• No results found

Sport en bewegen op maat

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Sport en bewegen op maat"

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Sport en bewegen op maat

Behoefte onderzoek naar sport- en beweegaanbod voor kinderen

die een belemmering ervaren om te sporten

FONTYSPORTHOGESCHOOL June 5, 2016

Student: Lisanne Louwers studentnummer: 221446

Afstudeerrichting: Sport en Bewegingseducatie Welness Docent: Germen van Heuveln

(2)

1 | P a g e

Samenvatting

Deze scriptie is een behoefte onderzoek vanuit de professionals uit het primair onderwijs in Kanaleneiland-zuid, ten opzichte van kinderen die een belemmering ervaren om te sporten. Er zijn tegenwoordig veel kinderen die sporten bij een sportvereniging maar daarentegen blijven er altijd kinderen die niet sporten.

Vanuit het primair onderwijs is er onderzocht welke kinderen dit zijn en welke belemmeringen zij dan ervaren. Waarop volgde wat Harten voor Sport voor deze kinderen zou kunnen betekenen of hoe het huidige sportaanbod veranderd moest worden. Om het juiste sportaanbod te kunnen aanbieden moet de belemmering eerst bekend zijn, anders kan het nog zijn dat niet de juiste doelgroep bereikt wordt. Tot nu toe had Harten voor Sport namelijk wel ‘Aanbod op maat’ voor kinderen maar in de wijk Kanaleneiland-zuid is weinig tot geen kennis over de kinderen die het nodig hebben. Waardoor de sportactiviteiten niet aanslaan. Om hier achter te komen en om te kijken hoe het primair onderwijs hier over denkt is dit onderzoek opgezet. De onderzoeksvraag hierbij luidt: “Op welke manier kan Harten voor Sport het sport- en beweegaanbod voor kinderen op het primair onderwijs in Kanaleneiland-zuid, die een belemmering ervaren om te gaan sporten, verder ontwikkelen op basis van de wensen en behoeften van de professionals?”

Het onderzoek is door middel van een focusgroep en meerdere interviews uitgevoerd op het primair onderwijs. Van alle basisscholen in de wijk zijn de gymdocenten, directeuren en/of

talenten-coördinatoren geïnterviewd. Door de semigestructureerde opzet van de interviews hadden de

deelnemers veel invloed en konden de deelnemers alles kwijt wat zij over dit onderwerp wilde zeggen. De antwoorden verschilden veel per school. Het bleek dat iedereen met andere behoeftes zat. Bij de ene basisschool was het vooral de behoefte om meer informatie te krijgen terwijl de andere meer behoefte had aan ouderbetrokkenheid. Ook was er een basisschool die wilde dat Harten voor Sport meer rekening kon houden met de (geloof)identiteit. Vanwege de verschillende behoeftes is er bij de conclusie naar de wijk gekeken en naar de scholen apart. De kinderen en de ervaren belemmeringen kwamen over het algemeen overheen. Dit kwam ook overheen met de literatuur.

De belangrijkste conclusies over het algemeen zijn wel dat de scholen sporten heel belangrijk vinden maar om dat binnen het schoolbeleid te houden is soms moeilijk. Zoals meer gym uren, kan alleen als de gymdocent ook meer uren krijgt en dat kan niet zo makkelijk. Daarom dat de scholen hierin wel willen ondersteunen maar het niet hoofdzakelijk bij de scholen moet liggen.

Daarnaast willen de meeste ook dat Harten voor Sport de ouders meer betrekt bij het sportaanbod. De ouderbetrokkenheid moet hoger worden.

De aanbevelingen richting Harten voor Sport ligt ook richting deze kant. Het sportaanbod in de wijk moet beter door gecommuniceerd worden waarbij de combinatiefunctionarissen kunnen meewerken. Ook kan het sportaanbod beter in kaart gebracht worden door de Leerlijn Sportief Vermogen. Dit is een pilot in een andere wijk, hier wordt aanbevolen om dit ook zo snel mogelijk in de andere wijken toe te passen. Daarnaast om meer ouderbetrokkenheid te krijgen kan er gewerkt worden aan

bijvoorbeeld meer voorlichting te geven en vragen of de ouders mee willen werken als vrijwilliger. Ook de communicatie met de scholen moet beter. Vaker langs komen en kijken wat Harten voor Sport in samenwerking met de scholen kan aanbieden. Ten slotte wordt er nog een vervolg onderzoek aanbevolen voor de ouders.

(3)

2 | P a g e

Voorwoord

Voor u ligt mijn scriptie over een behoefte onderzoek in Kanaleneiland-zuid in Utrecht. Het behoefte onderzoek betreft de wensen en behoeften vanuit de professionals van het primair onderwijs ten behoeve van het sport en beweegaanbod. Waarbij er extra aandacht was voor de kinderen die een belemmering ervaren om te sporten.

Deze scriptie is ter afronding van mijn opleiding Sport en Bewegingseducatie op de Fontys

Sporthogeschool. Daarnaast is het een afsluiting van mijn afstudeerstage bij de Stichting Harten voor Sport in Utrecht.

Tegenwoordig wordt sporten en bewegen steeds belangrijker. Iedereen is er steeds meer van bewust wat voor een positieve effecten sporten heeft. Ook het primair onderwijs is hier steeds meer mee bezig. Veel kinderen sporten op dan ook op school en daarnaast bij een sportvereniging maar er zijn altijd een paar kinderen die niet buitenschools sporten. Voor die kinderen willen we met dit onderzoek gaan kijken waar het probleem ligt en hoe Harten voor Sport hierop kan anticiperen.

