De variabele zelfvertrouwen bleek niet significant samen te hangen met de kans dat adolescenten het relatiedoel plezier noemen in plaats van het relatiedoel intimiteit (OR = .995, p = .804). Daarnaast verminderde het effect van de hechting aan de vader de kans dat adolescenten het relatiedoel plezier nastreven in plaats van intimiteit nauwelijks door toevoeging van de variabele zelfvertrouwen. Wat betreft de controle variabelen bleek leeftijd geen significante voorspeller voor de kans die oudere adolescenten ten opzichte van jongere adolescenten hebben om het relatiedoel plezier na te streven in plaats van het relatiedoel intimiteit (OR = 1.186, p = .171). Betreffende de controle variabele geslacht daarentegen bleken jongens ten opzichte van meisjes een significant grotere kans te hebben om het relatiedoel plezier na te streven in plaats van het relatiedoel intimiteit (OR = 1.707, p = .014). Tot slot bleek de derde controle variabele, het opleidingsniveau, een significante voorspeller te zijn voor de grotere kans die hoger opgeleide adolescenten hebben ten opzichte van lager opgeleide adolescenten om relatiedoel plezier na te streven in plaats van het relatiedoel intimiteit (OR = 1.237, p = .025).

Tabel 4

Correlaties tussen de hechting aan de vader, relatiedoelen van jongeren, de mediërende en controle variabelen (n = 478).

Band vader Zelfvertrouwen Relatiedoel Band moeder Leeftijd Geslacht Opleiding Band vader 1 Zelfvertrouwen .323** 1 Relatiedoel -.106* .016 1 Band moeder .693** .267** -.080 1 Leeftijd .079 .173** .099* .020 Geslacht .056 .251** .108* -.052 .058 1 Opleiding .050 .171** .134** .091* .394** .002 1 Notitie: # p <.10, p < .05 * p < .01**

(24)

Tabel 5

Hiërarchische multinomiale logistische regressie analyse voorspelt de relatiedoelen vanuit de hechting aan de vader, rekening houdend met mediërende en controle variabelen.

Model 1 Model 2

Voorspeller B Exp (B) B Exp (B)

Identiteit Hechting vader -.017 .983 -.007 .993 Leeftijd .318 1.375 .347 1.415 Geslacht 1.133** 3.106** 1.260** 3.526** Opleidingsniveau -.097 .907 -.077 .926 Zelfvertrouwen -.044 .957 Passie Hechting vader -.024 .976 -.022 .978 Leeftijd .105 1.111 .112 1.119 Geslacht 2.452** 11.617** 2.483** 11.978** Opleidingsniveau -.037 .964 -.031 .970 Zelfvertrouwen -.011 .989 Plezier Hechting vader -.036** .964** -.035* .965* Leeftijd .168 1.182 .171 1.186 Geslacht .522* 1.685* .535* 1.707* Opleidingsniveau .210* 1.233* .213* 1.237* Zelfvertrouwen -.005 .995

Notitie: # p < .10 p < .05 * p < .01**, Exp (B)= OR= odds ratio

Conclusie en Discussie Conclusie

Het hoofddoel van deze studie was om inzicht te geven in de manier waarop de kwaliteit van de gehechtheid van jongeren aan de vader een rol kan spelen in het vormen van relatiedoelen in de adolescentie, waarbij het zelfvertrouwen van jongeren meegenomen als onderliggend verklarend mechanisme voor deze relatie. Daarnaast werd er gecontroleerd voor de hechting aan de moeder, het geslacht adolescenten, de leeftijd en het opleidingsniveau van de adolescenten. Uit de resultaten kwam naar voren dat de kwaliteit van de hechting aan de vader niet samenhangt met een kleinere kans dat adolescenten de relatiedoelen identiteit of

(25)

passie noemen in plaats van het relatiedoel intimiteit, maar wel bleek een veiligere hechting aan de vader samen te hangen met een kleinere kans dat jongeren het relatiedoel intimiteit als het belangrijkste relatiedoel te noemen in plaats van het relatiedoel intimiteit. Het

zelfvertrouwen van adolescenten bleek geen indicator te zijn voor een variabele die de relatie tussen de hechting aan de vader en de relatiedoelvorming van adolescenten mogelijk kan mediëren. Tot slot bleken jongens ten opzichte van meisjes een grotere kans te hebben om de relatiedoelen identiteit, passie en plezier na te streven in vergelijking tot het relatiedoel intimiteit.

