• No results found

Hechting aan vaders en sociaal gedrag van het kind

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Hechting aan vaders en sociaal gedrag van het kind"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Hechting aan Vaders en Sociaal Gedrag

van het Kind

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam T. van den Berg, 10003459 Begeleiding: Dr. R. Keizer en Dr. A. L. van den Akker Amsterdam, September 2015

(2)

Inhoudsopgave Abstract 3 Inleiding 4 Methode 9 Participanten en Procedure 9 Materialen 10 Analyses 13 Resultaten 13

Relatie met beste vriend(in) 14

Gepest worden 16

Pesten 17

Discussie 19

(3)

English title: Attachment to Fathers and Social Behaviour of their Children Abstract

This study examined the relationship between attachment to fathers and social behaviour of their children, and tested for interaction-effects of attachment to mothers. Three aspects of social behaviour were investigated: Relationship with the best friend, bullying and being bullied. Data was used from the SODA dataset; 651 adolescents ages 11-16 years. Fathers, as well as mothers, had a significant positive effect on the relationship with the best friend. The effect of father became stronger when the attachment to mother was stronger. Fathers and mothers had no significant effect on the child being bullied. Mothers had a significant negative effect on bullying. Overall, fathers only had an effect on one aspect of social behaviour. Future research should indicate underlying mechanisms.

(4)

Inleiding

De ouders zijn de eerste en sterkste bron van socialisatie en zijn de belangrijkste rolmodellen voor het kind bij het ontwikkelen van sociale relaties (Buschgens et al., 2010). Zo kunnen ouders invloed uitoefenen door advies te geven over sociale relaties, te reguleren met welke vrienden het kind omgaat en aan het begin van de ontwikkeling ook door activiteiten te organiseren voor het kind en zijn of haar leeftijdsgenoten (McDowell & Parke, 2009).

Daarnaast is er een verband tussen een veilige hechtingsrelatie met de ouders en sociale competentie van het kind en daardoor ook de kwaliteit van zijn of haar vriendschappen (Boling, McNamara Barry, Kotchick, & Lowry, 2011). Een veilige hechtingsrelatie leidt tot betere sociale aanpassing, waardoor kinderen leuker worden gevonden door andere kinderen, meer zelfvertrouwen hebben en betere sociale vaardigheden hebben (Thompson, 2006). Bovendien hebben adolescenten met een veilige hechtingsrelatie doorgaans een betere relatie met hun beste vriend(in), worden populairder bevonden door leeftijdsgenoten en zijn minder gevoelig voor groepsdruk (Allen et al., 2007). Jongeren met een veilige hechtingsrelatie hebben de neiging om een eigen veilige basis te creëren met relaties met leeftijdsgenoten die gekarakteriseerd worden door autonomie en verwantschap (Crowell et al., 2002). Dit heeft tot gevolg dat deze veilig gehechte jongeren betere sociale relaties opbouwen dan jongeren die onveilig gehecht zijn. In het meeste wetenschappelijke onderzoek is de aandacht gericht op het effect van hechting aan moeder op de sociale ontwikkeling van het kind. De meningen zijn verdeeld als het gaat om de vraag of de hechtingsrelatie tussen specifiek de vader en het kind ertoe doet (Leidy, Schofield, & Parke, 2013).

De onduidelijkheid over het bestaan van een verband tussen de hechting aan vader en de sociale ontwikkeling van het kind komt deels doordat we nog weinig weten over de rol van de vader. In zowel de maatschappij als de wetenschap wordt de moeder altijd nog gezien als de belangrijkste opvoeder. Echter, de rollen die de moeder en de vader in het

(5)

opvoedingsproces op zich hebben genomen, zijn veranderd met de tijd (Gaunt, 2005). Steeds meer moeders hebben een baan, waardoor zij minder tijd doorbrengen met de kinderen. Vaders daarentegen brengen tegenwoordig relatief meer tijd door met hun kinderen. Dit zou er ook toe kunnen leiden dat de hechtingsrelatie tussen vader en kind belangrijker is

geworden. Hoewel de relatieve invloed van vader op de ontwikkeling van het kind dus gegroeid zou kunnen zijn, is er nog maar weinig onderzoek dat expliciet de rol van de vader op de sociale ontwikkeling van het kind heeft onderzocht. Volgens Lawson (2005) mist de rol van de vader nog grotendeels in boeken over ouderschap en worden moeders drie keer zo vaak aangehaald als vaders. De toenemende betrokkenheid van vaders in de opvoeding is dus nog niet goed genoeg weerspiegeld in wetenschappelijk onderzoek. In het onderhavige onderzoek richt ik mij expliciet op het bestuderen van de relatie tussen hechting aan vader en het sociale gedrag van zijn kind.

Een tweede reden waarom er onduidelijkheid bestaat over het bestaan van een verband tussen de hechting aan vader en sociaal gedrag van het kind is dat we nog niet goed weten wat de precieze bijdrage van vader nu is en in hoeverre moeder hierin een rol speelt. In het

schaarse onderzoek naar de invloed van hechting aan vader op sociaal gedrag van het kind wordt de potentiële invloed die moeder heeft niet of nauwelijks meegenomen. In dit onderzoek besteed ik expliciet aandacht aan de mogelijke invloed die hechting aan moeder kan hebben op het verband tussen hechting aan vader en het sociale gedrag van zijn kind.

