• No results found

De ontwikkeling van gender identiteit stoornis bij kinderen : predictoren van aanhoudende gender dysforie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De ontwikkeling van gender identiteit stoornis bij kinderen : predictoren van aanhoudende gender dysforie"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Ontwikkeling van Gender Identiteit Stoornis bij Kinderen

Predictoren van Aanhoudende Gender Dysforie

Iris Hagen

Studentnummer: 10194029 Begeleider: Kiki Hohnen Universiteit van Amsterdam

Aantal woorden literatuuroverzicht: 5322 woorden Aantal woorden abstract: 123 woorden

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 3

De Ontwikkeling van Gender Identiteit Stoornis bij Kinderen 4

De Invloed van Genetische en Omgevingsfactoren op de Ontwikkeling van GIS 6

Predictoren van Aanhoudende Gender Dysforie 7

De Invloed van de Seksuele Oriëntatie op de Ontwikkeling van GIS 13

Conclusies en Discussie 18

Literatuur 20

Verslag verwerking feedback 23

(3)

Abstract

Er zijn kinderen die een gevoel van onbehagen over het eigen geslacht ervaren (gender dysforie). Echter gaan deze gevoelens vaak vanzelf over. In dit literatuuroverzicht is

onderzocht welke factoren aanwijzen of de gevoelens van gender dysforie aanhouden of overgaan. Uit de eerste paragraaf komt naar voren dat genetische factoren hierbij een grote rol spelen. Uit de tweede paragraaf kan worden geconcludeerd dat verschillende psychologische factoren, zoals de mate van cross-gender gedrag, predictoren zijn voor de ontwikkeling van een gender identiteit stoornis (GIS). Uit de laatste paragraaf blijkt dat ook de seksuele oriëntatie van invloed is op de ontwikkeling van GIS. Hoe meer kennis over de predictoren van aanhoudende gender dysforie, hoe eerder de behandelprocedure voor kinderen kan beginnen om lijdensdruk tegen te gaan.

(4)

De Ontwikkeling van Gender Identiteit Stoornis bij Kinderen

31 maart 2014 was National Day of Visibility. Op deze dag durfde het transseksuele model Geena Rocero eindelijk te vertellen dat ze eigenlijk is geboren als jongen. Dit heeft ze jarenlang geheim gehouden uit angst voor de reactie van anderen. Zelf wist ze op jonge leeftijd al dat ze liever een meisje dan een jongetje wilde zijn. Toen ze 19 jaar oud was

onderging ze een geslacht veranderende operatie. Na de operatie verhuisde ze met haar ouders van Thailand naar Amerika zodat ze opnieuw kon beginnen, maar nu als vrouw. Geena hoopt door haar verhaal te delen andere transseksuelen te inspireren en te helpen (“Transgender model”, 2014).

Naast Geena zijn er nog veel meer mensen die lijdensdruk ervaren omdat ze het gevoel hebben van het andere geslacht te zijn. Dit gevoel van onbehagen over iemands biologische geslacht wordt gender dysforie genoemd. Wanneer men ook de daadwerkelijke wens heeft om tot het andere geslacht te behoren, dan spreekt men van een gender identiteit stoornis (GIS) (Wat is genderdysforie?, z.j.). Tegenwoordig is er in Nederland de mogelijkheid om een geslacht veranderende operatie te ondergaan. Echter blijkt dat minder dan een vijfde van de volwassenen in de Nederlandse populatie met gevoelens van gender dysforie ook

daadwerkelijk een operatie wil ondergaan (Kuyper & Wijsen, 2014). Om de lijdensdruk bij mensen in het vervolg te kunnen verminderen is het van belang om al op jonge leeftijd te beginnen met de behandelprocedure. Bovendien is de behandeling makkelijker uit te voeren wanneer dit al op jonge leeftijd plaatsvind. Het is daarom van belang om te onderzoeken wat factoren zijn die bij jonge kinderen al aangeven dat deze kinderen ook op latere leeftijd nog last zullen hebben van gevoelens van gender dysforie.

In de Nederlandse populatie hebben ongeveer 5.7% van de mannen last van gevoelens van gender dysforie. Bij vrouwen is dit percentage iets lager, namelijk 4.0% van de vrouwen heeft last van gevoelens van gender dysforie (Kuyper & Wijsen, 2014). Naast gevoelens van

(5)

gender dysforie in de volwassenheid, komen deze gevoelens veelal ook al voor in de

kindertijd. Zo zijn er zelfs meer kinderen dan volwassen met gevoelens van gender dysforie. De gevoelens van gender dysforie kunnen zich uiten in cross-gender gedrag. Hierbij zullen mannen zich gedragen als vrouwen, en vrouwen zullen zich gedragen als mannen. Bij kinderen uit zich dit bijvoorbeeld in speelgedrag. De prevalentie van dit cross-gender gedrag is onder jongere kinderen hoger dan onder oudere kinderen. De prevalentie van dit cross-gender gedrag neemt dus af met de leeftijd (van Beijsterveld, Hudziak & Boomsma, 2006). Er zijn ook kinderen die zich aanmelden bij een kliniek met gevoelens van gender dysforie. Echter blijkt dat er veel minder kinderen zijn die ook daadwerkelijk doorgaan met de behandeling. Zo wordt verondersteld dat maar bij 20% van de kinderen die zich aanmelden met gevoelens van gender dysforie, deze gevoelens ook aanhouden tot in de volwassenheid (Wallien & Cohen-Kettenis, 2008).

Uit deze voorgaande onderzoeken kan worden geconcludeerd dat gevoelens van gender dysforie in de kindertijd bij veel kinderen afnemen wanneer de kinderen ouder worden. Er zijn een klein aantal kinderen die de gevoelens van gender dysforie blijven ervaren tot in de volwassenheid. Echter is nu nog niet duidelijk wat er nu voor zorgt dat bij sommige kinderen deze gevoelens overgaan terwijl deze gevoelens bij andere kinderen juist aanhouden. In dit literatuuroverzicht wordt daarom onderzocht wat de factoren zijn die aanwijzen dat deze gevoelens spontaan overgaan of dat de gevoelens juist blijven tot in de volwassenheid.

In dit literatuuroverzicht wordt de ontwikkeling van GIS bij kinderen bestudeerd. In de eerste paragraaf wordt onderzocht wat de verhouding is van genetische invloeden tegenover invloeden van de omgeving wat betreft het ontstaan van GIS. In de tweede paragraaf worden verschillende psychologische factoren besproken die aangeven of gender dysforie aanhoudend is of over gaat. De onderzochte factoren zijn afgeleid van de criteria voor de diagnose GIS.

(6)

Voorbeelden van de factoren zijn mate van cross-gender gedrag en mate van gevoel van ongemak met het lichaam. In de laatste paragraaf wordt er dieper ingegaan op de factor seksuele oriëntatie en de invloed hiervan op GIS. Uiteindelijk worden de gevonden resultaten besproken en bediscussieerd.

De Invloed van Genetische en Omgevingsfactoren op de Ontwikkeling van GIS

Bij het ontstaan van een stoornis spelen verschillende factoren een rol. Zo worden genetische factoren beschouwd als invloed op de ontwikkeling van een stoornis. Maar ook invloeden vanuit de omgeving, zoals de rol van ouders in de opvoeding, spelen een rol in de ontwikkeling van een stoornis. De verhouding tussen de genetische factoren en de invloeden vanuit de omgeving verschillen tussen verschillende stoornissen. In deze paragraaf wordt onderzocht wat de verhouding is tussen genetische en psychologische factoren wat betreft de ontwikkeling van GIS.