Dankzij deze scriptie heb ik veel aan mijn zelfstandigheid en onderzoek vaardigheden kunnen werken. Het is een leerzame periode geweest waarbij ik vaardigheden van mijn studie heb kunnen gebruiken en verbeteren.

Voor totstandkoming van deze studie wil graag wat mensen bedanken. Om te beginnen wil ik mijn begeleiders op school en op het stage bedrijf, G. van Heuvln en M. van Rooijen bedanken. Voor alle feedback en adviezen voor de uitvoering en het schrijven van mijn scriptie. Verder wil ik iedereen bedanken die op welke manier dan ook heeft geholpen in de totstandkoming van mijn scriptie, waaronder mijn mede studenten en familie.

Ik wens u veel lees plezier,

Lisanne Louwers

(4)

3 | P a g e

Inhoudsopgave

Samenvatting ...1 Voorwoord ...2 Inhoudsopgave ...3 Verklarende woordenlijst ...5 1 Inleiding ...6 1.1 Aanleiding ...6 1.2 Probleemstelling ...6 1.2.1 Doelstelling ...6 1.2.2 Onderzoeksvraag/Vraagstelling ...7 1.3 Leeswijzer ...7

2 Theoretisch kaderetisch kader ...8

2.1 Belang van sporten en bewegen ...8

2.2 Sport en bewegen in Nederland en Utrecht ...8

2.2.1 Kinderen in Sport en Bewegen ...8

2.2.2. Belemmeringen om te sporten ...9

2.3 Sport en het primair onderwijs ... 10

2.3.1 Wensen en behoeften t.a.v. sport en bewegen ... 11

2.4 Sport en bewegen in Kanaleneiland-zuid ... 11

2.4.1. Kinderen en sport en bewegen ... 12

2.4.2. Primair onderwijs ... 12

Tabel 5 Basisscholen in Kanaleneiland-zuid ... 13

2.5 Modellen om het beweeggedrag te verklaren ... 14

3 Methode ... 16 3.1 Onderzoeksontwerp ... 16 3.2 Populatie en steekproef ... 16 3.3 Plaats en tijd ... 17 3.4 Betrouwbaarheid ... 17 3.5 Validiteit ... 17 3.6 Data analyse ... 18 4 Resultaten... 19

4.1 Thema 1: de kinderen en belemmeringen ... 19

4.2 Thema 2: Wensen en Behoeften... 19

(5)

4 | P a g e

4.4 Thema 4: De rol van de professional ... 21

4.5 Thema 5: Harten voor Sport ... 21

4.6 Thema 6: Ideale wereld (toekomstbeeld) ... 22

4.6 Samenvatting ... 22

5 Discussie ... 24

5.1 Interpretatie van de resultaten ... 24

5.2 Resultaten vergeleken met relevante literatuur... 24

5.3 Terugblik van het onderzoek ... 25

5.3.1 Sterke kanten van het onderzoek ... 25

5.3.2 Praktische implicaties en verbeterpunten ... 25

5.4 Eventueel vervolgonderzoek ... 25

6 Conclusie ... 27

6.1 Algemene conclusie... 27

6.2 Conclusie per school ... 27

6.2.1 De Brede Scholen ... 28

6.2.2 Het Schateiland ... 28

6.2.3 Al Hambra ... 28

7 Aanbevelingen ... 29

7.1 Sportaanbod in de wijk ... 29

7.2 Communicatie met de ouders ... 29

7.3 Samenwerking scholen ... 30 7.4 Vervolgonderzoek ... 30 Literatuur bijlagen ... 31 Bijlagen 1 Operationalisatieschema ... 33 1.1 Operationalisatieschema 1 ... 33 1.2 Operationalisatieschema 2 ... 35 Bijlagen 2 Vragen ... 38 2.1 Vragen focusgroep……….38

2.2 Vragen interviews Het Schateiland en Al Hambra ... 39

Bijlagen 3 Interviews: schematisch ... 40

Focusgroep per thema verwerkt in grafische weergave: De Brede Scholen... 40

Interview per thema verwerkt in grafische weergave: Het Schateiland ... 44

(6)

5 | P a g e

Verklarende woordenlijst

Aanbod op maat Aanbod op maat is sportaanbod specifiek voor speciale doelgroepen. Zoals overgewicht, meisjes en allochtonen.

Beweegnorm Dagelijks één uur ten minste matig intensieve lichamelijke activiteit (>= 5 METs), waarbij de activiteiten minimaal twee maal per week gericht zijn op het verbeteren of handhaven van lichamelijke fitheid (kracht, lenigheid en coördinatie).

Voorbeelden van matig intensieve lichamelijke activiteit bij jongeren zijn aerobics of skateboarden.

Krachtwijken Ook wel de meer gebruikelijke term aandachtswijk. Deze wijken hebben extra aandacht nodig vanuit de overheid en komen in aanmerking voor herstructurering Utrecht In dit onderzoek wordt met Utrecht de stad Utrecht bedoeld.

(7)

6 | P a g e

1 Inleiding

Dit hoofdstuk vormt de inleiding van het onderzoek. Hierin komt de aanleiding van het onderzoek naar voren. Waaruit de probleemstelling, doelstelling en onderzoeksvraag volgt in de volgende paragrafen. In het laatste paragraaf staat nog de leeswijzer voor de rest van de scriptie.