De rol van de vader wordt verondersteld te verschillen van de rol van de moeder tijdens het opvoedproces. Volgens Leidy et al. (2013) is de hechtingsrelatie met de vader uniek ten opzichte van die met de moeder als het gaat om sociale competentie van het kind. Wetenschappers stellen dat de moeder zorgt voor emotionele zekerheid, terwijl de vader zekerheid geeft door sensitief en uitdagend met het kind te spelen en de omgeving op een gecontroleerde manier te ontdekken (Grossmann et al., 2002). Bovendien stellen Parke en

(6)

Buriel (2006) dat met name in de interactie met de vader vaardigheden aangeleerd worden die nodig zijn voor succesvolle relaties met leeftijdsgenoten. De vader fungeert meer als

speelkameraad, waarbij het kind sociale vaardigheden leert die gebruikt worden bij sociale interacties met leeftijdsgenoten (Leidy et al., 2013). Dit zijn vaardigheden als het herkennen en begrijpen van emoties en deze kunnen aangeleerd worden door gereguleerd, fysiek spel, waarbij goed gecommuniceerd wordt en grenzen gesteld worden. Vaders spelen een unieke rol bij het aanleren van vaardigheden met betrekking tot de rol van emoties bij sociale relaties, door het onvoorspelbare karakter van de interactie met hun kinderen (Parke & Brott, 1999).

Vanuit dit perspectief wordt de hechtingsrelatie met de vader verondersteld samen te hangen met pestgedrag van het kind. Volgens Flouri en Buchanan (2003) heeft de vader-kindrelatie zelfs meer impact dan de moeder-vader-kindrelatie als het gaat om pestgedrag in de adolescentie. Adolescenten vertonen meer agressief gedrag naar leeftijdsgenoten als hun vader weinig betrokken is. Dit effect van de vader-kindrelatie is sterker als de betrokkenheid van de moeder laag is (Flouri & Buchanan, 2003); wat erop zou kunnen wijzen dat de vader in dit verband een bufferende rol heeft. Ook Hart et al. (1998) concluderen dat kinderen van wie de vaders met geduld en begrip naar hun kind toe veel met hun kind spelen minder agressief gedrag van het kind naar leeftijdsgenoten tot gevolg heeft. Dit wordt verondersteld te komen doordat kinderen in interactie met hun vader sociale vaardigheden leren die zij toepassen bij de interactie met hun leeftijdsgenoten.

Vanuit de empirie zijn er voldoende bewijzen om aan te nemen dat de vader inderdaad een belangrijke rol speelt bij de sociale ontwikkeling van het kind. Deels komt dit naar voren wanneer juist gezinnen worden bestudeerd waarin een vader ontbreekt (Lynn & Sawrey, 1959; Geller, Garfinkel, Cooper, & Mincy, 2009; Wildeman, 2010). Volgens Lynn en Sawrey (1959) passen jongens met een afwezige vader zich minder goed aan aan leeftijdsgenoten dan jongens met een aanwezige vader.

(7)

Naast het onderscheid tussen het al dan niet hebben van een aanwezige vader, tonen recentere studies aan dat de hechtingsrelatie met vader invloed heeft op de sociale

ontwikkeling van het kind. Volgens Verschueren en Marcoen (1999) wordt een positief zelfbeeld van het kind voorspeld door de hechtingsrelatie met de moeder en wordt probleemgedrag dat gekenmerkt wordt door sociale angst en teruggetrokkenheid juist voorspeld door de hechtingsrelatie met de vader. Volgens Rah en Parke (2008) hebben kinderen met meer positieve interactie met hun vader minder negatieve doelen en strategieën bij het oplossen van sociale problemen met leeftijdsgenoten, wat zich zou kunnen vertalen in het vertonen van minder pestgedrag. Wat betreft positieve interactie met de moeder werden deze resultaten enkel bij meisjes gevonden (Rah & Parke, 2008). De rol van de vader is dus belangrijk bij probleemoplossende strategieën van het kind, wat gerelateerd is aan acceptatie door leeftijdsgenoten en relaties met (beste) vrienden en waar wellicht ook pestgedrag uit te herleiden is.

Het nadeel van veel van de onderzoeken die kijken naar de invloed van de

hechtingsrelatie met de vader, is dat vaak geen rekening wordt gehouden met de invloed die de moeder kan hebben in dit verband. Martin, Ryan, en Brooks-Gunn (2007) stellen dat er in een gezin een gezamenlijk opvoedingspatroon kan zijn, waarvan de effecten niet gevonden worden als enkel de vader of de moeder onderzocht wordt. Het zou aan de ene kant zo kunnen zijn dat de relatie tussen hechting aan vader en sociaal gedrag van het kind zwakker wordt als de hechting aan moeder goed is, vanuit de gedachte dat met een goede hechtingsrelatie aan een ouder de toevoeging van een goede hechtingsrelatie met de andere ouder niet veel extra voordeel oplevert. Het zou aan de andere kant ook zo kunnen zijn dat een goede hechting aan moeder de relatie tussen hechting aan vader en sociaal gedrag van het kind sterker maakt, omdat de sterke hechting aan beide ouders indiceert dat deze gezinnen harmonieus zijn, wat een extra goede voedingsbodem geeft voor de sociale ontwikkeling van het kind.

(8)

In het licht van het bovenstaande is het dus belangrijk om de hechting aan beide ouders in ogenschouw te nemen om een duidelijk beeld te krijgen van de invloed die de hechtingsrelatie met de vader heeft op het sociale gedrag van het kind. Bovendien kan door ook de moeder mee te nemen in het onderzoek, onderzocht worden wat de unieke bijdrage is van de hechtingsrelatie met de vader. Dan is duidelijk te zien wat uniek is aan de rol van de vader. Daarnaast zal er gecontroleerd worden voor geslacht, leeftijd en opleidingsniveau van het kind, omdat in de empirie naar voren komt dat deze variabelen samenhangen met zowel de afhankelijke als de onafhankelijke variabelen die geanalyseerd zullen worden.

