• No results found

Teelt van andijvie onder glas

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Teelt van andijvie onder glas"

Copied!
49
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De samenstelling van deze teeltbrochure werd gecoördineerd door de ambtelijke gewasgroep overige gewassen.

Aan de samenstelling werd meegewerkt door: B. Bayense J. Boersma M. Cools P. van 't Hoff R. Maaswinkel M. van Oostende M. Peerlings K. Peeters J. v.d. Roest B. v.d. Sluis A. v.d. Wees Consulentschap Barendrecht Consulentschap Assen RIVRO/Proefstation Naaldwijk Consulentschap Naaldwijk Proefstation Naaldwijk Consulentschap Barendrecht Consulentschap Naaldwijk Consulentschap Barendrecht Consulentschap Tiel Consulentschap Barendrecht Consulentschap Naaldwijk Fotomateriaal: Weekblad Groenten en Fruit

Typewerk: C.M.C. Fortuin, Proefstation Naaldwijk Redactie en layout: J. Mostert, Proefstation Naaldwijk Drukwerk : M.P. van Gaaien, Proefstation Naaldwijk

(2)

2. ECONOMISCHE BETEKENIS 2 2.1. Areaal 2 2.2. Aanvoer / 2 2.3. Afzet 3 3. RASSEN 4 4. OPKWEEK 9 4.1. Zaaien 9 4.2. Potgrond 10 4.3. Perspotgrootte ; 10 4.4. Kleming 11 4.5. Opkweek J 12 4.6. Belichting 13 4.7. Ziektebestrijding 13 5. BEMESTING 14 5.1. Organische stof 14 5.2. Koolzure kalk en pH 14 5.3. Zout- en voedingstoestand van de grond 15

5.3.1. Streefcijfers voor de zout- en voedingstoestand 15

5.3.2. Uitspoelen of bemesten 16 5.3.3. Fosfaat (P) 17 5.4. Bijmesten 18 6. HERFSTTEELT 19 6.1. Teeltvoorbereiding 19 6.2. Uitplanten 19 6.3. Watergeven 19 6.4. Temperatuur 20 7. WINTERTEELT 21 7.1. Teeltvoorbereiding 21 7.2. Uitplanten 21 7.3. Temperatuur 21 7.4. Afdekken van het gevas 22

8. VOORJAARSTEELT 23 8.1. Teeltvoorbereiding 23 8.2. Plantafstand 24 8.3. Uitplanten 24 8.4. Watervoorzlening 2 5 8.5. Temperatuur 25

(3)

9. GEWASBESCHERMING 27 9.1. Schlmmelzlekten 27 9.1.1. Botrytis 27 9.1.2. Rhizoctonia 28 9.1.3. Sclerotonia 28 9.1.4. Meeldauw 29 9.1.5. Bladvlekken 29 9.1.6. Chemische bestrijding schimmelzlekten 30

9.2. Dierlijke beschadigers 30 9.2.1. Bladluizen 30 9.2.2. Witte vlieg 31 9.2.3. Andijviemijt 31 9.2.4. Rupsen 32 9.2.5. Aardrupsen 32 9.2.6. Slakken 32 9.2.7. Wortelknobbelaaltjes 33 9.2.8. Wortellesie-aaltjes 33 9.2.9. Chemische bestrijding dierlijke belagers 34

9.3. Overige belagers 34 9.3.1. Vogels 34 9.3.2. Muizen 34 9.3.3. Woelrat 34 9.4. Virusziekten 35 9.5. Chemische onkruidbestrijding 36 10. FYSIOGENE AFWIJKINGEN 37 10.1. Glazigheid 37 10.2. Rand 39 10.2.1. Droogrand 39 10.2.2. Gewoon rand 39 10.3. Voetrot 39 11. OOGST EN BEWARING 40 11.1. Kwaliteitseisen 40 11.2. Oogsten, sorteren en verpakken 40

11.3. Bewaring 42 12. ARBEID 44

(4)

INLEIDING

Andijvie behoort evenals sla en witlof tot de familie der samengesteldbloemigen (compo-sitae). De wetenschappelijke naam van gewone andijvie is Chichorium endivia latifolium en van de krulandijvie Chicho-rium endivia crispum. Over de herkomst van de andijvie lopen de meningen uiteen. Sommigen noemen Europa, anderen het nabije Oosten als streek van herkomst.

Ook Sicilië wordt wel als land van herkomst genoemd, omdat de andijvie daar inheems is. Het is in ieder geval een wijd verspreide plant, die reeds door de

oude Egyptenaren en Grieken als groente werd gebruikt. In Engeland werd de teelt reeds in 1548 beoefend. Ook de andere Westeuropese landen zullen in die tijd de teelt wel gekend hebben.

In het kruidenboek van Dodonaeus (1554) worden de tamme- en wilde andijvie beschreven. De teelt komt nu vooral voor in: Italië, Frankrijk, Spanje, Griekenland en Nederland.

Van oudsher is andijvie een produkt dat vooral in het eigen land geconsumeerd wordt.

Andijvie wordt In vrijwel heel het land geteeld. De Zuidhollandse eilanden zijn het belangrijkste gebied. Op de veiling Zuid-Holland Zuid wordt zowel van het glas als van de volle grond 25%

aange-voerd. De Westlandse veilingen voeren 30% van het glasprodukt aan. Voor het glas is de veiling Bemmel nog belangrijk (8%) en voor de volle grond Breda (20%), Beverwijk (13%) en IJsselmuiden (10%). Ons glasprodukt ondervindt vooral in het winterhalfjaar concurren-tie van de import uit zuidelijke landen. Andijvie is een wat onop-vallend produkt. Het is altijd op de markt maar spectaculaire dingen gebeuren er niet mee.

Een voor ons land nieuwe ontwikkeling is het telen van krulandij-vie. Het blijkt geen gemakkelijke teelt te zijn.

Glasandijvie is op weinig bedrijven een hoofdteelt. Wel wordt an-dijvie op een aantal bedrijven regelmatig in het teeltplan opgeno-men. Het is echter ook vaak een gelegenheidsteelt. In 1976 ver-scheen de eerste uitgave van deze teeltbrochure. In 1981 werd deze volledig herzien. Deze derde uitgave is weer volledig herschreven. Wij zijn er van overtuigd dat deze nieuwe brochure zijn weg zal

(5)

2

-2. ECONOMISCHE BETEKENIS 2.1. Areaal

Het areaal kasandijvie is de laatste jaren enigszins afgenomen. Een duidelijke afname in het areaal heeft plaatgevonden gedurende de plantperiode september/oktober. In 1982 werd in die periode nog 199 ha aangeplant, terwijl het areaal in 1986 286 ha bedroeg.

Areaalgegevens over 1987 zijn niet bekend.

De terugval van het areaal kan worden verklaard door de opkomst van het telen van vruchtdragende gewassen op substraat. Tabel 1 geeft een indruk van de areaalsontwikkeling.

Tabel 1. Aanplant areaal kasandijvie per periode in ha

Plantperiode j anuari/februari maart/april mei/augustus september/oktober november/december Totaal per jaar

1982 48 66 14 199 12 339 1983 63 84

7

186 19 359 1984 30 57 12 167 31 297 1985 67 61

4

151 30 313 1986 47 69 11 140 19 286 Bron: CBS-steekproef 2.2. Aanvoer

De laatste jaren wordt met uitzondering van 1987 elk seizoen onge-veer 14 miljoen kg kasandijvie aangevoerd. In 1982 werd nog ruim 15 miljoen kg aangevoerd. De belangrijkste aanvoerperiode is vanaf januari tot mei. In deze periode wordt 3/4 van de jaarlijkse pro-duktie aan kasandijvie afgezet.

In tabel 2 wordt een overzicht gegeven van de aanvoer vanaf 1982 tot en met 1987.

Tabel 2. Jaarlijkse aanvoer van kasandijvie x miljoen kg naar aanvoer-periode Aanvoerperiode 1982 1983 1984 1985 1986 1987 januari-mei juni-augustus september-december Totaal 15,6 13,9 14,5 14,4 14,0 12,1 Bron: PGF 12,4 0,3 2,9 10,8 0,4 2,7 11,4 1,0 2,1 11,4 0,8 2,2 10,7 0,8 2,5 9,4 0,3 2,4

(6)

2.3. Afzet

Het merendeel van de kasandijvie wordt afgezet in eigen land. Slechts circa 10% van de produktie aan kasandijvie wordt geëxpor-teerd. Deze export vindt voornamelijk naar West-Duitsland, Frank-rijk en België plaats. De belangFrank-rijkste periode is vanaf januari tot mei.

Op de Vestduitse markt speelt Nederland nauwelijks een rol van enige betekenis. In 1987 leverde Nederland 1629 miljoen kg andij-vie aan Vest-Duitsland, terwijl door buitenlandse concurrenten 48611 miljoen kg geleverd werd.

Gedurende de maanden januari-april beheersen Italië, Spanje en Frankrijk de Westduitse markt.

Naast de eigen produktie wordt in Nederland ook nogal wat andijvie geïmporteerd. De belangrijkste importperiode is vanaf januari-april. De belangrijkste leverancier is Italië. In tabel 3 wordt een overzicht gegeven van de Nederlandse import van andijvie vanaf 1982 tot en met 1987.