1.1 Aanleiding

Harten voor Sport is een stedelijke organisatie die de opdracht heeft gekregen van de gemeente Utrecht om de sport- en beweegdeelname in de stad te vergroten. Dit moet Harten voor Sport bereiken door middel van sport- en beweegprogramma’s te organiseren en faciliteren voor jeugd, jongeren, volwassenen en ouderen (Rooijen & Smits, 2015). Door middel van een team, bestaande uit beweegmakelaars en buurtsportcoaches, wil Harten voor Sport een beweegaanbod aanbieden dat optimaal aansluit bij de wensen en mogelijkheden van de bewoners (Harten voor Sport, z.j.). Harten voor Sport richt zich vooral op de inactieve bewoners. Het doel van Harten voor Sport is om de bewoners te stimuleren om te sporten en toe te leiden naar laagdrempelig sportaanbod (Buurtscan Zuidwest, 2014). Bij de jeugd is het vooral belangrijk dat de kinderen een sport leren kennen waar ze plezier aan beleven. Een positieve ervaring met sport vergroot namelijk de sportdeelname op latere leeftijd(Werkplan,2015).

De beweegmakelaar Jeugd verzorgt samen met het wijksportteam de sportactiviteiten in de buurt. De combinatiefunctionarissen maken deel uit van het wijksportteam en zorgen voor de uitvoering van de sport clinics, schoolsporttoernooien en het naschools aanbod (Werkplan, 2015).

Vanuit de gemeente hebben de combinatiefunctionarissen subdoelstellingen gekregen. Bij een van deze doelstellingen komt de aansluiting van combinatiefunctionarissen en Harten voor Sport goed naar voren namelijk: ”(Brede) scholen [te] versterken met sport- en cultuuraanbod in zowel primair als het voortgezet onderwijs. Om te beginnen in de aandachtsgebieden en bij jeugd waarbij de

sportparticipatie lager ligt, zoals kinderen met een beperking, chronische aandoening of overgewicht, leerlingen uit praktijkonderwijs en vmbo, kleuters”. (Beleidsregel stimuleringssubsidie

combinatiefunctionaris jeugd, 2014).

Binnen het primair onderwijs organiseert en faciliteert Harten voor Sport clinics tijdens de gymlessen en het naschoolse sportaanbod. Daarnaast biedt Harten voor Sport ook ‘Aanbod op maat’ aan voor kinderen. Harten voor Sport wil in 2015 meer aanbod op maat ontwikkelen voor kinderen die een belemmering ervaren om te gaan sporten (Werkplan, 2015). In dit jaar is er voor ‘Aanbod op maat’ ontwikkeld: meidensport, meidenvoetbal clinics, kleutersport en pauzesport (concept Menukaart, 2015).

Met de uitkomsten van dit onderzoek wil Harten voor Sport beter aansluiten op de wensen en

behoeften van het primair onderwijs in aandachtswijken, m.b.t. kinderen die een belemmering ervaren om te sporten. Hiermee kan Harten voor Sport zo specifiek mogelijk nieuwe (sport)activiteiten gaan ontwikkelen voor deze doelgroep.

1.2 Probleemstelling

Harten voor Sport ontwikkelt ‘Aanbod op maat’ voor kinderen die een belemmering ervaren bij het gaan sporten. Hiermee worden de kinderen bedoeld die niet participeren in het naschools aanbod of op andere wijze aan sport deelnemen. Hierin werkt Harten voor Sport o.a. samen met het primair onderwijs (Werkplan, 2015). Op dit moment is er echter een beperkte kennis over de wensen en behoeften van het primair onderwijs over de kinderen die een belemmering ervaren en het bij hen gewenste aanbod.

Door de wensen en behoeften van het primair onderwijs in aandachtswijken te gaan onderzoeken wil Harten voor Sport beoordelen hoe het huidige aanbod ontwikkeld en mogelijk uitgebreid kan worden.

1.2.1 Doelstelling

Harten voor Sport wil inzicht creëren in de wensen en behoeften van het primair onderwijs in de aandachtswijken ten aanzien van de kinderen die een belemmering ervaren om te sporten. Waarna er een adviesrapport geschreven kan worden over hoe Harten voor Sport het sport- en beweegaanbod verder kan gaan ontwikkelen op basis van de wensen en behoeften uit het onderzoek.

(8)

7 | P a g e

1.2.2 Onderzoeksvraag/Vraagstelling

Onderzoeksvraag: Op welke manier kan Harten voor Sport het sport- en beweegaanbod voor kinderen op het primair onderwijs in Kanaleneiland-zuid, die een belemmering ervaren om te gaan sporten, verder ontwikkelen op basis van de wensen en behoeften van de professionals?

➢ Welke doelgroepen kinderen ervaren belemmeringen om te sporten?

➢ Welke belemmeringen worden door de kinderen ervaren waardoor ze niet of te weinig sporten?

➢ Wat zijn de wensen en behoeften van de professionals voor de kinderen die een belemmering ervaren om te sporten?

➢ Wat is de rol van de professionals ten opzichte van sport en bewegen?

➢ Hoe zien de professionals het sport- en beweegaanbod het beste voor deze doelgroepen?

1.3 Leeswijzer

In deze paragraaf wordt kort per hoofdstuk aangegeven wat er in de hoofdstukken naar voren zal komen.

In hoofdstuk 2 staat de theoretisch kader. Hierin komen verschillende onderwerpen aan bod, zoals het belang van sporten en bewegen, sport en bewegen voor kinderen in Nederland vergeleken met Utrecht en komt het primair onderwijs naar voren. Ook worden er modellen benoemd die te maken hebben met sport en bewegen. Ten slotte wordt er specifiek gericht op de wijk waar het onderzoek plaatsvindt.