De onderzoeksvragen die in dit onderzoek gesteld worden, zijn: In hoeverre hangt de gehechtheid aan vader samen met het sociale gedrag van het kind? In hoeverre hangt de gehechtheid aan moeder samen met het sociale gedrag van het kind? En in hoeverre wordt de relatie tussen hechting aan vader en het sociale gedrag van het kind beïnvloed door hechting aan moeder?

Om uit te vinden in hoeverre het verband tussen hechting aan vader en het sociale gedrag van het kind varieert naar gelang de uitkomstmaat, neem ik twee indicatoren van sociaal gedrag in ogenschouw: pestgedrag, waaronder zowel pesten als gepest worden, en de relatie met de beste vriend(in). Naar verwachting bestaat er een positief verband tussen de hechtingsrelaties met zowel de vader als de moeder en het sociale gedrag van het kind. Hoe beter de hechtingsrelatie, hoe socialer het gedrag van het kind. De invloed van de

Hechtingsrelatie tussen vader en kind

Sociaal gedrag van het kind Hechtingsrelatie tussen moeder en kind 1 2 3

(9)

hechtingsrelatie met de vader zal over het algemeen iets sterker zijn, dan de invloed die de hechtingsrelatie met de moeder heeft op het sociale gedrag van het kind, omdat uit de empirie blijkt dat de vader relatief veel invloed heeft op sociaal gedrag van het kind. Daarnaast

verwacht ik dat een goede hechtingsrelatie met de moeder een afzwakkend effect heeft op de invloed die de hechtingsrelatie met de vader heeft op het sociale gedrag van het kind. Ik verwacht dat als het kind goed gehecht is aan de moeder, de hechting aan vader een minder groot verschil zal maken.

Methode Participanten en Procedure

Voor dit onderzoek is data gebruikt van wave 1 uit de Social Development of Adolescents (SODA) dataset. Deze data zijn verzameld in 2005. Om de data te verzamelen zijn 28 middelbare scholen benaderd door middel van een brief met uitleg over het onderzoek en de scholen zijn daarop volgend ook telefonisch benaderd. Deze scholen bevinden zich in een straal van 100 kilometer vanaf Nijmegen. Van de benaderde scholen besloten 23 scholen mee te werken aan het onderzoek (82 procent). Voor dit onderzoek wordt enkel de data uit wave 1 gebruikt. Daarbij zijn de participanten met missing values bij de volgende variabelen uit het databestand gefilterd: Leeftijd, geslacht, opleidingsniveau, hechting vader, hechting moeder, relatie met de beste vriend, pesten en gepest worden. De data bevatten 651

adolescenten, van 11 tot 16 jaar oud (M = 13.6, SD = .86), waaronder 352 meisjes (54.1 procent) en 299 jongens. De meeste adolescenten zijn autochtoon (91.9 procent) en komen uit intacte families met twee ouders (92.5 procent).

De vragenlijsten zijn door studenten uitgereikt aan de participanten. Deze studenten hebben duidelijke instructies gekregen voor het afnemen van de vragenlijsten. De

participanten vulden de vragenlijst in tijdens een normale les van 45 tot 50 minuten op school. De participanten en hun ouders zijn van te voren ingelicht over de inhoud en het doel van het

(10)

onderzoek, waarna alle ouders hebben ingestemd met de deelname van hun kind. Een aantal scholieren was ziek op de dag van de afname, waardoor zij niet konden deelnemen. Bij de afname werd uitgelegd dat tijdens het invullen van de vragenlijst niet gepraat mocht worden en werd verteld dat de gegevens vertrouwelijk in behandeling worden genomen. In de meeste klassen was een docent aanwezig om te assisteren en orde te houden. Na afloop heeft iedere school resultaten van het onderzoek ontvangen.

Een hechtingsrelatie kan op verschillende manieren worden weergegeven, namelijk als een vorm van hechting (bijvoorbeeld vermijdend of gedesorganiseerd) of als een mate van veilige of onveilige hechting. Uit onderzoek naar de Adult Attachment Interview blijkt dat de variatie van veilige versus onveilige gehechtheid meer samenhang heeft in een dimensioneel model, dan in een geclusterd model van typen gehechtheid (Roisman, Fraley, & Belsky, 2007). Volgens Roisman et al. (2007) geeft een dimensioneel model, dus een mate van veilige of onveilige hechting een meer consistent beeld dan als de hechtingsrelatie als een bepaald type wordt weergegeven. De hechtingsrelatie met zowel de vader als de moeder zal in dit onderzoek dan ook geanalyseerd worden vanuit een dimensie, dus als een mate in een bepaalde richting (veilige of onveilige hechting).

Materialen

Om de hechtingsrelaties met vader en moeder en het sociale gedrag te meten, wordt er

gebruik gemaakt van de vragenlijst ‘Sociale relaties van jongeren’. De items die gebruikt zijn voor de afzonderlijke uitkomstmaten zullen hieronder besproken worden.

Relatie met beste vriend(in). De items die gebruikt worden om de relatie met de beste vriend(in) te meten, zijn: Ik ben tevreden over de relatie met mijn beste vriend(in); Mijn relatie met mijn beste vriend(in) is bijna perfect; De relatie met mijn beste vriend(in) maakt me zeer gelukkig; Mijn relatie met mijn beste vriend(in) geeft me wat ik nodig heb; Ik wil dat de relatie met mijn beste vriend(in) voor altijd heel goed blijft gaan; Ik ben sterk gehecht aan

(11)

de relatie met mijn vriend(in); Ik ga ervan uit dat de relatie met mijn vriend(in) voor altijd blijft bestaan zoals die nu is; Ik doe mijn best om de relatie met mijn beste vriend(in) in stand te houden. Deze items zijn te beantwoorden met: Klopt helemaal niet; Klopt niet; Soms niet, soms wel; Klopt wel; Klopt helemaal. Uit de factoranalyse komt één factor naar voren. Deze factor heeft een eigenwaarde van 4.553. Daarom besluit ik deze items samen in een schaal onder te brengen. Cronbach’s alpha is voor deze schaal .887.

