• No results found

Alleen in verhalen kan ik wonen- Een studie naar de Joods Amsterdamse buurt in relatie tot de Joods Amsterdamse identiteit tijdens het interbellum (1919-1940)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Alleen in verhalen kan ik wonen- Een studie naar de Joods Amsterdamse buurt in relatie tot de Joods Amsterdamse identiteit tijdens het interbellum (1919-1940)"

Copied!
53
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)
(3)
(4)

Inhoudsopgave

1. Inleiding

1.1 Toelichting onderwerp en archeologie (5)

1.2 Theoretisch kader (7)

2. Geschiedenis van de Joden in de Amsterdamse Jodenhoek (9)

Interbellum 1919-1940- De Fysieke Joodse buurt

3.1. Historisch overzicht van de buurt (15)

3.2 Het materiële gekoppeld aan de Joods Amsterdamse Identiteit in het interbellum (20)

3.3 De verdwijnende Jodenbuurt (27)

4. De Joods Amsterdamse identiteit in verhalen

4.1 Uit vrijheid in een getto leven: fragmenten van Joods Amsterdamse schrijvers (29)

4.2 Interbellum, Joodse identiteit gekoppeld aan de Jodenbuurt (31)

4.3 Joods Amsterdamse literatuur (33) Conclusie (37)

Nawoord (39)

Afbeeldingen (40) Literatuur (49)

(5)

Alleen in verhalen kan ik wonen- Een studie naar de Joods

Amsterdamse buurt in relatie tot de Joods Amsterdamse identiteit

tijdens het interbellum (1919-1940)

1.

Inleiding

1.1 Toelichting onderwerp en archeologie

Begin twintigste eeuw kwam een nieuw genre op in de Nederlandse literatuur, zogeheten

gettoliteratuur. Romans, journalistieke werken, toneelstukken, gedichten, met als thema de

Joodse buurt van Amsterdam, waar het leven zich in de straten en steegjes rond het

Waterlooplein afspeelde en de woorden door de grachten van Amsterdam de wijk uit vloeiden. De schrijvers waren vrijwel allemaal afkomstig uit de wijk die zij bijna liefkozend ons getto noemden. Ze vergeleken de buurt met alles van een ruggengraat met ribben (Siegfried van Praag 1929) tot een lange koosjere worst (Meyer Sluyser 1957). Verhalen die kleur gaven aan het Amsterdamse interbellum en vorm aan de idee van een Joods Amsterdamse identiteit, het centrale thema in mijn onderzoek.

Aan de Uniwersytet Jagiellonski bestudeerde ik het Joods erfgoed van Galicië (Zuid-Polen), waar Krakau (Kraków) onder valt. In deze stad in het land dat tot de Tweede Wereldoorlog driehonderd jaar lang de belangrijkste diasporaplaats was voor Joden1, is nu vooral leegte. De

zogenaamd Joodse eettentjes in de wijk Kazimierz (naar zichzelf genoemd door Koning Kazimir de derde van Polen in 1335, beschermheer voor Poolse Joden in de stad)2 voelen in een stad

zonder Joodse inwoners oppervlakkig aan. Anders dan in hoofdstad Warschau waar de stedelijke omgeving nieuw is, is Krakau nog grotendeels historisch; het middeleeuwse centrum, wijken uit de Romantiek of buurten uit de jaren ’20 en ’30 van de 20ste eeuw. Huizen in de voormalig

Joodse buurt staan er veelal nog, verkerend in erbarmelijke staat. De in onbruik geraakte

synagogen zijn ingericht als museum, de pleinen zijn leeg. Ik wandelde iedere dag, waardoor het voelde alsof ik langzaam de stad ontrafelde, straten en steegjes waar het Joodse verleden bijna 800 jaar3 plaatsvond. Het leven dat abrupt eindigde in een wijk over de rivier, het Tweede

Wereldoorlog ghetto in Podgórze. Hier hield het leven van veel Joodse inwoners uit Krakau op afschuwelijke wijze op en loste op in het niets. Ik bezocht plaatsen, proberend eer te bewijzen aan de Poolse Joden uit een voorbijgegaan tijdperk door te herinneren. Om zo door te dringen tot het verhaal achter de leegte en na te denken over hoe om te gaan met dit gecompliceerde en gevoelige erfgoed. Was de buurt nog steeds ‘Joods’en wat had de buurt betekend voor de identiteit van de Joden die er voor de oorlog woonden?

Met dergelijke vragen in het achterhoofd, besloot ik me terug op de Universiteit van Amsterdam te richten op het Joods erfgoed van Amsterdam, een stad eveneens geassocieerd met Jodendom. Net als Krakau decennia na de oorlog nog haar Joodse buurt tonend, als Joods cultureel erfgoed. Tot het Joods cultureel kwartier behoren de Portugese Synagoge, het Joods Historisch Museum, de Hollandsche Schouwburg en het Verzetsmuseum. Voornamelijk plaatsen van herdenking, maar ook van nieuwe creativiteit en viering van het geloof. Hopend op nieuwe bloei, in

beweging, maar toch vooral met één groot zwaar been in het verleden. De Joodse buurt die eens bruisend was van Joods leven, kenmerkend voor Amsterdam en Joodse Amsterdammers, nu leeg wat betreft Joodse inwoners. De Joodse Amsterdammers van vandaag wonen voornamelijk in Buitenveldert, de Rivierenbuurt en Amstelveen.

1Webber (2009), p. 12

2Zie bijvoorbeeld: Knoll (1968), p.244

(6)

Dit onderzoek richt zich op de periode van het interbellum (1919-1940), op de stem van

Amsterdamse Joden, die klinkt in door hen geschreven teksten uit deze periode, beeldmateriaal en interviews. Er wordt een Joodse identiteit beschreven die gerelateerd is aan het fysieke: Joods Amsterdam, specifiek de voormalige Jodenbuurt. Hoe herinnering in het heden wordt omgezet tot een blijvend monument dat in een lange verhaaltraditie staat fascineert me. Herinneringen die erfgoed worden, en cultureel gedachtegoed. Hoe deze buurt nog steeds bepalend is voor de identiteit van Joods Amsterdam. Het proces van (her)denken is selectief, ook binnen de (huidige) archeologie. Als archeoloog houd ik me bezig met het construeren van verhalen, van een ruimte, van de handel en wandel van beschavingen. Dit kan onze eigen beschaving zijn als het gaat om Tweede-Wereldoorlog archeologie, een periode die nog door mijn vader en grootouders is meegemaakt. Of het kan oudere perioden betreffen. De kern blijft een fysieke plaats die in sterke mate bepalend is voor de identiteit van een groep, ook wel landscape genoemd. In deze thesis is het landschap de buurt waarin de Joodse minderheid binnen de Amsterdams-Nederlandse samenleving in de jaren ’20 en ’30 van de vorige eeuw voornamelijk woonde. Als uitzondering binnen Europa niet in een afgesloten ghetto, maar in een zelfgekozen Jodenbuurt.

Een beveiligingsmedewerker van de Snoge (Portugese Synagoge) grapte dat hij in het nieuwe

ghetto woont, Buitenveldert. Opvallend is dat er in Amsterdam tot de Tweede Wereldoorlog

nooit sprake is geweest van een (officieel) Joods ghetto; of afgesloten wijk met enkel Joodse inwoners en discriminerende wetten en/of onderscheidende tekens. Amsterdamse Joden waren vrij om zich waar dan ook te vestigen. Frappant is het daarom dat het de Joden zelf waren die de Amsterdamse Jodenhoek of Jodenbuurt het/ons g(h)etto gingen noemen. Het woord kreeg al snel een nostalgische ondertoon, het was hún ghetto, de wijk werd hiermee een belangrijk onderdeel van de Joods (Amsterdamse) identiteit.

Een gegeven dat leidde tot mijn onderzoeksvraag;

In hoeverre is het wonen in de zogeheten Joodse buurt van Amsterdam gedurende het interbellum (1919-1940) bepalend geweest voor de identiteit van de daar toen wonende Joodse Amsterdammers?

Vanuit het heden waarin het Joodse Amsterdam voor mij aanwezig is als cultureel erfgoed richt ik mij op de periode tussen de twee Wereldoorlogen, om de Joodse identiteit van die generatie Joodse Amsterdammers beter te leren begrijpen.

1.2 Theoretisch kader

Archeologie is (voor mij) hoofdzakelijk een wetenschap van verhalen, (groepen) mensen, cultuur, geschiedenis en het vertalen van gegevens naar het heden. Het is natuurlijk ook (en volgens sommigen alleen) een studie naar materiële context, naar artefacten. Volgens Lewis Binford is het vrijwel niets meer dan dat.4 De Oxford Dictionary of Archaeology (2008)

definieert de archeologische wetenschap als volgt: letterlijk betekent de term ‘de studie naar oudheid/oude zaken’. De archeologie heeft zich echter sinds de 19e eeuw ontwikkeld. In 1948

schreef W. Taylor nog dat archeologie noch geschiedenis noch antropologie is, maar een autonome wetenschap die via archeologische methodes culturele informatie verzamelt. In de laatste jaren is de archeologische wetenschap volgens de encyclopedie verschoven richting beschavingen en hun omgeving. Dit gebeurt aan de hand van systematisch onderzoek en analyse van materiële cultuur of fysieke overblijfselen. De hoofddoelen van de archeologie nu zijn het beschrijven en interpreteren van menselijk gedrag aan de hand van materiële cultuur.

Archeologie wordt een interdisciplinaire wetenschap. Er wordt meer nadruk gelegd op de context van sites en monumenten.5

4Binford (1989), p.3

(7)

Deze ontwikkelingen in de archeologie sluiten aan bij de benadering die ik volg. De materiële wereld bedekt door een deken van verhalen trachten te onthullen en wellicht aanvullen om te pogen het geheel te begrijpen. Al is het nooit de gehele objectieve waarheid. Alles wat we doen, onze manier van samenleven, komt voort uit een lange en complexe traditie die ver teruggaat in het verleden.6 Archeologen werken volgens Sharer en Ashmore met de tegenstelling tussen

individuele menselijke sterfelijkheid en culturele onsterfelijkheid. Ieder mensenleven is eindig, cultureel erfgoed daarentegen is onsterfelijk. Zo wordt de Joods Amsterdamse identiteit van de Jodenbuurt in de periode vóór 1940 in de huidige tijd nog als ‘Joods’ gezien. Dit wordt versterkt en uitgedragen in de vorm van het erfgoed.De Joodse buurt is onderdeel van een imperfecte weerspiegeling. 7 Wat over is lijkt ons te leiden naar het verleden dat verbonden wordt met de

ruïnes, wat we zien is echter imperfect, een uitgebreide waarheid.