In hoofdstuk 3 wordt de methodiek besproken van de uitvoering van het onderzoek. Hierin komt de techniek van de kwalitatieve uitvoering en de respondenten naar voren. Tenslotte wordt ook de analyse verwerking besproken.

In hoofdstuk 4 staan de resultaten van de focusgroep en interviews verwerkt. De semigestructureerde vragenlijsten voor de interviews zijn gethematiseerd. Elk thema wordt dan ook per paragraaf

besproken met de uitkomsten van alle scholen.

In hoofdstuk 5 komt de discussie ter sprake. Hierin wordt er benoemd hoe de resultaten geïnterpreteerd moeten worden, resultaten worden vergeleken met relevante literatuur en een terugblik hoe het onderzoek is verlopen. De zwakke en sterke punten worden hierin vermeld. Tenslotte sluit het hoofdstuk met eventuele advies betreffende vervolg onderzoeken. In hoofdstuk 6 komen de conclusie en aanbevelingen naar voren welke uit het onderzoek zijn gekomen. Hierin wordt een algemene conclusie en specifieke conclusies beschreven waarop verschillende aanbevelingen volgen.

(9)

8 | P a g e

2 Theoretisch kaderetisch kader

2.1 Belang van sporten en bewegen

Sporten levert een bijdrage aan een gezonde en actieve leefstijl en een betere binding in de samenleving (Rapportage Sport, 2014). Regelmatig sporten heeft namelijk positieve effecten op fysiek, sociaal en mentale gezondheid (World Health Organization, 2003). Het vermindert de kans op overgewicht en hart- en vaatziekten en het bevordert de lichamelijke fitheid (Backx, Baarveld, Voorn & 2009). Zo is er ook onderzocht bij naar schoolgaande kinderen en jeugd dat hoe meer

sportactiviteiten, hoe meer voordelen dit oplevert. Echter is het gemiddeld sporten en bewegen ook al voldoende om positieve effecten te zien. Zeker bij risico kinderen en jongeren ( bij onder andere obesitas, hart- en vaatziekten etc.) (Janssen & LeBlanc, 2010).

Naast positieve effecten op lichamelijke/fysieke ontwikkelingen zijn er ook positieve effecten op het gebied van sociale en psychologische relaties, participatie en integratie in de samenleving, cognitieve ontwikkeling en schoolprestaties (Hack, Wagemaker & Zwart, 2009).

Gericht op kinderen heeft het sport- en beweeggedrag positieve effecten op de vaardigheden en eigenschappen die belangrijk zijn voor een gezond en productief leven. Zo beïnvloed het de zelf regulatievaardigheden en het gevoel van controle hebben. Dit zijn belangrijke vaardigheden en persoonskenmerken voor in de toekomst(Hermens, Meere & Los, 2014).

Als sporten plaatsvindt in een motivatiegericht klimaat en een sociaal veilige omgeving is er bij jeugdige sporters ook meer zelfvertrouwen te zien en wordt er meer pro-sociaal gedrag getoond(Hermens, e.a., 2014).

Er wordt met name op kinderen gericht aangezien het is aangetoond dat actieve kinderen opgroeien tot actieve adolescenten en volwassenen (Weiss, 2000).

2.2 Sport en bewegen in Nederland en Utrecht

De Nederlandse overheid wil dat meer mensen levenslang sportief zijn, en dat wil men bereiken door samen te werken met verschillende sectoren: het onderwijs, het bedrijfsleven, de zorg, inzet van buurtsportcoaches en sport- en beweeg interventies (Rapportage Sport, 2014). In Utrecht staat sport en bewegen dus ook in de sportnota beschreven. In deze sportnota staat dat Utrecht wil werken aan het versterken van sportverenigingen, het verbeteren van sport in de wijk, aanbieden van kwalitatief goede sportaccommodaties en sport- en beweegaanbod op maat voor verschillende

leeftijdscategorieën en specifieke doelgroepen. Hiervoor zijn verschillende ambities ontwikkeld, zoals de sportdeelname van de jeugd in krachtwijken vergroten met 2 procent. Zo staat er in de sportnota 2011-2016 beschreven dat bij de breedtesport zoveel mogelijk Utrechters de mogelijkheid moeten krijgen om het eigen talent in sport en bewegen te vinden en ontwikkelen. Harten voor Sport helpt hierbij. Harten voor Sport richt zich namelijk vooral op de inactieve doelgroepen. Het doel van Harten voor Sport is dan ook om de doelgroepen te stimuleren om te sporten en toe te leiden naar

laagdrempelig sportaanbod (Buurtscan Zuidwest, 2014).

Het Rijksbeleid heeft in het bestuursakkoord van de sector primair onderwijs in juli 2014 een doelstelling beschreven dat van belang is voor Harten voor Sport. De doelstelling uit het Rijksbeleid volgt: “In 2017 zijn op lokaal niveau afspraken gemaakt met als uitgangspunt het streven naar meer bewegingsonderwijs en een versterking van het buitenschoolse aanbod.” Hierdoor is het dus belangrijk om te onderzoeken waar de wensen en behoeften liggen voor bewegingsonderwijs en buitenschools aanbod onder het primair onderwijs in Utrecht.

2.2.1 Kinderen in Sport en Bewegen

Het sport- en beweeggedrag van kinderen in Utrecht in de leeftijdsgroep van 10 tot 12 jaar (groep 7 en 8) is in kaart gebracht in de Jeugdmonitor 2013-2014. Hierin kwam naar voren dat in de afgelopen 4 jaar het lidmaatschap geleidelijk is gestegen. In sommige wijken heeft nu 90% van de kinderen een lidmaatschap. Als er wordt gekeken naar de krachtwijken dan is het lidmaatschap van de kinderen slechts 70% of minder. Hier is dus nog een duidelijk verschil tussen (Jeugdmonitor, 2014).