Pestgedrag. De items die gebruikt worden om pestgedrag te meten, zijn opgedeeld in twee componenten. De eerste component is ‘Gepest worden’ en hiervoor wordt het volgende item gebruikt: Hoe vaak hebben andere leerlingen jou dit schooljaar gepest? De

antwoordcategorieën voor deze vraag zijn: Ik ben dit schooljaar niet gepest; Ik ben 1 of 2 keer gepest; Ik ben regelmatig gepest; Ongeveer 1 keer per week; Verschillende keren per week. Dit item is scheef verdeeld. De meeste leerlingen geven namelijk aan niet gepest te worden. De tweede component is ‘Pesten’ en hiervoor wordt het volgende item gebruikt: Hoe vaak heb jij dit schooljaar zelf meegedaan bij het pesten van andere leerlingen? De

antwoordcategorieën bij deze vraag zijn: Dit schooljaar nog nooit of bijna nooit; 1 keer per maand; 2 tot 3 keer per maand; Ongeveer 1 keer per week; Verschillende keren per week. Ook dit item is scheef verdeeld, omdat de meeste leerlingen aangeven nooit of bijna nooit andere leerlingen te pesten. Omdat beide componenten niet normaal verdeeld zijn, zullen deze componenten omgezet worden in dummy-variabelen. Vervolgens zullen er logistische

regressie analyses uitgevoerd worden.

Hechtingsrelatie met vader. De items die gebruikt worden voor het meten van de hechtingsrelatie tussen de jongeren en zijn of haar vader, zijn: Ik ben boos op mijn vader; Ik vertel mijn vader over mijn problemen en zorgen; Mijn vader helpt mij om mezelf beter te begrijpen; Mijn vader accepteert mij zoals ik ben; Ik wou dat ik een andere vader had; Mijn vader respecteert mijn gevoelens; Als ik ergens boos over ben, probeert mijn vader dat te

(12)

begrijpen; Ik krijg aandacht van mijn vader; Ik word makkelijk boos op mijn vader; Als mijn vader weet dat ik ergens mee zit, vraagt hij dat aan mij; Ook al heeft mijn vader zijn eigen zorgen, toch val ik hem lastig met mijn problemen; Als ik over mijn problemen praat met mijn vader schaam ik me of voel ik me stom. De items zijn te beantwoorden met zes

keuzeantwoorden: Nooit; Bijna nooit; Soms; Vaak; Bijna altijd; Altijd. Uit de factoranalyse komt één factor naar voren, waarbij de laatste twee items niet aansluiten. Deze items worden daarom niet in de data-analyse meegenomen. De eigenwaarde van de factor die uit de

factoranalyse naar voren komt is 4.539. Cronbach’s alpha voor de items in de uiteindelijke schaal is .858.

Hechtingsrelatie met moeder. Om de hechtingsrelatie met de moeder te meten zijn dezelfde items gebruikt als voor het meten van de hechtingsrelatie met de vader. Deze zijn als volgt: Ik ben boos op mijn moeder; Ik vertel mijn moeder over mijn problemen en zorgen; Mijn moeder helpt mij om mezelf beter te begrijpen; Mijn moeder accepteert mij zoals ik ben; Ik wou dat ik een andere moeder had; Mijn moeder respecteert mijn gevoelens; Als ik ergens boos over ben, probeert mijn moeder dat te begrijpen; Ik krijg aandacht van mijn moeder; Ik word makkelijk boos op mijn moeder; Als mijn moeder weet dat ik ergens mee zit, vraagt zij dat aan mij; Ook al heeft mijn moeder haar eigen zorgen, toch val ik haar lastig met mijn problemen; Als ik over mijn problemen praat met mijn moeder schaam ik me of voel ik me stom. De items zijn te beantwoorden met zes keuzeantwoorden: Nooit; Bijna nooit; Soms; Vaak; Bijna altijd; Altijd. Eveneens komt uit de factoranalyse één factor naar voren, waarbij de laatste twee items niet goed aansluiten. Deze items worden niet in de data-analyse

meegenomen. De eigenwaarde van de factor is 4.208. Cronbach’s alpha voor de items in de uiteindelijke schaal is .836.

(13)

Analyses

De data zal geanalyseerd worden door middel van SPSS. Om sociaal gedrag te voorspellen, zullen lineaire regressieanalyses worden uitgevoerd. Voor de relatie met de beste vriend(in) wordt een multipele regressieanalyse uitgevoerd. Voor gepest worden en pesten worden logistische regressieanalyses uitgevoerd. Hierin zijn de hechting aan vader en de hechting aan moeder de onafhankelijke variabelen. De afhankelijke variabelen zullen bestaan uit drie aspecten die het sociale gedrag van het kind meten, namelijk pesten, gepest worden en de relatie met de beste vriend(in). Vervolgens zal door middel van een interactie-effect de invloed van hechting aan moeder op de relatie tussen hechting aan vader en de drie afhankelijke variabelen worden onderzocht.