Historische archeologie, een vorm van archeologie die betrekking heeft op samenwerking met geschreven data, spreekt mij eveneens aan.8 Wetenschappers als Childe, Clark, Daniel en Piggott

laten bijvoorbeeld ruimte voor een meer historische benadering binnen de archeologie, daarnaast verruimden ze hun kijk op materiële context.9 Dit idee wordt uitgebreid door Johnsen en Olsen,

die menen dat de term contextuele archeologie überhaupt overbodig is, hoe zou men immers iets kunnen begrijpen zonder context?10 Het is als onderzoeker onmogelijk om onbevooroordeeld en

zonder context te denken.11 Het concept cultuur, opgenomen in de archeologische terminologie

en verbonden met etniciteit, zou volgens hen een product zijn van culturele differentiatie

voortgekomen uit post-Verlicht Europees nationalisme. Culturen worden gezien als begrensd en continu. Dit bracht mij op het idee dat de Joodse cultuur in stand wordt gehouden omdat men wil dat er een Joodse identiteit is (binnen Amsterdam). Volledige assimilatie, oftewel stellen dat Joods Amsterdam niets anders dan onderdeel van de Amsterdamse identiteit is, zou de culturele groep te kort doen. Er zijn echter paradigma’s ontstaan.12 Landschap is niet hetzelfde als land,

noch als natuur of ruimte.13 Daniels en Cosgrove definiëren het als volgt: ‘A landscape is a

cultural image, a pictorial way of representing or symbolising surroundings’. Ingold is het hier

faliekant mee oneens, volgens hem is er geen scheiding tussen inner en outer worlds, (mind and

matter), doordat wij in het landschap leven wordt het landschap deel van ons en wij deel van het

landschap. Alles interacteert. Hier sluit ik mij bij aan.14 Ingold sluit af met de vraag: Wat

bestudeert archeologie? Volgens Ingold de ‘temporality of the landscape’.15 Met betrekking tot

de Joods Amsterdamse buurt in het interbellum is sprake van een landschap dat zich zo zeer vervlochten heeft met de bewoners en de bewoners met het landschap, dat deze twee moeilijk te scheiden zijn. De interactie met het landschap ís het landschap, ís de mensen, en bouwt zo aan een identiteit die sterk met het fysieke verbonden is, maar dit overstijgt. De identiteit werd soms verbonden aan een straat of een paar straten, aan verhalen die zich op straat afspeelden en het gevoel dat werd gekoppeld aan de fysieke omgeving. De buurt uitlopen betekende dat een deel van de mens werd achtergelaten en men een grens overging, fysiek evenals cultureel. Dat maakt

6Sharer, Ashmore (1987), p.4

7Sharer, Ashmore (1987), p.8 en 10

8Sharer, Ashmore (1987), p19

9Thomas: Hodder (2000), p.50

10Thomas: Johnsen, Olsen (2000), p.109

11Thomas: Johnsen, Olsen (2000), p.111

12Thomas: Jones (2000), p.455

13Thomas: Ingold (2000), p.511

14Thomas: Ingold (2000), p.512

(8)

het landschap inderdaad tot iets tijdelijks, een veranderend geheel dat desalniettemin bevroren kan worden voor volgende generaties.

2. Geschiedenis van de Joden in de Amsterdamse Jodenhoek

Eerste Joden in Amsterdam

De eerste Joden in Amsterdam waren technisch gezien geen Joden. In Spanje werden ze neerbuigend Marranos genoemd (zwijnen) en stierven ze vanaf 1492 onder Ferdinand de Tweede op de brandstapel wegens hun Joodse voorouders. Een andere benaming voor deze immigranten is Nieuw Christenen, oftewel bekeerlingen tot het Katholicisme. Reizigers

arriveerden vanaf het einde van de 16e eeuw, toen de grachtengordel in Amsterdam uitbreidde. Ze kwamen via Portugal, met als tussenstop Antwerpen. Sommigen reisden door, anderen kozen te blijven in deze pril opbloeiende handelsstad.16 Op een enkeling na kenden de nieuwelingen

geen Hebreeuws, waren niet besneden en aten niet volgens de spijswetten. Zij hebben hun Joodse identiteit moeten opbouwen vanuit een land zonder challes (gevlochten sjabbatbroden),

Chanoeka (lichtjesfeest) of Chazan (voorzanger), op een plek waar zij geen vervolging vreesden.

Als men het in de Republiek van de zeventiende en achttiende eeuw over Joden had werd daarmee een aparte natie bedoeld, met een zelfde (Joods) geloof, behorend tot één van de twee kerk- en bestuursorganisaties, deel uitmakend van een gezamenlijke cultuur en traditie17 en

sprekend het Portugees of Jiddisj. Op dit moment in de tijd was er nog geen sprake van een Joods Amsterdamse identiteit of typisch Joodse buurt in fysieke en/of culturele zin.

Desalniettemin ontstond er een district waar voornamelijk Joden kwamen te wonen: het huidige Waterlooplein: de Nieuwe Houtmarkt, de Houtgracht, de Leprozenburgwal, Lange Houtstraat, Korte Houtstraat en Binnen Amstel. Voordat hier Joden woonden werd het gebied voor scheepsbouw gebruikt. Daarnaast kwamen Joden in het gebied van de Breestraat (latere Jodenbreestraat) te wonen. 18 In 1650 behoorde 37 van de 183 huizen op Vlooienburg toe aan

Portugees Joodse families (ongeveer 20 procent), deze Joden waren toen nog een minderheid in de buurt.19 De Sefardische gemeenschap leefde niet afgesloten van de rest van de bevolking.20Dit

sloot niet uit dat de Portugezen er hard aan werkten om 'Joods' te worden. Ze lieten zich in hun nieuwe vrijhaven direct besnijden, begonnen diensten te houden in schuilsjoels en leerden Hebreeuws. Bijbels werden gedrukt en tradities werden herontdekt. Een mooi voorbeeld van de bewuste vorming van een identiteit.

Havenstad

Rembrandt van Rijn (1606-1669) was één van de niet-Joodse bewoners van de huidige

Jodenbreestraat in een zee van Joodse families. Je zou kunnen zeggen dat het landschap waarin de (nu wereldberoemde) schilder zich bewoog een Joods landschap was.21 Eveneens beroemd 16Boekman (1936), p.21

17Blom, Fuks-Mansfeld, Schöffer (1995), p.11

18van Leeuwen, de Vries (1996), p.130

19Nadler (1999), p.25

20Nadler (1999), p.26

(9)

geworden is filosoof Baruch Spinoza (1632-1677) geboren aan het huidige Waterlooplein waar nu de Mozes en Aäronkerk staat.22 In 1609 woonden er 200 sefardim in Amsterdam (op 70.000

inwoners), in 1630 was dat aantal vervijfvoudigd (op 115.000 inwoners).23

Een huis uit deze periode dat nog te zien is (hoewel rigoureus gerestaureerd), is het De Pintohuis in de St. Antoniebreestraat, gekocht door de Sefardische familie De Pinto in 1651,24 in het hart

van de oude Joodse buurt. Het huis is ontworpen door Elias Bouman, architect van de Portugese Synagoge, toen de grootste synagoge ter wereld.25 De haven was voor Portugese Joden de

belangrijkste plek in de stad. Hier kwamen zij niet alleen aan land, het was ook de weg naar handel overzee. 26 Joodse handelaren, of havenjoden, hadden hun netwerk in de 16e eeuw

gevormd tussen Portugal, Brazilië en Nederland. Dit netwerk was belangrijk voor de

Nederlandse economie in het eerste kwart van de 17e eeuw.27 Nederland was (mede hierom)

tolerant tegenover de Portugese lieden.28 Sefardim hadden veel contact met Nederlandse burgers

in de hogere klassen, ze hadden veel minder op met de groep die na hen kwam, de Asjkenazim. Asjkenazim

Midden zeventiende eeuw kwam een andere groep in het laagland aan; Jiddisj sprekende Asjkenazische Joden uit Polen en de Duitse staten, opgevoed in de Oost-Europees Joodse traditie. Er kwamen ook voor hen gebedshuizen in Amsterdam, in de buurt die nu als Joods cultureel erfgoed geldt. Al snel woonden er meer Asjkenazische Joden dan Sefardim in

Amsterdam. 29 Zogeheten Hoogduits-Joods Amsterdam was een belangrijk centrum voor Joods

geestelijk leven.30 Joodse immigranten waren meestal te arm om het Poorterschap te kopen en zo

officieel Amsterdammer te worden. Hierdoor waren ze uitgesloten van gildes, en daarmee de meeste beroepen. Over bleef de (boek)drukkunst, diamanthandel, de tabaksindustrie en allerlei kleine handeltjes. In de late 18e eeuw woonden in Amsterdam 3000 Sefardim en meer dan 20.000 Asjkenazim. Uiteindelijk vormden ze de meerderheid in De Jodenhoek; ten Zuidoosten van de voormalige poort op de Nieuw(e)markt. De buurt was straatarm en men sprak er

‘Westers-Jiddisj’.31 Onderling trouwden beide groepen niet graag, een Sefardische Jood nam in

de regel nog liever een Christenmeisje tot bruid (of bedgenote) dan een bekaaide Oost-Europese en vice versa.

Joden kregen ‘gelijkheid’ in emancipatiewet 1796

Nederland werd in 1795 een staatskundige republiek; de Bataafse Republiek.32 Op 2 september

1796 werd een emancipatiedecreet aangenomen waarin Joden formeel dezelfde rechten kregen als niet-Joden, onofficieel gebeurde er echter nog vrij weinig op emancipatiegebied. Hoe dan ook was de basis gelegd, onder andere door de ontmoediging van het spreken van Jiddisj (een taal die werd gezien als onbeschaafd) en de aanmoediging van het leren van Algemeen Beschaafd

22Nadler (1999), p.44

23Nadler (1999), p.19

24Blom, Fuks-Mansfeld, Schöffer: Swetschinski (1995), p.10

25http://www.portugesesynagoge.nl/geschiedenis/gebouw

26Blom, Fuks-Mansfeld, Schöffer (1995), p.12

27Klooster (2006), p.129

28van Leeuwen, de Vries (1996), p.124

29Tammes (2010), p.298

30Gans (1985), p. 276

31 van de Kamp (2009), p.67

(10)

Nederlands.33 Over het Portugees werd niet gesproken, Sefardim waren vaker dan Asjkenazim

hoogopgeleid en beheersten dus meestal al het Nederlands.34 Er was in de negentiende eeuw nog

duidelijk verschil in identiteit tussen Oost-Europese Joden en Portugese Joden evenals tussen arme en rijke Joden. Dikwijls gingen deze twee zaken (afkomst en rijkdom) hand in hand. De twee groepen kleedden zich anders, hadden een andere manier van geloofsbelijding en spraken letterlijk een andere taal. Het waren echt twee volkeren met een gemeenschappelijke deler, het Joodse geloof.

