• No results found

De invloed van groep gebaseerde geanticipeerde schaamte en trots op gedragsintenties

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van groep gebaseerde geanticipeerde schaamte en trots op gedragsintenties"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bachelorproject Sociale Psychologie

De Invloed van Groep Gebaseerde Geanticipeerde

Schaamte en Trots op Gedragsintenties

Auteur: Kip, P.P.

Studentnummer: 10340343

Begeleider: Michael Vliek

Datum: 22-05-2015

(2)

Abstract

Onderzocht is wat de invloed van groep gebaseerde geanticipeerde schaamte en trots is, op gedragsintenties. Hierbij is gekeken of attitudes een mediërende rol kunnen spelen in dit proces en of groepsidentificatie correleert met de effectiviteit van geanticipeerde schaamte. 210 UvA-studenten vulden een vragenlijst in waarbij getracht is ofwel schaamte ofwel trots te anticiperen door middel van een fictief scenario. Geanticipeerde schaamte bleek een sterkere voorspeller van gedragsintenties dan geanticipeerde trots. De resultaten leken niet te duiden op een mediërende rol van attitudes op gedragsintenties. Er werd geen correlatie gevonden tussen groepsidentificatie en effectiviteit van geanticipeerde schaamte op gedragsintenties. Mogelijke verklaringen voor de twee laatst genoemde resultaten worden in de discussie besproken.

(3)

Publiekelijk te schande staan of openbaar geroemd worden: is het effectief?

Aan de schandpaal genageld worden, voor paal staan of iets aan de kaak stellen; al deze gezegdes zijn verwijzingen naar een manier die vroeger gebruikt werd om

wetovertreders te straffen. Wie zich tegenwoordig niet aan de regels houdt, hoeft zich geen zorgen te maken aan de schandpaal te eindigen. Althans niet letterlijk, want er is

tegenwoordig wordt een moderne versie van deze manier van straffen: naming and shaming (Bevan & Wilson, 2013). Naming and shaming wil zeggen dat er publiekelijk wordt vermeld dat er sprake is van een situatie die als incorrect of onbevredigend wordt gezien; shaming. Ook wordt hierbij de persoon of groep die schuldig is aan deze situatie bij naam genoemd;

naming. De tegenhanger van naming and shaming is naming and praising. Naming and praising komt op hetzelfde neer als naming and shaming, met als enige verschil dat de situatie

die publiekelijk bekend wordt gemaakt een gewenste is en geen ongewenste. Om deze reden zou naming and praising als een sociale manier van belonen kunnen worden gezien (Johnson & Dickinson, 2010). Naming and shaming en naming and praising kan zowel op individueel als op groepsniveau plaatsvinden. In de huidige studie zal de invloed van naming and

shaming en naming and praising op groepsniveau op individuele gedragsintenties worden

onderzocht. Een voorbeeld hiervan is om te kijken wat naming and shaming van een universiteit doet met de gedragsintenties van de individuen die werkzaam zijn aan de universiteit.

Theoretische achtergrond

Zoals in het voorbeeld dat zojuist werd genoemd, zal in de huidige studie gekeken worden naar de rol die naming and shaming en naming and praising kunnen spelen bij het

(4)

vormen van gedragsintenties. Er is enige evidentie voor het retrospectieve effect van naming

and shaming (Krain, 2012; Bevan & Wilson, 2013) en naming and praising (Handgraaf, Van

de Jeude & Appelt, 2012). Onze interesse ligt voornamelijk in de eventuele preventieve werking van beiden. Dit wil zeggen dat het vooruitzicht op naming and shaming of naming

and praising al een rol zou kunnen spelen bij het vormen van gedragsintenties. Eerder

onderzoek naar de vorming van gedragsintenties is onder meer gedaan door Ajzen en collega’s. Op basis van eerder onderzoek heeft Ajzen een theorie opgesteld omtrent de vorming van gedragsintenties, de Theory of Planned Behavior, TPB (Ajzen, 1991). Deze theorie is eerder gebruikt bij onderzoek naar de vorming van gedragsintenties (Parker, Manstead, Stradling, Reason & Baxter, 1992; Lam & Hsu, 2005) en zal in het huidige onderzoek de theoretische fundering vormen.

Zoals zojuist gesteld staat de TPB centraal in het huidige onderzoek. Deze theorie stelt dat gedragsintenties worden voorspeld door waargenomen controle, attitudes ten opzichte van het gedrag en normen. De nadruk zal in dit paper op één van de drie voorpellers liggen, namelijk attitudes. Allereerst stelt de TPB dat hoe positiever een attitude ten opzichte van een gedraging, hoe meer men de intentie zal hebben dit gedrag te vertonen. Daarnaast stelt Ajzen dat de structuur van een attitude is op te delen in een cognitieve, een affectieve en conatieve component. De conatieve component heeft te maken met de mate waarin men van plan is een gedraging ten opzichte van het attitude object uit te voeren, oftewel de gedragsintentie. Volgens de TPB zouden gedragsintenties en attitudes daarom sterk met elkaar moeten correleren; de gedragsintentie vormt namelijk één van de drie componenten van de attitude. Uit eerder onderzoek is onder meer gebleken dat attitudeverandering in een bedreigende situatie, zoals een schaamtevolle situatie, voornamelijk tot stand komt als men de bedreiging als reëel beschouwt (Rogers & Mewborn, 1976). De focus in de huidige studie zal liggen op de vraag wat het effect kan zijn van naming and shaming en naming and praising op

(5)

gedragsintenties en of attitudes daarbij als voorspeller gebruikt kunnen worden bij de vorming van gedragsintenties.