In de eerste hypothese werd verondersteld dat een hogere kwaliteit van de hechting aan de vader samen zou hangen met een grotere kans dat de adolescenten intimiteit als relatiedoel noemen (en hoe kleiner de kans dat zij identiteitsvorming, plezier en passie als relatiedoelen zullen noemen). Gebleken is dat een hogere kwaliteit van de hechting niet samenhangt met een grotere kans dat adolescenten de relatiedoelen identiteit of passie

noemen in plaats van het relatiedoel intimiteit. Ook bleken de leeftijd en het opleidingsniveau geen voorspellers te zijn voor de kans dat oudere en/of hoger opgeleide adolescenten ten opzichte van jongere en/of lager opgeleide adolescenten zouden kiezen voor de relatiedoelen identiteit of passie in plaats van het relatiedoel intimiteit.

Daarentegen kwam wel naar voren dat een hogere kwaliteit van de hechting aan de vader samenhangt met een kleinere kans op het relatiedoel plezier in plaats van het relatiedoel intimiteit. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de relatiedoelen intimiteit, identiteit en passie kenmerkend zijn voor de exclusiviteit van de relatie met de partner, namelijk het delen van gevoelens, status (verkering, verloofd, getrouwd enzovoort) en het seksueel gedrag. Het relatiedoel plezier zou daarentegen passend kunnen zijn voor elk type relatie. In tegenstelling tot hetgeen wat Ott et al. (2016) veronderstelden zou het relatiedoel plezier waarschijnlijk toch meer bij andere soorten relaties behoren, zoals bijvoorbeeld de broer en zus-relatie (Sprecher & Regan, 2002). Vandaar dat adolescenten na de hechting aan de vader mogelijk minder onderscheid maken in het nastreven van de typische romantische relatiedoelen, maar mogelijk meer onderscheid maken tussen doelen die volgens hen kenmerkend zijn voor een romantische relatie en doelen die bij andere typen relaties meer op de voorgrond staan. Hierdoor zouden zij bij een veiligere hechting aan de vader een kleinere kans hebben om plezier te noemen als belangrijkste relatiedoel in de romantische relatie dan intimiteit. In de tweede hypothese werd verondersteld dat het zelfvertrouwen de relatie tussen kwaliteit hechting aan de vader en de relatiedoelen van adolescenten zou mediëren. Hierbij werd verwacht dat een hogere kwaliteit hechting aan de vader zou samenhangen met meer

(26)

zelfvertrouwen en meer zelfvertrouwen zou leiden tot een grotere kans dat adolescenten intimiteit als relatiedoel noemen (en hoe kleiner de kans dat zij identiteitsvorming, passie en plezier als relatiedoelen noemen). In tegenstelling tot deze verwachting bleek dat het

zelfvertrouwen van adolescenten geen indirecte invloed had op de relatie tussen de hechting aan de vader en de relatiedoelen van adolescenten. Het zelfvertrouwen van adolescenten blijkt wel samen te hangen met de kwaliteit van de hechting aan de vader (r = .323, p = .000), wat in lijn ligt met eerdere resultaten (Vékony et al. 2004; Verschueren & Marcoen, 1999). Daarentegen lijkt het zelfvertrouwen van de adolescenten niet samen te hangen met hun relatiedoelen. Hieruit kan opgemaakt worden dat het open durven communiceren over gevoelens en gedachten, door adolescenten die het relatiedoel intimiteit nastreven, dus tot stand komt door het contact met de vader en niet afhankelijk is van het zelfvertrouwen van adolescenten. Dit resultaat zou verklaard kunnen worden doordat het zelfvertrouwen volgens andere onderzoekers gerelateerd is aan de onderliggende motivatie van adolescenten die nodig is voor de uitvoering van taken of gedrag, zodat hun doelen nagestreefd kunnen worden. Dan zou meer zelfvertrouwen bijvoorbeeld leiden tot minder angst om te falen en het blijven proberen van nieuwe strategieën als de vertrouwde geen gewenst effect lijken te hebben (Woolfolk, Hughes & Walkup, 2008). Kortom, zelfvertrouwen lijkt gerelateerd aan de onderliggende motivatie om tot de uitvoering van taken en gedrag te komen, maar dus niet aan de relatiedoelen zelf. Dus het zelfvertrouwen van adolescenten bleek geen indicator voor een mogelijke variabele die de relatie tussen de hechting aan de vader en de

relatiedoelvorming van adolescenten zou kunnen mediëren. Desondanks bleef de directe relatie tussen een veiligere hechting aan de vader en de kleinere kans dat adolescenten het relatiedoel plezier noemen in plaats van het relatiedoel intimiteit wel bestaan.