Meerderheid Joden nog in Joodse buurt (tussen Nieuwmarkt en Sarphatistraat) in 1900 Rond 1900 woonde de overgrote meerderheid van de Joden in de Joodse buurt (tussen

Nieuwmarkt en Sarphatistraat). Waar arm en rijk (maar allebei Joods) eerst bij elkaar woonden, verdeeld over arme straten (Valkenburgerstraat) en chiquere straten (Nieuwe Herengracht, Nieuwe Keizersgracht), ging men geleidelijk aan in nieuwe wijken wonen (Zuid, de Pijp, de Plantagebuurt). Vooral na de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) verspreidden de Amsterdamse Joden zich over nieuw Oost en Zuid.35 De oorspronkelijke Jodenhoek uit 1600 lag bij de Amstel,

maar wat men rond 1900 beschouwde als de Joodse buurt was een groepje buurten dat onderling verbonden was; de wijken gelegen tussen Amstel en Artis, Waag en Weesperplein. Tot 1870 was de Jodenhoek de enige Joodse buurt van Amsterdam. Er was hier nooit sprake van volledige segregatie, de samenstelling verschilde van straat tot straat.36 Een park aangelegd in deze jaren is

het A.C. Wertheimpark (1898) ter ere van bankier Abraham Carel Wertheim (1832-1898).37 In

1993 kwam er een Auschwitzmonument in het park te staan, ontworpen door Jan Wolkers (1925-2007).38

Eind negentiende eeuw bleek uit woningonderzoek dat de wanden tussen woningen in de Amsterdamse Jodenbuurt in negen van de tien gevallen uit enkel houten planken bestonden.39

Joodse toneelschrijver Herman Heijermans gaf arme Joodse lui een stem in het toneelstuk Ghetto in 1898.40 Men had het niet breed. De bevolkingsdichtheid was in de Joodse buurt zevenmaal

groter dan in de rest van de stad. Door vieze en vochtige hutjemutje-bewoning (waarbij poep in sommige gevallen langs de muren andere woningen in droop), kwamen dertienmaal meer besmettelijke ziekten voor dan elders. Om een concreet voorbeeld te geven: in de Valkenstraat waren 26 woningen waar een gezin van 5 personen in één kamer woonde, 34 eenkamerwoningen met 6 bewoners, 23 eenkamerwoningen met 7 bewoners, 21 met 8 mensen op een kamer, 17 met maar liefst 9 bewoners per kamer, 8 met 10 bewoners in één ruimte, 7 met 11 mensen op één kamer en 2 waarin zelfs 12 mensen in een en dezelfde kamer woonden. 41Toch wilde niet

iedereen de schrijnende armoe, stank en donkerte van de sloppenwijk ontvluchten. Dit blijkt uit een anekdote uit 1900 waarbij Joodse journalist Israël Querido een oude man, die volgens de auteur in een vunzig ‘kolenhok’ woonde en een jas over zijn blote lijf droeg, vroeg of hij niet liever naar het armenhuis zou gaan. Het antwoord was als volgt: ‘’s Winters is ’t een kwaje tijd,

33van Leeuwen, de Vries (1996), inleiding

34Van Leeuwen, de Vries (1996), p.68

35Bregstein, Bloemgarten (1978), p. 123

36Lindeman, Lubberhuizen (1998), p.7

37Lindeman, Lubberhuizen (1998), p.110

38http://m.iamsterdam.com/explore_locations/view/246

39van der Woud (2010), p.129

40van der Woud (2010), p.183

(11)

maar in den zomer komt ’t zonnetje zoo heerlijk door ’t raam, hè. Daarginds ben je helemaal je vrijheid kwijt.’42

De periode van het interbellum komt aan bod in de volgende hoofdstukken als centrale onderzoeksperiode.

Oorlog 1940-1945

Al in 1940 werden door Duitse soldaten en Nederlandse Nazi’s synagogen vernield, toch waren deze acties in de beginjaren van de oorlog vrij zeldzaam in Amsterdam.43 In de oorlogsjaren

werd de Joodse buurt een angstvallig lege buurt. Voor het eerst sinds de Joodse geschiedenis van Amsterdam kwam er een (semi-)afgesloten getto onder de Nazi-bezetter in februari 1941. Een plan dat niet geheel doorgevoerd kon worden doordat er ook veel niet-Joden in de wijk woonden. In november 1941 werden de Joodse markten door de Duitsers gereguleerd en ingeperkt. Deze markten (waaronder ook de Nieuwmarkt) bleven bestaan tot 1943.44 Het TipTopTheater werd

vanaf 1941 bestempeld als Joods theater en op 4 juni 1942 gesloten. Het bood hierna nog een poos via de achterdeur een schuilplaats aan buurtgenoten. In 1953 is ook dit gebouwtje gesloopt.45 De mensen uit de buurt werden vanaf 1942 weggevoerd naar de dood in

concentratiekampen. Op 26 mei 1943 werden de laatste Joden uit de buurt opgepakt, velen zien dit als het einde van de Joodse buurt. 46 Salomon Louis Vaz Dias, een overlevende uit de

Portugese gemeente, beschrijft de oorlogstijd in Joods Amsterdam als volgt: ‘Er is geen

Amsterdam zonder Joden en er is geen Amsterdam zonder Jodendom geweest. Terwijl geheel Europa in puin lag hield een handje vol Portugees-Israëlieten stand. Amsterdamse Portugezen pleegden verzet door hun Jodendom in stand te houden.’47 Enkele Amsterdamse Portugezen

wilden officieel vastleggen dat ze ‘nauwelijks Joods bloed’ door hun aderen hadden stromen. En dus geen Jodenster hoefden te dragen.48 Identiteit was tot op zekere hoogte maakbaar. Dat de

Portugese synagoge intact is gebleven en niet geplunderd, is een wonder te noemen, zeker gezien een eerder plan van de Nazi’s voor het gebedshuis als deportatieplaats.49 In Nederland woonden

140 000 Joden, bijna 107 000 van hen zijn gedeporteerd, slechts 5500 overlevenden keerden terug.50 Na de oorlog werden teruggekeerde Joden niet warm verwelkomd. Hun huizen waren in

de hongerwinter geplunderd voor brandhout. De buurt keerde hen de rug toe. Lege gaten in huizen waar Joodse mensen eens achter de ramen zaten uit te kijken over hun buurt en hun buurtbewoners, staarden hen nu in stilte aan. Wat was er over van hun ghetto, de Amsterdamse Jodenbuurt? Het fysieke was niet meer.

Naoorlogse periode

Maar de herinnering bestond nog wel. Joods Amsterdamse schrijvers die de oorlog hadden overleefd en schreven over Joods Amsterdam waren bijvoorbeeld Jaap Meijer (1912-1993), Siegfried van Praag (1899-2002), Meyer Sluyser (1901-1973), Abel Herzberg (1893-1989), Marga Minco (1920), Carry van Bruggen (1881-1932) en Jules Schelvis (1921). Zij behandelden

42van der Woud (2010), p.383

43Blom, Fuks-Mansfeld, Schöffer: P.Romijn (1995), p. 317

44Lindeman, Lubberhuizen (1998), p.86 45Lindeman, Lubberhuizen (1998), p.102 46Lindeman, Lubberhuizen (1998), p.8 47Vaz Dias (1995), p.30 48Vaz Dias (1995), p. 35 49Vaz Dias (1995), p. 37 50Gans (1994), p.28

(12)

vragen als: is de Joodse buurt er nog? Wat betekent het verdwijnen van mensen en huizen voor de Joodse identiteit? Soms overheerste de nostalgie, meer nog dan het verdriet, het verlies. De verhalen moesten de bovenhand hebben. De herinnering zou als monument functioneren voor al die Joodse Amsterdammers en bovenal, voor de Joodse buurt. In de jaren ’50 en ’60 was

ongeveer een derde van de huizen in de Joodse wijk verlaten vanwege de slechte staat. De overige twee derde bestond uit huizen die waarschijnlijk gered hadden kunnen worden van de sloop, maar waarover al was beslist dat zij moesten verdwijnen.51 Rond 1978 ging het wijkje

rond het Waterlooplein tegen de vlakte, waaronder de oudste panden van Joden die zich er hadden gevestigd eind zestiende, begin zeventiende eeuw. Zo ook de Lange Houtstraatsynagoge. In de jaren ’80 (van de twintigste eeuw) begon men, ondanks protesten, met de bouw van de

Stopera.52 De drager van het Joods cultureel erfgoed, het huidige Joods Historisch Museum,

bestaat onder andere uit de Nieuwe Sjoel uit 1730 en de Grote Sjoel uit 1671. In 1955 nam de stad Amsterdam de gebouwen (toen uitermate vervallen) over van de geslonken Nederlands-Israëlitische Gemeente.53 Het vraagstuk wat een Jood is en wat de Nederlandse of Amsterdamse

Jood bleef boeien, in de jaren ’80 en ’90 werd er wat af gediscussieerd toen de oorlog niet meer zo vers in het geheugen zat als eerst, maar nog vers genoeg. Evelien Gans noemt de Joodse identiteit in haar boek Gojse Nijd en Joods Narcisme uit 1994 een samenspel van twee paradoxale hoofdelementen: de trots (lernen, onderlinge solidariteit) en het leed (pogroms, karikaturen, vernederingen en massagraven).54 Een idee dat sterk naoorlogs is, het leed is in de

naoorlogse Joodse identiteit een veel grotere rol gaan spelen dan het in het interbellum had. Aan dit leed worden in deze periode ook slachtoffer gerelateerde kenmerken verbonden zoals ‘joodse zelfhaat.’55

Vandaag de dag

Uit sociaal-demografisch onderzoek uit 2009 blijkt dat er 52.000 Joden in Nederland wonen.56

Het aantal personen met twee Joodse ouders bedraagt 45 procent, circa 25 procent heeft alleen een Joodse moeder, 30 procent alleen een Joodse vader. Bijna de helft van de Nederlandse Joden woont (nog altijd) in Amsterdam, de overgrote meerderheid daarvan is hoogopgeleid (en op leeftijd). 57 Het aantal Joden is tussen 1999 en 2009 gestegen van 43.000 naar 52.000, gemengde

relaties nemen daarentegen toe: ‘bij de ouders van de respondent had 52% een Joodse partner;

bij de respondenten zelf heeft 44% een Joodse partner; bij hun kinderen is dat 26% en bij hun kleinkinderen zal het vermoedelijk circa 14% zijn.’ Slechts 4 procent is orthodox-religieus en 16

procent van alle Nederlandse Joden is lid van de Joodse gemeente (inclusief ‘vaderjoden’).58 De

Joodse wijk van nu bevindt zich in Buitenveldert en Amstelveen.