Resultaten

In Tabel 1 worden de variabelen Relatie met de beste vriend(in), Gepest worden, Pesten, Hechtingsrelatie met de vader en Hechtingsrelatie met de moeder beschreven. De scores op de schaal van de relatie met de beste vriend(in) lopen van 8.00 tot 40.27 (M = 33.45, SD = 5.26). De scores van gepest worden lopen van 1.00 tot 5.00 (M = 1.38, SD = 0.77). De scores van pesten lopen eveneens van 1.00 tot 5.00 (M = 1.35, SD = 0.83). Daarnaast lopen de scores van zowel de hechtingsrelatie met de vader als de hechtingsrelatie met de moeder van 10.00 tot 60.00. Daarbij heeft de hechtingsrelatie met de vader M = 43.84 en SD = 8.05. De hechtingsrelatie met de moeder heeft M = 46.74 en SD = 7.46. In de analyses zijn voor de hechtingsrelatie met de vader en de hechtingsrelatie met de moeder de gecentreerde

(14)

Tabel 1

Beschrijvende Statistieken van de Variabelen

Variabele M SD Min Max

Relatie met beste vriend(in) 33.49 5.26 8.00 40.27 Gepest worden 1.38 0.77 1.00 5.00

Pesten 1.35 0.83 1.00 5.00

Hechtingsrelatie met vader 43.84 8.05 10.00 60.00 Hechtingsrelatie met moeder 46.74 7.46 10.00 60.00

De resultaten van de data-analyse worden per afhankelijke variabele hieronder toegelicht. Omdat mijn steekproef relatief klein is en er geen essentiële consequenties verbonden zijn aan een type I fout, worden resultaten met p-waarden tussen .05 en .10 als marginaal significant beschouwd (Stevens, 2009).

Relatie met beste vriend(in)

In Tabel 2 worden de resultaten van de regressieanalyse met betrekking tot de relatie met de beste vriend(in) weergegeven. Het eerste model van de multipele regressieanalyse bevat de volgende variabelen: Hechtingsrelatie met de vader, hechtingsrelatie met de moeder, leeftijd, geslacht en opleidingsniveau. In het tweede model is de interactievariabele van de hechtingsrelaties met de vader en moeder toegevoegd. Het eerste model voorspelt 9.6% van de variantie in de relatie met de beste vriend(in) (Adjusted R² = .096) en is significant:

F(5,645) = 14.830, p < .001.

In Tabel 2 worden de resultaten van model 1 van de regressieanalyse weergegeven. De hechtingsrelatie met de vader hangt significant samen met de relatie met de beste vriend(in): b

= .092, p < .005. De hechtingsrelatie tussen moeder en kind hangt marginaal significant

(15)

Tabel 2

Regressie Coëfficiënten voor de Variabelen met als Afhankelijke Variabele ‘Relatie met de Beste Vriend(in)’ Variabele Model 1 Model 2 b SE b β b SE b β Hechting vader .092** .030 .140 .092** .030 .141 Hechting moeder .056* .033 .079 .061* .033 .086 Leeftijd .228 .233 .037 .174 .235 .029 Geslacht -2.422*** .396 -.230 -2.431*** .396 -.231 Opleidingsniveau .787* .406 .074 .864* .407 .082

Interactie hechting vader en moeder .005* .003 .066

Adjusted R² .096*** .099***

N 651 651

Noot. * p < .10; ** p < .01; *** p < .001

In model 2 maakt de interactie tussen de hechtingsrelatie met de vader de

hechtingsrelatie met de moeder een significant verschil: F Change(1,644) = 3.010, p = .083 (zie Tabel 2). Het model zelf blijft met de interactievariabele erbij eveneens significant:

F(6,644) = 12.899, p < .001. Dit model voorspelt 9.9% van de variantie in de relatie met de

beste vriend(in) (Adjusted R² = .099). De interactievariabele van de hechtingsrelaties met de vader en de moeder hangt marginaal significant samen met de relatie met de beste vriend(in):

b = .005, p < .10. De hechtingsrelatie met de vader hangt significant samen met de relatie met

(16)

marginaal significant samen met de relatie met de beste vriend(in) van het kind: b = .061, p < .10.

Gepest worden

In Tabel 3 worden de resultaten van de regressieanalyse met betrekking tot gepest worden weergegeven. Een logistische regressieanalyse is uitgevoerd op de afhankelijke variabele ‘gepest worden’, met in model 1 de onafhankelijke variabelen de hechtingsrelatie met de vader, de hechtingsrelatie met de moeder, leeftijd, geslacht en opleidingsniveau. In het tweede model is de interactievariabele van de hechtingsrelaties met de vader en moeder toegevoegd. Het eerste model voorspelt ‘gepest worden’ voor 5.0% tot 7.2% van de variantie in gepest worden, waarbij 73.0% van de voorspellingen accuraat is. Deze resultaten zijn significant (χ² = 33.422, df = 5, p < .001). Echter, de hechtingsrelatie met de vader en de hechtingsrelatie met de moeder zijn op zichzelf geen significante voorspellers van gepest worden.

Met de interactievariabele van de hechtingsrelatie met de vader en de hechtingsrelatie met de moeder toegevoegd aan het model, blijkt dat deze geen significante toegevoegde waarde heeft. Het model blijft wel significant (χ² = 35.072, df = 6, p < .001). Dit model voorspelt voor 5.2% tot 7.6% van de variantie in gepest worden, waarbij 72.7% van de voorspellingen accuraat is.