Veel onderzoek naar genetische invloeden wordt gedaan met behulp van

tweelingonderzoek. Wanneer tweelingen en het cross-gender gedrag dat ze vertonen worden onderzocht, blijkt dat 70% van de variantie in cross-gender gedrag wordt verklaard door genetische invloeden (van Beijsterveld et al., 2006). Bovendien onderzochten van

Beijsterveld et al. (2006) wat de prevalentie van cross-gender gedrag is bij deze tweelingen. Uit de resultaten van dit onderzoek bleek dat de prevalentie van cross-gender gedrag erg laag is en bovendien vermindert wanneer de kinderen ouder worden. Daarnaast werd gevonden dat meisjes vaker cross-gender gedrag vertonen dan jongens. Uit dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat genetische invloeden een grote rol spelen in de ontwikkeling van GIS. Daarnaast spelen invloeden uit de omgeving ook een rol in de ontwikkeling van GIS, echter is deze rol kleiner dan de rol van de genen.

(7)

Cross-gender gedrag is een mogelijk symptoom van GIS, maar niet alle kinderen die cross-gender gedrag vertonen, voldoen ook aan de criteria van GIS. Wanneer tweelingen met de daadwerkelijke diagnose GIS worden onderzocht, blijkt dat 62% van de variantie in GIS verklaard kan worden door genetische invloeden (Coolidge, Thede & Young, 2002). Uit dit onderzoek kwam naar voren dat scores voor de diagnose GIS afnamen wanneer de kinderen ouder werden. Bovendien waren de scores op de diagnose GIS hoger bij de meisjes dan bij de jongens. Dit betekent dat meisjes aan meer symptomen van de diagnose GIS voldoen dan jongens. Uit dit onderzoek kan tevens worden geconcludeerd dat genetische invloeden een grote rol spelen in de ontwikkeling van GIS maar dat ook invloeden uit de omgeving belangrijk zijn.

Uit de voorgaande resultaten blijkt dat er een grote genetische component is die het ontstaan van GIS verklaart. Echter is er ook nog ruimte voor invloeden uit de omgeving wat betreft de ontwikkeling van GIS. Bovendien kan uit deze resultaten worden geconcludeerd dat meer meisjes dan jongens cross-gender gedrag vertonen en ook daadwerkelijk voldoen aan de symptomen van de diagnose GIS. In de volgende paragraaf wordt onderzocht wat de

psychologische factoren zijn die, naast de genetische factoren, invloed hebben op de

ontwikkeling van GIS. Er wordt bestudeerd welke factoren kunnen aanwijzen of voorspellen dat de gevoelens van gender dysforie in de kindertijd over gaan of juist aanhouden.

Bovendien wordt het verschil tussen jongens en meisjes verder onderzocht, aangezien er in de kindertijd maar meisjes dan jongens voldoen aan de symptomen van GIS.

Predictoren van Aanhoudende Gender Dysforie

Uit de vorige paragraaf kon worden geconcludeerd dat genetische factoren een grote rol spelen bij de ontwikkeling van GIS. Daarentegen spelen invloeden uit de omgeving ook een rol bij de ontwikkeling. In deze paragraaf wordt onderzocht welke factoren kunnen

(8)

aanwijzen of voorspellen dat de gevoelens van gender dysforie in de kindertijd over gaan of juist aanhouden. Bovendien wordt onderzocht of deze invloeden uit de omgeving de eerder gevonden verschillen tussen jongens en meisjes kunnen verklaren.

Een symptoom van GIS is het uitvoeren van cross-gender gedrag. Een voorbeeld van cross-gender gedrag bij kinderen is het speelgedrag. Er is een verschil in dit speelgedrag tussen kinderen met de diagnose GIS en kinderen zonder deze diagnose (Fridell, Owen-Anderson, Johnson, Bradley & Zucker, 2006). Fridell et al. (2006) onderzochten zowel de verschillen in voorkeuren voor speelkameraden als voor speelstijlen tussen kinderen met en zonder de diagnose GIS. Er werd gevonden dat gender-kinderen vaker iemand van de andere sekse als speelkameraad kozen dan de controle kinderen. Bovendien werd gevonden dat meisjes vaker voor een speelkameraad van de andere sekse kozen dan jongens. Ook werden verschillen in verschillende speelstijlen bestudeerd. Zo werd gevonden dat gender-kinderen meer kans hadden op het kiezen van speelgoed of spelletjes die typerend zijn voor de andere sekse dan de controle kinderen in het onderzoek. Ook hier werd gevonden dat meisjes vaker kozen voor speelgoed of spelletjes die typerend zijn voor de andere sekse dan jongens. Uit dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat er een verschil is in speelgedrag tussen kinderen met en zonder de diagnose GIS. Kinderen met de diagnose hebben zowel een grotere kans op het kiezen van een speelkameraad van de andere sekse als op het kiezen van speelgoed en spelletjes die typerend zijn voor de andere sekse dan kinderen zonder de diagnose GIS. Het verschil in speelgedrag tussen kinderen met en zonder de diagnose GIS is een voorspeller voor de ontwikkeling van deze stoornis. Bovendien wordt ook hier gevonden dat meisjes meer cross-gender gedrag, in dit geval cross-gender speelgedrag, vertonen dan jongens.

Naast cross-gender speelgedrag zijn er nog meer predictoren die aanwijzen of gevoelens van gender dysforie aanhouden of over gaan. Voorbeelden van predictoren voor aanhoudende gender dysforie zijn een hoge intensiteit van de gevoelens van gender dysforie

(9)

in de kindertijd, een grote mate van gevoel van ongemak met het lichaam en een

homoseksuele oriëntatie (Steensma, Biemond, de Boer & Cohen-Kettenis, 2011). Steensma et al. (2011) onderzochten in een follow-up studie 25 volwassenen die zich in de kindertijd hadden aangemeld bij de kliniek met gevoelens van gender dysforie. Bij 14 van de 25 volwassenen was sprake van aanhoudende gender dysforie. Er is bestudeerd wat het

omslagpunt was voor de kinderen waarop de gevoelens van gender dysforie geleidelijk aan over gingen of juist verergerden. De deelnemers gaven aan dat de start van de puberteit en de overgang naar een nieuwe school een belangrijk omslagpunt was. De sociale omgeving veranderde waarbij de sociale afstand tussen jongens en meisjes ook groter werd. De

aanhouders bleven bij de gender variante voorkeuren, zoals vrienden van het andere geslacht, en ervoeren hierdoor meer ongemak met hun sociale rol. Daartegenover kregen de kinderen met uiteindelijk afgenomen gender dysforie meer vrienden van hetzelfde geslacht en ook meer interesses passende bij hun gender rol. Ook was er in deze periode sprake van veranderende fysieke kenmerken van het lichaam. De kinderen met aanhoudende gender dysforie beschouwden deze veranderingen als erg ongemakkelijk en stressvol en maakten zich zorgen over de toekomst. Ze trokken zich sociaal terug en waren erg onzeker. Door de fysieke veranderingen werd de wens voor het veranderen van het lichaam bij deze kinderen ook groter. Daartegenover beschouwden de kinderen met uiteindelijk afgenomen gender dysforie deze lichamelijke veranderingen niet als stressvol, maar juist als plezierig. De meisjes kregen de wens om meer vrouwelijk te zijn en de jongens ontdekten de positieve kenmerken van een mannenlichaam. Als laatste was de eerste verliefdheid in deze periode ook een belangrijk omslagpunt. De kinderen met aanhoudende gender dysforie beschouwden hun veelal

homoseksuele oriëntatie als bevestiging voor hun cross-gender identificatie, omdat ze in feite voelden dat ze eigenlijk gevoelens hadden voor iemand van het andere geslacht en dus een heteroseksuele oriëntatie hadden in plaats van een homoseksuele oriëntatie. Daartegenover