Ten derde kwam naar voren dat vooral jongens ten opzichte van meisjes een grotere kans hebben om te kiezen voor de relatiedoelen identiteit, passie en plezier in plaats van het relatiedoel identiteit, wat eerdere heeft literatuur bevestigd. Eerdere resultaten lieten zien dat mannen sneller geneigd zijn te kiezen voor relatiedoelen die duiden op een ego-boost

(identiteit), sociale (plezier) en seksuele relatiedoelen (passie) in vergelijking tot vrouwen die eerder affiniteit in een romantische relatie nastreven (intimiteit) (Mongeau, Serewicz, & Therrien, 2004).

Tot slot was de hoge onderlinge samenhang tussen kwaliteit van de hechting aan de vader en de kwaliteit van de hechting aan de moeder en de hoge samenhang tussen de hechting van vader en moeder aan de relatiedoelen van adolescenten een interessante

(27)

in het effect van de kwaliteit van hechting aan de vader en de kwaliteit van hechting aan de moeder op de kans dat adolescenten een bepaald relatiedoel noemen. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de SODA-steekproef bestond uit voornamelijk warme gezinnen. In aanvullende analyses bleek echter dat wanneer er specifiek naar de afzonderlijke hechting aan ouders wordt gekeken, de gehechtheid aan de vader significant meer invloed heeft op de vorming van relatiedoelen (OR = .964, p = .007) in de adolescentie dan de gehechtheid aan de moeder (OR = .972 , p = .047). Dus ondanks de overlap in het effect van de hechting van beide ouders, blijken vaders meer invloed te hebben op de kans dat jongeren een bepaald relatiedoel nastreven. Dit suggereert dat de band met de vader van unieke waarde is.

De uiteindelijke conclusie die kan worden getrokken vanuit mijn studie is dat de kwaliteit van de hechting aan de vader in direct verband staat met het vormen van bepaalde relatiedoelen in de adolescentie. Een veiligere hechting aan de vader zou leiden tot een kleinere kans dat adolescenten plezier noemen als belangrijkste relatiedoel in plaats van het relatiedoel intimiteit. Daarnaast lijkt het zelfvertrouwen van de adolescenten de relatie tussen de kwaliteit van de hechting aan de vader en de relatiedoelen van adolescenten niet te

mediëren. Voornamelijk het geslacht lijkt een duidelijke voorspeller, jongens ten opzichte van meisjes hebben een grotere kans om de relatiedoelen identiteit, passie en plezier te noemen als belangrijkste relatiedoel in plaats van het relatiedoel intimiteit.

Beperkingen en aanbevelingen

De huidige studie heeft verschillende beperkingen. Een eerste methodologische beperking van de studie is het cross-sectionele onderzoeksdesign. In cross-sectioneel

onderzoek wordt elke participant in een groep eenmalig op hetzelfde tijdstip geobserveerd of geme ten, in tegenstelling tot longitudinaal onderzoek waarbij de observaties of metingen bij elke participant op een aantal opeenvolgende tijdstippen worden herhaald. Een gevolg van een cross-sectioneel onderzoeksdesign is dat er enkel uitsluitsel gegeven kan worden over de samenhang tussen twee variabelen, maar dat er geen duidelijkheid kan wordt geschept over het oorzakelijke verband tussen de variabelen (Agresti & Franklin, 2007). Een correlatie impliceert dus geen causaliteit. Met andere woorden, de samenhang tussen de hechting aan de vader en de relatiedoelen die adolescenten vormen impliceert niet dat de hechting van de vader daadwerkelijk de oorzakelijke factor is die de vorming van relatiedoelen beïnvloedt. Mogelijk zouden de relatiedoelen andersom ook de band met de vader beïnvloeden. De aanbeveling voor vervolgonderzoek is daarom om een longitudinaal onderzoeksdesign op te zetten.

(28)

Een tweede methodologische beperking is dat de bestaande SODA-gegevens gebaseerd zijn op zelfrapportages van adolescenten. Dus de bevindingen tonen enkel de percepties van deelnemende jongeren die rapporteren over de gehechtheidsrelatie met hun vader. Echter, de perceptie van de vaders omtrent de gehechtheidsrelatie met het kind wordt niet in ogenschouw genomen. Zelfrapportage door enkel de adolescenten kan leiden tot een onzuivere afspiegeling van de realiteit als gevolg van systematische meetfouten. Oorzaken hiervan zouden onder andere kunnen zijn: sociale wenselijkheid van bepaalde antwoorden, respondenten die zichzelf of relaties met anderen beter of slechter voordoen dan zij zijn en/of problemen met de herinnering (Hoyle, Harris & Judd, 2002). De aanbeveling voor vervolg onderzoek zou zijn om naast de adolescenten zelf ook de vaders te laten rapporteren over de band met de adolescent, om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen over de gehechtheid van de adolescenten aan de vaders.