Tabel 3. Nederlandse import van andijvie (exclusief re-ëxport) x 1000 kg

Aanvoerperiode 1982 1983 1984 1985 1986 1987 januari/februari 4468 maart/april 1911 me i/augus tus 9 september/december 1172 4474 1037

13

738

3721 1862

100

1004 3616 1409

38

972

4781 2071

19

211

4357 1911

24

936

Totaal Waarvan uit: Italië Spanj e Frankrijk Overige landen 7556 6122

743

639

52

6260 4519 1294

409

38

6687 5842

710

50

85

6035 4981

886

36

132

7082 6328

594

75

85

7228 6026

978

84

154

(7)

4

-RASSEN

Het areaal andijvie onder glas is te gering om veel aandacht van

de veredelingsbedrijven te krijgen. De veredelingsactiviteit is in eerste instantie op de vollegrondsteelt gericht en de glasteelt wordt daarbij meegenomen. Daarom zit in het rassensortiment voor de glasteelt maar weinig ontwikkeling. Al jaren worden vooral selecties van Breedblad Volhart Winter en Nummer Vijf geteeld. Slechts enkele kruisingsprodukten, die in meerdere of mindere mate op deze rassen lijken, bleken geschikt voor de glasteelt en kunnen

in bepaalde teeltperioden wedijveren met genoemde selecties. Bij de glasteelt onderscheiden we ruwweg drie teeltperioden: de herfstteelt, de winterteelt en de voorjaarsteelt (zie voor

zaai-en oogsttijdzaai-en tabel 4 ) . Elke teeltwijze kzaai-ent zijn eigzaai-en problemzaai-en en stelt daarom bepaalde eisen aan een ras.

De herfstteelt heeft het optreden van aanslag en rand als belang-rijkste problemen. Raseigenschappen die in deze teeltperiode van belang zijn, zijn dan ook een snelle groei en een geringe gevoe-ligheid voor aanslag en rand.

Bij de winterteelt moeten we onderscheid maken tussen de niet-gestookte en de niet-gestookte winterteelt. Wordt er niet gestookt, dan komen alleen selecties van Breedblad Volhart Winter in aanmerking omdat zij wat vorst kunnen verdragen. Bovendien zijn zij sterk tegen aanslag, hetgeen met het oog op de lange teeltduur een aan-trekkelijke eigenschap is. Ook als wel gestookt wordt is de teelt-duur betrekkelijk lang en is een stevig gewas dat sterk is tegen aanslag gewenst. Gezien de kans op rand bij heldere vorstdagen is eveneens een geringe gevoeligheid voor rand een belangrijke eigen-schap in deze teeltperiode.

De voorjaarsteelt is de teelt met de minste problemen. De teelt-duur neemt af en de groei-omstandigheden worden beter. Grote pro-blemen met aanslag en rand behoeven er niet te zijn. Een snelle groei is bij deze teeltwijze vooral van belang.

In tabel 4 wordt een overzicht gegeven van de rassen/selecties voor de glasteelt, die in meerdere of mindere mate geschikt zijn voor de verschillende teeltperioden. Tot slot geven we een korte beschrijving van de rassen/selecties.

Amblo (Enza Zaden)

Ambio lijkt enigszins op Nummer Vijf, maar heeft langer, smaller en meer ingesneden buitenblad. De bladstand van het buitenblad is wat opgericht. Het hart is vrij goed gevuld met fijn, diep inge-sneden hartblad. Dit ras heeft een heldere, wat donkergroene kleur. De onderkant is wat nervig. Het groeit vrij snel. Ambio is iets sterker tegen aanslag dan Nummer Vijf, maar heeft in de herfst vrij veel en in de winter teveel aanslag. Dit ras is matig

tot vrij sterk tegen rand.

Ambio voldoet vrij goed in de herfstteelt en goed in de voorjaars-teelt, maar is niet geschikt voor de winterteelt (teveel aanslag en te nervige onderkant).

(8)

Breedblad Volhart Winter

De selecties van dit ras hebben vrij lang, vrij smal, vrij stug en wat donkergroen blad. De bladstand van het buitenblad is tamelijk opgericht. De plant houdt lang een open indruk, doordat het hart pas laat gaat vullen.

Het hart is vrij goed gevuld. Breedblad Volhart Winter groeit minder snel dan Nummer Vijf. Dit ras vormt een stevig gewas, dat goed bestand is tegen moeilijke omstandigheden en wat vorst kan verdragen. Het is vrij sterk tot sterk tegen aanslag. Over het algemeen is dit ras tamelijk gevoelig voor rand, maar op dit punt zijn er verschillen tussen de selecties.

Voor de niet-gestookte winterteelt komen alleen selecties van dit ras in aanmerking, omdat ze wat vorst kunnen verdragen. Ook in de gestookte winterteelt met zijn betrekkelijk lange teeltduur vol-doet dit ras goed. Enkele selecties zijn ook geschikt voor de

herfstteelt.

Enkele opmerkingen over de verschillende selecties staan hier-onder:

- Brevo (Royal Sluis)

Deze selectie is sterk tegen aanslag en vrij gevoelig voor rand. Niet geheel uniform. Brevo is geschikt voor de winterteelt. - Harvol (Enza Zaden)

Deze selectie is wat geringer van omvang dan de andere Volhart-selecties en blijft in kropgewicht iets achter bij de meeste andere selecties. Sterk tegen aanslag en matig tot vrij weinig gevoelig voor rand. Goed uniform. Harvol is geschikt voor de winterteelt en is, gezien de geringere gevoeligheid voor rand, ook in de herfstteelt bruikbaar.

- Lunar (Bruinsma)

Lunar is vrij sterk tegen aanslag en matig tot vrij gevoelig voor rand. Niet geheel uniform. Deze selectie is geschikt voor de winterteelt.

- Volhart (TS-seeds)

Deze selectie is vrij sterk tegen aanslag en matig tot vrij gevoelig voor rand. Niet geheel uniform. Geschikt voor de win-terteelt.

- Volto (Pannevis)

Volto is sterk tegen aanslag en matig gevoelig voor rand. Het is voldoende uniform en heeft een wat nervige onderkant. Volto is geschikt voor herfst- en winterteelt.

- Wivona (TS-seeds)

De selectie is vrij sterk tegen aanslag en matig tot vrij weinig gevoelig voor rand. Goed uniform. Wivona is geschikt voor de winterteelt en lijkt, gezien de geringe gevoeligheid voor rand, ook bruikbaar in de herfstteelt (deze selectie is niet in de herfstteelt beproefd).

- Breedblad Volhart Winter (Rijk Zwaan)

Deze selectie blijft wat achter in kropgewicht. Het is vrij sterk tegen aanslag en matig gevoelig voor rand. Niet geheel uniform. Geschikt voor de winterteelt.

Golda

Golda is een snelgroeiend ras dat veel lijkt op Breedblad Volhart Winter. Het heeft vrij lang, vrij smal en opgericht buitenblad. Het hart is vrij goed gevuld, maar door het lange blad blijft de krop een open en wat losse indruk houden. Het blad is wat stug en

(9)

6

-normaal tot wat lichtgroen van kleur. Dit ras is vrij sterk tegen aanslag en matig tot vrij gevoelig voor rand. Golda is geschikt voor de herfstteelt en is ook in de winterteelt bruikbaar. Nummer Vijf

Nummer Vijf groeit doorgaans sneller en is eerder oogstbaar dan Breedblad Volhart Winter. Het heeft vrij kort tot middenlang en vrij breed buitenblad. Het blad is zacht en mals en normaal tot wat lichtgroen van kleur. De bladstand van het buitenblad is hori-zontaal afstaand tot licht opgericht. Het hart is goed gevuld met vrij fijn blad. Dit ras is vrij gevoelig voor aanslag en over het algemeen iets sterker tegen rand dan Breedblad Volhart Winter, hoewel er op beide eigenschappen wat verschillen tussen de selec-ties zijn.

Nummer Vijf is geschikt voor de voorjaarsteelt (aanslag geeft dan weinig problemen) en enkele selecties zijn vanwege een geringere gevoeligheid voor rand ook bruikbaar in de herfstteelt en/of de gestookte winterteelt.

Enkele opmerkingen over de verschillende selecties staan hier-onder :

- Ankas (Rijk Zwaan)

Deze selectie groeit snel. De omvang is normaal tot wat veel. De stand van het buitenblad is licht opgericht. Deze selectie is vrij gevoelig voor aanslag en matig gevoelig voor rand. De uni-formiteit is goed. Ankas is geschikt voor de voorjaarsteelt. - Bruno (Bruinsma)

Bruno groeit vrij snel. De omvang is matig. De stand van het

buitenblad is horizontaal afstaand. De bladkleur is wat donker-der dan die van de overige selecties. Bruno is vrij gevoelig voor aanslag en matig gevoelig voor rand. Bruno is niet geheel uniform. Deze selectie is geschikt voor de voorjaarsteelt en bruikbaar in de herfstteelt.

- Duka (Rijk Zwaan)

Deze selectie groeit vrij snel. De omvang is normaal. De stand van het buitenblad is horizontaal afstaand. Deze selectie is vrij gevoelig voor aanslag en matig gevoelig voor rand. De

uni-formiteit is redelijk. Duka is geschikt voor de voorjaarsteelt en bruikbaar in de herfstteelt en de gestookte winterteelt. - Grobo (Nunhems Zaden)

Grobo groeit snel en heeft vrij veel omvang. De stand van het

buitenblad is horizontaal afstaand. Deze selectie is vrij gevoe-lig voor aanslag en matig tot vrij gevoegevoe-lig voor rand. Grobo is niet geheel uniform. Grobo is geschikt voor de voorjaarsteelt en bruikbaar in de herfstteelt.

- Lustra (TS-seeds)

Deze selectie groeit snel en heeft vrij veel omvang. De stand van het buitenblad is licht opgericht. Lustra is vrij gevoelig voor aanslag, heeft in het oogststadium wat geel blad en is vrij gevoelig voor rand. De uniformiteit is redelijk. Lustra is ge-schikt voor de voorjaarsteelt.

- Malan (Royal Sluis)

Malan groeit vrij snel en heeft vrij veel omvang. De stand van het buitenblad is horizontaal afstaand. Deze selectie is vrij gevoelig voor aanslag en vrij gevoelig voor rand. Malan is niet geheel uniform. Malan is redelijk geschikt voor de voorjaars-teelt en bruikbaar in de herfstvoorjaars-teelt, wanneer geen problemen met rand worden verwacht.