Relevantie en eerder onderzoek

Het ministerie van financiën is geïnteresseerd in de effectiviteit van naming and

shaming als straf, en naming and praising als beloning. Daarbij zou gekeken kunnen worden

of deze twee manieren ook als preventie- en regulatiemethode gebruikt kunnen worden. Dit zou in lijn zijn met de handhavingsdriehoek van Braithwaite (1992), deze stelt onder meer dat hoe sterker men in staat is te straffen, hoe effectiever men is staat is te reguleren zónder daadwerkelijk te hoeven straffen. In het geval van effectiviteit zou dit betekenen dat de overheid naast het uitdelen van boetes en subsidies andere instrumenten heeft om bedrijven, universiteiten en andere instanties te straffen en te belonen. Naming and shaming kan worden gezien als een sociale straf; het idee is dat het individu of een groep het als beschamend ervaart om openbaar beschimpt te worden en hierdoor in het vervolg zich aan de regels zal houden. Anderzijds zou naming and praising als een sociale beloning kunnen worden gezien. Deze manier van belonen zou zorgen voor gevoelens van trots en daardoor motivatie om op dezelfde voet verder te gaan (Johnson & Dickinson, 2010).

Op basis van eerder onderzoek is er enige evidentie dat publiekelijk te schande stellen,

naming and shaming, zou zorgen voor schaamte (Smith, Webster, Parrot & Eyre, 2002), en

publiekelijk prijzen, naming and praising, zou zorgen voor trots (Webster, Duvall, Gaines & Smith, 2003) . Zowel schaamte als trots kunnen worden gezien als morele emoties. Morele emoties zijn emoties die ofwel reageren op het overtreden van moreel gedrag (schaamte) ofwel motiveren tot moreel gedrag (trots). Moreel gedrag kan worden gezien als gedrag dat strookt met de prescriptieve norm, gedrag dat men zou moeten vertonen (Haidt, 2003).

(6)

Daarnaast komen beide emoties tot stand door middel van zelfevaluatie; bij schaamte is de valentie van deze evaluatie negatief, bij trots positief. Men evalueert in hoeverre het eigen gedrag afwijkt van de norm, met eventueel schaamte of trots als gevolg (Tagney, Stuewig & Mashek, 2007).

Uit eerder onderzoek van leek naar voren te komen dat het ervaren van schaamte een rol kan spelen bij de motivatie tot zelfregulatie (Lickel, Kushlev, Savalei, Matta, & Schmader, 2014). Het herbeleven van schaamte bleek te zorgen voor sterkere motivatie om eigen gedrag en gewoontes te veranderen, dan schuld en gêne dit deden. Onderzoek van Williams en DeSteno (2008) wees uit dat het ervaren van trots een motiverende rol kan spelen bij het uitvoeren van opdrachten. Deze motivatie zou ervoor zorgen dat men volhardender is in het volbrengen van een opdracht dan mensen die geen trots ervaren. Het volharden bij het uitvoeren van een opdracht zou kunnen worden gezien als een vorm van zelfregulatie; men weigert op te geven en gaat door met het volbrengen van de opdracht. Op basis van de twee zojuist genoemde onderzoeken lijken zowel schaamte als trots een positieve rol te kunnen spelen bij zelfregulatie, en daardoor bij de vorming van gedragsintenties. Nog niet duidelijk is of een publieke bekendmaking van voor ofwel meer schaamte ofwel meer trots kan zorgen.

In een case study van Bevan en Wilson (2013) kwam naar voren dat naming and

shaming een effectieve manier kan zijn om prestaties van scholen naar een hoger niveau te

brengen. Men vergeleek scholen uit Wales met scholen uit Engeland; twee landen die een identiek onderwijssysteem hanteerden, met als verschil dat in Engeland prestaties van scholen publiekelijk bekend werden gemaakt en in Wales niet. De prestaties van de Engelse scholen, waarbij sprake was van publieke bekendmaking, werden structureel beter beoordeeld door de onderwijsinspectie dan de prestaties van scholen uit Wales, waarbij geen sprake was van publieke bekendmaking. Daarnaast werden de verschillen tussen de scholen uit beide landen steeds groter. Een vervolgstudie van Bevan en Wilson (2013) naar de kwaliteit van

(7)

ziekenhuizen leverden vergelijkbare resultaten op. Ook ander onderzoek lijkt erop te wijzen dat naming and shaming van, in dit geval, regeringen effectief kan zijn wanneer

mensenrechten worden geschonden (Krain, 2012; Murdie & Peksen, 2014). Terugkoppelend naar morele emoties lijken deze onderzoeken aan te duiden dat publieke bekendmaking van een overtreding van moreel gedrag een regulerend effect kan hebben op gedrag; voor de scholen en ziekenhuizen is dit het verbeteren van de prestaties, voor regeringen een vermindering in het schenden van mensenrechten. Nu de publiek bestraffende manier is besproken, zou ook gekeken kunnen worden naar de effectiviteit van de belonende equivalent, namelijk naming and praising.

Voorgaand onderzoek naar de effectiviteit van naming and praising leverde wisselende uitkomsten op. Zo lijkt een werknemer van de maand verkiezing geen effect te hebben op de prestaties van werknemers (Johnson & Dickinson, 2010). Anderzijds wees onderzoek van Handgraaf, Van de Jeude en Appelt (2012) uit dat publiekelijk prijzen meer effect had op energiebesparend gedrag dan het uitdelen van financiële beloningen. Op basis van de Social Comparison Theory van Festinger (1954) stelden Handgraaf en collega’s dat publiekelijk prijzen van mensen die duurzaam omgingen met energie een positief effect zou kunnen hebben op energiebesparend gedrag van andere mensen. Het onderzoek van

Handgraaf et al. lijkt enige evidentie te bieden voor effectiviteit van naming and praising: door het publiek bekend maken van een morele gedraging, gaan andere mensen deze gedraging als norm zien. Als gevolg van de normverschuiving, zouden deze andere mensen bereid zijn hun gedrag aan te passen. Op basis van het onderzoek van Handgraaf et al. lijkt publiekelijk prijzen van moreel gedrag invloed te kunnen hebben op gedragsintenties. De focus bij tot nu toe genoemd onderzoek naar zowel naming and shaming (Krain, 2012; Bevan & Wilson 2013), als naming and praising (Johnson & Dickinson, 2010; Handgraaf et al. 2012) is voornamelijk welke gevolgen beide kunnen hebben op gedragsintenties. Daarnaast is

(8)

er enige evidentie gevonden dat naming and shaming kan leiden tot schaamte, of naming and

praising ook tot trots kan leiden, is nog niet helemaal duidelijk. Omdat de focus van het

huidige onderzoek ligt op een eventuele preventieve werking van naming and shaming en

naming and praising, zou het raadzaam zijn om ook te kijken of deze twee strategieën kunnen

leiden tot de anticipatie van de emoties schaamte en trots.