Veelgebruikte redenen waarom de meeste kinderen niet sporten bij een sportclub zijn “Ik heb er geen tijd voor” of “ik zoek nog naar een sport”. Andere redenen zijn “mijn ouders vinden sporten te duur”, “de sport die ik leuk vind is te ver weg” of “ik werd gepest op de sportclub” (Factsheet Sportparticipatie in Utrecht, 2015).

(10)

9 | P a g e Bij lidmaatschappen en beweegnormen is er ook nog steeds verschil tussen jongens en meisjes. 87% van de jongens is lid van een sportclub en bij de meisjes is dit 78%, dit is een verschil van 9%. Hetzelfde is bij de beweegnorm, 84% van de jongens haalt de beweegnorm en van de meisjes haalt 73% de beweegnorm(Jeugdmonitor Utrecht, 2016).

Verschillende factoren die van invloed zijn op het beweeg- en sportgedrag van kinderen zijn volgens het onderzoek van Jo Lucassen en Ger van Mossel van het Mulier Fonds, het geslacht, leeftijd, onderwijsniveau, mate van stedelijkheid van de woonomgeving, etnische afkomst en sportgedrag van ouders. In het Gemeenterapport JMU 2013-2014 komt ook naar voren dat kinderen met een culturele achtergrond minder vaak voldoende sporten dan autochtonen kinderen. Ook kinderen uit een laag tot gemiddelde welvaartsgezinnen sporten minder vaak dan kinderen uit hoge welvaartgezinnen.

In het onderzoek werd ook aangegeven dat het beweeg- en sportmotief ook een grote rol heeft. Zo kunnen kinderen bijvoorbeeld gaan sporten vanwege het sociale contact, het sportieve zelfbeeld of omdat ze sporten belangrijk vinden.

2.2.2. Belemmeringen om te sporten

Eerder zijn er al factoren benoemd die invloed kunnen hebben op het beweeg- en sportgedrag van kinderen. Deze factoren kunnen het gedrag beïnvloeden waardoor het gezien kan worden als een belemmering voor de kinderen. Als er per achtergrondkenmerk wordt gekeken naar het beweeg- en sportmotief van kinderen dan is te zien dat westerse allochtonen kinderen minder motief hebben om te sporten dan autochtonen. Ook de stedelijkheid van de woonomgeving, het aantal auto’s per

huishouden, sportdeelname van de vader, lidmaatschap van een sportclub en BMI zijn belangrijke achtergrond kenmerken voor het beweeg en sportmotief (Mossel & Wisse, 2011).

In tegenstelling tot het onderzoek van Mossel en Wisse (2011) kijken Hack e.a. (2009) in hun

onderzoek naar verschillende doelgroepen. Hier werd er gekeken naar welke groepen wel sporten en welke niet sporten. Hierin zijn enkele groepen duidelijk naar voren gekomen. Deze groepen zijn belangrijk voor de zorgprofessionals omdat het duidelijk maakt welke groepen moeten gaan sporten (Hack, e.a., 2009):

- De jeugd van 0-4 jaar. Er is namelijk al op zeer jonge leeftijd sprake van overgewicht bij kinderen.

- De jongeren in het voortgezet onderwijs bewegen minder, en meisjes nog minder dan de jongens. Daarnaast is in de puberteit nog een daling in te zien. Allochtone jongeren bewegen minder vergeleken met autochtonen jongeren. Als er wordt gekeken naar de sportdeelname in verenigingen dan is slechts 34% van de allochtonen jongeren lid van een vereniging. Van deze groep zijn het vooral jongens die lid zijn van een vereniging.

- Ook beïnvloed de sociaaleconomische achtergrond oftewel het opleidingsniveau van de ouders, het sportgedrag van de kinderen. Kinderen van lager opgeleide ouders sporten minder vaak dan kinderen van hoger opgeleide ouders.

In Sport & Strategie (2015) werd er een nieuw onderzoek van Wytzes (2014) benoemd. In dit onderzoek van Wytzes van sport- en buiten speelgedrag, kwamen een paar van de bovenstaande groepen terug. Wytzes liet in haar onderzoek zien dat hoge sociaaleconomische positie positief geassocieerd is met sportparticipatie op zesjarige leeftijd. Onafhankelijke associaties met

sportparticipatie werden gevonden voor gezinsinkomen en het opleidingsniveau van de ouders. Er was ook een verschil gevonden tussen Nederlandse kinderen en kinderen uit etnische minderheden. Kinderen uit etnische minderheden sporten minder en spelen minder vaak (of lang) buiten.

In een onderzoek vanuit het Mulier instituut is er gekeken naar de belemmeringen van de (potentiële) sporter. Hierin is er gekeken naar de beweegdeterminanten die een belemmering kunnen zijn onder de sporters en niet- sporters van de leeftijd 6-80 jaar. In tabel 2 op de volgende pagina staan de uitkomsten van de niet-sporter en intensieve sporter.

(11)

10 | P a g e Tabel 2. Belemmeringen waardoor men minder sport en beweegt dan men zou willen, bevolking 6-80 jaar (in procenten).