(10)

voelig voor rand. Nutro is niet geheel uniform. Deze selectie is geschikt voor de voorjaarsteelt en bruikbaar in de herfstteelt en de gestookte winterteelt.

- Sinco (Pannevis)

Sinco groeit vrij snel en heeft vrij veel omvang. De stand van het buitenblad is licht opgericht. Deze selectie is matig tot vrij gevoelig voor aanslag, heeft in het oogststadium wat geel blad en is matig tot vrij gevoelig voor rand. Sinco is niet ge-heel uniform. Sinco is redelijk geschikt voor de voorjaarsteelt en bruikbaar in de herfstteelt.

- Stratego (Rijk Zwaan)

Deze selectie groeit snel en heeft een normale omvang. De stand van het buitenblad is horizontaal afstaand tot licht opgericht. Stratego is matig gevoelig voor aanslag, heeft in het oogststa-dium wat geel blad en is matig gevoelig voor rand. De uniformi-teit is goed. Stratego is geschikt voor de voorjaarsteelt. - Vivat (Bejo Zaden)

Vivat groeit vrij snel en heeft een normale omvang. De stand van het buitenblad is horizontaal afstaand. Deze selectie is vrij

gevoelig voor aanslag en matig gevoelig tot vrij sterk tegen rand. De uniformiteit is voldoende. Vivat is geschikt voor de voorjaarsteelt. Hoewel tamelijk sterk tegen rand, is het minder geschikt voor de herfstteelt vanwege het teveel achterblijven in produktie.

- 85951 (Royal Sluis)

Deze selectie groeit vrij snel. De omvang is normaal tot vrij veel. De stand van het buitenblad is horizontaal afstaand tot licht opgericht. De selectie is matig tot vrij gevoelig voor aanslag en matig gevoelig voor rand. De uniformiteit is goed. Deze selectie is geschikt voor de voorjaarsteelt.

Rosabella (A.R. Zvaan)

Dit ras lijkt met het korte, brede en horizontaal afstaande blad veel op Nummer Vijf. Het^groeit echter wat trager, maar sneller dan Breedblad Volhart Winter. De bladkleur is wat donkerder groen. Het hart is vrij goed gevuld. Dit ras is vrij gevoelig voor aan-slag, maar dit vormt in het voorjaar, net als bij Nummer Vijf, geen probleem. Dit ras is matig gevoelig voor rand. Rosabella vol-doet vrij goed in de voorjaarsteelt.

543 (Bellami)* (Rijk Zvaan)

Dit ras heeft wat lang en vrij breed buitenblad. De bladstand is horizontaal afstaand tot licht opgericht. Het heeft vrij veel omvang en de kleur is midden- tot vrij lichtgroen. Dit ras groeit snel en heeft een goede hartvulling. De onderkant is vrij grate-rig. Het is vrij gevoelig voor aanslag, matig tot vrij gevoelig voor rand en er is kans op een natrandje in het hart. Dit ras

vol-doet redelijk tot vrij goed in de herfstteelt.

(11)

8

-Tabel 4. Overzicht van andijvierassen/-selecties voor de glasteelt met hun geschiktheid voor de verschillende teeltperioden (herfst-, winter- en voorjaarsteelt)

Ras/selectie Ingezonden door Geschiktheid voor teelt in* Herfst Winter Voorjaar

Ambio

BVW

BVW

BVW

BVW

BVW

BVW

BVW

- Brevo - Harvol - Lunar - Volhart - Volto - Wivona Go Ida NV NV NV NV NV NV NV NV NV NV NV -Ankas Bruno Duka Grobo Lustra Malan Nutro Sinco Stratego Vivat 85951 Rosabella

543

(Bellani) Enza Zaden Royal Sluis Enza Zaden Bruinsma TS-seeds Fannevis TS-seeds Rijk Zwaan Bejo Zaden Rijk Zwaan Bruinsma Rijk Zwaan Nunhems Zaden TS-seeds Royal Sluis Enza Zaden Fannevis Rijk Zwaan Bejo Zaden Royal Sluis A.R. Zwaan Rijk Zwaan + - + ± + ± + + + + + -+ + + ± + ± - + ± ± + + - + + ± - ± ± ± + ± - ± + + + +

BVW - Breedblad Volhart Winter NV - Nummer Vijf

+ - geschikt voor de betreffende teeltwijze

+ - beperkt geschikt voor de betreffende teeltwijze - - niet geschikt voor de betreffende teeltwijze . - niet beproefd in betreffende teeltwijze

1: zaaitijd 20/8 - 30/8, oogsttijd 10/11 - 1/1; 2: zaaitijd 1/9 - 15/9, oogsttijd 15/12 - 15/4; 3: zaaitijd 1/12 - 1/3, oogsttijd 20/3 - 10/5.

(12)

OPKWEEK

De opkweek van andijvieplanten vindt bijna in het geheel plaats bij opkweekbedrijven. Vaak is het zo dat bedrijven die slaplanten opkweken ook de opkweek van zowel de onder glas geteelde als de vollegrondsandijvie uitvoeren. Dit omdat gedurende een groot

gedeelte van het jaar de opkweek van andijvie sterk overeenkomt met de opkweek van sla. Bij de opkweek van andijvie komen de opkweek van glas- en vollegrondsandijvie sterk overeen. In het vervolg van dit hoofdstuk worden ze als één behandeld.

4.1. Zaaien

Bij het zaaien van andijvie wordt gebruik gemaakt van gepilleerd zaad.

Bij de huidige opkweekmethode worden de potten machinaal geperst, gelijktijdig met het zaaien van de gepilleerde zaden. De potten worden met de hand van de machine afgeschept of automatisch op de grond gezet. Potgrondaanvoer vindt plaats met behulp van wagen-tjes.

Bij het afleveren worden de opgeweekte planten in plastic bakken geschept, gestapeld en met vruchtwagens getransporteerd naar de bedrijven.

Een andere produktiewijze die op een aantal bedrijven sinds enkele jaren is te zien, is het opkweken via de zogenaamde plantproduk-tielijn. Bij dit systeem vindt potgrondaanvoer plaats via een lo-pende band systeem naar de pottenpers. De perspotten worden recht-streeks in plastic bakken geperst die volautomatisch worden aange-voerd, gevuld en gezaaid. Vervolgens worden ze afgedekt met ri-vierzand. Het rivierzand wordt gebruikt om te voorkomen dat de kiemplant bij de verdere mechanische handelingen (uitzetten van plastic bakken) omvalt. Het zand geeft steun bij de basis van de gekiemde plant.

Bij de plantproduktielijn staan de perspotten los van elkaar. De plastic bakken worden gestapeld en door middel van een transport-systeem in een klimaatkamer gebracht. De kieming van de zaden vindt plaats in de klimaatkamer.

Direct na het kiemingsproces worden de plastic bakken naar het wa-renhuis gebracht. De bakken worden in het wawa-renhuis uitgezet waar de planten worden afgekweekt. Een voordeel van deze methode is dat optimale kiemingsomstandigheden zijn te realiseren. Dit geldt vooral in de zomermaanden als te hoge temperaturen onder glas aan-leiding kunnen geven tot minder goede resultaten. De planten kun-nen niet doorwortelen in de ondergrond zodat er geen wortelbreuk ontstaat bij het inscheppen in de bakken. Verder wordt door de ho-ge graad van mechanisatie veel zwaar handwerk voorkomen.

Het nadeel van de plantproduktielijn is dat in de wintermaanden de groei langs de randen van de plastic bakken achterblijft als ge-volg van schaduw door deze randen. Tevens kunnen er potten gemakt keiijker uitdrogen doordat ze los van elkaar staan. Doordat de on-derkant van de potten niet meer met elkaar in verbinding staan, kan er geen vocht getransporteerd worden tussen de potten onder-ling.

(13)

10

Om het persen van de potgrond mogelijk te maken mag deze niet te nat zijn. Juist het persen van deze droge potgrond wordt als min-der gunstig ervaren. De ontwikkeling van wortels in de drogere ge-walste potgrond verloopt moeizamer.

Bij opkweek van ander plantmateriaal dan andijvie, voor bijvoor-beeld het telen in bepaalde substraten, wordt steeds meer gebruik gemaakt van betonvloeren. Ook de opkweek van andijvieplanten zal daardoor in toenemende mate op betonvloeren plaatsvinden. Opkweken op betonvloeren kan een mechanisatie versnellen.

4.2. Potgrond

De potgrond die voor het persen van potten wordt gebruikt, wordt

geleverd door speciale potgrondleveranciers. Deze "potgrondfabri-kanten" zijn veelal aangesloten bij de Regeling Handelspotgronden van de Proefstations Naaldwijk, Aalsmeer en Boskoop. De uitgangs-materialen voor deze potgrondsamenstellingen worden regelmatig beoordeeld op kwaliteit.

De samenstelling van de potgrondmengsels bestaat veelal uit 60% tuinturf en 40% turfstrooisel. Een ander mengsel bestaat uit 50% tuinturf, 30% bonkveen en 20% turfstrooisel. Per m potgrond moet aan deze mengsels worden toegevoegd: 50 liter zand, 7 kg Dolokal en 1,2 kg PG-mix.

Afwijkingen in chemische samenstelling kunnen snel aanleiding ge-ven tot groeistagnâtie in de opkweek.

Ook de spoorelementen moeten in de potgrond in de juiste hoeveel-heden aanwezig zijn. Vooral in perioden dat de planten regelmatig moeten worden beregend om uitdrogen van de perspotten te voorko-men, kunnen er veel voedingsstoffen uitspoelen.

Zoals reeds eerder beschreven, zijn er verschillende manieren van potten persen. Elke methode van persen vraagt in feite een aange-paste potgrond.

Belangrijk is, dat de potten zeer goed zijn afgesneden zodat ze gemakkelijk losgebroken kunnen worden.