(10)

hadden de kinderen met uiteindelijk afgenomen gender dysforie geen twijfels over hun gender identificatie ondanks het geslacht waar ze op vielen. Bij deze kinderen was zowel sprake van een homoseksuele als een heteroseksuele oriëntatie, hoewel een heteroseksuele oriëntatie het meest voorkomend was. Wanneer de deelnemers werd gevraagd wat de reden voor

aanmelding was bij de kliniek gaven de aanhouders aan een discrepantie te ervaren tussen hun lichaam en de ervaren gender identiteit. Bovendien hadden ze de wens om van lichaam te veranderen. De deelnemers zonder uiteindelijke diagnose GIS in de volwassenheid gaven aan in de kindertijd geen afgunst te voelen voor hun lichaam maar daarentegen graag van het andere geslacht te willen zijn om zo de gender rol van dat geslacht te kunnen vervullen. De gevoelens van gender dysforie waren in de kindertijd erger bij de kinderen met uiteindelijk aanhoudende gender dysforie dan bij de kinderen bij wie de gevoelens uiteindelijk zullen verminderen of weggaan. Uit deze resultaten kan worden geconcludeerd dat de periode van de puberteit en de overgang naar een andere school een belangrijk omslagpunt is wat betreft de ervaring van gevoelens van gender dysforie. Predictoren van aanhoudende gender dysforie zijn de intensiteit van de gevoelens van gender dysforie, het gevoel van ongemak met het lichaam en de seksuele oriëntatie. Kinderen hebben een grotere kans op aanhoudende

gevoelens van gender dysforie wanneer deze gevoelens in de kindertijd al een hoge intensiteit hebben, wanneer de kinderen gevoelens van ongemak voor het lichaam ervaren en wanneer ze een homoseksuele oriëntatie hebben. Er werden geen verschillen tussen jongens en meisjes gevonden in dit onderzoek.

Het onderzoek van Steensma, McGuire, Kreukels, Beekman en Cohen-Kettenis (2013) ondersteunt de voorgaande resultaten. Ook uit dit follow-up onderzoek kon worden

geconcludeerd dat de deelnemers met aanhoudende gender dysforie een hogere intensiteit van de gevoelens van gender dysforie ervoeren in de kindertijd in vergelijking met de deelnemers zonder diagnose van GIS in de volwassenheid. Daarnaast ervoeren de deelnemers met

(11)

aanhoudende gender dysforie meer ongemak met hun lichaam dan de deelnemers zonder uiteindelijke diagnose. Ook was er bij de deelnemers met aanhoudende gender dysforie vaker sprake van een homoseksuele oriëntatie. Bij de deelnemers zonder uiteindelijke diagnose was voornamelijk sprake van een heteroseksuele oriëntatie. Bovendien werd ook in dit onderzoek gevonden dat de periode van sociale rol transitie van invloed was op de verandering van de gevoelens van gender dysforie. In dit onderzoek werd tevens gevonden dat meisjes een grotere kans hadden op aanhoudende gender dysforie dan jongens. Ook was de leeftijd van aanmelding bij de kliniek van invloed op de verandering van de gevoelens van gender

dysforie. Zo hadden de kinderen die zich op een latere leeftijd aanmeldden bij de kliniek, een grotere kans op aanhoudende gender dysforie dan kinderen die zich op een jongere leeftijd aanmeldden. Uit deze resultaten kan worden geconcludeerd dat, naast de intensiteit van de gevoelens van gender dysforie in de kindertijd, het gevoel van ongemak met het lichaam en de seksuele oriëntatie, de leeftijd van aanmelding en het geslacht van de kinderen een predictor is voor aanhoudende gender dysforie. Zo hebben kinderen meer kans op

aanhoudende gender dysforie wanneer ze zijn geboren als meisje, wanneer ze zich op een latere leeftijd in de kindertijd aanmelden bij de kliniek voor behandeling, wanneer de

kinderen veel ongemak met hun lichaam ervaren, wanneer de gevoelens van gender dysforie al een hoge intensiteit hebben in de kindertijd en wanneer er sprake is van een homoseksuele oriëntatie. Uit dit onderzoek komt naar voren dat meisjes een grotere kans hebben op

aanhoudende gender dysforie dan jongens.

Dat gevoelens van ongemak met het lichaam en seksuele oriëntatie predictoren zijn voor aanhoudende gender dysforie blijkt tevens uit het onderzoek van Wallien en Cohen-Kettenis (2008). Ook uit de resultaten van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat kinderen een grotere kans op aanhoudende gevoelens van gender dysforie hebben wanneer ze veel ongemak en ontevredenheid met hun lichaam ervaren en wanneer er sprake is van een

(12)

homoseksuele oriëntatie. Bovendien werd gevonden dat de kinderen met aanhoudende gender dysforie meer cross-gender identificatie en cross-gender gedrag lieten zien in de kindertijd dan de kinderen die later verminderde gevoelens van gender dysforie hadden. Ook ervoeren de kinderen met aanhoudende gender dysforie een hogere intensiteit van gender dysforie in de kindertijd dan de kinderen met afgenomen gender dysforie. Uit dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat een hoge mate van gevoel van ongemak met het lichaam, seksuele oriëntatie, cross-gender gedrag en intensiteit van gender dysforie predictoren zijn van aanhoudende gender dysforie. Zo hebben kinderen een grotere kans op aanhoudende gender dysforie wanneer ze veel ongemak en ontevredenheid met hun lichaam ervaren, wanneer er sprake is van een homoseksuele oriëntatie, wanneer ze veel cross-gender identificatie en cross-gender gedrag in de kindertijd laten zien en wanneer ze al een hoge intensiteit van gevoelens van gender dysforie in de kindertijd ervaren.

Uit deze paragraaf kan worden geconcludeerd dat er meerdere predictoren voor aanhoudende gender dysforie zijn aan te wijzen. Zo zijn geslacht, leeftijd van aanmelding bij de kliniek, mate van cross-gender gedrag en cross-gender identificatie in de kindertijd, het gevoel van ongemak met het lichaam, de intensiteit van de gevoelens van gender dysforie in de kindertijd en de seksuele oriëntatie voorspellers of gender dysforie aanhoudend is of afneemt. Kinderen hebben een grotere kans op aanhoudende gender dysforie wanneer ze geboren zijn als meisje, zich op een latere leeftijd aanmelden bij de kliniek voor behandeling, veel cross-gender gedrag en cross-gender identificatie laten zien in de kindertijd, een hoge mate van gevoelens van ongemak met het lichaam ervaren, er een hoge intensiteit van gevoelens van gender dysforie in de kindertijd is en wanneer er sprake is van een

homoseksuele oriëntatie. De seksuele oriëntatie is van invloed op de ontwikkeling van GIS bij kinderen en een homoseksuele oriëntatie is een predictor voor aanhoudende gevoelens van gender dysforie. Echter waren er ook veel jongens met afgenomen gender dysforie met een

(13)

homoseksuele oriëntatie (Wallien & Cohen-Kettenis, 2008). Wallien en Cohen-Kettenis (2008) vonden in hun onderzoek dat ongeveer de helft van de mannen met afgenomen gender dysforie een homoseksuele oriëntatie had. Dit was niet het geval bij de meisjes, waarbij het grootste deel van de meisjes met afgenomen gender dysforie een heteroseksuele oriëntatie had. Het lijkt er op dat er een verschil is tussen jongens en meisjes wat betreft seksuele oriëntatie als predictor voor aanhoudende gender dysforie. In de volgende paragraaf wordt er daarom dieper ingegaan op de factor seksuele oriëntatie en de invloed hiervan op de

ontwikkeling van GIS.