Geanticipeerde emoties

Een geanticipeerde emotie is een emotie die men zich voorstelt te gaan ervaren als gevolg van een toekomstige gebeurtenis (Baumgartner, Pieters & Bagozzi, 2007). Zo bleek dat mensen meer geneigd zijn tot illegaal downloaden wanneer men zich moeilijk voor kon stellen zich hier schuldig over te voelen, oftewel om schuld te anticiperen (Wang & McClung, 2011). Dit is mooi voorbeeld waarin is te zien hoe geanticipeerde emoties invloed kunnen hebben op gedragsintenties.

Daarbij lijken negatieve geanticipeerde emoties een sterkere voorspeller van gedragsintenties dan positieve geanticipeerde emoties (Baumgartner, Pieters & Bagozzi, 2007). Hiermee wordt bedoeld dat wanneer men zich voorstelt een negatieve emotie te

ervaren dit een sterkere voorspeller is voor gedragsintentie dan dit bij een positieve emotie het geval is. Uit eerder onderzoek was al naar voren gekomen dat geanticipeerde emoties een rol lijken te spelen bij het maken van keuzes (Mellers & McGraw, 2001) en beslissingen (Baron, 1992). Nog niet duidelijk is of specifiek geanticipeerde schaamte en geanticipeerde trots van invloed kunnen zijn op gedragsintenties.

Geanticipeerde trots lijkt een mediërend effect te kunnen hebben op gedragsintenties (Onwezen, Bartels & Antonides, 2014). Men baseerde zich in dit onderzoek op de Theory of

(9)

spelen bij de invloed van attitudes op gedragsintenties. Zo zou een positievere attitude ten opzichte van het gedrag in dit geval zorgen voor verhoogde geanticipeerde trots, wat weer zou zorgen voor een sterkere intentie dit gedrag uit te voeren.

Op basis van onderzoek van Onwezen en collega’s lijkt vooral naar voren te komen dat geanticipeerde trots een mediator kan zijn bij de invloed van attitudes op gedragsintenties. Onduidelijk blijft of attitudes ook als mediator kan worden gezien bij de invloed van

geanticipeerde emoties op gedragsintenties. Daarnaast is er in tot nog toe genoemd

onderzoek, niks onderzocht over groep gebaseerde geanticipeerde emoties. Omdat, zoals in de inleiding verteld, de interesse van de huidige studie ligt bij naming and shaming en naming

and praising groepsniveau, is het aannemelijk dat eventueel gevoelde schaamte of trots ook

op groepsniveau zal plaatsvinden en niet perse op individueel niveau. Interessant zou het daarom zijn om te kijken wat het effect van groep gebaseerde geanticipeerde schaamte en trots op individuele gedragsintenties is.

Shepherd, Spears en Meanstad (2013) onderzochten wat de invloed van groep

gebaseerde schaamte was op de manier waarop men de eigen groep evalueerde. Dit deed men aan de hand van in-group favoritsm, de mate waarin men de eigen groep, de in-group,

prefereert boven de out-group. Groep gebaseerde geanticipeerde schaamte bleek een inhiberend effect te hebben op in-group favoritsm. Wanneer men schaamte ervaart die betrekking heeft op de groep waar men bij hoort, neemt de mate waarin met deze groep als superieur aan andere groepen ziet, af. Volgens Johns, Schmader en Lickel (2005) hangt de ervaren groep gebaseerde schaamte onder meer af van de mate waarin men zich identificeert met de in-group. Mensen die zich sterk verbonden met de in-group zouden meer schaamte ervaren bij het overtreden van moreel gedrag van groepsleden, dan mensen die zich minder sterk verbonden voelen met de in-group. Johns et al. baseerden zich hierbij op de Social

(10)

groot deel van de eigen identiteit ontleent aan groepen waar men bij hoort, oftewel de sociale identiteit. Voor iemand die zich sterk identificeert met een groep, vormt deze groep een belangrijker deel van de eigen identiteit dan voor iemand die zich zwak identificeert met de groep. Een overtreding van moreel gedrag door een groepsgenoot zou daarom ook voor meer schaamte zorgen bij iemand met een hoge identificatie dan met een lage identificatie; voor de eerst genoemde wordt namelijk een belangrijker deel van de eigen identiteit bedreigd.

Huidige studie

Wanneer we de lijn doortrekken naar naming and shaming, zou gekeken kunnen worden of naming and shaming effectiever is bij een sterke identificatie dan bij een zwakke identificatie: een sterke identificatie zou namelijk zorgen voor meer schaamte met mogelijk als gevolg een sterkere intentie tot gedragsverandering. Fundering voor deze redenatie zijn de zojuist genoemde SIT en onderzoek van Johns en collega’s, dat in geval van sterke

identificatie met een groep meer schaamte wordt ervaren dan wanneer men zich minder met een groep identificeert. Zoals eerder genoemd bleek uit onderzoek van Baumgartner et al. dat negatieve geanticipeerde emoties een sterkere voorspeller van gedragsintenties zijn dan positieve geanticipeerde emoties. Ervan uitgaande dat naming and shaming zorgt voor geanticipeerde schaamte en naming and praising voor geanticipeerde trots zorgt, is het mogelijk dat naming and shaming een sterkere invloed heeft op gedragsintenties dan naming

and praising. Ook zal worden onderzocht welke die attitudes spelen bij de invloed van

geanticipeerde schaamte en trots op gedragsintenties. Op basis van de TPB zouden attitudes als predictor kunnen worden gezien voor gedragsintenties. Daarbij zou een positieve attitude zorgen voor versterkte intentie om een bepaald gedrag vertonen, daar waar een negatieve attitude zou zorgen voor een verminderde intentie voor het vertonen van het gedrag. Op basis van de tot nu toe besproken onderzoeken en theorieën zijn vier hypothesen opgesteld.