Te droge perskluiten moeten worden voorkomen. Daarom is het nood-zakelijk om de buitenrijën in de opkweekruimte regelmatig water te geven.

Het beregenen van de perspotten gebeurt met kleine hoeveelheden zodat de potten voldoende vochtig blijven. Bij deze gietbeurten wordt bij gebruik van regenwater wat mest meegegeven om niet vol-ledig schoon water te hoeven geven. Wordt daarentegen oppervlakte-water gebruikt dan blijft de mesttoediening achterwege. Het

gebruik van regen of leidingwater verdient in verband met mogelijk verspreiding aan ziekten de voorkeur.

Na het afleveren dienen de planten zo kort als mogelijk in de bak-ken te blijven.

4.3. Perspotgrootte

Bij andijvie worden verschillende perspotmaten gebruikt. Voor de winterteelt en vroege voorjaarsteelt wordt veelal gebruik gemaakt van een 5 cm potmaat.

(14)

De 5 cm potmaat heeft in vergelijking met de 4 cm potmaat enkele voordelen:

vanwege het grotere potvolume is de kans op uitdroging van de pot wat kleiner;

- het aanrakingsvlak (onderkant van de pot) met de grond is gro-ter waardoor het weggroeien wat gemakkelijker zal zijn; door het grotere potvolume zal ook het wortelvolume van een jonge plant wat groter kunnen worden, hierdoor zal de plant een sterkere weerstand hebben tegen bijvoorbeeld vroeg in de teelt uitgevoerde gewasbeschermingsmaatregelen en sterke weersover-gangen net na het uitplanten;

in een groter potvolume kan een grotere plant worden opgekweekt waardoor een teeltduurverkorting kan ontstaan;

Tegenover genoemde voordelen staan wel een wat hogere prijs voor grotere potten en wat hogere transport- en arbeidskosten. Er moe-ten namelijk meer bakken met planmoe-ten worden verwerkt. Daarom zal voorzichtiger moeten worden gewerkt, wat meer tijd vraagt. Zowel bij 4 als 5 cm perspotten moet men opletten dat de planten niet te groot zijn bij uitplanten om dat dan de kans op beschadi-gingen bij uitplanten en daardoor uitval erg groot zijn. 4-4. Kieming

De optimale kiemingstemperatuur voor andijvie ligt tussen de 20 en 22 C gedurende ongeveer 10 uren na het zaaien. Bij lagere tempera-turen zal ongelijkheid ontstaan en bij temperatempera-turen boven de 24 à 25 C zal eveneens de opkomst minder groot worden. Bij sterk

dro-gende weersomstandigheden kan het nodig zijn die kiemingsvoorwaar-den te optimaliseren. Hierbij wordt dan enige malen op de dag van zaaien gebroesd, waardoor de pil gemakkelijker kan breken.

Bij zaaidata vanaf februari tot half september worden afhankelijk van de weersomstandigheden de potten afgedekt met tempex platen. Deze platen kunnen eventueel voorzien zijn van een reflecterende aluminiumcoating. Door de reflectie wordt voorkomen dat de tempe-ratuur te hoog oploopt én dat de vochtigheid rond de pil te sterk afneemt. Deze platen blijven afhankelijk van het moment van de dag waarop gezaaid is, 's" morgens of 's middags, 1 tot 1,5 dag liggen. Mochten de weersomstandigheden zodanig zijn dan nog hogere tempe-raturen zouden kunnen ontstaan dan wordt nog een krijtscherm aan-gebracht. Dit blijft maximaal 2 dagen aanwezig.

Blijven een krijtscherm of platen te lang liggen dan zal de plant teveel rekken waardoor de kans op omvallen toeneemt.

Plantenkwekers die beschikken over een klimaatkamer zijn in staat de kiemingsomstandigheden beter te optimaliseren dan plantenkwe-kers die direct in een kasruimte zaaien.

(15)

12

-4.5. Opkweek

De opkweekduur is sterk afhankelijk van de periode van het jaar

waarin de opkweek plaatsvindt en de klimaatsomstandigheden tijdens de opkweek. Ook speelt de gewenste plantgrootte een rol. In de

zomermaanden duurt de opkweek 2 tot 2,5 week en in de wintermaan-den bij belichting tot 4 weken.

De temperaturen die tijdens de opkweek worden aangehouden zijn af-hankelijk van de periode van het jaar. Hierbij speelt de neiging tot schieten een grote rol. Bij zaaidata vanaf de langste dag van het jaar tot eind oktober is de kans op schieten vrij gering. Bij zaaidata vanaf eind oktober tot de langste dag is de kans op schieten erg groot. Om het schieten te voorkomen mag de tempera-tuur in genoemde periode tijdens de opkweek niet lager worden dan 15°C.

Naast de temperatuur tijdens de opkweek spelen ook de daglengte en plantleeftijd een rol bij het schieten van andijvie.

Voor de periode van zaaien vanaf eind oktober tot de langste dag worden dagtemperaturen aangehouden van 20 tot 22 C. De nachttempe-ratuur kan eventueel enkele graden lager zijn. Deze temperaturen worden gerealiseerd tot één week voor aflevering bij de opkweek-duur van 4 weken. Gedurende de laatste week wordt de temperatuur verlaagd tot een niveau juist boven 15 C. Dit om de plant af te harden.

Bij de opkweek vanaf de langste dag tot eind oktober kunnen de temperaturen voor kieming en tijdens de opkweek lager zijn. Voor een goede kieming is minimaal 12 C vereist. Tijdens de verdere opkweek worden dag- en nachttemperaturen aangehouden van 7 tot 10 C, waarbij de temperatuur enkele graden mag oplopen als gevolg van instraling.

Bij zaaidata vanaf de langste dag bedraagt de afhardperiode slechts enkele dagen. Omdat in deze periode de opkweek minder ei-sen stelt met betrekking tot temperaturen vindt de opkweek veelal plaats in combinatie met sla in één en dezelfde ruimte.

De gewenste ruimtetemperaturen worden gerealiseerd met verschil-lende verwarmingssystemen. Dit is afhankelijk van het opkweekbe-drijf en de ruimten die beschikbaar zijn (in verband met belich-ting) .

Zo wordt er gewerkt met hangende kachels eventueel aangevuld met buisverwarming, of met een vloerverwarming als basisverwarming

aangevuld met hangende kachels of buisverwarming.

Op de meeste bedrijven wordt CO. gedoseerd. Indien dit niet met kachels kan worden gerealiseerd dan wordt zuivere CO. of ketel CO« gebruikt.

Met name in de wintermaanden wordt CO. toegediend. Wordt er meer gelucht dan zal het CO. doseren moeilijker worden. De kaslucht zal eerder de buitenluchtwaarde aannemen. Het C0?-gehalte waarbij an-dijvie optimaal groeit bedraagt ongeveer 1500 dpm. Dit is dan ook een richtcijfer wat wordt nagestreefd bij de opkweek.

(16)

4-6. Belichting

Tijdens de opkweek wordt in bepaalde perioden van het jaar het plantmateriaal belicht om de dagen te verlengen. Het belichten gebeurt bij zaaidata vanaf begin december tot de laatste weken van februari. Belichten heeft een verkorting van de opkweekduur tot 4 weken tot gevolg. De belichting wordt maximaal 18 uren per dag gebruikt.

Veelal wordt de belichtingsapparatuur gebruikt die toch al op de . bedrijven aanwezig is en ook wordt gebruikt voor andere?gewassen.

De lichtintensiteit bedraagt ongeveer 2500 lux (- 5 W/m ) .

4-7. Ziektebestrijding

De opkweek van een gewas moet vanzelfsprekend plaatsvinden in een ruimte die volkomen ziektevrij is. Om dit te bereiken verdient het dan ook de voorkeur om de grond jaarlijks te ontsmetten, hetzij door stomen of met een chemisch middel. Betonvloeren kunnen gemak-kelijk worden schoongespoten.

Gebeurt dit niet dan is de kans groot dat de wortels na enkele ma-len opkweken door Pythium worden aangetast. Insekten komen prak-tisch het gehele jaar door voor en zullen dan ook regelmatig be-streden moeten worden. Verder moeten onder andere bladluizen, rupsen, slakken, witte vlieg en aardrupsen worden bestreden. Bij de schimmels spelen bladvlekkenzlekten (vuur en bladvlekken-ziekte) en meeldauw een belangrijke rol. Bestrijdingen dienen al tijdens de opkweek ter hand genomen te worden.

Voor beschrijving van ziektebeelden van zowel Insekten als schim-mels, kan verwezen worden naar hoofdstuk 9.

(17)

14

-5. BEMESTING 5.1. Organische stof

Op vrijwel ledere grond met goede structuur en normale zout- en voedingstoestand kan andijvie met goed resultaat worden geteeld. Voor de instandhouding of verbetering van de structuur van de grond kan het toevoeren van organische stof gunstig zijn. Op lich-te gronden kan "vettig" malich-teriaal, bijvoorbeeld stalmest, een goe-de keuze zijn. Op zwaargoe-dere grongoe-den zal meestal goe-de voorkeur uit-gaan naar de wat "verschralende" materialen, zoals bijvoorbeeld de hoogvenen: tuinturf en turfmolm. Gemengde mest neemt een "midden-positie" in; het is een mengsel van stalmest en hoogveen.

Let op dat het gebruik van stalmest en ook enkele andere dierlijke meststoffen aan wettelijke regels is gebonden.

Als niet-gecomposteerde organische materialen worden toegediend, bijvoorbeeld stro of boomschors, dan moet voor de vertering hier-van wat extra stikstof worden gegeven. Let opl Deze stikstof komt op termijn weer voor het gewas beschikbaar. Van de dure gedroogde

(meestal verpakte) stikstofhoudende organische meststoffen wordt in het algemeen niet meer dan 10 à 15 kg per are gegeven. In

te-genstelling tot wat wel wordt beweerd levert deze hoeveelheid or-ganische bemesting nauwelijks een aandeel in de oror-ganische-stof- organische-stof-voorziening van de grond.