2.3 Sport en het primair onderwijs

Sport levert een belangrijke bijdrage aan de gezondheid door bestrijden en voorkomen van overgewicht en schooluitval. Sportactiviteiten op school zijn ook gericht op de bevordering van de gezondheid van leerlingen(Hermens, e.a., 2014). Daarnaast bevordert het ook nog de

schoolprestaties en talentontwikkeling. Er kan dus wel gezegd worden dat sport en bewegen

belangrijk is en daardoor belangrijk voor het onderwijs. Ook vrijwel iedere professional in het onderwijs vindt het thema belangrijk. Echter wordt het niet door alle scholen in het beleid uitgevoerd. Daarom wil Nederlandse overheid kinderen en jongeren via het onderwijs stimuleren meer te gaan sporten en bewegen (Sport en beweegbeleid in scholen, z.j.).

De hoeveelheid tijd die kinderen aan lichamelijke opvoeding moeten besteden in het onderwijs is door de Inspectie van het Onderwijs opgesteld (Rijksoverheid, 2015). In het plan van aanpak voor het schooljaar 2017-2018 is ook opgenomen om minimaal twee, het liefste drie, lesuren

bewegingsonderwijs per week te krijgen van een bevoegde leerkracht. De motivatie hierbij is dat het voor kinderen op de basisschool onmisbaar is voor de motorische, sociale en cognitieve ontwikkeling. Het bewegingsonderwijs kan door het aanleren van nieuwe bewegingen en door het laten ervaren hoe leuk sporten is, een bijdrage leveren aan een actieve en gezonde levensstijl van

kinderen(Dekker,2016). De Tweede Kamer heeft in 2016 de ‘Voortgang van plan van aanpak bewegingsonderwijs primair onderwijs’ vastgesteld. Hierin kwam naar voren dat o.a. in gemeente Utrecht toch mindere dan 75%van de scholen voldoet aan twee lesuren bewegingsonderwijs per week (Dekker, 2016).

Voor het vergroten en verbreden van het sportaanbod werken de scholen samen met

combinatiefunctionarissen. De combinatiefunctionaris zorgt voor een meer structurele samenwerking tussen sport en onderwijs op lokaal niveau en werkt aan een verbetering van het schoolsportaanbod (Stuij, Wisse, Mossel, Lucassen & Dool, 2011). Ook In Utrecht werken de basisscholen samen met combinatiefunctionarissen.

(12)

11 | P a g e In Utrecht spelen de combinatiefunctionarissen sport een sleutelpositie bij de beleidsdoelstellingen van de gemeente Utrecht. Gericht op sport wil de gemeente Utrecht namelijk samen met partners een dagelijks sport- en beweegaanbod op en rond scholen realiseren.

Daarnaast wil de gemeente Utrecht sportverenigingen versterken. De combinatiefunctionarissen sport richten zich op de jeugd tot en met 18 jaar. De combinatiefunctionarissen worden vooral ingezet voor open aanbod voor jeugd in de wijk en school (Beleidsregel stimuleringssubsidie combinatiefunctionaris Jeugd, 2014).

2.3.1 Wensen en behoeften t.a.v. sport en bewegen

Behoefte maken deel uit van de menselijke aard. Volgens Kotler en Armstrong (2010) is een behoefte het besef van het individu dat er iets ontbreekt. Dit kunnen zijn: fysieke behoeftes (voedsel, kleding, warmte en veiligheid), sociale behoeftes (behoefte aan genegenheid en om ergens bij te horen) en individuele behoeftes(behoefte aan kennis en zelfexpressie). Kotler en Armstrong (2010) beschrijven ook de wensen. Wensen zijn de concrete vorm die de menselijke behoefte aanneemt. Dit is

afhankelijk van de cultuur en het karakter van de persoon. De wensen kunnen weer omgezet worden in een vraag naar producten of middelen.

De wensen en behoeftes zijn al vaker onderzocht in het primair onderwijs op het gebied van sport en bewegen. Zowel van kinderen als van de professionals. Zo wordt er in het onderzoek van Stege, Knaap, Nauta en Stubbe dieper in gegaan op de wensen en behoeftes in het primair onderwijs ten opzichte van sport en bewegen. De professionals bestonden in dit onderzoek uit 1000 directeuren uit het primair onderwijs. Een aantal belangrijke punten uit het onderzoek worden hier kort toegelicht

- De extra sport en beweegactiviteiten onder schooltijd is gedaald van 51 min per week in 2009 naar 35 min per week in 2011.

- De extra sport- en beweegactiviteiten buiten schooltijd is echter gestegen van 17 min per week in 2009 naar 35 min per week in 2011

- Aan het stimuleren van de leerlingen om dagelijks voldoende te laten bewegen deden de scholen niet veel en vaak incidenteel. Het werd vaker na schooltijd aangeboden dan onder schooltijd. Na schooltijd werd het gemiddeld meer dan een keer per maand aangeboden. - De reden waarom bepaalde sport- en beweegactiviteiten gekozen werden was hoofdzakelijk

omdat de leerlingen desbetreffende sport- en beweegactiviteiten leuk vonden. Daarna wordt er voor gekozen omdat we enkele van deze sport- en beweegactiviteiten kunnen aanbieden in samenwerking met sport- en/of buurtorganisaties.

- Op het PO is er het meeste behoefte aan ondersteuning bij het verkrijgen van financiering en informatie over sport- en beweegaanbod.

2.4 Sport en bewegen in Kanaleneiland-zuid

Kanaleneiland-zuid is een sub wijk uit de wijk Zuidwest in Utrecht. Kanaleneiland-zuid wordt ook wel een krachtwijk genoemd. De wijk Kanaleneiland heeft het hoogste percentages niet westerse

allochtonen vergeleken met de andere krachtwijken (Krachtwijkmonitor, 2014). In de tabel hieronder is te zien in percentages wat de herkomst is van de bewoners van Kanaleneiland-zuid (Kanaleneiland zuid, z.j.).