(11)

Hypothese 1: Naming and shaming zal zorgen voor geanticipeerde schaamte, naming and praising voor geanticipeerde trots.

Hypothese 2: Naming and shaming is een sterkere voorspeller van gedragsintenties dan naming and praising.

Hypothese 3: Identificatie houdt positief verband met de effectiviteit van naming and shaming op gedragsintenties.

Hypothese 4: Attitudes zullen een mediërende rol spelen bij de invloed van geanticipeerde schaamte en trots op gedragsintenties.

In de huidige studie worden deelnemers gevraagd zich in te leven in scenario met als onderwerp plagiërende1 UvA-studenten. De verwachting is dat deelnemers, allen UvA- studenten, die een shaming scenario te lezen krijgen, schaamte zullen anticiperen en hierdoor een negatievere attitude hebben over plagiëren. Men zal als gevolg hiervan minder de intentie hebben om te plagiëren. Van deelnemers die een praising scenario te lezen krijgen, is de verwachting dat trots zal worden geanticipeerd met ook hier als gevolg een negatievere attitude over plagiëren. Ook hier wordt een verminderde intentie verwacht om te plagiëren, maar de verwachting is dat dit effect minder sterk zal zijn dan bij het shaming scenario. Voorafgaand aan het lezen van het scenario wordt bij deelnemers identificatie met de UvA gemeten. Verwacht wordt dat een hoge score op identificatie zal correleren met een

verminderde intentie om te plagiëren in geval van de shaming conditie.

Methode

1

Plagiëren is het overnemen van iemands werk zonder dit te vermelden en het te doen voorkomen als eigen werk.

(12)

Deelnemers en design

Aan het onderzoek namen 210 studenten van de Universiteit van Amsterdam deel. Deelname aan het onderzoek was vrijwillig en anoniem, dit laatste om sociaal wenselijke antwoorden zoveel mogelijk te vermijden. Deelnemers werden willekeurig aan één van de vier experimentele condities toegewezen in een 2 (straf vs beloning) x 2 (publiek vs niet publiek) tussenproefpersonen design.

De vragenlijst

Het gebruikte materialen voor het onderzoek was een samengestelde vragenlijst en een debriefing.

Identificatie

Allereerst trachtte de vragenlijst identificatie met de UvA te meten. Hiervoor werden vier items gebruikt die Doosje, Ellemers en Spears (1995) eerder hebben gebruikt om identificatie te meten. Een voorbeeld van één van de items is: ‘Ik identificeer me met UvA-studenten’. De deelnemer werd gevraagd elk item op een 7-puntsschaal te beantwoorden waarbij 1 ‘helemaal niet’ en 7 ‘helemaal wel’ betekende.

Scenario

Vervolgens kregen deelnemers uit één van de vier scenario’s te lezen. Alle vier de scenario’s hadden betrekking op plagiëren onder UvA studenten. Daarbij werd de volgende definitie gegeven: ‘Plagiëren is het overnemen van iemand zijn tekst, creatie, idee of element daaruit zonder diens toestemming of vermelding en voor te stellen als eigen vinding of werk.’ Afhankelijk van de conditie kreeg de deelnemers een scenario te lezen waarin de UvA werd beloond of bestraft en dit wel of niet publiekelijk bekend werd gemaakt.

(13)

In het scenario kreeg de UvA een boete [beloning] van 300.000 euro omdat de studenten bij de meest [minst] plagiërende studenten Nederland zouden horen.

Geanticipeerde emoties

Geanticipeerde schaamte en geanticipeerde trots werden beide door drie items op een 7-puntschaal gemeten, waarbij 1 ‘helemaal niet mee eens’ en 7 ‘helemaal mee eens’ was. Gevraagd werd in hoeverre men verwachtte de volgende gevoelens te ervaren als beschreven scenario zou voorvallen: ongemakkelijk, waardig, beschaamd, uitzonderlijk goed, gegeneerd en trots. Ongemakkelijk, beschaamd en gegeneerd zouden indicatoren voor schaamte zijn (Shepherd, Spears & Manstead, 2013), waardig, uitzonderlijk goed en trots indicatoren voor trots (Onwezen, Bartels & Antonides, 2014).

Attitude

Attitudes ten opzichte van plagiëren werden gemeten op een 7-puntschaal waarbij gebruik gemaakt werd van een semantisch differentiaal. Een voorbeeld hiervan is ‘ik vind plagieren: effectief-niet effectief’. Deze manier van attitudes meten is gebaseerd op eerdere attitudemetingen van Perugini en Bagozzi (2001). Een voorbeeld item uit dit onderzoek is ‘De komende vier weken diëten om zo af te vallen is: effectief-niet effectief’.

Normen

Normen ten opzichte van plagiëren werden getoetst door zes items te beoordelen op een 7-puntschaal, waarbij 1 ‘helemaal niet’ en 7 ‘helemaal wel’ was. Een voorbeeld van een item is: ‘Geef aan in hoeverre u denkt dat medestudenten plagiëren tolereren.’ Deze manier van het meten van normen is gebaseerd eerder onderzoek van Ajzen (2006).

(14)

Controle

Waargenomen controle ten opzichte van plagiëren werd gemeten door twee keer drie items te beoordelen op een 7-puntschaal, waarbij 1 ‘helemaal oneens’ en 7 ‘helemaal eens’ was. De eerste drie items hadden betrekking op de mate waarin men verwachtte dat bepaalde situaties zich zouden voordoen. Een voorbeeld hiervan is: ‘Ik verwacht de komende tijd veel tijdsdruk te ervaren omtrent mijn studie’. Bij de tweede drie items werd naar exact dezelfde drie factoren gevraagd, maar nu met de vraag in hoeverre de factor invloed had op plagiëren. Een voorbeeld hiervan is: ‘Geef aan in hoeverre tijdsdruk de kans verhoogt dat ik zal gaan plagiëren’. Deze manier van controle is gebaseerd op eerder onderzoek van Ajzen (2006)

Gedragsintenties en eerder gedrag

Gedragsintenties ten opzichte van plagiëren werden gemeten door vier items op een 7-puntschaal, waarbij 1 ‘helemaal oneens’ en 7 ‘helemaal eens’ was. De vier items richtten specifiek op gedragsintenties. Een voorbeeld van een item is: ‘Ik zou medestudenten weerhouden van plagiëren’. Volgend op de vier items die specifiek gericht waren op

gedragsintenties, kwamen drie items waarbij de nadruk lag op eerder gedrag. Een voorbeeld hiervan is: ‘Ik heb wel eens werk van een mede UvA student overgenomen.’