Laten we teruggaan naar de periode van het interbellum (1919-1940) om te zien hoe het Joodse leven in Amsterdam toen beleefd werd.

51Van Lissum, Smit, Icke (2012), p. 5

52Lindeman, Lubberhuizen (1998), p.88 53Lindeman, Lubberhuizen (1998), p.84 54Gans (1994), p. 70 55Gans (1994), p. 114 56http://www.joodswelzijn.nl/Portals/0/Samenvatting_Soc_Dem_Onderzoek.pdf, p.1 57http://www.joodswelzijn.nl/Portals/0/Samenvatting_Soc_Dem_Onderzoek.pdf, p.2 58http://www.joodswelzijn.nl/Portals/0/Samenvatting_Soc_Dem_Onderzoek.pdf, p.3

(13)

3. Interbellum 1919-1940- De fysieke Joodse Buurt

3.1 Historisch overzicht van de buurt

Verschuiving vanuit de Joodse buurt naar nieuwe stadswijken

Tussen 1830 en 1930 verdrievoudigde de Nederlandse bevolking. De Joods Nederlandse bevolking groeide niet in hetzelfde tempo mee en werd 2,5 keer zo groot. In 1930 vond er een daling plaats van het aantal Joden, waarna het percentage zelfs minder was dan het was geweest in 1830.59 Een dieptepunt. In dat jaar woonden er in Amsterdam 65.500 Joden. Mokum was de

belangrijkste Joodse stad in Nederland en werd ook wel het ‘Jeruzalem van het Westen’ genoemd.60 Gemengde huwelijken waren een belangrijke reden voor de daling, aangezien

kinderen niet meer als Joods werden geregistreerd. In 1916 werd door de Nederlandse Zionistenbond met ieder lid dat een gemengd huwelijk had gesloten gebroken om verdere dalingen te voorkomen binnen de gemeenschap.61 In de jaren na de Eerste Wereldoorlog werden

klassenverschillen steeds duidelijker. Men verdeelde zich over nieuwe stadswijken.62 Joden

vormden ondertussen een kleine minderheid in Nederland, 2 procent van de bevolking.63 De

meerderheid van Nederlandse Joden woonde in de twintigste eeuw in Amsterdam. Ze leefden vrij gescheiden van niet-Joden.64 Buurtgrenzen waren zeer aanwezig en het karakter verschilde

per straat in hetzelfde buurtje. De Jodenbuurt in aantallen

Hoeveel Joden woonden er in het interbellum in de Joodse buurt:

59Meijer (1969), p.11

60Meijer (1969), p.13

61Meijer (1969), p.16

62Bregstein, Bloemgarten (1978), p. 123

63Blom, Fuks-Mansfeld, Schöffer: Blom, Cahen (1995), p.249

(14)

In 1920 woonden er in de Jodenhoek 22 044 Joden tegenover 11 843 Christenen (7805

Protestanten, 4038 Katholieken) en 3733 mensen zonder godsdienst. In 1930 waren die aantallen veranderd: de Jodenbuurt was toen de wijk van 11 966 Joden, 6946 Christenen (4144

protestanten, 2802 katholieken) en 3934 mensen zonder godsdienst. Het aantal Joden was hiermee bijna gehalveerd, evenals het aantal Christenen, de groep atheïsten was iets gegroeid. De wijk werd relatief niet minder Joods, inwoners van alle achtergronden trokken weg. Men vertrok vanuit de Joodse buurt naar de Pijp die eind negentiende eeuw af was, de Transvaalbuurt, de Oosterparkbuurt en later Zuid voor gegoede Joden.65 Doordat Nederland niet had deelgenomen

aan de Eerste Wereldoorlog verliepen de twee decennia na 1918 als voortgang op voorgaande jaren.66 De depressie van 1929 raakte de Joodse gemeenschap wel, vanwege het grote aandeel

van de Joden in het proletariaat, met name in Amsterdam.67 Joodse Amsterdammers raakten

steeds meer geassimileerd. De term,‘assimilant’, had binnen de Joodse gemeenschap een negatieve connotatie met een zweem van overlopen.68 Men was bang de identiteit te verliezen.

Amsterdam was het centrum van Joods Nederland en de Jodenbuurt was het centrum van Joods Amsterdam. Tot 1940 bleef het oostelijk deel van de oude buurt nog overwegend door Joden bewoond. De buurt bleef (vooral) over voor armere Joden die er in krotten en sloppen

woonden.69

Gemengde huwelijken en assimilatie als bedreiging voor de gemeente

In 1938 signaleerde een subcommissie der Nederlands-Israëlitische Hoofdsynagoge dat ‘heropwekking van religieuze gevoelens’ noodzakelijk was om de gemeenschap in stand te houden.70 Pogingen hiertoe mislukten in hun ogen. Joden bleken steeds meer ‘Nederlander’ te

worden. Men hield waar dat kon vast aan tradities en gebruiken. In 1934 werden er nog altijd lofzeggingen gedaan op Joodse scholen, gebeden uitgesproken, Joodse feest- en vastendagen gevierd, werd er Hebreeuws gesproken en onderwezen in Joodse- en Bijbelgeschiedenis.71In

Amsterdam waren Joden in de jaren ’30 goed vertegenwoordigd in de diamantindustrie, in warenhuizen (Bijenkorf, Hirsch, Gerzon en de Bonneterie) en de tabaksindustrie. De voorkeur voor Joods personeel eindigde na 1933 toen men nadrukkelijk aangaf Joden niet te bevoordelen in deze branches.72 Joden die uit de omgeving (Mediene) naar Amsterdam kwamen (zo ook

toneelschrijver Herman Heijermans) vonden de Jodenhoek vaak ‘afzichtelijk’, ze misten de ruimte en frisse lucht van het platteland. De armoe, smalle donkere steegjes en het vuil van de Joodse onderklasse in Amsterdam, benauwde en beschaamde hen. Ze zagen het Jodenbuurtje met lede ogen aan.73

Modernisatie en verandering

Wanneer een Jood met een niet-Jood trouwde werd dat binnen de Joodse gemeente gezien als het verlies van een Joodse familie.74 Nog steeds is dit onder sommige orthodoxen een punt. In de

humoristische verhalenbundel What we talk about when we talk about Anne Frank door Nathan

65Cahen (1982), inleiding

66Blom, Fuks-Mansfeld, Schöffer: Blom, Cahen (1995), p.247

67Michman (1988), p.23

68Blom, Fuks-Mansfeld, Schöffer: Blom, Cahen (1995), p.248

69Blom, Fuks-Mansfeld, Schöffer: Blom, Cahen (1995), p.257

70Berg: Dodde, Stultjens (1996), p.78

71Berg: Dodde, Stultjens (1996), p. 79

72Gans (1985), p. 279-280

73Gans (1985), p. 280

(15)

Englander, spreekt een orthodox Joods personage zelfs over de ‘nieuwe Holocaust.’ 75

Nederlandse Rabbijnen waren in Nederland daadwerkelijk tegenstander van gemengde

huwelijken. Het Nieuw Israëlitisch Weekblad schreef in 1884 dat een zekere Rabbijn Berenstein in Amsterdam weigerde een gemengd huwelijk te voltrekken. Heijermans publiceerde in 1892 een roman getiteld ’n Jodenstreek, over het huwelijk tussen een Jood en een Protestant tegen de achtergrond van een samenleving waarin dat nog niet geaccepteerd werd.76 Voor de

eeuwwisseling kwamen Joodse en niet-Joodse huwelijken nog vrijwel niet voor. Sinds het begin van de 20ste eeuw begonnen Joden en niet-Joden officieel te trouwen.77 In de jaren ’30 waren

gemengde huwelijken al zo veelvoorkomend geworden dat de Joodse gemeenschap haar hechtheid dreigde te verliezen. Volgens de statistieken was er een algehele secularisatie aan de gang, met name in de steden, wat onder andere verklaard wordt door toenemende

industrialisatie.78 Ook het socialisme droeg hieraan bij, de Joodse gemeenschap was sterk

vertegenwoordigd in deze stroming. In 1920 behoorde 21 procent van de Amsterdammers tot geen enkel kerkgemeenschap, elf jaar later was dat aantal bijna verdubbeld (vooral het aantal Protestanten slonk drastisch, daarna de Rooms Katholieken, daaropvolgend de Sefardische en Ashkenazische Israëlieten). Hierdoor kregen Nederlandse Israëlieten ofwel Joden meer kansen, bijvoorbeeld om in de gemeenteraad te komen.79 Toch was religie nog zeer aanwezig in instituten

en in het dagelijks leven in Amsterdam. Joden kregen niet te maken met discriminerende wet- of regelgeving, hoewel er in lichtere mate sprake is geweest van anti-Joodse sentimenten. Zo waren er genootschappen en restaurants waar Joden liever niet gezien werden en vonden van tijd tot tijd

risjes (anti-Joodse plagerij) plaats. Dit anti-Joodse sentiment bestond vooral onder Katholieken.80

Over het algemeen leefde men in zekere harmonie naast elkaar en werden Joodse

Amsterdammers in deze periode echt als Amsterdammers gezien. Joods Amsterdam was daarom niet bedacht op ‘Duitse toestanden en dreigingen’ in de jaren voor de oorlog.

Roerige tijden

Joodse auteurs schreven in deze roerige tijden plotseling uitgebreid over het Amsterdamse

ghetto. Ook zij voelden waarschijnlijk dat de Joodse buurtcultuur niet meer lang stand hield.