Tabel 3. Herkomst bewoners in Zuidwest

Bron: http://www.weetmeer.nl/buurt/Utrecht/Kanaleneiland-Zuid/03440831

Jaarlijks maakt Harten voor Sport een beknopt beeld van de wijken met betrekking tot sport en bewegen. Deze buurtscans worden volgens het model van de Buurtscan NISB opgesteld (Buurtscan Zuidwest 2014). In de volgende paragraaf wordt voornamelijk gesproken over Zuidwest aangezien de cijfers van Kanaleneiland-zuid vaak niet bekend zijn. Dit is namelijk een kleine subwijk uit de wijk Zuidwest. De cijfers van Zuidwest kunnen daardoor ook een goed beeld schetsen van Kanaleneiland-zuid.

(13)

12 | P a g e

2.4.1. Kinderen en sport en bewegen

De sportorganisaties in de wijk functioneren vooral zelfstandig en semiprofessioneel in de vorm van een vereniging of stichting. Deze partijen richten zich vooral op de beweegdeelname van inactieve doelgroepen. Zo zijn er bijvoorbeeld Ladyfit en Klarita-Fit voor allochtone meiden en dames in Kanaleneiland-zuid en Transwijk (Buurtscan Zuidwest, 2014). In de proefversie van 2015 stond ook vermeld dat de verenigingen in het Fight Dance Cardio Centre een buurtfitness runnen. In de Buurtscan Zuidwest 2014 was dit nog in ontwikkeling.

In de wijk Zuidwest ligt de beweegnorm ruim onder de gemiddelde beweegnorm van Utrecht. In Utrecht lag percentage jeugd (10-12-jarigen) dat voldoende beweegt op 79%

(Volksgezondheidsmonitor, 2015). In Zuidwest ligt het percentage van kinderen die goed scoren op de beweegnorm lig op 78%. Dit is net iets minder dan gemiddeld (Jeugdmonitor Utrecht 2015-2016) . Tabel 3 kinderen die sporten in zuidwest op achtergrond 2015

Bron: http://www.volksgezondheidsmonitor.nl/index.php?id=98

Het percentage lidmaatschap van een sportvereniging ligt op 83% in Utrecht. Dit betreft ook de leeftijd 10-12-jarige, oftewel de schoolleerlingen van groep 7 en 8. In Zuidwest ligt het percentage 69% volgens het Factsheet Sportparticipatie in Utrecht, 2015. Dit ligt ruim onder het gemiddelde in Utrecht. Tabel 4 kinderen die lid zijn van een vereniging in zuidwest op achtergrond. 2015

Bron: http://www.volksgezondheidsmonitor.nl/index.php?id=98

Zoals eerder benoemd, sporten kinderen uit groep 7 en 8 uit krachtwijken minder bij

sportverenigingen. Wel is te zien dat de kinderen in Kanaleneiland zuid meer dan gemiddeld mee doen met buitenschools aanbod in de buurthuizen (Factsheet Sportparticipatie in Utrecht, 2014). Naast dat er te weinig kinderen lid zijn van een sportvereniging moet er ook gewerkt worden aan overgewicht. De bestrijding van overgewicht is een groot aandachtspunt, met name in Kanaleneiland. In 2014 lag het percentage overgewicht (incl. obesitas) op 26%(Buurtscan Zuidwest, 2014).

2.4.2. Primair onderwijs

In Kanaleneiland-zuid worden er clinics onder schooltijd en schoolsporttoernooien georganiseerd door de combinatiefunctionarissen en sport aanbieders. Er is ook uitgebreid aanbod na schooltijd in

Kanaleneiland-zuid (Buurtscan Zuidwest, 2015). In persoonlijke communicatie met de

programmacoördinator Jeugd van Harten voor Sport (Martin van Rooijen, persoonlijke communicatie, 7 Januari, 2016) is naar voren gekomen dat ondanks het uitgebreide aanbod na schooltijd toch de kinderen nog niet worden bereikt die niet sporten. Dat het vaak juist kinderen zijn die al sporten. Hieruit is dus ook de vraag naar voren gekomen om dit onderzoek naar de wensen en behoeften uit te voeren op de basisscholen.

(14)

13 | P a g e Voor dit onderzoek wordt er gekeken naar de basisscholen in Kanaleneiland-zuid. Er zijn vijf

verschillende basisscholen in Kanaleneiland-zuid (Overzicht contactpersonen onderwijs, 2015-2016). In bijlagen 3 zijn alle basisscholen kort uitgelegd. Hierbij worden dan de professionals die betrokken zijn op het sport en beweeggedrag van kinderen betrokken. In tabel 4 staan de betrokken partijen schematisch weergegeven.

Tabel 5 Basisscholen in Kanaleneiland-zuid

Betrokken partijen Soort School Kenmerken van de basisscholen

Basisschool Al Hambra

Islamitische basisschool

Al Hambra is een van de vier basisscholen die onder de stichting Noor valt. Deze basisscholen zijn op islamitische grondslag opgericht. “Op de scholen wordt gewerkt volgens de nieuwste onderwijskundige, pedagogische en didactische inzichten. Wij nemen de Quran en de Soennah als richtsnoer voor ons onderwijs en het onderwijskundig handelen. De basisscholen van Stichting Noor streven naar de ontwikkeling van de leerlingen in de waarden van een moslim waarbij eerlijkheid, mededogen, respect voor zichzelf en voor anderen en de acceptatie van verschillen centraal staan.