Kans

De waargenomen kans dat dergelijk scenario zou plaatsvinden werd gemeten door vier items die op een 7-puntschaal beantwoord konden worden, waarbij 1 ‘zeer klein’ en 7 ‘zeer groot’ was. Een voorbeeld van één van de items is: ‘Hoe groot acht u de kans dat UvA-studenten daadwerkelijk in deze mate plagiëren’.

(15)

Manipulatiecheck

Als manipulatiecheck wordt als laatste vraag aan de deelnemer gevraagd, zonder terug te bladeren, op te schrijven wat het geldbedrag was dat in het scenario werd genoemd en of er sprake was van publieke bekendmaking. Op deze manier kan gecheckt worden of deelnemers het scenario goed gelezen hebben.

Procedure

Deelnemers werden op verschillende UvA-locaties (Roeterseiland, Binnengasthuis en de universiteitsbibliotheek) gevraagd of men een vragenlijst wilde invullen omtrent fraude onder studenten van de UvA. Hierbij werd direct verteld dat om een anoniem onderzoek ging en dat men een beloning van twee euro zou krijgen. Na het invullen van de vragenlijst kregen de deelnemers een geprinte debriefing waar kort in stond beschreven waar het onderzoek over ging.

Resultaten

Manipulatiecheck en exclusies

Allereerst is gekeken of de manipulatiecheck geslaagd was. Deze bestond uit twee vragen: een vraag naar het bedrag in het introductie scenario, en een vraag naar al dan niet publieke bekendmaking van dit bedrag. Besloten is om de eerste vraag, die verkeerd was beantwoord door 25 deelnemers, niet als exclusiecriterium te gebruiken. Naar ons idee zou het verkeerd hebben gelezen of onthouden van het geldbedrag niet per se een mislukte

manipulatie hoeven te betekenen en daarmee even goed kunnen zorgen voor geanticipeerde schaamte of trots. Een verkeerd antwoord op de tweede vraag, naar al dan niet publieke bekendmaking, werd wél als exclusiecriterium gebruikt. Op basis hiervan zijn de data van 43

(16)

deelnemers niet in de verdere analyses meegenomen. De reden hiervoor is dat het idee van publiek te schande staan of publiek geprezen worden, wegvalt als men niet heeft gelezen dat er sprake is van publieke bekendmaking. Bij de eerste 100 respondenten is de

manipulatiecheck mondeling afgenomen, waarbij de vraag naar publieke bekendmaking enkel met ‘ja’ of ‘nee’ kon worden beantwoord. Bij de tweede 100 vragenlijsten is de

manipulatiecheck in de vragenlijst verwerkt en kon men deze vraag ook beantwoorden met ‘weet ik niet’. Besloten is respondenten die ‘weet ik niet’ hebben beantwoord en niet in een ‘publieke’ conditie zaten, wel mee te nemen in de verdere analyses. Dit omdat er in de scenario’s in deze condities niets stond over een publieke bekendmaking en daarom het antwoord ‘weet ik niet’ niet hoeft te betekenen dat men de tekst niet goed heeft gelezen.

Een analyse naar eventuele outliers heeft niet doen besluiten om meer exclusies door te voeren. De verdere analyses zijn daarom uitgevoerd over de data van 167 respondenten ( 86 vrouwen, 15 geslacht onbekend) met een gemiddelde leeftijd van 21.77 (SD= 2.32)

De ervaring van geanticipeerde schaamte en geanticipeerde trots

Er is een Principale Componenten Analyse, PCA, uitgevoerd over de zes items van geanticipeerde emoties. Er werd voldaan aan de assumptie van sphericiteit; Kaise-Meyer-Olkin, KMO =.75, Bartlett <.001. Uit de PCA kwamen twee factoren naar voren met

eigenwaardes 3.15 (52.44% ) en 1.49 (24.76%) en een totale verklaarde variantie van 77.19%. Items die hoog laadden op factor 1 waren ‘uitzonderlijk goed’, ‘waardig’ en ‘trots’, items die hoog laadden op factor 2 waren ‘ongemakkelijk, ‘gegeneerd’ en ‘beschaamd’. Op basis hiervan is factor 1 ‘trots’ genoemd en factor 2 ‘schaamte’.

Uit een betrouwbaarheidsanalyse kwam naar voren dat de drie items die hoog laadden op de ‘trots’ factor een betrouwbare schaal vormden (α =.86); hetzelfde gold voor de items die

(17)

hoog laadden op de ‘schaamte’ factor (α=.84). Bij geen van de twee factoren zou verwijdering van een item zorgen voor hogere betrouwbaarheid. Voor zowel de drie ‘trots’ items als de drie ‘schaamte’ items is het gemiddelde genomen en een nieuwe variabele aangemaakt namelijk ‘gemiddelde trots’ en ‘gemiddelde schaamte’.