De Invloed van de Seksuele Oriëntatie op de Ontwikkeling van GIS

Uit de vorige paragraaf kwam naar voren dat seksuele oriëntatie van invloed is op de ontwikkeling van GIS bij kinderen. Zo hebben kinderen met een homoseksuele oriëntatie een grotere kans op aanhoudende gevoelens van gender dysforie in vergelijking met kinderen met een heteroseksuele oriëntatie. Echter blijkt dat dit meer het geval is voor meisjes dan voor jongens. In deze paragraaf wordt er dieper ingegaan op de factor seksuele oriëntatie en de invloed hiervan op de ontwikkeling van GIS.

Seksuele oriëntatie blijkt een voorspeller te zijn voor GIS onder adolescente meisjes (Drummond, Bradley, Peterson-Badali & Zucker, 2008). In dit onderzoek werd een groep adolescente meisjes gevraagd naar hun gender identiteit en seksuele oriëntatie. Deze meisjes hebben zich in het verleden aangemeld bij een kliniek voor behandeling van gevoelens van gender dysforie. Echter blijkt maar 12% van deze meisjes de gevoelens van gender dysforie ook in de adolescentie nog te ervaren. Bij de overige meisjes zijn de gevoelens afgenomen of zelfs helemaal verdwenen. De meisjes met de gevoelens van gender dysforie gaven aan in de kindertijd meer cross-gender gedrag te vertonen dan de meisjes zonder gender dysforie. Bovendien werd gevonden dat een homoseksuele oriëntatie vaker voorkwam bij vrouwen met

(14)

gevoelens van gender dysforie dan bij de vrouwen zonder gender dysforie, die daarentegen vaker aangaven een heteroseksuele oriëntatie te hebben. Uit dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat zowel cross-gender gedrag als seksuele oriëntatie een voorspeller is voor aanhoudende gevoelens van gender dysforie bij meisjes. Meisjes met een homoseksuele oriëntatie hebben een grotere kans op aanhoudende gender dysforie dan meisjes met een heteroseksuele oriëntatie. Seksuele oriëntatie is dus van invloed op de ontwikkeling van GIS bij meisjes.

In het vorige onderzoek zijn alleen meisjes met GIS onderzocht. Vanwege de eerder gevonden verschillen tussen jongens en meisjes is het ook van belang om onderzoek te bestuderen naar jongens. Seksuele oriëntatie blijkt ook van invloed te zijn op de ontwikkeling van GIS bij jongens (Singh, 2012). In het onderzoek van Singh (2012) werd, net als in het onderzoek van Drummond et al. (2008), gevonden dat er bij 12% van de jongens, die zich bij de kliniek aanmeldden voor behandeling, sprake was van aanhoudende gevoelens van gender dysforie. Deze jongens gaven aan in de kindertijd meer cross-gender gedrag te vertonen dan jongens zonder gender dysforie. Zoals blijkt uit de vorige paragraaf, wordt ook in dit

onderzoek gevonden dat de ernst van het cross-gender gedrag als voorspeller voor

aanhoudende gevoelens van gender dysforie kan worden gezien. Hoe vaker het cross-gender gedrag voorkwam en hoe erger het cross-gender gedrag was, hoe groter de kans op gevoelens van gender dysforie in de volwassenheid. Bovendien werd gevonden dat de jongens met aanhoudende gender dysforie vaker een homoseksuele oriëntatie hebben dan een

heteroseksuele oriëntatie in vergelijking met jongens zonder aanhoudende gender dysforie. Echter werd ook gevonden dat er bij veel jongens met een homoseksuele oriëntatie sprake was van afgenomen gevoelens van gender dysforie. Uit dit onderzoek kan worden

geconcludeerd dat zowel cross-gender gedrag als seksuele oriëntatie voorspellers zijn voor aanhoudende gender dysforie bij jongens. Ook jongens met een homoseksuele oriëntatie

(15)

hebben, net als meisjes, een grotere kans op aanhoudende gender dysforie dan jongens met een heteroseksuele oriëntatie. Andersom blijkt alleen niet dat jongens met afgenomen gender dysforie een grotere kans hebben op een heteroseksuele oriëntatie. De verdeling

homoseksueel en heteroseksueel is bij de jongens met afgenomen gender dysforie ongeveer gelijk.

Seksuele oriëntatie is zowel bij jongens als bij meisjes van invloed op de ontwikkeling van GIS. Zo blijkt ook uit onderzoek van Zucker et al. (2012). Zucker et al. (2012) vonden in hun onderzoek dat zowel mannelijke als vrouwelijke adolescente GIS patiënten met een homoseksuele oriëntatie meer gender gedrag vertoonden in de kindertijd, meer cross-gender gedrag tegenwoordig laten zien en daarnaast ook meer cross-gender dysforie voelen dan GIS patiënten met een heteroseksuele oriëntatie. Daarnaast werden in dit onderzoek ook

travestieten, allemaal mannen, bestudeerd. Mannelijke GIS patiënten met een heteroseksuele oriëntatie lieten meer indicatoren voor travestie zien dan mannelijke GIS patiënten met een homoseksuele oriëntatie. De GIS patiënten vertoonden meer cross-gender gedrag en hadden meer gevoelens van gender dysforie dan de adolescenten met travestie. De adolescenten met travestie en de heteroseksuele GIS mannen rapporteerden evenveel gedrag behorende tot travestie. Uit dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat zowel mannelijke als vrouwelijke GIS patiënten vaker een homoseksuele dan een heteroseksuele oriëntatie hebben. Daarentegen werd gevonden dat GIS mannen met een heteroseksuele oriëntatie evenveel kans hebben op gedrag behorende tot travestie als adolescenten met travestie en hier meer kans op hebben dan GIS mannen met een homoseksuele oriëntatie. Bovendien vertoonden heteroseksuele GIS mannen minder cross-gender gedrag en hadden ze minder gevoelens van gender dysforie dan de homoseksuele GIS mannen.