Vastleggen zouden ze. Opvallend veel musici waren in deze tijd Joods; Lex van Delden, Sem Dresden, Jo Juda, Bertus van Lier, Rosa Spier, Max Tak. En ook in het toneel waren er bekende Joodse namen zoals Eduard Jacobs, Louis Davids, Louis de Vries en Esther de Boer-Van Rijk.81

Daarnaast bracht de Amsterdams Joodse buurt beeldend kunstenaars voort, zoals vóór het interbellum Meijer de Haan (1852-1895), Maurits Leon (1838-1865) en Jozef Israëls (1824-1911). En tijdens: Isaac Israëls (1865-1934), Samuel Jessurun de Mesquita (1868-1942), broers Henri Jacques Bueno de Mesquita (1887-1962) en David Abraham Bueno de Mesquita (1889-1962), Engelien Reitsma Valenca (1889-1981), Lodewijk Lopes de Cardozo (1910-1945) en Lodewijk de Miranda (1919-1993).82 Hoewel de assimilatie van Joden doorzette bleef er een

herkenbare Joodse minderheid bestaan.83 Zionisme kreeg voorzichtig meer aanhang. Zo was in

1918 de Vereniging tot Vakopleiding van Palestinapioniers opgericht. Deze groep was

tegengesteld aan de groep arme orthodoxe Joden die nog in de oude Jodenbuurt woonde en de

75Englander (2012), p. 24 76Tammes (2010), p.299 77Tammes (2010), p.307 78Kaal (2011), p. 897 79Kaal (2011), p. 900 80Tammes (2010), p.305

81Blom, Fuks-Mansfeld, Schöffer: Blom, Cahen (1995), p.283

82http://www.hetjoodsexlibris.nl/site/kunstenaars 83Blom, Fuks-Mansfeld, Schöffer: Blom, Cahen (1995), p.284

(16)

wens van migratie naar Palestina niet koesterde.84 Duits-Joodse vluchtelingen kwamen (vanaf

1880) op de vlucht voor pogroms en later het Nationaalsocialisme massaal naar Nederland zonder dat er een duidelijke richtlijn was vastgesteld door de regering met betrekking tot politieke vluchtelingen. Vanaf 1938 kwam er daarom onder het nieuwe kabinet-Colijn een aanscherping. Veel vluchtelingen werden nu aan de grens geweigerd. Degenen die wel binnenkwamen werden onder de zorg van de Joodse gemeenten geplaatst.85

Vanaf 1930 werd Nederland hard geraakt door de economische wereldcrisis, waardoor links- en rechtsextremistische groeperingen ontstonden. Twee jaar later werd de NSB opgericht.86

Amsterdam was het podium van rellen, al rond 1917, maar zeker in de jaren ’30. Zo vielen er vijf dodelijke slachtoffers in 1934 tijdens een dagenlange arbeidersopstand tegen het gezag die de boeken in gegaan is als het Jordaanoproer. 87 In de periode vóór het interbellum, (van 1876 tot

1917) zijn bij verschillende rellen en oproeren in Amsterdam in totaal ongeveer 40 doden gevallen.88 Amsterdammers waren gewend om te knokken voor betere kansen en uiteenlopende

ideologieën. Armoede was de belangrijkste drijfveer in het fanatieke actievoeren. In tegenstelling tot in andere landen verliep de integratie van- en omgang met Joden in Nederland tijdens het interbellum onzichtbaar en probleemloos.89 De meeste Joden behielden het gevoel ‘Joods’ te zijn,

hoewel het in deze jaren niet altijd even helder was wat dat betekende.90 Daarnaast voelden de

meeste Joden zich zowel Jood als Nederlander.91 Een moderne samenleving

Behalve de Joodse buurt waren ook andere buurten in Amsterdam in de jaren ’20 grotendeels verbonden aan een identiteit; zoals overwegend communistisch Amsterdam-Noord, het Orthodox-Protestantse Hugo de Groot kwartier, en de gedeeltelijk communistisch/Joodse Transvaalbuurt. Segregatie was normaal.92 Modernisatie werd een begrip. Er kwamen in de

vroege jaren van het interbellum nieuwe dansen op zoals de Charleston en de Shimmy.

Bioscopen schoten als paddenstoelen uit de grond, pornografie werd meer toegankelijk, er kwam enige reclame voor voorbehoedsmiddelen en homoseksualiteit kreeg voorzichtig meer aandacht. Vooral na de Eerste Wereldoorlog was het nachtleven een manier om met mensen van allerlei achtergronden in aanraking te komen, waardoor gemengde relaties (qua sociale klasse en/of geloof) de kans kregen.93 In deze jaren kwam het Joods bewustzijn vooral tot uiting in de

culturele sfeer; tijdschriften werden opgericht en kwamen tot grote bloei, een wetenschappelijk genootschap werd opgericht in 1919, de gettoliteratuur kwam in zwang, er werden Joodse scholen opgericht in Amsterdam (twee middelbare en twee lagere) en zionisme kwam op in kleine verenigingen.94

Joodse gebouwen in het interbellum

Tussen 1870 en 1930 verdween meer dan 30 procent van het woningbestand in het Stadshart. In de Grachtengordel verdween nog eens 18 procent. Vooral in de periode 1900-1940 werd er gesloopt en gebouwd in het centrum. Het verkeer nam, onder andere door deze

84Blom, Fuks-Mansfeld, Schöffer: Blom, Cahen (1995), p.295

85Blom, Fuks-Mansfeld, Schöffer: Blom, Cahen (1995), p.297

86Kaal (2009), p. 191

87Kaal (2009), p. 192

88Kaal (2009), p. 193

89Blom, Fuks-Mansfeld, Schöffer: Blom, Cahen (1995), p.308

90Blom, Fuks-Mansfeld, Schöffer: Blom, Cahen (1995), p.309

91Blom, Fuks-Mansfeld, Schöffer: Blom, Cahen (1995), p.310

92Kaal (2011), p. 901

93Kaal (2011), p. 905

(17)

stadsveranderingen, toe. Verval omhulde de muren van de oude huisjes en kroop door gaten en verrotte balken om de bewoners van de Jodenbuurt het leven zuur te maken. Slopen was het credo.

Een gebouw uit deze periode dat nog te zien is, is het Plancius-gebouw uit 1876 dat in 1913 van eigenaar veranderde en nu het Verzetsmuseum huisvest.95 Of het voormalig

Portugees-Israëlitisch Ziekenhuis (PIZ) uit 1916 waar boven de deur een oorspronkelijk reliëf te zien is: een

pelikaan die haar jongen voedt met haar eigen bloed, het liefdadigheidssymbool van de

Portugese gemeente.96 Bioscoop Kriterion was in 1925 het gebouw van de Joodse Handwerkers

Vriendenkring, een bekend cultureel centrum.97 Daarnaast het filmtheater Desmet, met haar

Art-Deco gevel, dat herinnert aan het Rika Hoppertheater uit 1927 en in 1938 veranderde in het Beatrixtheater. Tot het in 1941 gesloten werd door de Duitse bezetter.98 Ook de Hollandse

Schouwburg werd in 1942 gesloten. Een jaar ervoor was het de Joodsche Schouwburg gaan

heten en uitsluitend nog toegankelijk voor Joods publiek.99 Laatste functie was een

deportatieplaats voor Joden die op transport werden gezet. Het hart van de Jodenbuurt lag welbeschouwd bij het Waterlooplein, een plein in 1882 ontstaan na demping van twee van de drie grachten die Vlooyenburg (waar de eerste Joden zich hadden gevestigd rond 1590)

omsloten.Rond 1900 ontsprong de markt van tweedehandspullen die tot op de dag van vandaag het Waterlooplein kenmerkt.100 Er waren in deze buurt verschillende kleine synagogen, naast de

twee grote op het Jonas Daniël Meijerplein, zoals de Uilenburgersjoel. In de Rapenburgerstraat is de voormalige Rapenburgersjoel te zien (op nummer 173), de deur ernaast is het voormalige

Nederlandsch Israëlitisch Seminarium, de oude rabbijnenschool. Aan de andere kant van de sjoel

het voormalige Joodse meisjesweeshuis. In dezelfde straat staat het Beth Hamidrasj Ets

Haim(Leerhuis Boom des Levens), een rabbijnenschool uit 1883.101 Om de hoek bevindt zich het

voormalig badhuis op Uilenburg uit 1923, in de oorlog werd ook dit droevigerwijs een Joodsch

badhuis.102

Amsterdam was in de jaren 30 van de 20ste eeuw nog een kleine overbevolkte stad en de

stadsuitbreiding bleef aanhouden. Uit pure noodzaak want er bleven mensen komen. Vanaf 1933 trokken er ongeveer zevenduizend Joden naar Nederland vanuit Duitsland (met name afkomstig uit Berlijn). Zij vestigden zich niet meer in de oude Joodse buurt, maar in nieuwbouwbuurten in Zuid-Amsterdam. Deze Joden kwamen niet of nauwelijks in contact met Joden uit slechtere wijken.Ze waren van een andere klasse en spraken bovendien niet dezelfde taal.103 De

rivierenbuurt werd een ‘Duits-Joods eiland.’104 Ook hier ontstond een gemeenschapsgevoel, men

was er allen ‘Joods, Duits, vluchteling en redelijk bemiddeld.’105 Een voorbeeld is te lezen in het

dagboek van Anne Frank, die pas met armere Joden in aanraking komt als ze op het Joods Lyceum met hen in één klas wordt geplaatst en opkijkt van een ‘straatschoffie uit de

achterbuurt’.106 In de Jodenbuurt was de gigantische armoede niet te ontlopen. De buurt die voor 95Lindeman, Lubberhuizen (1998), p.11 96Lindeman, Lubberhuizen (1998), p.18 97Lindeman, Lubberhuizen (1998), p.52 98Lindeman, Lubberhuizen (1998), p.22 99Lindeman, Lubberhuizen (1998), p.26 100Lindeman, Lubberhuizen (1998), p.86 101Lindeman, Lubberhuizen (1998), p.108 102Lindeman, Lubberhuizen (1998), p.100 103Polak (2006), p.8 104Polak (2006), p. 19 105Polak (2006), p.35 106Frank (1996), p.13

(18)

grote delen uit slopjes bestond, zo genoemd door Joden zelf, wat ze nog een lief karakter geeft. Steegjes waar volwassen mannen soms zijwaarts in schuifelden, op weg naar hun donkere krottenwoninkje.107 De stank was onvoorstelbaar. Er was een gradatie in armoede die bij alle

inwoners van de buurt bekend was.