(17)

Tabel 3

Regressie Coëfficiënten voor de Variabelen met als Afhankelijke Variabele ‘Gepest Worden’

Variabele Model 1 Model 2 b SE b Exp(B) b SE b Exp(B) Hechting vader -.021 .014 .979 -.021 .014 .979 Hechting moeder .017 .015 1.017 .015 .015 1.015 Leeftijd -.429*** .118 .651 -.411** .119 .663 Geslacht .039 .182 1.040 .039 .183 1.040 Opleidingsniveau -.642** .190 .526 -.669*** .192 .512

Interactie vader moeder -.002 .001 .998

χ² 33.422*** 35.072***

N 651 651

Noot. * p < .10; ** p < .01; *** p < .001

Pesten

In Tabel 4 worden de resultaten van de regressieanalyse met betrekking tot pesten weergegeven. Een logistische regressie analyse is uitgevoerd op de afhankelijke variabele ‘pesten’, met in model 1 de onafhankelijke variabelen de hechtingsrelatie met de vader, de hechtingsrelatie met de moeder, leeftijd, geslacht en opleidingsniveau. In het tweede model is de interactievariabele van de hechtingsrelaties met de vader en moeder toegevoegd. Het eerste model voorspelt voor 4.8% tot 7.6% van de variantie in pesten, waarbij 80.5% van de

voorspellingen accuraat is. Deze resultaten zijn significant (χ² = 32.004, df = 5, p < .001). Echter, de hechtingsrelatie met de vader is op zichzelf geen significante voorspeller van pesten. De hechtingsrelatie met de moeder is wel een significante voorspeller van pesten (b =

(18)

-.051, p < .01). De kansverhouding tussen de hechtingsrelatie met de moeder en pestgedrag is 0.95.

Tabel 4

Regressie Coëfficiënten voor de Variabelen met als Afhankelijke Variabele ‘Pesten’

Variabele Model 1 Model 2 b SE b Exp(B) b SE b Exp(B) Hechting vader .015 .016 1.015 .016 .016 1.016 Hechting moeder -.051** .017 .950 -.051** .017 .951 Leeftijd -.163 .121 .849 -.167 .122 .846 Geslacht .855*** .205 2.352 .855*** .205 2.351 Opleidingsniveau -.004 .208 .996 .001 .209 1.001

Interactie vader moeder .000 .001 1.000

χ² 32.004*** 32.057***

N 651 651

Noot. * p < .10; ** p < .01; *** p < .001

Met de interactievariabele van de hechtingsrelatie met de vader en de hechtingsrelatie met de moeder toegevoegd aan het model, blijkt dat deze geen significante toegevoegde waarde heeft. Het model blijft wel significant (χ² = 32.057, df = 6, p < .001). Dit model voorspelt voor 4.8% tot 7.6% van de variantie in pesten, waarbij 80.6% van de voorspellingen accuraat is. Ook in het tweede model is de hechtingsrelatie met de vader op zichzelf geen significante voorspeller van pesten. De hechtingsrelatie met de moeder is wel een significante voorspeller van pesten (b = -.051, p < .01). De kansverhouding tussen de hechtingsrelatie met de moeder en pestgedrag is 0.95.

(19)

Discussie

Conform mijn verwachtingen, bleek de hechtingsrelatie met de vader significant positief samen te hangen met de relatie met de beste vriend(in) van het kind. Hoe beter de hechtingsrelatie tussen de vader en het kind, hoe beter het kind een goede relatie op heeft gebouwd met een beste vriend(in). Ook de hechtingsrelatie met de moeder hangt significant positief samen met de relatie met de beste vriend(in) van het kind. Eveneens betekent dit dat hoe beter de hechtingsrelatie tussen de moeder en het kind is, hoe beter de relatie met de beste vriend(in). Er is echter ook een interactie-effect aanwezig. De hechtingsrelatie met de moeder werkt namelijk versterkend op het verband tussen de hechtingsrelatie met de vader en de relatie met de beste vriend(in). Het positieve effect dat de hechtingsrelatie met de vader heeft op de relatie met de beste vriend(in) is sterker als de hechtingsrelatie met de moeder ook goed is.

Daarentegen zijn de resultaten voor pestgedrag niet naar verwachting. De

hechtingsrelatie met zowel de vader als de moeder heeft geen significant effect op gepest worden. Deze hechtingsrelaties beïnvloeden elkaar ook niet als het gaat om of het kind al of niet gepest wordt. Daarnaast heeft de hechtingsrelatie met de vader geen significant effect op pesten. De hechtingsrelatie met de moeder heeft echter wel een verband met pesten, namelijk een negatief verband. Hoe beter de hechtingsrelatie met de moeder, hoe minder het kind pestgedrag vertoont naar andere kinderen toe. Het is verrassend dat dit effect alleen bij de moeder te zien is en niet bij de vader. Hier is geen interactie-effect gevonden, wat betekent dat de hechtingsrelaties met de vader en moeder elkaar niet beïnvloeden.

Geconcludeerd kan worden dat de gestelde hypothesen slechts deels uitkomen. De hechtingsrelaties met vader en moeder hebben beiden een positief effect op de relatie met de beste vriend(in). Echter, bij pestgedrag is dit niet het geval. De hechtingsrelaties met vader en moeder hebben blijkbaar dus geen universeel effect op het sociale gedrag van het kind. Dit is

(20)

een verrassende bevinding, omdat volgens eerder onderzoek een veilige hechtingsrelatie leidt tot betere sociale aanpassing en betere sociale vaardigheden (Thompson, 2006). Wellicht hebben deze sociale aanpassing en sociale vaardigheden enkel effect op prosociaal gedrag en niet op antisociaal gedrag, zoals pesten. Nader onderzoek zou dit moeten uitwijzen. Ook is het verrassend dat er sprake is van een versterkend interactie-effect tussen de hechtingsrelaties met de vader en de moeder. Dit zou verklaard kunnen worden door de hypothese dat een goede hechtingsrelatie met beide ouders indiceert dat het gezin harmonieus is, wat een extra goede voedingsbodem geeft voor de sociale ontwikkeling van het kind. Zowel de

hechtingsrelatie met vader als de hechtingsrelatie met de moeder is in dit geval van belang, waardoor het voor het kind zeer relevant is om energie te steken in beide hechtingsrelaties. De maatschappelijke ontwikkeling dat vaders meer tijd doorbrengen met hun kind, kan ervoor zorgen dat een betere hechtingsrelatie met de vader ontwikkeld kan worden dan voorheen. Doordat het kind een goede hechtingsrelatie met beide ouders heeft, ontstaat er meer balans in het gezin. Dit komt de sociale ontwikkeling van het kind ten goede.