In de voorgaande onderzoeken zijn mannen en vrouwen met GIS bestudeerd. Gender variantie komt echter ook bij kinderen voor zonder diagnose van GIS. Het is bekend dat in de

(16)

algehele populatie minder homoseksualiteit voorkomt dan in de populatie van patiënten met GIS (Kuyper & Wijsen, 2014). Het is mogelijk dat homoseksualiteit een samenhang vertoont met GIS, maar niet met gender variantie in het algemeen. Er blijkt echter wel een samenhang te zijn tussen gender variantie in de kindertijd in de algehele populatie en een homoseksuele oriëntatie (Steensma, van der Ende, Verhulst & Cohen-Kettenis, 2013). Steensma et al. (2013) vonden in hun onderzoek dat ongeveer 5.8% van de kinderen in de algehele populatie gender variantie vertoonden. Gender variantie is een lichtere vorm van gender dysforie. Zoals eerder gevonden in de tweede paragraaf, kwam ook in dit onderzoek naar voren dat er meer jongere dan oudere kinderen en meer meisjes dan jongens gender variantie laten zien. Bovendien werd gevonden dat er hogere percentages waren van deelnemers, zowel mannen als vrouwen, met een homoseksuele oriëntatie in de groep van kinderen met gender variantie dan in de groep van kinderen zonder gender variantie in de kindertijd. 3.6% van de deelnemers gaf aan nog steeds gender discomfort te voelen in de volwassenheid. De aanwezigheid van gender variantie in de kindertijd is significant geassocieerd met de rapportage van een homoseksuele oriëntatie in de volwassenheid voor zowel mannen als vrouwen. Echter geeft 85% van de deelnemers met gender variantie in de kindertijd aan een heteroseksuele oriëntatie te hebben in de volwassenheid. Uit dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat gender variantie in de kindertijd en een homoseksuele oriëntatie in de volwassenheid ook in de algehele populatie geassocieerd zijn, maar dat deze associatie een stuk zwakker is dan in de klinisch relevante groepen.

Het lijkt zo te zijn dat hoe meer gender variantie er is in de kindertijd, hoe sterker de associatie is met een homoseksuele oriëntatie in de volwassenheid. Deze mogelijkheid sluit aan bij het onderzoek naar seksuele oriëntatie en de leeftijd van oorsprong van gevoelens van gender dysforie. Uit dergelijk onderzoek blijkt dat hoe eerder gender dysforie ontstaat, hoe groter de kans is op een homoseksuele ontwikkeling (Nieder et al., 2010). Nieder et al. (2010)

(17)

vonden in hun onderzoek dat vrouwen vaker een vroege start hebben van gevoelens van gender dysforie en ook al eerder bij de kliniek komen dan mannen. Met een vroege start wordt in dit onderzoek bedoeld dat men voor de puberteit al gevoelens had van gender dysforie. Mannen hadden een gelijke verdeling wat betreft een vroege of een late start van gender dysforie. Bovendien werd gevonden dat de vrouwen met een vroege start vaker aangaven een homoseksuele oriëntatie te hebben. Bij de mannen waren de resultaten daarentegen nogal wisselend. Zo gaven de mannen in zelfrapportage vaker aan een

homoseksuele oriëntatie te hebben, terwijl de clinici de mannen na een uitgebreid interview meer als heteroseksueel beoordeelden. Echter kan wel geconcludeerd worden dat de mannen met gender dysforie zowel een homoseksuele als een heteroseksuele oriëntatie hebben, waar de vrouwen voornamelijk een homoseksuele oriëntatie laten zien. Er lijkt dus een verband te bestaan tussen de leeftijd van oorsprong van gender dysforie en de seksuele ontwikkeling. Zo kan uit dit onderzoek geconcludeerd worden dat vrouwen vaker een vroege start hebben wat betreft de ontwikkeling van gevoelens van gender dysforie en bovendien vaker een

homoseksuele dan een heteroseksuele oriëntatie hebben. De mannen hebben vaker een latere oorsprong van de gevoelens van gender dysforie. Bovendien was de verhouding tussen homo- en heteroseksualiteit bij deze mannen redelijk gelijk verdeeld.

Uit deze paragraaf kan worden geconcludeerd dat seksuele oriëntatie een invloed heeft op de ontwikkeling van GIS bij kinderen. De leeftijd van oorsprong en de ernst van de gender variantie in de kindertijd spelen hierbij ook een grote rol. Zo is er een grotere kans op een homoseksuele oriëntatie wanneer kinderen veel gender variantie in de kindertijd laten zien. Ook is er een grotere kans op homoseksualiteit wanneer de oorsprong van de gevoelens van gender dysforie al op jonge leeftijd, voor de puberteit, plaatsvind. Vrouwen vertoonden meer gender variant gedrag in de kindertijd en hadden ook vaker een vroegere oorsprong van de gevoelens van gender dysforie dan mannen. Vrouwen met gender dysforie lieten ook vaker

(18)

een homoseksuele oriëntatie zien, waarbij de verhouding homo- en heteroseksualiteit bij mannen met gender dysforie grotendeels gelijk verdeeld was. Er zijn zowel homoseksuele als heteroseksuele mannen met gevoelens van gender dysforie.

Conclusies en Discussie

Uit dit literatuuroverzicht kan worden geconcludeerd dat er verschillende factoren zijn die een rol spelen bij de ontwikkeling van GIS bij kinderen. Zo blijkt uit de eerste paragraaf dat een groot deel van de variantie kan worden verklaard door genetische factoren. Uit de tweede paragraaf kan worden geconcludeerd dat er ook psychologische factoren zijn die een rol spelen bij de ontwikkeling van GIS bij kinderen. Zo zijn er verschillende predictoren die aanwijzen of gevoelens van gender dysforie aanhouden of afnemen en uiteindelijk zelfs overgaan. Bij veel kinderen die cross-gender gedrag vertonen in de kindertijd gaan gevoelens van gender dysforie over in de periode van de puberteit en de overgang naar een nieuwe school. Zo zijn geslacht, leeftijd van aanmelding bij de kliniek, mate van cross-gender gedrag en cross-gender identificatie in de kindertijd, het gevoel van ongemak met het lichaam, de intensiteit van de gevoelens van gender dysforie in de kindertijd en de seksuele oriëntatie voorspellers of gender dysforie aanhoudend is of afneemt. Kinderen hebben een grotere kans op aanhoudende gender dysforie wanneer ze geboren zijn als meisje, zich op een oudere leeftijd aanmelden bij de kliniek voor behandeling, veel cross-gender gedrag en cross-gender identificatie laten zien in de kindertijd, een hoge mate van gevoelens van ongemak met het lichaam ervaren, er een hoge intensiteit van gevoelens van gender dysforie is en wanneer er sprake is van een homoseksuele oriëntatie. Uit de derde paragraaf kan worden geconcludeerd dat er verschillen zijn tussen mannen en vrouwen wat betreft de predictor seksuele oriëntatie. Zo blijkt dat vrouwen vaker een vroege start hebben wat betreft de oorsprong van gevoelens van gender dysforie en vertonen ze meer gender variant gedrag in de kindertijd dan mannen.

(19)

Vrouwen met gevoelens van gender dysforie hebben ook vaker een homoseksuele dan een heteroseksuele oriëntatie. Bij mannen met gender dysforie is de verhouding homo- en

heteroseksualiteit grotendeels gelijk verdeeld. Er zijn zowel homoseksuele als heteroseksuele mannen met gevoelens van gender dysforie.