Door middel van een ANOVA is geen hoofdeffect gevonden van publieke bekendmaking op ervaren emotie. Er werd geen verschil gevonden tussen ‘gemiddelde

schaamte’ bij deelnemers uit de financiële straf conditie (M=3.40, SD=1.24) ten opzichte van deelnemers uit de sociale straf conditie (M=3.93, SD=1.46; p =.233). Er werd voldaan aan de assumptie van homogeniteit van varianties, Levene’s test (3,162)= 2.40, p= .070 . Ook werd er geen verschil gevonden tussen ‘gemiddelde trots’ bij deelnemers uit de financiële beloning conditie (M=3.76 , SD=1.14) ten opzichte van de sociale beloning conditie (M=3.66 ,

SD=1.17; p =.979). Ook hier werd voldaan aan de assumptie van homogeniteit van

varianties, Levene’s test (3,1622)=.181, p=.909. Wel kwam naar voren dat deelnemers uit de twee ‘straf’ condities meer gemiddelde schaamte ervaarden (M=3.66, SD=1.67) dan

deelnemers uit de twee ‘beloning’ condities (M=2.55, SD=1.28, p <.001). Anderzijds ervaarden deelnemers uit de twee ‘beloning’ condities meer gemiddelde trots (M=3.71,

SD=1.15) dan deelnemers uit de twee ‘straf’ condities (M=2.43, SD=1.13, p <.001)

Er is een mixed model ANOVA uitgevoerd met ‘bekendmaking’ (publiek vs privé) en ‘soort’ (financieel vs straf) als tussenproefpersoon variabelen en ‘ervaren emotie (schaamte vs trots) als binneproefpersoon variabele. Hieruit kwam naar voren dat er geen verschil bestond tussen gemiddelde ervaren schaamte (M= 3.10, SD= 1.42) en gemiddelde ervaren trots (M= 3.04, SD= 1.30), F (1,62)= .006, p= .938, ηp2= .000. Er is een interactie effect gevonden tussen ‘soort’ en ‘ervaren emotie’, F (1,162) = 69.12, p< .001, ηp2 = .299, maar niet tussen ‘bekendmaking’ en ‘ervaren emoties’, F (1,162) = 2.89, p= .091, ηp2 = .018. Er werd ook

(18)

geen driewegsinteractie gevonden tussen ‘soort’, ‘bekendmaking’ en ‘ervaren emoties’, F (1,162) = .000, p= .990, ηp2 = .000.

Correlatie tussen identificatie en effectiviteit naming and shaming op gedragsintenties.

Er is een PCA uitgevoerd over de vier items van de variabele identificatie. Er werd voldaan aan de assumptie van sphericiteit; KMO =.77, Bartlett <.001. Uit de PCA kwam 1 factor naar voren met een eigenwaarde van 2.74 (68.55%). De vier items vormden samen een betrouwbare schaal (α= .86) en de betrouwbaarheid zou niet groter worden bij verwijdering van één van de vier items. Het gemiddelde van de vier items is berekend en omgezet in de nieuwe variabele ‘gemiddelde identificatie’.

Ook over de vier items van gedragsintenties is een PCA uitgevoerd, waarbij allereerst werd voldaan aan de assumptie van sphericiteit; KMO= .70, Barteltt <.001. Uit de PCA kwam 1 factor naar voor en met een eigenwaarde van 2.10 (51.82%). De vier items vormden een redelijk betrouwbare schaal (α= .69) en de betrouwbaarheid zou niet groter worden bij

verwijdering van één van de items. Het gemiddelde van de vier items is berekend en omgezet in de nieuwe variabele ‘gemiddelde gedragsintenties’.

Uit een eenzijdige Pearson correlatie analyse kwam naar voren dat er geen correlatie bestond tussen de scores op gemiddelde identificatie en de scores op gemiddelde

gedragsintenties bij deelnemers uit de sociale straf conditie; r=.16, p=.15. Wel werd er een correlatie gevonden tussen deze twee variabelen bij deelnemers uit de financiële beloning conditie; r=.29, p=.039. In de financiële straf conditie en sociale beloning werden geen correlaties gevonden.

(19)

Attitudes als mediator van geanticipeerde emoties op gedragsintenties.

Er is PCA uitgevoerd over de 10 items van attitudes, waarbij werd voldaan aan de assumptie van sphericiteit; KMO= .876, Bartlett < .001. Er werden twee factoren

onderscheiden met eigenwaardes 5.05 (50.53%) en 1.41 (14.10%) en een totale verklaarde variantie van 64.59%. Omdat de 10 items samen een betrouwbare schaal vormden (α= .89) is besloten het gemiddelde van de 10 items de berekenen omgezet in de nieuwe variabele ‘gemiddelde attitude’.

Er zijn allereerst twee mediatieanalyses uitgevoerd om de mediërende rol van attitudes op gedragsintenties te kunnen meten. Er een mediatieanalyse gedaan naar het effect van ‘gemiddelde schaamte’ op ‘gemiddelde gedragsintenties’ met ‘gemiddelde attitude’ als mediator. Er bestond een direct effect van ‘gemiddelde schaamte’ op ‘gemiddelde

gedragsintenties’, b= .17, t= 2.81, p= .006. ‘Gemiddelde schaamte’ bleek geen voorspeller te zijn voor ‘gemiddelde attitude’, b= .02, t= .36, p= .722. ‘Gemiddelde attitude’ bleek

negatief verband te houden met ‘gemiddelde gedragsintenties’, b= -.41, t= -6.21, p< .001.Wanneer ‘gemiddelde attitude’ als mediator werd meegenomen, werd het effect van ‘gemiddelde schaamte’ op ‘gemiddelde gedragsintenties’ niet kleiner; b= .18, t= 3.28, p= .001. Er kan daarom niet gesproken worden van een mediërende rol van ‘gemiddelde attitude’ bij het effect van ‘gemiddelde schaamte’ op ‘gemiddelde gedragsintenties’.

Uit de tweede mediatieanalyse kwam naar voren dat ‘gemiddelde trots’ geen direct effect had op ‘gemiddelde gedragsintenties’, b= .06, t= .81, p= .413. Ook bleek ‘gemiddelde trots’ geen effect te hebben op ‘gemiddelde attitude’, b= .05, t= .76, p= .445. ‘Gemiddelde attitude’ bleek wel een negatief verband te hebben met ‘gemiddelde gedragsintenties’, b= -.43

, t= -6.28, p< .001. Wanneer ‘gemiddelde attitude’ als mediator werd meegenomen, werd het

(20)

‘gemiddelde attitude’ geen mediator bij het effect van ‘gemiddelde trots’ op ‘gemiddelde gedragsintenties’.

Ook wanneer alleen de publieke condities in de mediatie analyse werden

meegenomen, was er geen sprake van een mediatie; ‘gemiddelde schaamte’ bleek opnieuw geen voorspeller voor ‘gemiddelde attitude’, b= .12, t=1.3, p= .197, hetzelfde bleek te gelden voor ‘gemiddelde trots’ als voorspeller voor ‘gemiddelde attitude’, b= .02, t= .17, p= .863.