Een kritiekpunt van dit onderzoek is dat er geen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat er sprake is van een transactioneel proces. Volgens McBride, Schoppe, en Rane (2002) wordt van vaders minder betrokkenheid verwacht dan van moeders, waardoor de mate van betrokkenheid van vaders sterker wordt beïnvloed door factoren van buitenaf, zoals het temperament van het kind. McBride et al. (2002) stellen dat ‘sociability’ (de mate waarin iemand de aanwezigheid van anderen prefereert ten opzichte van op zichzelf zijn) wordt gezien als onderdeel van temperament. Temperament beïnvloedt de betrokkenheid van de ouders, voor vaders sterker dan voor moeders. Kinderen met een hogere mate van ‘sociability’ worden door vaders als minder stressvol ervaren, terwijl hier bij moeders geen effect te zien is. Daarbij hebben meisjes met een lage mate van ‘sociability’ minder betrokken vaders. Dit kan komen door de speelse manier van interactie tussen de vader en zijn kinderen, die beter

(21)

past bij sociale kinderen en overweldigend kan zijn voor minder sociale kinderen. Het kan dus zijn dat kinderen die van nature minder sociaal zijn, een minder goede relatie hebben met hun vader (McBride et al., 2002). Of vaders invloed hebben op het sociale gedrag van hun kind, of dat het sociale gedrag van het kind, de betrokkenheid van vader beïnvloedt, kon helaas aan de hand van de gebruikte dataset niet worden onderzocht. Een suggestie voor vervolgonderzoek is dan ook naar het wederkerende verband tussen temperament/het sociale gedrag van het kind en de hechtingsrelatie met vader.

Een ander kritiekpunt van dit onderzoek is dat het uiteindelijke aantal participanten dat is meegenomen in het onderzoek relatief laag is (N = 651). Dit heeft tot gevolg dat de kans op een type I fout, het onterecht detecteren van significante effecten, vergroot wordt. Onderzoek op grotere schaal (N > 700) zal duidelijkere resultaten opleveren die met meer precisie te interpreteren zijn. Bovendien komen alle participanten uit de omgeving van Nijmegen. Mogelijk verschillen de participanten van inwoners van de Randstad, omdat de Randstad een dichter bevolkt gebied is van Nederland. Wellicht heeft men hier ook een andere leefstijl aangenomen. Het is onzeker of de resultaten te generaliseren zijn naar de gehele populatie van Nederland.

Daarnaast is pestgedrag, zowel pesten als gepest worden, gemeten met een enkel item. Hoewel de items die gebruikt zijn wel goed gestelde vragen zijn (Hoe vaak heb jij dit

schooljaar zelf meegedaan bij het pesten van andere leerlingen?; Hoe vaak hebben andere leerlingen jou dit schooljaar gepest?), heeft dit een negatieve invloed op de constructvaliditeit. De twee gestelde vragen zijn wellicht niet dekkend voor de twee constructen in hun geheel, waardoor het mogelijk is dat hier niet gemeten wordt wat bedoeld is te meten. Bovendien heeft het eventueel verkeerd interpreteren van een enkele vraag in deze situatie grote

gevolgen. De constructen zouden beter gemeten kunnen worden door het stellen van meerdere vragen, die samen een duidelijke schaal vormen.

(22)

Alle resultaten bij elkaar genomen, kan gesteld worden dat de hechtingsrelatie met de vader van invloed is op de relatie die het kind heeft met zijn of haar beste vriend. De

resultaten geven aan dat de vader op dit terrein een onafhankelijke bijdrage levert; los van de hechtingsrelatie met de moeder. Heeft een kind een goede relatie met beide ouders, dan heeft dit een extra positieve uitwerking op de relatie die het kind heeft met zijn of haar beste vriend(in). Tegen de verwachting in, toont dit onderzoek dat de hechtingsrelatie met de vader niet van invloed is op het pestgedrag van het kind. Desondanks blijkt vader een unieke rol te spelen in ten minste een deelaspect van sociaal gedrag van het kind. Naast de hechtingsrelatie met de moeder, is dus ook de hechtingsrelatie met de vader van belang voor het kind.

(23)

Literatuurlijst

Allen, J. P., Porter, M., McFarland, C., McElhaney, K. B., & Marsh, P. (2007). The relation of attachment security to adolescents’ paternal and peer relationships, depression, and externalizing behavior. Child Development, 78, 4, 1222-1239.