Uit het onderzoek van Kuyper en Wijsen (2014) blijkt dat er in de Nederlandse populatie meer mannen dan vrouwen zijn met GIS. Echter blijkt uit dit literatuuroverzicht dat geboren zijn als meisje een predictor is voor aanhoudende gevoelens van gender dysforie. Ook blijkt dat meisjes vaker een vroegere oorsprong hebben wat betreft de gevoelens van gender dysforie dan jongens. Het zou kunnen zijn dat een groot deel van de mannen pas op een latere leeftijd gender dysforie ontwikkelt. Het is in de maatschappij voor meisjes meer sociaal geaccepteerd om met jongens speelgoed te spelen dan dat jongens met meisjes

speelgoed spelen. Een alternatieve verklaring voor de gevonden resultaten zou kunnen zijn dat ouders van jongens aan de ene kant eerder aan de bel trekken wanneer hun zoon gender

variant gedrag laat zien, omdat het als iets onnatuurlijks wordt gezien. Hierbij trekken ouders al aan de bel terwijl de gevoelens van gender dysforie erg klein zijn bij de jongens. Echter kan het ook juist zo zijn dat ouders van jongens, die gender variant gedrag vertonen, dit juist proberen te verbergen voor de sociale omgeving. Hierdoor komen de mannen pas op latere leeftijd bij de kliniek omdat ze als jongens werden tegengehouden. Vervolgonderzoek zou mannen, die pas op latere leeftijd bij de kliniek komen, kunnen ondervragen over de oorsprong van de gevoelens van gender dysforie en de reden dat ze op dit moment bij de kliniek komen voor een mogelijke behandeling en niet eerder.

Uit het onderzoek van Nieder et al. (2010) blijkt dat er een verschil was tussen de zelfrapportage van de mannen wat betreft hun seksualiteit en het oordeel van de clinicus over de seksualiteit van de man, dat werd gegeven na een interview. De clinici beoordeelden de mannen na een uitgebreid interview minder vaak als homoseksueel dan de mannen in de

(20)

zelfrapportage deden. Het zou kunnen zijn dat de mannen het lastig vinden om eerlijk te zijn over hun seksualiteit wanneer dit hun rechtstreeks wordt gevraagd. Hierdoor zouden ze op een vragenlijst makkelijker durven te antwoorden dan tijdens een interview. Echter blijkt uit dit onderzoek dat de verhoudingen tussen homo- en heteroseksuelen bij de mannen, ondanks de verschillen tussen de zelfrapportage en het klinische oordeel, alsnog grotendeels gelijk verdeeld zijn. In vervolgonderzoek zou men hiermee rekening kunnen houden door meer gebruik te maken van vragenlijsten dan van interviews, of een combinatie van beiden. Men zou ook na kunnen gaan of er niet sociaal wenselijk geantwoord wordt op de vragen door bijvoorbeeld gebruik te maken van een vragenlijst zoals de M-C SDS (Marlowe-Crowe Social Desirability Scale), zoals ook gebruikt in het onderzoek van Drummond et al. (2008).

In dit literatuuroverzicht is naar voren gekomen dat er verschillende predictoren zijn die aanwijzen of gevoelens van gender dysforie uit de kindertijd aanhouden of verminderen en uiteindelijk zelfs overgaan in de volwassenheid. Door tijdens de diagnostiek fase rekening te houden met deze predictoren zouden kinderen met aanhoudende gevoelens van gender dysforie eerder kunnen beginnen met de behandelprocedure. Hierdoor kan de lijdensdruk van deze kinderen al op een vroege leeftijd worden weggenomen. Deze kinderen kunnen dan later, net als Geena Rocera, een voorbeeld zijn voor anderen.

Literatuur

van Beijsterveld, C. E. M., Hudziak, J. J. & Boomsma, D. I. (2006). Genetic and Environmental Influences on Cross-Gender Behavior and Relation to Behavior Problems: A Study of Dutch Twins at Ages 7 and 10 Years. Archives of Sexual

Behavior, 35, 647-658.

Coolidge, F. L., Thede, L. L. & Young, S. E. (2002). The Heritability of Gender Identity

(21)

Disorder in a Child and Adolescent Twin Sample. Behavior Genetics, 32, 251-257.

Drummond, K. D., Bradley, S. J., Peterson-Badali, M. & Zucker, K. J. (2008). A Follow-Up Study of Girls With Gender Identity Disorder. Developmental Psychology, 44, 34-45.

Fridell, S. R., Owen-Anderson, A., Johnson, L. L., Bradley, S. J. & Zucker, K. J. (2006). The Playmate and Play Style Preferences Structured Interview: A Comparison of Children with Gender Identity Disorder and Controls. Archives of Sexual Behavior, 35, 729- 737.

Kuyper, L. & Wijsen, C. (2014). Gender Identities and Gender Dysphoria in the Netherlands.

Archives of Sexual Behavior, 43, 377-385.

Nieder, T. O., Herff, M., Cerwenka, S., Preuss, W. F., Cohen-Kettenis, P. T., de Cuypere, G., Hebold Haraldsen, I. R. & Richter-Appelt, H. (2010). Age of Onset and Sexual

Orientation in Transsexual Males and Females. Journal of Sexual Medicine, 8, 783-791.

Singh, D. (2012). A follow-up study of boys with gender identity disorder. Doctoral dissertation, University of Toronto.

Steensma, T. D., Biemond, R., de Boer, F. & Cohen-Kettenis, P. T. (2011). Desisting and persisting gender dysphoria after childhood: A qualitative follow-up study. Clinical

Child Psychology and Psychiatry, 16, 499-516.

(22)

Steensma, T. D., van der Ende, J., Verhulst, F. C. & Cohen-Kettenis, P. T. (2013). Gender Variance in Childhood and Sexual Orientation in Adulthood: A Prospective Study.

Journal of Sexual Medicine, 10, 2723-2733.

Steensma, T. D., McGuire, J. K., Kreukels, B. P. C., Beekman, A. J. & Cohen-Kettenis, P. T. (2013). Factors Associated With Desistence and Persistence of Childhood Gender Dysphoria: A Quantitative Follow-Up Study. Journal of the American Academy of

Child and Adolescent Psychiatry, 52, 582-590.

Transgender model komt uit de kast als jongen. (2014, 6 april). Algemeen Dagblad. Opgehaald 22 mei 2014, van

http://www.ad.nl/ad/nl/1003/You/article/detail/3629604/2014/04/06/Transgender-model-komt-uit-de-kast-als-jongen.dhtml

Wallien, M. S. C. & Cohen-Kettenis, P. T. (2008). Psychosexual Outcome of Gender- Dysphoric Children. Journal of the American Academy of Child & Adolescent

Psychiatry, 47, 1413-1423.

Wat is genderdysforie? (z.j.) Opgehaald 20 juni 2014, van

http://www.vumc.nl/afdelingen/zorgcentrum-voor-gender/Genderdysforie/

Zucker, K. J., Bradley, S. J., Owen-Anderson, A., Kibblewhite, S. J., Wood, H., Singh, D. & Choi, K. (2012). Demographics, Behavior Problems, and Psychosexual Characteristics of Adolescents with Gender Identity Disorder or Transvestic Fetishism. Journal of Sex

& Marital Therapy, 38, 151-189.