Een derde beperking die uit de beschrijvende analyses naar voren komt bleek de hoge correlatie tussen de hechting aan de vader en de hechting aan de moeder. De hoge samenhang tussen de hechtingen zou kunnen duiden op multicollineariteit, vandaar dat besloten is om de hechting aan de moeder niet mee te nemen als controle variabele in de analyses. Een

verklaring voor de hoge samenhang zou, zoals eerder genoemd, kunnen zijn dat de gezinnen in de steekproef relatief warme gezinnen zijn en/of dat er sprake is van harmonie tussen ouders waardoor er een triade ontstaat tussen de gehechtheid tussen ouders onderling en de gehechtheid met het kind. De aanbeveling voor toekomstig onderzoek zou zijn om te kijken hoe hecht ouders in het algemeen zijn met hun kinderen en op gezinsniveau de triade tussen ouders onderling mee te nemen in het onderzoek naar de relatie tussen hechting en

relatiedoelen.

Een vierde beperking is dat eerder onderzoek veronderstelde dat het geslacht van jongeren het effect tussen de hechting aan de vader en de relatiedoelen van jongeren mogelijk kon modereren. Meisjes lijken verbondenheid in relaties namelijk meer te waarderen dan jongens, zowel in de relatie met ouders, vrienden als partners. Jongens daarentegen lijken binnen deze relaties meer op hun individualiteit gesteld te zijn. Ook laat onderzoek zien dat meisjes hogere verwachtingen hebben van loyaliteit en betrokkenheid binnen relaties dan jongens (Zimmer-Gembeck & Gallaty, 2006). Verder wordt verondersteld dat meisjes sneller rijpen dan jongens. Zo zouden meisjes eerder cognitieve vaardigheden hebben ontwikkeld en dus capabel zijn om over gevoelens en gedachten van henzelf en anderen te praten, om zo de openheid, wederkerigheid en onderlinge afhankelijkheid te creëren in romantische relaties. Meisjes zullen dan ook eerder behoeften hebben aan intimiteit in romantische relaties dan

(29)

jongens (Mongeau et al., 2007). Met andere woorden: de band met de vader zou voor meisjes ten opzichte van jongens mogelijk sterker te zijn waarbij zij tegelijkertijd meer nabijheid van de toekomstige partner zoeken. Het huidige onderzoek heeft het modererende effect wat het geslacht van de adolescenten mogelijk zou kunnen hebben op de relatie tussen de hechting aan de vader en de relatiedoelen niet meegenomen vanwege een te kleine cel-vulling. Toekomstig onderzoek zou middels het werven van een groter aantal participanten voor een grotere cel vulling kunnen zorgen, waardoor het mogelijk effect van het geslacht van de adolescenten kan worden bestudeerd.

Een laatste beperking van de huidige studie is dat er geen rekening gehouden is met contextuele invloeden buiten het gezin, alhoewel naar voren is gekomen dat deze invloeden de relatie tussen de hechting aan de vader en de relatiedoelen van adolescenten kunnen beïnvloeden (Armsden & Greenberg, 1987; Van Duijvenbode, 2015). Een voorbeeld hiervan is de gehechtheid van de adolescenten aan hun leeftijdsgenoten/vrienden. De set aan

ontwikkelde verwachtingen in vriendschappen kunnen adaptief zijn voor overige relaties, waaronder bijvoorbeeld de ouder-kindrelatie en latere romantische relaties (Doyle et al., 2009). Om deze reden beveel ik toekomstig onderzoek aan om contextuele invloeden, zoals de gehechtheid aan leeftijdsgenoten/vrienden mee te nemen in het onderzoek.