5.2. Koolzure kalk en pH

Voor het telen van andijvie worden bepaalde minimumeisen aan het koolzure kalkgehalte (CaCO-) en de pH van de grond gesteld. Zijn deze waarden lager dan de normen zoals ze in tabel 5 staan, dan zal bekalken van de grond gewenst zijn. Boven deze waarden kan be-kalken doorgaans achterwege worden gelaten.

Tabel 5. Enkele normen waar beneden bekalking van de grond plaatsvindt.

Grondsoort % koolzure kalk pH (KCl) CaCO, 6,0 6,3 6,5 6,5 6,7 6,3 5,5

Voor veengronden geldt in het algemeen: hoe hoger het organische-stofgehalte is hoe lager het koolzure kalkgehalte is/mag zijn. In verband hiermee kan vooral bij hoge organische-stofgehalten de pH een betere maatstaf ter beoordeling zijn.

Diluviaal zand Alluviaal zand Zavel Rivier klei Zeeklei Humeuze klei Veen

0,2

0,3

0.4

0,3

0,5

0,3

0,05

(18)

Bedoeld wordt hier steeds pH-KCl. Deze waarde Is meestal lager (0,3 tot 0,6 eenheden) dan de pH-H.O. Deze laatste wordt verkregen uit een meting in het 1:2 extract zonder toevoeging van kalium-chloride (KCl).

In "grensgevallen" wordt jaarlijks een onderhoudsbekalking gegeven van 15-25 kg koolzure landbouwkalk per are. Bij belangrijk lagere waarden (op zure grond) is een verdubbeling van deze gift eerder noodzaak dan overbodig. Voor een goede werking van de kalkmest-stoffen moeten ze intensief met de grond worden vermengd.

Opgemerkt moet worden dat een gift van bijvoorbeeld 1 m champig-nonmest per are 25 à 40 kg koolzure kalk levert. Op zure gronden kan champignonmest vanwege de kalkwerking dus gunstig zijn, doch op kalkrijke gronden eerder ongunstig!

5.3. Zout- en voedingstoestand van de grond

Andijvie wordt niet gerekend tot de zoutgevoelige gewassen. Toch wordt het teeltresultaat mede bepaald door de zout- en

voedings-toestand van de grond. Bevat de grond te veel zouten dan kan de groei van de andijvie geremd worden en is het optreden van bij-voorbeeld "rand" niet uitgesloten. Bevat de grond daarentegen te weinig zouten dan zal de plant zacht en welig opgroeien en daar-door vatbaar zijn voor allerlei ziekten en belagers.

Behalve zichtbare kwaliteitsproblemen kunnen ook niet-zichtbare kwaliteitsproblemen ontstaan zoals ongewenste nitraat- en bromide-residuen in het blad van de andijvie. Meestal is het overschot van deze residuen het gevolg van te hoge nitraat- of bromidegehalten in de grond. Vooral in de lichtarme periode (winter) verloopt de omzetting van nitraatstikstof in het blad naar meer complexere stikstofverbindingen zeer traag.

5«3.1. Streefcijfers voor de zout- en voedingstoestand

Voor het telen van kwalitatief goede andijvie is een juiste zout-en voedingstoestand van de grond van belang. Informatie hierover kan worden verkregen door de grond chemisch te laten onderzoeken

(grondmonster). De hierbij verkregen resultaten kunnen dan worden vergeleken met tabel 6. In tabel 6 worden waarden voor de

ver-schillende "zouten" weergegeven die als "ideaal" gelden bij de start van de teelt.

Tabel 6. Streefcijfers voor de zout- en voedingstoestand bij de teelt van andijvie in de grond. De EC-waarde is opgegeven in mS per cm bij 25 C, bromide in micromol per liter extract en de overige gehal-ten in mmol per liter extract (1:2 volume extract)

Totaalzout, EC 1,0 Natrium, Na < 3,0 Chloride, Cl < 3,0 Bromide, Br < 25,0 Ammonium, Kalium, Calcium, Magnesium, NH, < 0,2 K 1,5 Ca 2,0 Mg 1,0 Nitraat, NO Sulfaat, SO Fosfaat, P 4,0 1.75 0,15 (< - kleiner dan)

(19)

16

5.3.2. Uitspoelen of bemesten

Zijn in vergelijking met de tabel één of meer gehalten in de grond lager, dan is het uitvoeren van een bemesting gewenst. Zijn één of meer gehalten in de grond belangrijk hoger dan in de tabel ver-meld, dan kan uitspoelen van de grond gewenst zijn. Dit laatste geldt vooral als te hoge gehalten van stikstof (NH, en NO.) worden aangetroffen. Voor het spoelen van de grond kan tabel 7 worden geraadpleegd.

2 Tabel 7. Globale hoeveelheden spoelwater in mm (liters per m ) waarbij

en-kele grondsoorten tot een diepte van 30 cm worden schoongespoeld.

Grondsoort Hoeveelheid spoelwater

Zand Zavel Lichte klei Zware klei Veen

120

180

180

330

240

Na het uitspoelen kan bemesten van de grond gewenst en zelfs nood-zakelijk zijn. Laat zo mogelijk een grondmonster onderzoeken. Voor het bemesten van de grond, tot een diepte van 25 cm, kunnen de

richtlijnen in tabel 8 van dienst zijn.

Opmerking: Als ook de ondergrond van meststoffen moet worden voor-zien moet evenredig meer worden bemest en dieper worden doorge-werkt. Vergeet niet dat ook de ondergrond van voldoende zouten moet zijn voorzien; andijvie is een vrij diep wortelend gewas. Tabel 8. Theoretische stijging van anlysecijfer(s) in het 1:2 extract na

toediening van 1,0 kg "zuivere stof" per are en de hiermee over-eenkomende hoeveelheid meststof (25 cm diepte).

Zuivere stof 1,0 kg/are

K

Ca

Mg

N (N03 + NH4) Stijging mmol/1 0,52

0,5

0,8

1.4

Benodigde hoeveelheid meststof voor 1,0 kg "zuivere stof"

- 4 kg patentkali 2,5 kg kalisulfaat * - 5,5 kg kalksalpeter - 10,0 kg bitterzout 6,0 kg kieseriet • 3,5 kg kalkammonsalpeter 6,5 kg kalksalpeter

(20)

Voorbeeld: 1,0 kg kalksalpeter per are geeft dus een theoretische stijging voor calcium van 0,5 : 5,5 - 0,091 mmol, maar ook voor stikstof een stijging van 1,4 : 6,5 - 0,22 mmol. Zo geeft 1,0 kg patentkali een stijging van 0,13 mmol K maar ook een stijging van 0,05 mmol Mg. In gevallen dat bij de start van de teelt stalmest of champignonmest wordt gegeven moet er rekening mee worden gehou-den dat er naast voedingsstoffen ook flinke hoeveelhegehou-den keuken-zout (NaCl) aan de grond kunnen worden toegevoerd. Andijvie op te zoute grond blijft achter in groei en geeft een donkere bladkleur te zien. Niet goed uitgespoelde paden van bijvoorbeeld een voor-gaande tomateteelt zijn hier een voorbeeld van.

5.3.3. Fosfaat (P)

Het element fosfaat wordt apart vermeld omdat het zich afwijkend gedraagt ten opzichte van de overige elementen. Voor een groot deel is dat toe te schrijven aan de geringe oplosbaarheid van fos-faat in de bodemoplossing. Het element spoelt daarom weinig of niet uit en het verhoogt in tegenstelling tot bijvoorbeeld stik-stof, de EC-waarde van de bodemoplossing vrijwel niet.

Door ophoping (residuwerking) van fosfaat in de bodem is het voor een juiste beoordeling van het fosfaatgehalte gewenst de ouderdom van de kas erbij te betrekken. In het algemeen geldt namelijk: hoe ouder de kasgrond, hoe rijker deze aan fosfaat is. Omdat deze

rijkdom aan fosfaat niet altijd in het analysecijfer (1:2 extract) tot uitdrukking komt moet in die gevallen niet kwistig met fosfaat worden omgesprongen. Niet alleen uit milieu-oogpunt, maar ook

om-dat fosfaatrijke bodems waarschijnlijk extra vergeling van blade-ren in de hand werken.

In tabel 9 wordt globaal aangegeven hoeveel kg triple superfosfaat wordt gegeven bij de verschillende fosfaatgehalten van de grond. Tabel 9. Hoeveelheid triple-superfosfaat in kg per are bij vermeld

fos-faatgehalte (P) in mmol per liter 1:2 extract.

mestgif <

0,05

0,05

-

0,10

0,10

-

0,15

0,15

-

0,20

10 6 3 0

In nieuwe kassen of na een diepe grondbewerking kan het noodzake-lijk zijn om naast de in tabel 9 vermelde hoeveelheden, extra fos-faat te geven. Laat in voorkomende gevallen de grond ook op P.A1 onderzoeken. Aan de hand hiervan kan een juiste fosfaatgift worden vastgesteld.

Voor een goede werking van fosfaat is het tenslotte nodig om fos-faathoudende meststoffen voldoende diep door de bovengrond te wer-ken (inregenen lukt niet).

(21)

- 18

5.4. Bijmesten

Op steeds meer bedrijven wordt tijdens de teelt bij gemest. Met het gietwater wordt dan meststof toegediend. Deze manier van bijmesten zal geen hogere produktie opleveren als vooraf voldoende is

bemest. Het kan echter wel zinvol zijn om bij te mesten als tij-dens de teelt extra moet worden gegoten (bijvoorbeeld op te zoute gronden). Immers extra water betekent meestal ook extra uitspoe-ling van voedingsstoffen.