(23)

Ouderlijke Acceptatie van Cross-gender Gedrag van Kinderen

Iris Hagen

Studentnummer: 10194029 Begeleider: Kiki Hohnen Universiteit van Amsterdam

Aantal woorden onderzoeksvoorstel: 1666 woorden 23

(24)

Korte Samenvatting

Kinderen kunnen cross-gender gedrag uitvoeren, wat betekent dat ze zich gedragen naar de andere sekse. De acceptatie van ouders van dit cross-gender gedrag is verschillend. Zo lijken ouders meer accepterend te zijn over het cross-gender gedrag van meisjes dan van jongens. In dit onderzoek wordt zowel expliciet als impliciet onderzocht wat de ouderlijke acceptatie is van cross-gender gedrag van kinderen. Als toevoeging op de bestaande literatuur wordt in dit onderzoek exploratief de verschillen tussen vaders en moeders en de verschillen tussen ouders met kinderen met gender dysforie en ouders met kinderen zonder gender

dysforie onderzocht. Meer bewustzijn over de onbewuste stereotyperingen die ouders bezitten kan ze doen afnemen.

Ouderlijke Acceptatie van Cross-gender Gedrag van Kinderen

In de Nederlandse populatie hebben ongeveer 5.7% van de mannen en ongeveer 4.0% van de vrouwen gevoelens van onbehagen over het biologische geslacht (Kuyper & Wijsen, 2014). Dit gevoel van het andere geslacht te zijn wordt gender dysforie genoemd. Naast gevoelens van gender dysforie in de volwassenheid, komen deze gevoelens veelal ook voor in de kindertijd. Zo zijn er zelfs meer kinderen dan volwassenen met gevoelens van gender dysforie. De gevoelens van gender dysforie kunnen zich uiten in cross-gender gedrag. Hierbij zullen mannen zich gedragen als vrouwen, en vrouwen zullen zich gedragen als mannen. Bij kinderen uit zich dit bijvoorbeeld in speelgedrag. In veel gevallen gaan de gevoelens van gender dysforie in de kindertijd vanzelf over. Bij een kleine groep zijn de gevoelens aanhoudend en is er sprake van een gender identiteitsstoornis (GIS).

Hoewel er in de volwassenheid meer mannen dan vrouwen zijn met GIS, blijkt dat geboren zijn als meisje een predictor is voor aanhoudende gevoelens van gender dysforie (Steensma, McGuire, Kreukels, Beekman & Cohen-Kettenis, 2013). Het zou kunnen zijn dat

(25)

jongens pas op latere leeftijd de gevoelens van gender dysforie ontwikkelen, of dat ze door de omgeving tegen gehouden worden om met hun gevoelens naar de kliniek te stappen. Zo blijkt dat ouders jongens met gender gedrag negatiever beoordelen dan meisjes met cross-gender gedrag (Sandnabba & Ahlberg, 1999). Ook blijkt dat ouders cross-cross-gender gedrag bij meisjes grotendeels goedkeuren, terwijl dit bij jongens veel complexer is (Kane, 2006). Zo wordt cross-gender gedrag wat in het teken staat van verzorging en empathie bij jongens gestimuleerd, maar daar staat tegenover dat typerende mannelijke kenmerken die in het teken staan van leiderschap ook worden bevorderd door de ouders. Dit is vooral het geval bij heteroseksuele vaders en dit is minder het geval bij heteroseksuele moeders en homoseksuele ouders.

Ouders zijn meer accepterend wat betreft cross-gender gedrag bij meisjes dan bij jongens. Een typerende uitdrukking van cross-gender gedrag bij kinderen is speelgedrag. Zo kiezen kinderen met de diagnose GIS eerder voor een speelkameraad van de andere sekse dan kinderen zonder de diagnose GIS, die eerder een speelkameraad kiezen van de eigen sekse. Bovendien kiezen kinderen met de diagnose GIS eerder voor speelgoed wat typerend is voor de andere sekse dan kinderen zonder de diagnose GIS, die vaker kiezen voor speelgoed wat typerend is voor de eigen sekse (Fridell, Owen-Anderson, Johnson, Bradley & Zucker, 2006). Het is in de maatschappij voor meisjes meer sociaal geaccepteerd om met jongens speelgoed te spelen dan dat jongens met meisjes speelgoed spelen. Ook ouders dragen hieraan bij. Wanneer ouders met jongens spelen, wordt er voornamelijk met typerend jongens speelgoed gespeeld. Wanneer er daarentegen met meisjes wordt gespeeld, wordt er wisselend met

meisjes en met sekseneutraal speelgoed gespeeld (Wood, Desmarais & Gugula, 2002). Ouders gaven wel aan tegen algemene stereotyperingen te zijn. De kinderen dachten daar anders over. Zo verwachten kinderen dat hun ouders meer accepterend zullen zijn wanneer ze kiezen voor speelgoed dat typerend is voor de sekse dan wanneer de kinderen kiezen voor speelgoed wat

(26)

typerend is voor de andere sekse (Freeman, 2007). Het lijkt erop dat ouders onbewust bepaalde stereotyperingen overdragen aan de kinderen en dat er een verschil is tussen de expliciete en de impliciete stereotyperingen van de ouders. Meer bewustzijn over deze stereotyperingen kan ze doen afnemen.

Uit de literatuur komt naar voren dat de ouderlijke acceptatie van cross-gender gedrag bij meisjes groter is dan bij jongens. In dit onderzoek wordt onderzocht wat de sociale

acceptatie is van ouders naar kinderen die cross-gender gedrag vertonen. Verwacht wordt dat ouders meer accepterend zijn wat betreft cross-gender gedrag bij meisjes dan bij jongens. Echter lijkt het zo te zijn dat ouders onbewust bepaalde stereotyperingen overdragen aan de kinderen. In dit onderzoek wordt daarom zowel de expliciete als de impliciete

stereotyperingen van ouders onderzocht. Verwacht wordt dat de impliciete stereotyperingen sterker zijn dan de expliciete stereotyperingen. Er is echter nog niet onderzocht of er verschil is tussen vaders en moeders wat betreft de acceptatie. In dit onderzoek wordt op exploratieve wijze onderzocht of er verschil is tussen de acceptatie van vaders en van moeders van de kinderen. Het zou kunnen zijn dat de vader of moeder meer accepterend is dan de ander. Uit de voorgaande literatuur blijkt dat voornamelijk ouders zijn onderzocht die zelf geen kinderen hebben die cross-gender gedrag vertonen. Het zou kunnen zijn dat ouders met kinderen die cross-gender gedrag vertonen anders tegen cross-gender gedrag aankijken dan ouders met kinderen die geen of weinig cross-gender gedrag vertonen. In dit onderzoek wordt op exploratieve wijze onderzocht of er verschil is tussen de acceptatie van ouders met kinderen met gevoelens van gender dysforie en ouders met kinderen die deze gevoelens niet ervaren.

(27)

Methode

Deelnemers

Aan dit onderzoek nemen minimaal 50 gezinnen mee. De gezinnen bestaan uit een vader, een moeder en een kind (jongen of meisje) in de leeftijd van drie tot zes jaar. Er wordt verwacht dat beide ouders deelnemen aan het onderzoek en dat de verhouding jongens/ meisjes bij de kinderen evenredig is. Bij minimaal 25 gezinnen is het kind aangemeld bij de kliniek met gevoelens van gender dysforie. Deze gezinnen worden geworven door de ouders, die bij de kliniek komen, te benaderen voor onderzoek. Bij de andere gezinnen heeft het kind geen gevoelens van gender dysforie. Deze gezinnen worden geworven door het benaderen van kleuter- en basisscholen in Amsterdam. Via deze weg worden de ouders van kinderen in de leeftijd van drie tot zes jaar gevraagd deel te nemen aan dit onderzoek.