3.2 Het materiële gekoppeld aan de Joods Amsterdamse Identiteit in het interbellum In hoeverre was de buurt belangrijk voor de identiteit van de inwoners in het interbellum? In abstracte en overkoepelende zin; zeer. Als het om specifieke straten en huizen gaat vallen deze echter in het niet bij het culturele, het samenleven in de buurt, het volkse straatleven. Meer dan het materiële gaat het om de immateriële cultuur gekoppeld aan het materiële.

Hoe moeten we ons de Jodenhoek van Amsterdam in het interbellum voorstellen

Het hart van de Joodse buurt lag niet gecentreerd rond een bepaald gebouw, hoewel de markt en de sjoels natuurlijk een belangrijke rol speelden. Iedere straat had net een ander karakter; in samenstelling tussen Joden en niet-Joden, in armoede en ellende en in afkomst. Al deze straten kenmerkten de oude Joodse buurt, maar meer dan de huizen of gebouwen waar zij in leefden was de straat zelf belangrijk. Het leven op straat en de figuren die er luidkeels over de straten

schalden waren even bepalend als degenen die weggestopt in een donker sloppenwoninkje hun stempel drukten op de Joodse Identiteit. Naarmate ik meer las en meer te weten kwam over de Joodse buurt in het interbellum werd mij zienderogen duidelijk dat de Joodse Identiteit niet hoofdzakelijk verbonden was aan stenen, maar aan verhalen. Het fysieke erfgoed is in dezen ondergeschikt aan de cultuur en tradities die de mensen met elkaar deelden. Het is deze cultuur die is opgeschreven en daarom bewaard is als identiteitsconstruct. Een idee van wat ‘typisch Joods’ of ‘typisch Amsterdams’ is (soms zijn deze termen inwisselbaar) is kenmerkend geworden. (Oud-)bewoners van de buurt waarderen de vele verslagen, maar benadrukken de grote armoede van de buurt waarin zij opgroeiden, meer dan het Joodse karakter of de gebouwen. Ze hadden simpelweg geen tijd om rond te kijken. De armoede heeft telkens de overhand in de verhalen, veertien mensen in één kamer, één bed en bijzonder onhygiënische omstandigheden. Ziektes, blindheid, sterfte. Hokjes zonder raam, zonder frisse lucht, zonder stilte en zonder licht. Allemaal onderdeel van de Amsterdamse Jodenbuurt in het interbellum. De Amsterdams Joodse groep was veel meer geassimileerd dan bijvoorbeeld de Poolse in dezelfde periode, zonder ‘typisch Joodse kleding’, zonder baard, zelfs vaak zonder Joodse

geloofsovertuiging, sjabbat en Joods huwelijk. Fysiek was er aan hen niet altijd iets ‘Joods’ te herkennen. De Amsterdamse Joden waren arbeiders, meer dan geestelijken, waardoor ze in vakbonden en socialistische verenigingen terecht kwamen. Ook dit valt samen met andere ‘arme identiteiten’ binnen de Amsterdamse (binnen)stad. Toch zal een Amsterdamse Jood in de jaren ’20 en ’30 bijna altijd zijn Joods-zijn benoemd hebben als belangrijk aspect van zijn zijn. De identiteit blijft hiermee ongrijpbaar en toch reëel als ervaring.

Ruïnes als tempels der herinnering

Als het over straten gaat in de werken over Joods Amsterdam, dan wordt de Valkenburgerstraat (met zijstraten en steegjes) het meest genoemd als typisch Joodse locatie in de stad. Daarna de Jodenbreestraat en de Rapenburgerstraat. Joodse schrijvers afkomstig uit de buurt lijken het leven in het getto te romantiseren. Na de oorlog schrijven ze alles op wat ze zich kunnen

herinneren. Terwijl ze bouwen aan dit herinneringserfgoed zien ze (overigens al vanaf 1916) de gebouwen uit ‘hun buurt’ met de vlakte gelijk gemaakt worden. Ze rouwen, om de mensen en om het verlies van de buurt. De buurt als abstractie kan in leven worden gehouden door erover te praten en vooral- te schrijven-. In de herinnering bestaat de wijk nog en begint zelfs opnieuw te leven in de harten van lezers die niet hebben kunnen zien hoe het eens was. Ik betrapte mezelf er

(19)

diverse malen op gevoelens van weemoed te hebben naar de oude buurt. De buurt die ik nooit gekend heb en die voor mijn tijd ook mijn ouders niet gekend zouden kunnen hebben. Het gevoel dat ik ook in Krakau (Polen) ervoer, lopend door het oude ghetto dat door de Duitse bezetter werd ingericht tijdens de Tweede Wereldoorlog. Je gaat geloven dat de verhalen onderdeel zijn van de straten, de huizen, van de sjoels, zichtbaar als je ze wilt zien, in de ruïnes van steen die zijn achtergebleven. Alsof zich achter de ramen nog het Joodse leven van weleer afspeelt met een onzichtbare muur ertussen. De grenzen van de Amsterdams Joodse buurt zijn, anders dan in Krakau waar ze opgelegd waren, meer gebaseerd op gevoel dan getallen. In literatuur en

demografisch onderzoek uit het interbellum wordt gesproken van een verdwijnende cultuur, met name met betrekking tot de Joodse buurt. Rabbijn De Vries schreef in 1927 deel 1 en in 1932 deel 2 van een standaardwerk over Joodse riten en symbolen, waarin hij aangeeft dat het bewaren van de taal ook het bewaren van de ziel van het volk inhoudt.108

De (kunstmatige) grenzen van de Jodenhoek in de literatuur en daarbuiten

Over de grenzen van de Jodenbuurt wordt bij de schrijvers onderling wat af gebakkeleid, al komen de grote lijnen overeen. Henri Polak (1868-1943), zelf net buiten de Jodenbuurt aan het Rembrandtplein geboren maar schoolgaand en werkend in de Jodenbuurt, geeft in een artikel over het getto de volgende grenzen aan: de noordkant met de Prins Hendrikkade, aan de kant van het oude centrum de Geldersekade, de Kloveniersburgwal en de Amstel en de zuidkant en het oosten beslaan de Sarphatistraat, de Plantage Doklaan en de Nieuwegracht. 109Andere auteurs

noemen veelal hetzelfde gebied, sommigen nemen de Weesperstraat erbij, anderen niet. Er wordt niet gekeken naar bevolkingsaantallen of –registers, maar gekozen op basis van persoonlijke ervaring met de desbetreffende straten.110 Meyer Sluyser is één van de auteurs die het gebied

rond de Weesperstraat essentieel vindt, hij noemt de buurt waar hij geboren is ‘het spinnenweb

van straten, steegjes en slopjes tussen Waag en Weesperplein.’111 Sluyser benoemt aspecten die

volgens hem onderdeel zijn van de Joodse buurt: ‘De lucht gevuld met humor’112, de kleine

woninkjes van de oude Joodse buurt, de voddenman op het Waterlooplein bij de Blauwbrug.113

Onzichtbare steegjes en slopjes. Onderdelen die zeer moeilijk te toetsen zijn of te vergelijken. Je kunt er in meegaan, maar het blijft zijn beleving. De kern van waarheid is er, aangezien veel oud-bewoners met soortgelijke beeltenissen op de proppen komen, maar de grenzen zijn gekleurd en doordrenkt met emotie. Op beeldende wijze geeft Sluyser de Jodenbreestraat weer: ‘De

Jodenbreestraat wringt zich door de oude buurt als een lange worst, een koosjere worst. Aan de ene kant staat de vierkante kolos van de Portugese synagoge, stevig, geducht, solide; gebonden aan de aarde. Aan de andere kant gaat de spits van de Zuidertoren hemelwaartsstrevend uit boven de daken van de Zandstraat en de Moddermolensteeg.’114 Sluyser noemt de twee

gebouwen (de Portugese synagoge en de Zuidertoren) als belangrijk ijkpunt in de buurt, hoewel hij ze buiten het ‘Joodse lichaam’ (of de koosjere worst) plaatst. Rotsen in een abstract verhaal, beeldende grenswachters die er niet perse bij horen. De Jodenbreestraat noemt hij de hart-slagader van de oude buurt. Oftewel het centrum. Hij vertelt over de slooppraktijken die hij in 1959 aanschouwt in de stad, zo ziet hij op maandag lopend door de buurt een vertrouwd huis, op vrijdag is het verdwenen. Hij weet dan dat ook de Rapenburgerstraat verdwijnen zal.115 In de 108Rabbijn De Vries (1927-1932), p.15 109Gans (1999), p.67 110Cahen (1982), inleiding 111Sluyser (1959), p. 7 112Sluyser (1959), p.22 113Sluyser (1957), p.70 114Sluyser (1957), p.64 115Sluyser (1959), p.54

(20)

Kerkstraat is op dat moment (1959) nog de achtergevel te zien van het oude Jodengasthuis en het tehuis voor ‘oude mannetjes en vrouwtjes’ in de Manegestraat waar Asjkenazische orthodoxe Joden woonden in 'kleine hokjes en op zolder'.116 Gebouwen die met het verliezen van hun

functie ook hun ‘Joods-zijn’ (aangenomen dat gebouwen Joods kunnen zijn van karakter)

kwijtraken. Op sommige plaatsen was nog een Davidsster of Joods jaartal te zien op een gebouw, maar deze verdwenen met het knipperen van de ogen.

Grenspaaltjes

Grappig is dat de grenspalen die eens voor sjabbat ingesteld waren als omheining (eroev) van een gebied waarin gedragen mocht worden op zaterdag, ook met een zekere willekeur gekozen werden. Vaak was de grens een gracht of brug, soms werd nog net een straatje meegenomen waar veel Joden woonden of Joodse gebouwen stonden. Heel vroeger waren het de stadsmuren die de eroev bepaalden. In 1972 zijn de paaltjes ongeldig verklaard.117 Er staat er nog één in de

buurt van de Amstel, als eenzame grenswachter zoals Meyer Sluyser zou zeggen. In 2008 is er opnieuw een eroev uitgevaardigd voor Amsterdam. Nu is het gebied aanzienlijk groter aangezien het ook Buitenveldert en Amstelveen beslaat.118 Men mag weer zakdoeken, boeken en bloemen

dragen op zaterdag. Sloop

Vanaf 1916 is de stad begonnen met de sloop van Uilenburg en Marken rondom de

Valkenburgerstraat.119 Dergelijke rigoureuze slooppraktijken droegen bij aan het leeglopen van

de Joodse buurt vóór de oorlog en erna. In de periode tussen 1900 en 1940 was de Joodse bevolking in de oude wijk nog volop in de meerderheid met 60 procent Joden. De buurt werd nog steeds geassocieerd met Joods Amsterdam. Het Joodse leven in de Jodenhoek was in het interbellum niet uitgedoofd. In de Jodenbreestraat (Braategas in de volksmond) werd op zondagmorgen straatmarkt gehouden.120 De feestdagen werden door behoorlijk wat mensen

gevierd. Er was nog steeds Joods onderwijs met onder andere Hebreeuwse les en in 1938 kwam er nog een nieuw gebouw voor de Joodse invalide aan het Weesperplein.121

Slechts vijf jaar later werden de bewoners weggevoerd en was het gebouw verlaten, een resoluut einde met betrekking tot de Joodse armenzorg in de wijk.122Zoeken naar de Amsterdamse Jood

in de jaren vlak na de oorlog was als zoeken naar een speld in een hooiberg, de cultuur was verdwenen, de mensen uitgeroeid en de gebouwen tegen de vlakte gegaan.123 Van Praag

(1962):‘Amsterdam had hij teruggevonden, maar het Jeruzalem van het Westen was verdwenen.