Aan het gietwater wordt meestal 1,0 à 1,5 EC aan meststoffen toe-gevoegd. Het is meestal niet gewenst een hogere totale EC (EC gietwater -f- EC meststoffen) dan 2,0 à 2,5 in te stellen, daar an-ders de kans op verbranding van het blad niet is uitgesloten. Als er meer dan 1,0 à 1,5 EC aan meststoffen wordt toegevoegd kan het wenselijk zijn om het gewas "schoon" te spoelen.

Als meststoffen worden meestal mengsels van kalksalpeter en kali-salpeter gebruikt (circa 1 gram per liter). Om rand te voorkomen of te bestrijden, kan regelmatig worden gespoten met kalksalpeter (zie hoofdstuk 10). Bitterzout en kalisulfaat mogen niet worden gemengd met kalksalpeter omdat er anders onoplosbaar gips ont-staat.

Met het bijmesten van andijvie is tot slot enige voorzichtigheid geboden. Het niet-gecontroleerd toevoegen van nitraatmeststoffen aan de grond kan te hoge nitraatgehalten in het blad als gevolg

(22)

6 • HERFSTTEELT

Voor de koude herfstteelt wordt tussen 20 en 25 augustus gezaaid, voor de gestookte teelt een week later. In beide gevallen kan een maand later worden geplant. De oogst valt dan in de tweede helft van december. Bij een stookteelt kan de oogst al eind november vallen, afhankelijk van de omstandigheden.

Als men eind januari wil oogsten, kan in de eerste week van okto-ber geplant worden.

Normaliter wordt een perspot van 4 cm gebruikt; een plant in een pot van 5 cm kan nog een paar dagen later worden geplant.

6-1. Teeltvoorbereiding

Spoelen: De grond moet niet te zout zijn. Is dat wel het geval dan moet worden doorgespoeld. Aan het eind van de teelt kan aan de hand van een grondmonster een spoeladvies worden gegeven. Bij het spoelen is het belangrijk dat het water overal even goed de grond uitspoelt. Daarom moeten bijvoorbeeld na een teelt van tomaten de looppaden goed worden losgemaakt.

Blokken: Na het frezen moet een losse grond liefst worden geblokt (aangerold), omdat anders eerder een te sterk wortelstelsel wordt gevormd. Dit kan later problemen kan geven met glazigheid (zie ook hoofdstuk 10). In de praktijk is al vaak aangetoond dat andijvie uitstekende zware kroppen kan leveren op harde grond, mits de structuur maar goed is. Een reden te meer om de grond na het fre-zen te blokken.

Grondbedekking: Proeven met afdekking van de grond met melkwit plastic folie hebben geen voordelen aangetoond met betrekking tot groei en produktie.

6•2. üitplanten

De plant moet iets boven de grond worden geplant in verband met de kans op smet; daarbij moeten de potten wel goed worden aangedrukt. In het algemeen worden 11 tot 15 planten per m geplant. De plant-dichtheid is lager naarmate vroeger wordt geplant; er is dan nog volop licht in de beginperiode zodat de planten breed uitgroeien. Dat laatste is ook het geval bij een koude teelt.

De plantdichtheid kan toenemen naarmate later wordt geplant; door de afnemende hoeveelheid licht zal de groei namelijk gerekter zijn. Ook bij een stookteelt zal dichter geplant moeten worden. De grondsoort beïnvloedt mede de plantafstand. Op groeizame gronden

(bijvoorbeeld veengrond) plant men over het algemeen ruimer. Bij te dicht planten treedt eerder bladvergeling op als de andij-vie oogstrijp is.

» • 3. Watergeven

Voor een goede weggroei moet direct na het planten goed worden aangeregend. Later in de teelt wordt het watergeven afhankelijk van het weertype. Het gewas mag namelijk niet te lang natblijven, anders heeft men sneller last van smet en glazigheid.

(23)

20

-Afhankelijk van ras, teeltwijze en te oogsten kropgewicht worden 11 tot 15 planten per m gepoot.

6.4. Temperatuur

Globale richtlijn voor de aan te houden temperatuur is 's nachts 7°C, overdag 12 C.

In het begin van de teelt zal dat wat hoger mogen zijn (meer

licht). In het tweede deel van de teelt zijn de buitentemperaturen vaak aan de hoge kant in verhouding tot de hoeveelheid licht. Ook de grondtemperatuur kan soms nogal hoog blijven, hetgeen pro-blemen kan geven met te hoge worteldruk. Een richtlijn voor tempe-raturen is niet zo zinvol. Belangrijker is het om de verdamping te stimuleren als het nodig is, bijvoorbeeld om glazigheid te voorko-men (zie hoofdstuk 10).

De grondtemperatuur moet bij vroeg invallende vorst liefst mini-maal op 7-8 C worden gehouden om de groei te behouden. Tijdens een heldere nacht met vorst moet daarvoor de temperatuur enkele graden

(1 à 3 C) hoger worden ingesteld. Begrens daarbij wel de buistem-peratuur (bijvoorbeeld 45 C) om droogrand te voorkomen.

Om problemen met rand te voorkomen is het belangrijk dat weerso-vergangen goed worden opgevangen. Het verdampingsniveau van de plant moet zo gelijkmatig mogelijk zijn. Dit houdt in dat we de verdamping moeten stimuleren bij donker, windstil weer (stoken en/of ventilatie) en de verdamping moeten afremmen bij plotseling

(24)

1 • VINTERTEELT

Bij de winterteelt van andijvie kennen wij twee teeltwijzen: de stookteelt en de koude teelt. De stookteelt wordt geplant in okto-ber en geoogst in januari/februari. De koude teelt wordt in de eerste helft van oktober geplant en geoogst in de tweede helft van maart.

7.1. Teeltvoorbereiding

Het klaarmaken van de grond verdient veel aandacht. Andijvie houdt zoals veel bladgroenten niet van een zoute grond. De grond moet dus goed worden uitgespoeld, waarna een grondbewerking tot 30-35 cm diepte noodzakelijk is. Vooral het effect van looppaden van de vorige teelt (tomaat, komkommer) kan nadelig zijn voor een goede start. Daarom kan het nuttig zijn voor het uitspoelen op de paden een wat grove grondbewerking toe te passen. Dit zal de gelijkma-tigheid en een vlotte start bevorderen.

7-2. üitplanten

2 De plantdichtheid is 12 tot 16 planten per m . Bij een grotere

dichtheid zal het afvalpercentage groter zijn. Bovendien zijn bij grotere plantdichtheden de arbeids- en plantmateriaalkosten hoger. Echter ook ras en grondsoort bepalen de plantafstand.

De andijvieplanten komen in perspotten op het bedrijf (3-4 weken oude planten) en worden met behulp van een plantwagen geplant. In andere gevallen maakt men gebruik van een maatrol. Het is gunstig als het toplaagje van de grond iets is opgedroogd, zodat geen structuurbederf optreedt.

Winterandijvie moet vlot starten. Direct na het planten wordt 10-15 mm water gegeven. De bedoeling is dat zowel de perspot als de kasgrond een goed aangesloten geheel vormen, waarin geen droge plekken meer voorkomen. De weken daarna wordt naar behoefte water gegeven. Vaak wordt dan kalksalpeter bij gemest (EC - 2 mS exclu-sief EC van het gietwater).

7 1

•°• Temperatuur

Bij de koude- en stookteelt mag de temperatuur op de dag voor een snelle en goede start oplopen tot boven de 20 C.

Bij de verwarmde teelt houdt men de eerste week een nachttempera-tuur van 15°C aan en een dagtemperanachttempera-tuur van 20 C. Na een week

wordt de temperatuur ingesteld op 12 C 's nachts en 17 C overdag. Vervolgens wordt de temperatuur in circa vier weken afgebouwd naar

3°C 's nachts en 5°C overdag. Halverwege de middag (14.00 - 15.00 uur) schakelt men over van dag- naar nachtniveau. De grondtempera-tuur moet op 7 à 8°C gehouden worden (dus tijdig omschakelen van nachttemperatuur naar dagtemperatuur). In januari kan met het opstoken geleidelijk worden begonnen. In ongeveer een week ver-hoogt men de nacht- en dagtemperatuur met 5 C.

Een goede beluchting kan de stevigheid van het gewas vergroten. Zodra vorst wordt voorspeld wordt voor de vorstperiode 5 à 10 mm geregend. Hierdoor kan de plant zich volledig vol zuigen en is meer bestand tegen de lage temperatuur en lage luchtvochtigheid. De vochttoestand in de laag 15-20 cm moet voldoende hoog zijn.

(25)

22

-* "-*l4fc-* - M r -* •>—»>»-* --*ft -*-* r •-*—•«•

Het temperatuurniveau dat wordt gehandhaafd heeft een grote invloed op de groeisnelheid van de andijvie.

Bij de koude teelt is het belangrijk dat het gewas in het begin-stadium niet te weelderig groeit. Dit gewas moet de winter nog door waarin nauwelijks wordt verwarmd. Zorg ervoor dat het gewas tijdig voldoende stevigheid krijgt en wordt afgehard. Dit kan on-der anon-dere worden bevoron-derd door het gewas 4-6 weken na het plan-ten 1 à 2 keer een 1% magnesiumsulfaatbespuiting te geven. 7.4. Afdekken van het gewas

Vooral in een strenge winter wordt veel andijvie afgedekt met lichtdoorlatend agryl. Dit laatste heeft consequenties voor de vochtvoorzlening. Tijdens een vorstperiode wordt aan het gewas vocht onttrokken. Andijvie onder agryl zal water nodig hebben. Bij het afdekken zijn een aantal punten van belang:

het gewas moet gezond zijn;

- voor het afdekken moet het gewas water krijgen; - met afdekken moet zolang mogelijk worden gewacht;

als de vorst voorbij is kan het agryl het beste worden verwij-derd. Lichtverlies door het afdekken kost immers produktie; na de vorst moet het gewas worden beregend. Andijvie is ook zonder afdekking wel tegen enkele graden vorst bestand. Vooral bij strenge vorst en het afwisselend dooien overdag en vriezen

's nachts geeft het gebruik van agryl meer zekerheid op een goede afloop van de teelt.