Boling, M. W., McNamara Barry, C., Kotchick, B. A., & Lowry, J. (2011). Relations among early adolesents’ parent-adolescent attachment, perceived social competence, and friendship quality. Psychological Reports, 109, 819-841.

doi:10.2466/02.07.09.21.PR0.109.6.819-841

Buschgens, C. J. M., Aken, M. A. G. van, Swinkels, S. H. N., Ormel, J., Verhulst, F. C., & Buitelaar, J. K. (2010). Externalizing behaviors in preadolescents: familial risk to externalizing behaviors and perceived parenting styles. European Child and

Adolescence Psychiatry, 19, 7, 567-575. doi:10.1007/s00787-009-0086-8

Crowell, J. A., Treboux, D., Gao, Y., Fyffe, C., Pan, H., & Waters, E. (2002). Assessing secure base behavior in adulthood: Development of a measure, links to adult

attachment representations and relations and relations to couples’ communication and reports of relationships. Developmental Psychology, 38, 679-693.

Flouri, E. & Buchanan A. (2003). The role of mother involvement and father involvement in adolescent bullying behavior. Journal of Interpersonal Violence, 18, 6, 634-644. doi:10.1177/0886260503251129

Gaunt, R. (2005). The role of value priorities in paternal and maternal involvement in child care. Journal of Marriage and Family, 67, 3, 643-655.

Geller, A., Garfinkel, I., Cooper, C. E., & Mincy, R. B. (2009). Parental incarceration and child wellbeing: Implications for urban families. Social Science Quarterly, 90, 1186-1202.

(24)

Grossmann, K., Grossmann, K. E., Fremmer-Bombik, E., Kindler, H., Scheuerer-Englisch, H., & Zimmerman, P. (2002). The uniqueness of the child-father attachment

relationship: Fathers’ sensitive and challenging play as a pivotal variable in a 16-year longitudinal study. Social Development, 11, 307-331.

Hart, C. H., Yang, C., Nelson, D. A., Jin, S., Bazarakaya, N., Nelson, L., & Wu, P. (1998). Peer contact patterns, parenting practices and preschoolers’ social competence in China, Russia and the United States. In P. T. Slee & K. Rigby (Eds.), Children’s peer

relations (pp. 3-30). Londen: Routledge.

Lawson, W. (2005). Where’s daddy? Psychological Today, 38, 3, 30.

Leidy, M. S., Schofield, T. J., & Parke, R. D. (2013). Fathers’ contributions to children’s social development. In N. J. Cabrera & C. S. Tamis-LeMonda (Eds.), Handbook of

father involvement: Multidisciplinary perspectives (2nd ed., pp. 151-167). New York, NY: Routledge.

Lynn, D. B., & Sawrey, W. L. (1959). The effects of father absence on Norwegian boys and girls. Journal of Abnormal and Social Psychology, 59, 258-262.

Martin, A., Ryan, R. M., & Brooks-Gunn, J. (2007). The joint influence of mother and father parenting on child cognitive outcomes at age 5. Early Childhood Research Quarterly,

22, 423-439. doi:10.1016/j.ecresq.2007.07.001

McBride, B. A., Schoppe, S. J., & Rane, T. R. (2002). Child characteristics, parenting stress, and parental involvement: Fathers versus mothers. Journal of Marriage and Family,

64, 4, 998-1011.

McDowell, D. J., & Parke, R. D. (2009). Parental correlates of children’s peer relations: An empirical test of a tripartite model. Developmental Psychology, 45, 224-235.

Parke, R. D., & Brott, A. (1999). Throwaway Dads: The Myths and Barriers That Keep Men

(25)

Parke, R. D., & Buriel, R. (2006). Socialization in the family: Ethnic and ecological perspectives. In W. Damon & R. M. Lerner (Eds.), Handbook of child psychology:

Vol. 3. Social, emotional, and personality development (6th ed., pp. 429-504). New York, NY: Wiley.

Rah, Y., & Parke, R. D. (2008). Pathways between parent-child interactions and peer

acceptance: The role of children’s social information processing. Social Development,

17, 341-357.

Roisman, G. I., Fraley, R. C., & Belsky, J. (2007). A taxometric study of the adult attachment interview. Developmental Psychology, 43, 3, 675-686.

doi:10.1037/0012-1649.43.3.675

Stevens, J. P. (2009). Applied multivariate statistics for the social sciences (5th ed.). New York, NY: Routledge.

Thompson, R. A. (2006). The development of the person: Social understanding, relationships, self-conscience. In W. Damon (Ed.), Handbook of child psychology, Vol. 3. Social,

emotional, and personality development (6th ed., pp. 24-98). Hoboken, NJ: Wiley. Verschueren, K., & Marcoen, A. (1999). Representation of self and socioemotional

competence in kindergarteners: Differential and combined effects of attachment to mother and to father. Child Development, 70, 183-201.

Wildeman, C. (2010). Paternal incarceration and children’s physically aggressive behaviors: Evidence from the fragile families and child wellbeing study. Social Forces, 89, 1, 285-309.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

They demonstrate the use of GIS as a versatile tool to integrate land use and transport system components in an accessibility metric, allowing the analysis of

Door de unieke combinatie in het huidige onderzoek van reputatiemanagement, gedrag van medewerkers en sociale media (Facebook), is het goed om in vervolgonderzoek te

Accenture Interactive and Forrester Consulting state that one of the most important areas of digital transformation is customer experience, so business technology,

interconnectivity, with societal changing powers, thus a rapprochement with Bourdieu’s theories and constructs opens new paths for constructing robust marketing theories in the

In relation to the second aim (refer Chapter 1.4.2), namely to ascertain whether training needs and identified shortcomings are addressed along the course of in-service among

In this contribution, we present the results of a field experiment that, as a first step, documents the effect of building geometry on the size of aeolian

The proposed network was trained and evaluated on follow- up prostate CT scans for image-guided radiotherapy, where the planning CT contours are propagated to the daily CT images

The results of the present study showed that more than half of the community pharmacists and nutritionists were familiar with the obesity guidelines and considered obesity