(…) toen hij zijn stad na de oorlog terugzag, de gesloopte en bouwvallige huizen van de

Jodenbreestraat en de Muiderstraat, hem in hun gelatenheid van al aangeknaagde lijken, minder pijn deden dan de onbeschadigde huizen, waar de vrolijkheid, de gehaastheid, de gezelligheid van anderen, de vrolijkheid, de haastigheid en de lediggang van de zijnen had ingenomen.’124

Een voorbeeld van hoe de sloop van de huizen de Joodse auteurs verdriet deed, maar niet zoveel als het verlies van de sfeer, van de mensen, het leven. Het feit dat er nieuwe mensen in hun huizen woonden die in al hun vrolijkheid leken te doen alsof er niets was gebeurd, alsof er niets was geweest was moeilijk te aanvaarden. Het bestaan van de oude Joodse buurt leek uitgewist.

116Sluyser (1959), p.177 117http://www.jhm.nl/cultuur-en-geschiedenis/woordenlijst/s/sjabbatpaal 118http://jcc-sjoel.nl/index.php?page=eroev-gebied 119Cahen (1982), inleiding 120Cahen (1982), afbeelding 20 121Cahen (1982), afbeelding 49 122Cahen (1982), afbeelding 50 123Cahen (1982), inleiding 124Van Praag (1962), p.6

(21)

Sluyser bespreekt het onderscheid tussen arm en rijk in de buurt en erkent rijkdom als factor in het bepalen van de Joodse identiteit, toch schaart hij iedere Jood in Amsterdam onder dezelfde noemer: ‘de Nieuwe Kerkstraat die tot aan de Weesperstraat liep was voor de rijken, hier was

destijds ook de Portugese vleeshal.’125 Een andere centrale plek in de buurt was het Jonas Daniel

Meyerplein met de Grote Sjoel, de Nije Sjoel en de Obbene Sjoel, die als Sluyser er langs

wandelt (in 1959) compleet vervallen zijn.126 Drie jaar later schrijft hij met verdriet over zijn

verdwijnende buurt en de leegte die achterbleef. ‘In de puinhopen van de straatjes en steegjes

vonden ze na 1945 hun herinneringen. Nu moeten die ruïnes verdwijnen. (…) Opeens zoekt de herinnering vergeefs naar hele straten. Uitverkoop in de Jodenhoek. Alles moet weg, de hele buurt!’127 Hij voelt zich in de steek gelaten, hij vindt dat de Joden in de steek zijn gelaten, maar

meer nog de Joodse buurt, het oude getto. Niemand die er zorg voor droeg. De stad, echter, had geen slechte bedoelingen met de sanering in de wijk, de oorlog was voorbij, de puinhopen werden opgeruimd. Er zijn geen aanwijzingen om te denken dat er antisemitisme achter stak, maar de onverschilligheid trof de auteurs des te meer.

Joodse straten versus niet-Joodse straten

Van Praag (1985) benoemt in zijn werken specifiek straten onder de noemer Joods of niet-Joods, overigens zonder toe te lichten op basis waarvan; ‘De Grensstraat was een Joodse buurt. De

Burmanstraat minder. De Graaf Florisstraat weinig. De Gijsbrecht van Aemstelstraat bijzonder. In ’t algemeen was ’t een Joodse buurt, die zijstraten van de Weesperzijde.’128 De Binnen-Amstel

markeert hij als (voor hem) duidelijke grens tussen de oude Joodse buurt en andere (nieuwe) Joodse buurten. 129 De Nieuwmarkt was volgens van Praag allang geen onderdeel van de

Jodenbuurt meer, al stonden er Joden op de markt. Een ingewikkeld gegeven, wat maakt een buurt tot Jodenbuurt als het niet de mensen zelf zijn? Van Praag is hier wat vaag over, ook dit lijkt wederom gebaseerd te zijn op gevoel. Wel ‘Joods’ zijn volgens hem de St.

Antoniebreestraat, de Jodenbreestraat en de Houttuinen, evenals Uilenburg en de Batavierstraat. Delen van de stad die in zijn optiek niet alleen Joods waren maar zelfs ‘volledig onderdeel van de Jodenbuurt’. Evenals overigens de Rapenburgerstraat, de Zwanenburgwal en de

Zwanenburgstraat.130 Daarnaast betrekt hij de nieuw ontstane Joodse buurten bij het idee van een

Jodenbuurt, ook al zijn ze niet in hetzelfde centrum geworteld. Toegegeven, hij vindt ze geen volwaardige Jodenbuurten. Toch, redeneert Van Praag, de mensen die er wonen laten nog de oude identiteit zien en daarom moeten ze niet over het hoofd gezien worden. Ze hebben

zogenaamde Joodse gelaatstrekken, volgens hem meer een kwestie van ‘iets rond de ogen’ dan bij de neus. Oftewel, iets wat alleen hij/andere auteurs/andere Amsterdamse Joden kunnen herkennen. Hij besluit zuchtend: ‘Maar wat zijn Jodenbuurten en Joodse buurten zonder hun

mensen?’131 Waarbij we terugkeren bij het idee dat de mensen de Joodse buurt maakten, meer

dan de Joodse buurt de mensen.

Gesprekken met oud-buurtbewoners

Oud-buurtbewoners zien de buurt vooral als brenger van ellende, ellende die ze niet direct verfoeien, maar wel erkennen als hoofdbestanddeel van de Joodse wijk.

Maurits Allegro ziet de Valkenburgerstraat als centrum van de Jodenbuurt van voor de oorlog. Op een enkeling na die het er wat beter had, was het de ‘misère en armoed’ die de sfeer

125Sluyser (1959), p.178 126Sluyser (1959), p.187 127Sluyser (1962), inleiding 128van Praag (1985), p.189 129van Praag, (1985), p.209 130Van Praag (1985), p. 11 131Van Praag (1985), p. 13

(22)

bepaalden.132 Ook oud-bewoner Hartog Goubitz spreekt over de Valkenburgerstraat en Marken

in termen van schaarste en woningnood: ‘Wij woonden in één kamer met dertien personen, op

Marken. Dat is de Valkenburgerstraat, de straat die grenst aan de afrit naar de IJ-tunnel, dat was Marken.’133 Alexandre Joseph Goudsmit zegt het volgende over de Joodse buurt in het

interbellum: ‘De Valkenburgerstraat, dat was toch wel armoe, hoor. Je had een doorgang onder

die huizen, en dan werd het daarna een beetje breder, zo’n drie meter.134 Daar stonden aan

weerszijden vier huizen en daar woonde het armste van het armste. Dat heette de Rooie Leeuwengang.135 Ben Sajet: ‘Het was een verschrikkelijk arme buurt, waar ik ook heel veel

gekomen ben omdat ik bevallingen meedeed als student, en dan ging je met een vroedvrouw die mij was toegewezen, werkte in de Uilenburgerstraat en de Batavierenstraat.136 Nou ja, slechter

dan daar kon je de woningtoestand niet voorstellen. Eénkamerwoningen met tien, twaalf kinderen, en ieder jaar kwam er altijd maar weer een bij (…) door hun slechte behuizing en omstandigheden kregen de pauperskinderen tuberculose en gingen dood. 137

Interessant is dat de geïnterviewden bevestigen dat er gevoelsmatig grenzen waren rond de Joodse buurt en dat men deze niet dikwijls overstak om in ‘niet-Joodse’ gedeelten van de stad te komen. Gewoon, omdat men er niets te zoeken had. Barend de Hond: ‘Je woonde ook in een

soort ghetto, en er waren heel weinig christenmensen die daarin woonden. Als je bijvoorbeeld zoals wij op het Nieuwegrachtje woonde, dan had je nog Uilenburg en ‘Vlooienburg’ (dat was de Lange Houtstraat) en de Batavierstraat en de Rapenburgerstraat. En dan was er ook nog de Valkenburgerstraat. (…) als je de brug over ging, dan kreeg je de Foeliestraat, en daar waren christenmensen. Er hebben daar wel enkele joodse mensen tussen gewoond, niet vijandig was het, maar het was net de grens, he.’138 Als opgroeiend kind in dat specifieke gedeelte van de stad

wist je hoe de wereld om je heen was, dat het daar ‘anders’ was. Omdat er ‘christenmensen’ woonden in plaats van Joden. Maar meer dan dat het mensen van een ander geloof betrof wordt niet gezegd. Het is niet helemaal helder waar de verschillen uit bleken. Ook omdat Joden er in die tijd niet anders uitzagen dan andere Amsterdammers en zich dikwijls niet aan de

voorschriften hielden, moeten deze grenzen steeds meer zijn gaan vervagen. ‘Hij is van de

Manegestraat naar de Grensstraat verhuisd, u weet wel, bij de Weesperzijde. (…) Voor hem was dit hetzelfde alsof hij van Amsterdam naar New-York werd overgezet, of van Sydney naar Jeroesjalajiem.’139