Na de winter wordt erop gewerkt om een regelmatige rustige groei in het gewas te houden.

(26)

8 • VOORJÀARSTEELT

De teelt van voorjaarsandijvie wordt ook wel aangeduid met de ter-men "broeiandijvie" en "lange" andijvie. Hieruit blijkt al dat de-ze teeltvorm nogal afwijkt van die van winterandijvie enerzijds en van vollegrondsandijvie anderzijds.

De verschillen komen vooral naar voren in de aangehouden tempera-tuur en de hoeveelheid water die gegeven wordt tijdens de teelt. Echter ook bij zaken als plantdichtheid, oogstgewicht, teeltduur en rassen zien wij verschillen ten opzichte van de eerder beschre-ven teelt van winterandijvie.

8•1. Teeltvoorbereiding

Er zijn weinig bedrijven die echt gespecialiseerd zijn in de teelt van andijvie. Hierdoor zal de teelt altijd moeten worden ingepast en soms ook aangepast aan de mogelijkheden die op het bedrijf aan-wezig zijn.

Allereerst is in die situatie een goede planning essentieel. In tabel 10 staan enkele zaai-, plant- en oogstdata.

Tabel 10. Zaai-, plant- en oogstdata voor de verschillende teeltmethoden

Zaaidatum Plantdatum Oogstdatum

Stookteelt 1/12 Hetelucht en koude teelt 15/1

Late voorjaarsteelt 15/2

De genoemde data zijn gemiddelden. Wanneer er wordt geplant en hoe lang de teelt duurt, hangt met name af van factoren als:

- plantgrootte; - CO.-voorziening; - weersomstandigheden; - rassenkeus.

Vroeg starten betekent dat er voldoende verwarmingscaoaciteit aanwezig moet zijn. Een capaciteit van 175 kcal per m glasopper-vlak per uur is dan een vereiste. In de praktijk komen allerlei typen verwarmingen voor: bedrijven met helemaal geen verwarming, alleen heteluchtverwarming, alleen buisverwarming of een combina-tie van beide. Eventueel wordt nog gebruik gemaakt van grondver-warming. Vooral de combinatie buisverwarming met heteluchtverwar-ming biedt goede mogelijkheden.

30/1 15/2 1/3 1/1 15/2 15/3 -1/3 15/3 1/4 20/3 5/4 1/5 -15/4 1/5 10/5

(27)

24

-

ttöm-Vî-.t"';.-.,. 44*»

Ook bij de teelt van vroege voorjaarsandijvie wordt de hetelucht-kachel niet alleen voor de verwarming maar als CO„-bron gebruikt. 8.2. Flantafstand

2

Het aantal planten dat per m geplant wordt hangt af van het

planttijdstip en het temperatuurniveau gedurende de teelt. Bij een vroege en snelle teelt worden er 13-14 planten^per m gezet. Bij een latere teelt houdt men 10-12 planten per m aan. Hoe korter de teelt hoe meer planten per m geplant worden.

Kiest men voor een korte, snelle teelt, dan zal het kropgewicht lager liggen dan wanneer een langere teelt met een ruimere plantafstand wordt aangehouden.

Het prijsverloop bepaalt dan in feite wat meer rendabel is: vroeg aanvoeren met lichtere kroppen, of laat aanvoeren met zwaardere andijvie. Daarbij zal men ook rekening met de kostenfactor. Bij dichter planten nemen de kosten voor arbeid en de plantmateriaal-kosten immers toe.

Te dicht planten bij een langere teelt kan leiden tot een hoger afvalpercentage. Zelfs zover dat geen extra opbrengst meer wordt gehaald.

8.3. Uitplanten

Bij de stookteelt gaat men vaak uit van een belichte plant. Deze planten staan meestal in een 4 cm pot. Bij latere plantingen in de stookteelt gaat men veelal uit van een 5 cm pot. Met een 5 cm pot

kan de weggroei gemakkelijker verlopen, waardoor de teeltduur kor-ter kan zijn.

(28)

Zoals bij alle teelten worden eerst gaten gerold en worden de planten er met de hand ingezet. Soms wordt een plantmachine ge-bruikt.

Belangrijk is dat de planten niet te groot zijn bij het uitplan-ten. Met een te grote plant kost het planten meer tijd en verloopt de weggroei moeilijker. Bovendien treedt er meer bladbreuk op waardoor de kans op een aantasting door Botrytis toeneemt. 8.4. Watervoorziening

Na het uitplanten moet voor een goede weggroei worden gezorgd door enkele malen flink water te geven. Verschillen die in het begin van de teelt ontstaan kunnen later niet meer weggewerkt worden. In het verder teeltverloop zijn er uiteraard meerdere factoren die de mate van vochtvoorziening bepalen.

De ervaring leert dat een zeer ruime vochtvoorziening bij voor-jaarsandijvie noodzakelijk is. Veelal wordt minimaal tweemaal per week een flinke gietbeurt gegeven. Te denken valt dan aan zo'n

10-15 mm. Omstandigheden die tot een nog grotere watergift moeten leiden zijn vorst, veel wind, zon, plekken met een slechte groei. Andijvie groeit snel, maar maakt weinig wortels. Deze wortels zitten in de bovenlaag van de grond. Om de bovenlaag voldoende vochtig te houden zal dus regelmatig water moeten worden gegeven. Zorg dat de regenleiding goed functioneert en een goede waterver-deling geeft.

Onder extreme omstandigheden zal er soms gebroesd moeten worden om droogrand te voorkomen. Dit zal met name in het voorjaar het geval zijn als de instraling groot is en bij plotselinge weersovergan-gen. Bij donker, vochtig weer, waarbij een RV heerst van ongeveer 90%, zal de plant niet zoveel verdampen. Als de instraling ineens toeneemt, en het gaat wat waaien dan kan bij dit schralere weer de RV dalen tot ongeveer 40%. De verdamping van de plant zal hierdoor sterk toenemen, terwijl de wateropname door de wortels achter-blijft. Deze vochtschokken kunnen dan snel leiden tot droogrand. Het broesje is dan nodig om een te sterke verdamping enigszins te beperken.

Er wordt regelmatig bijgemest via de regenleiding. Hiervoor wordt meestal kalksalpeter en bitterzout gebruikt.

Kalksalpeter wordt hoofdzakelijk gebruikt om rand te voorkomen. Bitterzout wordt vooral in het begin van de teelt toegediend. Het gewas wordt hierdoor wat harder.

• 5. Temperatuur

Het temperatuurniveau dat gehandhaafd wordt heeft een grote in-vloed op de groeisnelheid van de andijvie. Bij het aanhouden van hogere temperaturen zal de teelt sneller verlopen dan wanneer ge-teeld wordt bij lagere temperaturen. Immers bij lagere temperatuur neemt de groeisnelheid af. Bij hoge temperatuurniveaus spreekt men dan ook wel van een snelle teelt.

Na het uitplanten is een vlotte weggroei een vereiste. Gedurende de eerste 7 tot 10 dagen wordt een dagtemperatuur van 18-20 C

aangehouden, en een nachttemperatuur van 16-18 C. In deze periode wordt er niet gelucht.

(29)

26

-Daarna wordt de dagtemperatuur afgebouwd naar 15 C en de nachttem-peratuur naar 10 C. Bij een latere, rustige teelt bedraagt de

dag-temperatuur tot het vaststaan van de planten 15 C en de nachttem-peratuur 10 C. Daarna afbouwen tot een dagtemnachttem-peratuur van 12 C en een nachttemperatuur van 10 C.

Bij een koude teelt zal in het begin nauwelijks worden gelucht om de planten voldoende te laten aanslaan. Alleen In het begin van de teelt mag bij instraling de temperatuur oplopen tot 25 C.

Om planten de tijd te geven om aan te slaan en een groot wortel-stelsel te laten vormen, wordt in het begin van de teelt niet veel gelucht. Bovendien zal bij teveel luchten in het begin de verdam-ping toenemen, terwijl de wateropname achterblijft, omdat de plant immers nog niet voldoende wortels heeft gevormd. De kans op droog-rand zal hierdoor toenemen. Later in het voorjaar zal echter alle luchtingscapaciteit nodig zijn om de temperatuur voldoende te kun-nen temperen. Juist in die situatie kan ook broezen noodzakelijk zijn.

(30)

9 • GEWASBESCHERMING 5.1. Schimmelslekten 9.1.1. Botrytis

Herkenning:

Botrytis is één van de schimmels, die smet veroorzaken in andij-vie. Vooral onder vochtige omstandigheden dringt de schimmel de plant binnen via beschadigingen (bladbreuk, rand), wondjes (zaad-lobben) of via afstervende of verzwakte bladeren. Een aantasting via de zaadlobben kan snel leiden tot volledige uitval van de plant. Oogstbare planten kunnen eveneens uitvallen, of zo zwaar zijn aangetast dat ze niet veilbaar zijn.

Op de aangetaste plek is, wederom onder vochtige omstandigheden een grijs-blauw schimmelpluis te zien. Dit schimmelpluis bestaat voor een groot deel uit sporen, waarmee de schimmel zich via

lucht(beweging) verspreidt. Bestrijding:

Botrytis moet op een aantal manieren worden aangepakt. De basis wordt gelegd vlak na het planten door een chemische bestrijding. Die basis wordt verzwakt als via teeltmaatregelen gunstige omstan-digheden voor de schimmel ontstaan.

- Chemische bestrijding.

Een chemische bestrijding tegen "smet" wordt uitgevoerd kort na planten, als de planten zijn aangeslagen. Hiervoor kunnen de volgende middelen worden gebruikt: iprodion (onder andere

Rovral) + thiramspuitpoeder (onder andere TMTD), of vinchlozolin (onder andere Ronilan), of Ronilan T Combi.