Materiaal

In dit onderzoek wordt de expliciete sociale acceptatie van ouders voor kinderen met cross-gender gedrag onderzocht met behulp van de Child Rearing Sex-Role Attitude Scale (CRSRAS, Adapted From Burge, 1981). Deze vragenlijst bestaat uit 28 items die worden beantwoord op een vijfpunts Likert-schaal variërend van 1 (helemaal niet mee eens) tot 5 (helemaal wel mee eens). In deze vragenlijst wordt de attitude en overtuigingen van ouders onderzocht wat betreft gender gerelateerd speelgoed, activiteiten en gedrag.

Vervolgens wordt in dit onderzoek de impliciete sociale acceptatie van ouders voor kinderen met cross-gender gedrag onderzocht met behulp van de Gender-Carrière Impliciete Associatie Test. Dit is een impliciete associatie test waarbij de reactietijd van de ouders wordt gemeten. In deze test worden de woorden familie en carrière wisselend gekoppeld aan man of vrouw. Deze woorden verschijnen in de linker of rechter bovenhoek van het computerscherm. Wanneer er een woord op het computerscherm verschijnt, dient men zo snel mogelijk de

(28)

woorden bij de juiste categorie te plaatsen door op de juiste knop te klikken voor links of rechts. De snelheid van reageren wordt gemeten.

Procedure

Als eerste wordt de expliciete sociale acceptatie van ouders voor kinderen met cross-gender gedrag onderzocht met behulp van de Child Rearing Sex-Role Attitude Scale. Vervolgens wordt als controle voor mogelijke sociaal wenselijke antwoorden op deze

vragenlijst, de impliciete sociale acceptatie van ouders voor kinderen met cross-gender gedrag onderzocht met behulp van de Gender-Carrière Impliciete Associatie Test. Tenslotte krijgen de ouders een debriefing over het onderzoek.

Data-analyse

Als eerste worden de gemiddelden van expliciete sociale acceptatie van ouders berekend op de CRSRAS. Aan de hand van deze gemiddelden word een 2 Sekse (Vader vs. Moeder) x 2 GIS (Ouders wel vs. Ouders zonder) ANOVA uitgevoerd. Ook worden de gemiddelden voor de items over jongens en de items over meisjes berekend. Over deze gemiddelden wordt tevens een 2 Sekse (Vader vs. Moeder) x 2 GIS (Ouders wel vs. Ouders zonder) ANOVA uitgevoerd. Bovendien wordt met behulp van t-tests onderzocht of er verschil is tussen de sociale acceptatie van ouders voor jongens en meisjes.

Vervolgens worden de gemiddelde reactietijden op de Gender-Carrière Impliciete Associatie Test berekend als maat voor de impliciete sociale acceptatie van ouders. Aan de hand van deze gemiddelden wordt tevens een 2 Sekse (Vader vs. Moeder) x 2 GIS (Ouders wel vs. Ouders zonder) ANOVA uitgevoerd.

(29)

Interpretatie mogelijke resultaten

In dit onderzoek wordt onderzocht wat de sociale acceptatie is van ouders voor kinderen die cross-gender gedrag vertonen. Verwacht wordt dat ouders op de expliciete associatie test zullen aangeven minder accepterend te zijn over cross-gender gedrag bij

jongens dan bij meisjes. Bovendien wordt verwacht dat ouders stereotype gedachtes laten zien op de impliciete associatie test. Verwacht wordt dat de associatie tussen man en carrière en vrouw en familie groter is en dus een kleinere reactietijd oproept dan wanneer vrouw aan carrière en man aan familie is gekoppeld. Bovendien wordt hierbij verwacht dat de associatie tussen man en carrière het sterkst is en dat de associatie tussen man en familie het zwakst is. Verwacht wordt dat de associaties tussen vrouw en familie en vrouw en carrière tussen de associaties van de mannen ligt, wat laat zien dat de stereotyperingen voor jongens sterker zijn dan voor meisjes. Verwacht wordt ook dat deze impliciete stereotyperingen sterker zijn dan de expliciete stereotyperingen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat ouders toch vaak onbewust stereotyperingen overdragen aan hun kinderen. Bovendien wordt op exploratieve wijze het verschil tussen vaders en moeders onderzocht. Wanneer er een verschil wordt gevonden kan worden geconcludeerd dat een bepaalde ouder meer accepterend is over cross-gender gedrag bij kinderen dan de ander. Vervolgens wordt het verschil tussen ouders met kinderen met gender dysforie en ouders met kinderen zonder gender dysforie onderzocht. Wanneer er een verschil wordt gevonden kan worden geconcludeerd dat bepaalde ouders meer accepterend zijn over cross-gender gedrag van kinderen dan de andere ouders.

Literatuur

Freeman, N. K. (2007). Preschoolers’ Perceptions of Gender Appropriate Toys and their Parents’ Beliefs About Genderized Behaviors: Miscommunication, Mixed Messages, or Hidden Truths? Early Childhood Education Journal, 34, 357-366.

(30)

Fridell, S. R., Owen-Anderson, A., Johnson, L. L., Bradley, S. J. & Zucker, K. J. (2006). The Playmate and Play Style Preferences Structured Interview: A Comparison of Children with Gender Identity Disorder and Controls. Archives of Sexual Behavior, 35, 729- 737.

Kane, W. E. (2006). “No Way My Boys Are Going to be like That!” Parents’ Responses to Children’s Gender Nonconformity. Gender and Society, 20, 149-176.

Kuyper, L. & Wijsen, C. (2014). Gender Identities and Gender Dysphoria in the Netherlands.

Archives of Sexual Behavior, 43, 377-385.

Sandnabba, N. K., & Ahlberg, C. (1999). Parents’ Attitudes and Expectations About Children’s Cross-Gender Behavior. Sex Roles, 40, 249-263.

Steensma, T. D., McGuire, J. K., Kreukels, B. P. C., Beekman, A. J. & Cohen-Kettenis, P. T. (2013). Factors Associated With Desistence and Persistence of Childhood Gender Dysphoria: A Quantitative Follow-Up Study. Journal of the American Academy of

Child and Adolescent Psychiatry, 52, 582-590.

Wood, E., Desmarais, S., & Gugula, S. (2002). The Impact of Parenting Experience on Gender Stereotyped Toy Play of Children. Sex Roles, 47, 39-49.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Although equal employment opportunity policies ensured the involvement of more women in the labour force, they are still struggling with issues such as balancing

This section consists of eight questions aimed at measuring the perception of respondents on the level of taxpayer service provided by SARS, the impact of information accessed

choice of play to illustrate his argument about the need for gender-specific job names: “Actors and actresses are not interchangeable?. Unless you are putting on a wildly

Volgens het Regeerakkoord zal de Kaderwet Arbeid & Zorg nog dit jaar - eventueel gefaseerd - bij de Tweede Kamer wor- den ingediend en zal het voorstel voor het geelausuleerd

Across different domains, gender stereotypes implicitly impact the expectations we have about the qualities, priorities, and needs of individual men and women, as well as the

Steeds meer organisaties onderschrijven het belang van een inclusieve werkvloer waar ruimte is voor seksuele oriëntatie en gender identiteit.. Maar die is moeilijk te

At present during the classification process a cerebral palsy wheelchair rugby player would portray a high upper extremity point value on the bench test but does not meet the

De vrouw is wel krachtig, in plaats van passief, en heeft macht in plaats dat ze slechts volgzaam is, maar tegelijkertijd wordt er biimen wicca vanuit gegaan