Willem Neeter: ‘Je had verschillende synagoges, kleine en grote. Op de Amstelstraat was de

grote synagoge en op het Jonas Daniel Meijerplein was de Neie sjoel, de nieuwe synagoge en er tegenover was de Portugese.’140 En waar de één vooral de nadruk legde op het religieuze, zag de

ander dit gezicht van de Jodenbuurt helemaal niet. Zoals Joop Emmerik die de buurt waar hij opgroeide armenbuurt noemt, in plaats van Jodenbuurt. Voor hem was het een gewone volksbuurt, de armoede herinnert hij zich sterk, niet het Jodendom: ‘Ik heb in de armenbuurt

gewoond, in de Kerkstraat tussen de Amstel en de Weesperstraat. Dat was een héle arme buurt. Er was maar een enkele af en toe, die kon zeggen dat het hem goed ging.’ 141 Bewoner Nathan 132Bregstein (1978), p. 126 133Bregstein (1978), p. 126 134Bregstein (1978), p. 127 135Bregstein (1978), p. 128 136Bregstein (1978), p. 131 137Bregstein (1978), p. 132 138Bregstein (1978), p. 128 139Van Praag (1971), p.188 140Benima (1983), p. 20 141Bregstein (1978), p. 129

(23)

Stodel heeft kritiek op auteurs als Meyer Sluyser, de armoede was volgens hem nog veel schrijnender dan hoe het geportretteerd is in romans en niet bij iedereen riep de buurt een gevoel van nostalgie op: ‘Als de mensen spreken van de goeie ouwe tijd, zoals bijvoorbeeld Meyer

Sluyser, die heeft het wel goed afgeschilderd, maar toch nog te veel gepoëtiseerd. Want die armoed was afzichtelijk.’142

3.3 De verdwijnende Jodenbuurt

Tentoonstelling Het verdwijnend ghetto Stedelijk Museum 1916

In 1916 werd in het Stedelijk Museum een tentoonstelling gehouden met als thema de

verdwijnende Joodse buurt. Het Verdwijnend ghetto of Images of Amsterdam's Vanishing Jewish

Quarter. Aanleiding was de sloop in de Jodenbuurt, sponsor was een Zionistische vereniging die

hoopte dat men massaal naar het beloofde land zou vertrekken, organistator het Stedelijk Museum (ter ere van de Bloemendag op zondag 4 juni 1916). De tentoonstelling bestond

overwegend uit foto’s en andere afbeeldingen (etsen/gravures). Getoond werden straten die men zag als typisch Joods: de St. Antoniebreestraat, het Boltensgrachtje, de Houtkopersdwarsstraat en omringend gebied, de Jodenhouttuinen, het Jonas Daniël Meijerplein, de Jodenbreestraat en de Nieuwmarkt. Evenals de Oude Schans, Marken, Uilenburg, het Waterlooplein en zo nog een paar straten in dit gebied. Van deze straten werden foto’s, gravures en modellen van gebouwen tentoongesteld; met name religieuze gebouwen met als best vertegenwoordigde gebouw de Portugese synagoge. Hiernaast gebouwen van de diamanthandel, evenals Israëlitische (Joodse) weeshuizen en een ziekenhuis. Ander uitgelicht thema van de tentoonstelling was volksleven, deze afdeling bestond voornamelijk uit foto’s van het leven op straat, grotendeels de markt afbeeldend. Dan volgde het onderwerp beroepsleven, dat ook grotendeels de markt besloeg; kraampjes, voddenkarretjes etc., met een tabel van de Joodse beroepsbevolking ingedeeld per beroep. De afdeling portretten liet met name rabbijnen zien, enkele geneesheren, filosoof en banneling Baruch Spinoza, en een paar rechtsgeleerden.

Ook in 1924 werden er artikelen gepubliceerd over de verdwijning van de Jodenhoek.143 In deze

lijn van denken kwam er in 1926 een Joods Historisch Museum in de Waag in Amsterdam (het gebouw fungeerde als stadspoort vanaf 1488 en als waag sinds 1614).144 De waag deed dienst als

Joods Historisch Museum tot 1987.145

In 1935 vond een grote tentoonstelling plaats ter ere van 300 jaar Asjkenazim in Amsterdam. Daarnaast had de tentoonstelling als doelstelling om tegengeluid te bieden met betrekking tot opkomend antisemitisme in Europa.146

In 1939 kwam de anti-Joodse dreiging ook in Amsterdam dichtbij, het museum begon uit

voorzorgsmaatregel (delen van) de collectie over te brengen naar het Stedelijk Museum. In 1942 waren alle 738 objecten overgedragen. Een jaar later werd de collectie desalniettemin in beslag genomen door de Duitse Einsatzstab onder Alfred Rosenberg, ondanks pogingen van jonkheer D.C. Roëlle, tevens museumdirecteur, om de collectie uit handen van de Duitsers te houden. Na de oorlog werd het museum in 1955 heropend.147

Objecten uit het ‘verdwijnend ghetto’

Bij de godsdienstafdeling van de tentoonstelling uit 1916 waren enkele objecten te zien, waaronder een kiddushbeker, enkele menora’s (godsdienstige Joodse kandelaars) en

challekleedjes (voor de sjabbat). Naar het schijnt waren sommige van deze objecten ook te koop,

142Bregstein (1978), p. 133 143Lindeman, Lubberhuizen (1998), p.7 144Ostow (2005), p.44 145Lindeman, Lubberhuizen (1998), p.95 146Ostow (2005), p.46 147Ostow (2005), p. 47

(24)

evenals enkele foto’s en etsen. Naar de catalogus te beoordelen leek het daardoor meer op een galerie dan een museumcollectie. Doordat de buurt werd gezien als verdwijnend waren er blijkbaar geïnteresseerden die de objecten en beelden verzamelden met het vooruitzicht dat ze binnenkort niet meer gemeengoed zouden zijn. Tot slot was er een stel medailles en

huwelijkspenningen te bewonderen, enkele spotprenten (krantenberichten, foto’s), en varia. Oftewel een ratjetoe van prentbriefkaarten, een brief van een Jood aan een andere Jood, een zilveren tabaksdoos en een erediploma. Opvallend is de vrij karikaturale weergave van het ‘Joodse’ (straat)leven. Dit houdt in: een leven van markt; het verkopen van zuur, vodden of vis, het religieuze leven van de feestdagen en sjabbatvieringen aan de hand van tekeningen en objecten van religieuze aard. Dan de armoede van straattypes, wezen en bovenal de straten waarin ze leefden die duidelijk werden gezien als belangrijk onderdeel van het Joodse leven in Amsterdam. Veel gebruiksvoorwerpen die Joden in huis hadden waren algemeen van aard, de tentoonstelling toont daarom ‘typisch Joodse objecten’, die vooral religieus van aard zijn zoals de volgende sjabbatsvoorwerpen: een (zilveren) wijnbeker (kiddoesjbeker), een specerijenbus en een lang challemes (voor de broden).148

Joodse Markt

De markt (met als hoogtepunt de Jodenbreestraat en het Waterlooplein) is ook in geschriften van Joodse Amsterdammers een belangrijk terugkerend onderdeel van het dagelijkse (Joodse) leven. Marktkraamverkoper was één van de vrije beroepen die van oudsher hoorde bij de Joden in Amsterdam. Op zondag kwamen veel niet-Joden dan ook graag rondsnuffelen, op hún dag des heren was het de enige mogelijkheid om boodschappen te doen. Dit marktleven kan verbonden worden met de geringe welstand die men had, het was geen vetpot om zuurwaren te verkopen rond het Waterlooplein en dan heb ik het niet eens over de vele voddenmannen gehad, die de tering naar de nering zetten met hun vieze goed; kapot speelgoed en lompen, voor ieder wat wils. Voor iedere straatarme althans, de rijkeren zouden hun bepoederde neus hiervoor ophalen.

4. De Joods Amsterdamse identiteit in verhalen

4.1 Uit vrijheid in een getto leven: fragmenten van Joods Amsterdamse schrijvers Graag wil ik kort ingaan op het gettofenomeen. De Joodse leefgemeenschappen in Europa bestonden uit afgesloten verplichte getto’s, waar regels aan verbonden waren evenals

onderscheidende tekenen. Nederland vormde zoals gezegd een uitzondering hierop. Niet-Joodse schrijvers hebben het veelal over de Jodenhoek, de Jodenbuurt/Joodse Buurt of het

Jodenkwartier. De benaming van de buurt als getto maakte onderdeel uit van de Joods

Amsterdamse identiteit, hun trots lag er ten dele in dat in de term een gevoel van vrijheid doorklonk, het was hún buurt met hún mensen en niemand zou hen vertellen hoe ze moesten leven. Het woord ghetto/getto komt van gettare oftewel to cast in metal. Het eerste ghetto in Venetië (1390) was een metaalwerkplaats. In 1516 werd de term g(h)etto de gangbare term voor Joodse kwartieren in andere steden.149 Een fenomeen binnen de filosofie dat hierop betrekking

heeft; dat van een afgesloten wijk of gemeenschap, met als bekendste voorbeeld de gevangenis, wordt door Foucault heterotoop genoemd.150 Ruimte is hierbij van groter belang dan tijd. Als we

dit verbinden met het Amsterdamse getto betekent dat, dat het getto een functie heeft. Een idee van Salo Baron (1928) uitbreidend houdt die functie het bewaren van Joodse cultuur en identiteit in. Het Amsterdamse getto was een plek met een eigen cultuur, tradities en gewoonten en

148Gans (1985), p.18

149Hibbert (1989), p.371

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zo’n toezegging kan bijvoorbeeld inhouden dat een Vaak worden nieuwbouwwoningen v.o.n. te koop belangstellende koper een paar dagen de tijd krijgt om aangeboden. Informeer

instelling die de joodse gemeente te Leeuwarden geld leende voor de bouw van de Leeuwarder synagoge in 1805.. De joodse schoenmaker Du Parc heeft zich genoemd naar

DNA-onderzoek moet nu uitsluitsel geven..

Ik maak een onder- scheid in drie niveaus waarop de transformatie te herkennen en vorm te geven is: het individueel niveau van hulp geven, het buurtniveau van preventie organiseren

§1 Onder een straat-, buurt- en wijkfeest wordt in dit reglement verstaan: elke activiteit die het buurtleven opwaardeert en ontmoeting tussen niet-bloed- of niet-aanverwanten

Welke ‘baat’ ervaren thuiszorgmedewerkers van coaching door geestelijk verzorgers, teneinde hun kennis, vaardigheden en attitude in de afstemming op zingeving te verbeteren..

Met deze verkenning hopen we lessen te trekken voor (nieuwe) politieke partijen, maar ook over de algemene aantrekkingskracht van de lokale politiek: Veel inwoners

In deze PBLQatie hanteren we een aanpak die is gebaseerd op de samen- hang tussen de burger en zijn digitale vaardigheden, het beleid dat de overheid voert bij het inrichten van