Conclusies & Discussie

Toetsing hypothesen

Op basis van de huidige studie lijkt publieke bekendmaking van ofwel een straf ofwel een beloning, niet te zorgen voor sterkere geanticipeerde emoties dan wanneer deze straf of beloning niet publiek bekend wordt gemaakt. De resultaten suggereren dat er in geval van een bestraffing wel meer geanticipeerde schaamte wordt ervaren dan in geval van een beloning, maar dat deze schaamte niet sterker wordt bij een publieke bekenmaking van de straf.

Anderzijds wordt er in geval van een beloning meer geanticipeerde trots ervaren dan in geval van een bestraffing, maar ook hier wordt deze geanticipeerde trots niet sterker bij publieke bekendmaking van de beloning. Hypothese 1, naming and shaming zorgt voor geanticipeerde schaamte en naming and praising voor geanticipeerde trots, hoeft niet te worden verworpen. Hetzelfde geldt voor Hypothese 2; Naming and shaming is een sterkere voorspeller van gedragsintenties dan naming and praising. De resultaten lijken er op te duiden dat

geanticipeerde schaamte een sterkere voorspeller is voor gedragsintenties dan geanticipeerde trots. Verder lijkt hypothese 3, identificatie houdt positief verband met de effectiviteit van

(21)

gevonden tussen identificatie en de effectiviteit van naming and shaming. Ten slotte kan uitgaande van de resultaten ook hypothese 4, attitudes spelen een mediërende rol bij het effect van naming and shaming en naming and praising op gedragsintenties, worden verworpen. Attitudes bleken voor geanticipeerde schaamte noch geanticipeerde trots een mediërende rol te spelen bij het effect op gedragsintenties.

Discussie

Allereerst is het mogelijk dat attitudes wel degelijk samenhangen met

gedragsintenties, maar dat het verband tussen geanticipeerde emoties en attitudes niet direct bestaat op de manier waarop het in de huidige studie is getest. Zo zijn attitudes in eerder genoemd onderzoek (Onwezen, Bartels & Antonides, 2014) wel in verband gebracht met geanticipeerde emoties, maar hier waren de rollen omgedraaid: geanticipeerde trots speelde een mediërende rol bij het effect van attitudes op gedragsintenties. Ook is er enige evidentie dat geanticipeerde schaamte een mediërende rol kan spelen bij de invloed van attitudes op gedragsintenties (Hynie, MacDonald & Marques, 2006). In vervolgonderzoek zou voort geborduurd kunnen worden op de resultaten van deze twee onderzoeken, aangezien deze erop lijken te duiden dat er wel degelijk een relatie tussen attitudes, geanticipeerde emoties en gedragsintenties bestaat.

Daarnaast is er in de huidige studie geen verband gevonden tussen identificatie en effectiviteit van publieke te schandestelling. Het idee was dat dit voort zou komen uit het feit dat identificatie zou correleren met geanticipeerde schaamte, en deze schaamte zou zorgen voor effectiviteit in de vorm van een veranderde gedragsintentie. Het feit dat dit niet

gevonden is, is mogelijk te verklaren vanuit het begrip diffusie van verantwoordelijkheid. Uit eerder onderzoek is gebleken dat hoe groter de groep is die een verantwoordelijkheid deelt, hoe minder een individu geneigd is proactief te reageren op een probleem (Darley & Latane, 1968). Ook is gebleken dat men zich minder verantwoordelijk voelt fooi te geven als men met

(22)

een grote groep in een restaurant zit, dan dit het geval is met een kleine groep (Freeman, Bordan, Walker & Latane, 1975). Mogelijk dat deelnemers van de huidige studie zich wel identificeerden met de groep en zich schaamden in geval van een publieke ten

schandestelling, maar dat de stap naar gedragsintenties er niet was als gevolg van diffusie van verantwoordelijkheid. Het zou kunnen dat de in de huidige studie gebruikte groep, namelijk de UvA, als dusdanig groot werd gezien dat deelnemers diffusie van verantwoordelijkheid ervaarden. In vervolgstudies zou men zich kunnen richten op kleinere groepen, om zo te kijken of er wel een correlatie bestaat tussen identificatie en de effectiviteit van publieke te schandestelling.

Derde punt van discussie is de (deels) mislukte manipulatie. Het feit dat data van 43 van de 210 respondenten niet in de analyses zijn meegenomen op basis van een mislukte manipulatie geeft reden tot twijfel aan de kwaliteit van de manipulatie. Er is in de huidige studie gebruik gemaakt van een lichte manipulatie. Zoals in de methode sectie staat

beschreven kregen deelnemers in alle vier de condities vrijwel hetzelfde scenario te lezen. Om

naming and shaming en naming and praising te manipuleren, is in deze twee condities de

bijzin toegevoegd: ‘en dit werd publiekelijk bekend gemaakt’. Het is mogelijk dat veel deelnemers over deze bijzin hebben heen gelezen en dat er daarom geen verschil is gevonden tussen geanticipeerde emotie in geval van een publieke bekendmaking ten opzichte van geen publieke bekendmaking. Een vervolgstudie omtrent dit onderwerp zou kunnen kiezen voor een sterkere manipulatie waarbij men zich ervan verzekert dat deelnemers meekrijgen of het om een publieke bekendmaking gaat of niet.

(23)

Literatuurlijst

Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational behavior and human

decision processes, 50(2), 179-211.

Ajzen, I. (2006). Constructing a theory of planned behavior questionnaire.

Bagozzi, R. P., Baumgartner, H., Pieters, R., & Zeelenberg, M. (2000). The role of emotions in goal-directed behavior. In C. Huffman, D. C. Mick & S. Ratneshwar (Eds.), The why of consumption: Contemporary perspectives on consumer motives,

goals, and desires (pp. 36-58). Londen: Routledge.

Baron, J. (1992). The effect of normative beliefs on anticipated emotions. Journal of

personality and social psychology, 63(2), 320-330.