Implicaties

In de adolescentieperiode begint de meerderheid van de jongeren met het exploreren in het nieuwe domein van de romantische relaties. Voorgaand onderzoek naar de redenen waarom adolescenten romantische relaties aangaan en dus bepaalde relatiedoelen nastreven, heeft voornamelijk ingezoomd op de individuele perceptie en attitude van de jeugd (Dekovic et al., 2016). Toch blijkt vanuit het bio-ecologisch perspectief dat de romantische ontwikkeling van adolescenten zijn oorsprong vindt in complexe interacties binnen het microsysteem. Deze studie heeft de bestaande kennis binnen het onderzoeksveld omtrent relatiedoelen uit kunnen breiden door onderzoek te doen naar de invloed van de vader op de vorming van relatiedoelen bij adolescenten en geeft op maatschappelijk gebied implicaties voor de makers van

interventies en het beleid. Uit de studie blijkt namelijk dat vaders een unieke invloed hebben op de relatiedoelvorming van jeugdigen. Eerder onderzoek toonde aan dat intieme

romantische relaties in tegenstelling tot plezierige vriendschappen samenhangen met het gevoelens van geluk en blijdschap onder adolescenten (Demir, 2010). Als interventie- en beleidsmakers de relatiedoelvorming en dus gevoelens van geluk en blijdschap onder

adolescenten willen beïnvloeden moeten zij zich focussen op het hele gezinssysteem, waarbij vaders een voorname rol moeten krijgen.

(30)

Literatuurlijst

Agresti, A., & Franklin, C. (2007). The art and science of learning from data. Upper Saddle River, NJ: Prentice Hall.

Armsden, G. C., & Greenberg, M. T. (1987). The Inventory of Parent and Peer Attachment: Individual differences and their relationship to psychological well-being in adolescence. Journal of Youth and Adolescence, 16, 427-454. doi:10.1007/BF02202939

Bögels, S., & Phares, V. (2008). Fathers' role in the etiology, prevention and treatment of child anxiety: A review and new model. Clinical Psychology Review, 28, 539-558. doi:10 .1016/j.cpr.2007.07.011

Bosma, N., Hessels, J., Schutjens, V., Van Praag, M., & Verheul, I. (2012). Entrepreneurship and role models. Journal of Economic Psychology, 33, 410-424. doi:10.1016

/j.joep.2011.03.004

Bowlby, J. (1969). Attachment, Vol. 1 of Attachment and loss. New York: Basic Books. Brand, S., Luethi, M., Von Planta, A., Hatzinger, M. & Holsbroer-Trachsler, E. (2007).

Romantic love, hypomania, and sleep pattern in adolescents. Journal of Adolescent Health, 41, 69-76. doi:10.1016/j.jadohealth.2007.01.012

Brennan, K. A., & Morris, K. A. (1997). Attachment styles, self-esteem, and patterns of seeking feedback from romantic partners. Personality and Social Psychology Bulletin, 23(1), 23-31. doi:10.1177/0146167297231003

Bronfenbrenner, U. (1979). The ecology of human development: Experiments by design of nature. Cambridge, MA: Harvard University Press.

Cavanagh, S. E. (2007). The social construction of romantic relationships in adolescence: Examining the role of peer networks, gender, and race. Sociological Inquiry, 77, 572 -600. doi:10.1111/j.1475-682X.2007.00207.x

Coley, R. L., Votruba‐Drzal, E., & Schindler, H. S. (2009). Fathers’ and mothers’ parenting predicting and responding to adolescent sexual risk behaviors. Child Development, 80, 808-827. doi:10.1111/j.1467-8624.2009.01299.x

Collibee, C., & Furman, W. (2016). Chronic and acute relational risk factors for dating aggression in adolescence and young adulthood. Journal of Youth and Adolescence,

45, 763-776. doi:10.1007/s10964-016-0427-0

Connolly, J., & McIsaac, C. (2011). Romantic relationships in adolescence. Social development: Relationships in infancy, childhood, and adolescence, 1, 180-206. Verkregen van https://books.google.nl/books?hl=en&lr=&id=w

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

It allows us to develop playgrounds that support open-ended play while keeping the players engaged.. However, the mere introduction of technology into playgrounds is not a guarantee

They demonstrate the use of GIS as a versatile tool to integrate land use and transport system components in an accessibility metric, allowing the analysis of

As David Špaček, Mihály Csótó and Nicolae Urs argue in chapter 3.5, the way e-governance is realised also in policy designs, depends on ‘the development of e-government and

The different taxes to be considered for the transfer of the selected classes of assets, and will be applicable to all three classes are explained: A CGT rate is applied as per

Hereto they used 1D cross-shore profiles (“Jarkus raaien”) of the Dutch coast and a Bayesian network 1 to determine if the presence of buildings on beach significantly affects

In order to show the efficiency of heating induced by magnetic particles in an external magnetic field, we investigated such low-con- centrated Pickering emulsions (10% silicone oil

Panel (c) shows the continuous and uninterrupted flow observed for D/d = 4: even at the largest particle volume fraction (φ ≈ 60%), no clog is observed (i.e., after ∼10 8