In de praktijk zijn Botrytis-stammen aangetroffen die veel min-der gevoelig zijn voor iprodion en vinchlozolin. Om van deze middelen zolang en goed mogelijk gebruik te kunnen maken ver-dient het de voorkeur om in de teelt van vruchtgroenten (bij-voorbeeld tomaat en komkommer) meer gebruik te maken van andere middelen tegen Botrytis, zoals Eupareen M. Verder kan bij andij-vie die geplant wordt tussen half september en half oktober, aan

bovengenoemde mengsels Eupareen-spuitkorrels worden toegevoegd. - Voorkom beschadigen.

Beschadigingen, zoals bladbreuk, en ook rand moeten zoveel moge-lijk worden voorkomen. Dat betekent ook dat de gewasbescherming later in de teelt vooral via ruimtebehandelingen moet worden uitgevoerd.

- • Klimaatmaatregelen.

Het klimaat kan een belangrijk wapen zijn om Botrytis te voorko-men. Een chemische bestrijding schiet tekort, als het niet wordt ondersteund door klimaatmaatregelen. Belangrijk zijn de volgende maatregelen:

* Op tijd opstoken naar de dagtemperatuur. Het gewas krijgt dan de minste kans om nat te slaan. Dat gebeurt immers als het gewas begint te verdampen (licht!) terwijl een deel nog een lage temperatuur heeft. Dit proces is te vergelijken met het beslaan van een "koude" bril na het binnengaan van een ver-warmde kamer.

(31)

- 28

* Warmtestoot. Om vocht uit de kas kwijt te raken kan een warm-testoot worden gegeven. Door de kaslucht op te warmen en daar* na te luchten wordt veel vocht afgevoerd.

* Watergeven. Geef water onder "drogende" omstandigheden. Vooral Botrytis krijgt een kans als het gewas dagenlang nat is.

* Luchten. Dit is nodig om vocht af te voeren en een stevig en afgehard gewas te telen.

Plantafstand.

Ook een te dichte plantafstand kan een aantasting bevorderen. Door een dichte plantafstand droogt het gewas onderin langzamer op. Een smetaantasting wordt daarmee in de hand gewerkt.

Rasgevoeligheid.

In de praktijk blijkt het ene ras gevoeliger te zijn voor Botry-tis dan het andere. Een verklaring wordt gezocht in de groei van de plant. Blad wat gemakkelijk de grond raakt is gevoeliger voor een smetaantasting. In bepaalde teelten speelt ook de vorstge-voeligheid een rol.

9.1.2. Rhizoctonia Herkenning:

Schimmelpluis van Rhizoctonia is met het blote oog niet te zien. De schimmel groeit als een spinneweb door de bovenste centimeters van de grond. Een plant wordt dus aangetast via blad, dat contact maakt met de grond en/of via de plantvoet.

Een blad dat aangetast is kleurt zwart en blijft kleven aan de grond. Vaak zijn alleen de zwart verkleurende nerven nog zicht-baar.

Rhizoctonia voelt zich vooral thuis als de grond vochtig is en geen te lage temperatuur heeft. Het is daarom een kwaal van herfst en voorjaar.

Bestrijding:

- Chemische bestrijding.

De chemische bestrijding van Rhizoctonia is hetzelfde als van Botrytis (zie ook tabel 11). Rizolex is korte tijd toegelaten, maar de toelating is weer ingetrokken nadat bleek dat dit middel de smaak van de andijvie beïnvloedde.

- Grondstomen.

Als in een voorgaande teelt (ook van een ander gewas) een aanta-sting van Rhizoctonia is opgetreden is de enige oplossing de grond goed stomen. Van de chemische middelen heeft iprodion (onder andere Rovral) wel de beste werking, maar bij een hoge infectiedruk geeft dit middel onvoldoende bescherming. 9.1.3. Sclerotinia (rattenkeutelziekte)

Herkenning:

Deze schimmel, die smet kan veroorzaken, kan de plant op alle mogelijke plaatsen aantasten. Veelal zal de plant uitvallen of niet meer te veilen zijn.

(32)

Op de aangetaste plekken ontstaat al snel een wollig wit-schimmel-pluis waarin na enige tijd de zwarte Sclerotien (of rattenkeutels) ontstaan. Sclerotien zijn in feite samengebalde schimmelpluis, omgeven door een harde schil. De schimmel is daardoor in staat om ongunstige perioden te overbruggen.

Net als Botrytis treedt Sclerotinia vooral op onder vochtige omstandigheden.

Bestrijding:

Al de maatregelen die bij de Botrytis-bestrijding zijn vermeld, kunnen ook een Sclerotinia-aantasting tegengaan of beperken. Dus ook hier de nadruk op het voorkomen van een aantasting. Als het gaat om Sclerotonia moet daar nog het volgende aan worden toege-voegd. De overlevingsorganen (de Sclerotien) kunnen de tijd tussen twee teelten met gemak overbruggen. De enige manier om van deze Sclerotien af te komen is door grond te stomen. Bij een aantasting moeten in feite alle aangetaste plante(delen) zo goed mogelijk worden opgeruimd. De infectiedruk wordt op die manier verlaagd, waardoor de kans op verdere aantastingen afneemt.

9.1.4. Meeldauw (Erysiphe cichoracearum) Herkenning:

Op het blad komt een wit schimmelpluis voor. Deze schimmel groeit op het blad en vormt aan het uiteinde van de schimmeldraden grote hoeveelheden sporen. Deze worden door de wind verspreid.

De schimmel groeit vooral onder droge omstandigheden, dus bij een lage relatieve luchtvochtigheid.

Bestrijding:

Een chemische bestrijding is niet bekend. Tracht de luchtvochtig-heid te verhogen.

9.1.5. Bladvlekken

1. Vuur (Marssonia panattoniana)

Net als Altemaria cicharii (zie hieronder) veroorzaakt deze schimmel bladvlekken: gele tot bruine, vrijwel ronde vlekken op het blad. Op de hoofdnerf zijn de vlekken langgerekt van vorm. Het midden van zo'n vlek kan geheel wegrotten, zodat een gat

ontstaat. Soms is vuilwit schimmelpluis aanwezig. Onder vochti-ge omstandigheden kan een vrij ernstivochti-ge rotting optreden.

Opspattend water verspreidt de schimmel verder in het gewas. 2. Bladvlekkenziekte (Alternaria cicharii)

Op vooral de buitenste bladeren zijn donkerbruine ronde tot ovale vlekken met concentrische ringen, soms meer dan 1 cm in doorsnee. De ziekte treedt vooral op het in het najaar. Bij een flinke aantasting lijkt het net alsof het gewas met teer is bespetterd.

(33)

30

-Bestrijding:

Voor beide schimmels is een bestrijding tijdens de teelt niet mogelijk. Verwijder aangetaste planten zo snel mogelijk. Als deze ziekten in vroeg stadium worden herkend, zal de schade te beperken zijn.

9.1.6. Chemische bestrijding schimmelziekten

In tabel 11 wordt een overzicht van de belangrijkste middelen tegen schimmelziekten gegeven.

Tabel 11. Overzicht van de belangrijkste middelen tegen schimmelziekten Schimmelziekten middel dosering

in 10-15 1 per are veiligheids -termijn/ toepassings-tijdstip Smet (Botrytis, iprodion + 40 gr

Rhizoctonia, Sclero- (o.a. Rovral)

tinia) + thiram 100 gr (o.a. TMTD) vinchlozolin 40 gr (o.a. Ronilan) + thiram 100 gr (o.a. TMTD) binnen 1 week na planten idem Ronilan T Combi 100 gr in 10-15 1 per are idem

Bij verminderde gevoeligheid Botrytis toevoegen aan één van de drie bovenstaande toepassingen:

Eupareen 30 gr binnen 1 week spuitkorrels na planten Rhizoctonia Sclerotinia grondstomen grondstomen 9.2. Dierlijke beschadigers 9.2.1. Bladlulzen Herkenning:

Op andijvie kan een aantal soorten bladlulzen voorkomen. Het zijn kleine Insekten, die leven van plantesap.

Bladlulzen overwinteren buiten vaak als ei op bomen en struiken. Zodra het weer buiten het toelaat, ontwikkelen zich uit deze eie-ren gevleugelde vrouwtjes, die zich over allerlei gewassen en an-dere planten verspreiden.

In de herfst verhuizen veel bladlulzen weer naar hun winterwaard, waarmee de cyclus rond gemaakt is.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Sinds de jaren 1960 verbouwen immens grote bedrijven in Brazi- lië soja voor de veestapels elders én nu dus ook voor biobrandstof.. Er zijn bedrijven met wel 150.000 hectare

Daarbij heeft Weijtmans formeel slechts met één moederbestek met drie opdracht- gevers te maken, wat voordelen oplevert voor zowel opdrachtgever als

• Mannen minder gevoelig voor verandering in AOW leeftijd:. – Mannen in 1960-64

Maar omdat ook in dit debat de angst voor veranderingen door de conservatieven stevig is gevoed, dreigt alles te verworden tot ’ too little, too late’. Het waren niet voor niets

Doordat de buitenste cellen beschermd zijn tegen schadelijke uv-straling, heeft de plant minder last van transpiratie in hete omstandigheden!. Er blijft dus genoeg vocht

Na observatie van de attitudes en opvatting ten aanzien van het AHP en Expert Choice binnen de afdeling TEE tijdens verschillende gesprekken, is duidelijk geworden dat, ondanks

De stroom die gemeten wordt tussen het aluminiumfolie en aarde kan dus niet veroorzaakt worden door elektronen die door het glas gaan. In figuur 6 is een spoor tussen de elektrode

De uitkomst van de Chi-kwadraattoets is significant (tabel 4) en hierdoor kan met een betrouwbaarheid van 95% worden geconcludeerd dat sprake is van een sta- tistisch