Bevan, G., & Wilson, D. (2013). Does ‘naming and shaming’work for schools and hospitals? Lessons from natural experiments following devolution in England and Wales. Public Money & Management, 33(4), 245-252.

Darley, J. M., & Latane, B. (1968). Bystander intervention in emergencies: diffusion of responsibility. Journal of personality and social psychology, 8(4), 377-383. Doosje, B., Ellemers, N., & Spears, R. (1995). Perceived intragroup variability as a function of group status and identification. Journal of Experimental Social

Psychology, 31(5), 410-436.

Festinger, L. (1954). A theory of social comparison processes. Human relations, 7(2), 117-140.

Freeman, S., Walker, M. R., Borden, R., & Latane, B. (1975). Diffusion of

responsibility and restaurant tipping: Cheaper by the bunch. Personality and Social

(24)

Haidt, J. (2003). The moral emotions. Handbook of affective sciences, 11, 852-870. Handgraaf, M. J., de Jeude, M. A. V. L., & Appelt, K. C. (2013). Public praise vs. private pay: Effects of rewards on energy conservation in the workplace. Ecological

Economics, 86, 86-92.

Hynie, M., MacDonald, T. K., & Marques, S. (2006). Self-conscious emotions and self-regulation in the promotion of condom use. Personality and Social Psychology

Bulletin, 32(8), 1072-1084.

Johns, M., Schmader, T., & Lickel, B. (2005). Ashamed to be an American? The role of identification in predicting vicarious shame for anti-Arab prejudice after 9–11. Self

and Identity, 4(4), 331-348.

Johnson, D. A., & Dickinson, A. M. (2010). Employee-of-the-Month Programs: Do They Really Work?. Journal of Organizational Behavior Management, 30(4), 308-324.

Krain, M. (2012). J’accuse! Does Naming and Shaming Perpetrators Reduce the Severity of Genocides or Politicides? 1. International Studies Quarterly, 56(3), 574-589.

Lam, T., & Hsu, C. H. (2006). Predicting behavioral intention of choosing a travel destination. Tourism Management, 27(4), 589-599.

Lickel, B., Kushlev, K., Savalei, V., Matta, S., & Schmader, T. (2014). Shame and the motivation to change the self. Emotion, 14(6), 1049-1061.

Mellers, B. A., & McGraw, A. P. (2001). Anticipated emotions as guides to choice. Current Directions in Psychological Science, 10(6), 210-214.

(25)

Murdie, A., & Peksen, D. (2014). The Impact of Human Rights INGO Shaming on Humanitarian Interventions. The Journal of Politics, 76(01), 215-228.

Onwezen, M. C., Bartels, J., & Antonides, G. (2014). The self‐regulatory function of anticipated pride and guilt in a sustainable and healthy consumption context. European

Journal of Social Psychology, 44(1), 53-68.

Onwezen, M. C., Bartels, J., & Antonides, G. (2014). Environmentally friendly consumer choices: Cultural differences in the self-regulatory function of anticipated pride and guilt. Journal of Environmental Psychology, 40, 239-248.

Parker, D., Manstead, A. S., Stradling, S. G., Reason, J. T., & Baxter, J. S. (1992). Intention to commit driving violations: an application of the theory of planned behavior. Journal of Applied Psychology, 77(1), 94-101.

Perugini, M., & Bagozzi, R. P. (2001). The role of desires and anticipated emotions in goal‐directed behaviours: Broadening and deepening the theory of planned

behaviour. British Journal of Social Psychology, 40(1), 79-98.

Rogers, R. W., & Mewborn, C. R. (1976). Fear appeals and attitude change: effects of a threat's noxiousness, probability of occurrence, and the efficacy of coping

responses. Journal of personality and social psychology, 34(1), 54-61.

Shepherd, L., Spears, R., & Manstead, A. S. (2013). ‘This will bring shame on our nation’: The role of anticipated group-based emotions on collective action.Journal of

experimental social psychology, 49(1), 42-57.

Smith, R. H., Webster, J. M., Parrott, W. G., & Eyre, H. L. (2002). The role of public exposure in moral and nonmoral shame and guilt. Journal of personality and social

(26)

Tajfel, H. & Turner, J.,C. (1986). The social identity theory of intergroup behavior. Psychology of intergroup relations, 7-24.

Tangney, J. P., Stuewig, J., & Mashek, D. J. (2007). Moral emotions and moral behavior. Annual review of psychology, 58, 345.

Wang, X., & McClung, S. R. (2012). The immorality of illegal downloading: The role of anticipated guilt and general emotions. Computers in Human Behavior, 28(1), 153-159.

Webster, J. M., Duvall, J., Gaines, L. M., & Smith, R. H. (2003). The roles of praise and social comparison information in the experience of pride. The Journal of social

psychology, 143(2), 209-232.

Williams, L. A., & DeSteno, D. (2008). Pride and perseverance: the motivational role of pride. Journal of personality and social psychology, 94(6), 1007-1017.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

21 Con- sistent with this observation, in the phase I/II trial of brigatinib, the median PFS of patients with advanced ALK-positive NSCLC who previously received crizotinib (most

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Veelplegers stellen niet alleen de samenleving, maar ook de geeste- lijke gezondheidszorg (GGZ) die zich hun lot zou moeten aantrekken, voor veel problemen.. Zij lijden aan

biologische wetmatigheid is dat straf niet te zwaar zal zijn zodat een berouwvol groepslid zijn bijdrage kan blijven leveren, maar moet hoog genoeg zijn om de verontwaardiging onder

A literature review was conducted on important aspects concerning this study, namely the Blue Flag Programme, the tourist decision-making process, travel behaviour of tourists

railways, British connection, republicanism, coloured franchise policy, National Party, JBM Hertzog, coalition and fusion, native legislation, poor white problem; Speeches of

Therefore, the aim of this study was to develop a reliable assay to quantify biomarkers of oxidative damage (8- OHdG and DHN-MA) and to investigate the possible

De bredere werking die door de politierechter en het hof in deze zaken wordt toegekend aan het slachtoffer met een bepaalde functie is ook geheel in lijn met