Al Hambra is een Vreedzame School

Basisschool Het Schateiland

Katholieke basisschool

Het Schateiland is onderdeel van de Katholieke Scholenstichting Utrecht (KSU).

Missie: Meer dan een basis. Visie: De leerling blinkt uit.

“Het Schateiland is een Katholieke basisschool waar leerlingen met plezier naar school gaan! Persoonlijke aandacht, gecombineerd met een goede zorgstructuur en een warme en veilige omgeving zorgen ervoor dat leerlingen zich optimaal kunnen ontwikkelen”

Het Schateiland is ook een Vreedzame School

Basisschool Kaleidoscoop Marco Pololaan En Basisschool Kaleidoscoop Columbuslaan

Brede School De Kaleidoscoop is een openbare basisschool en onderdeel van de Brede School

“Op basisschool de Kaleidoscoop werken we met de kinderen

- volgens de principes van de Vreedzame School aan sociale verbondenheid en

zelfverantwoordelijkheid

- aan hoge leerresultaten op het gebied van taal, rekenen, lezen en schrijven”

Basisschool Da Costa Brede School

(Protestantse basisschool)

De Da Costa is onderdeel van de Stichting Protestants Christelijk Onderwijs in Utrecht en maakt deel uit van de Brede School.

Kernwoorden van de school: goed onderwijs, focus op basisvaardigheden, respectvolle en veilige omgeving en onderwijs op maat. Da Costa is een Vreedzame School.

(15)

14 | P a g e

2.5 Modellen om het beweeggedrag te verklaren

Er zijn verschillende modellen die gebruikt kunnen worden om gedrag te verklaren. Zo wordt het ASE-Model veel gebruikt. Het ASE- ASE-Model wordt vaak gebruikt in Nederland als basis voor de ontwikkeling van interventies om gezond gedrag te bevorderen (Brug, Assema en Lechner, 2012). Het ASE-Model staat voor Attitude (de houding van een persoon tegenover het gedrag), Sociale invloed (de invloed die andere op de persoon hebben) en Eigen effectiviteit (het vertrouwen van de persoon in zijn eigen kunnen) (Kuiper en Heerkens, 2011). Als er wordt gekeken welke hiervan het belangrijkste is bij het sportgedrag is he bij kinderen de eigen effectiviteit, die het meeste invloed heeft (Bloemen, Backx, Takken, Wittink, Benner, Mollema, & Groot, 2015).

Figuur 1 . Model ter voorspelling van gedrag (ASE-model) (naar Segaar & Willemsen, 2003).

Het wordt ook wel een determinantenmodel genoemd, aangezien dit de belangrijkste determinanten zijn voor gedragsintentie. De gedragsintentie is de beste voorspeller van het daadwerkelijke gedrag (Kuiper en Heerkens, 2011). De ASE-model is ook nog verder ontwikkeld door de Vries, dit model heet het I-Change Model. Dit model is niet zo gebonden aan tijdsfasering als het ASE-model (Brug, Assema en Lechner, 2012).

Figuur 2 : Het I-Change Model van Hein de Vries (2004). Bron: allesoversport.nl gepubliceerd op 23-12-2015

In het I-Change model zitten naast het ASE ook nog vier andere modellen in verworven. Zo is het Trans theoretisch model van Prochaske & Di Clemente, 1977, de Theorie van gepland gedrag van Ajzen, 1985, Goal Setting Theory van Locke and Latham, 1968, het Health Belief Model en het Social Cognitive Theory van Bandura 1986 erin verwerkt. Het I-Change model voegt al deze oudere

modellen samen tot een overzichtelijk deel (allesoversport, 2015).

Voor dit onderzoek kan het I-Change model het beste gebruikt worden, aangezien er meerdere modellen samengevoegd zijn, waardoor het meer opties samen vat dan slechts een model. Er wordt namelijk gekeken naar welke kinderen niet tot beweeggedrag komen en waar de belemmering kan liggen. Zo kunnen de belemmeringen liggen bij de biologische factoren, of bij de kennis. Het is belangrijk om te weten waar het probleem ligt voordat er verder naar het echte sportgedrag wordt gewerkt.

(16)

15 | P a g e Het wordt echter wel vanuit de professionals van het primair onderwijs onderzocht en niet vanuit de kinderen zelf waardoor je niet echt bij de intentie komt. Maar het is ook goed om het vanuit de punt van de professionals te kijken aangezien de professionals meer en andere dingen zien dan de kinderen zelf. Ten slotte wordt in het onderzoek ook nog de rol van de professionals zelf mee genomen. Hierdoor kan er meteen dieper op het toekomstig sportaanbod en stimulatie voor sportparticipatie bij kinderen worden ingegaan.

(17)

16 | P a g e

3 Methode

3.1 Onderzoeksontwerp

Het onderzoek ging over de wensen en behoeften vanuit de professionals voor sport- en

beweegaanbod in de wijk. Het betreft de kinderen die een belemmering ervaren om te sporten. Hierbij werd er gebruik gemaakt van kwalitatief onderzoek.

Het is een verkennend onderzoek, aangezien de wensen en behoeften in de wijk Kanaleneiland-zuid nog niet eerder was onderzocht op het gebied van sport en bewegen. Er werd gekeken naar patronen en ideeën die voortkwamen uit de gegevens zonder bevooroordeelde ideeën( Gratton, Jones,

Robinson, 2011).

Er werd gebruik gemaakt van een focusgroep en interviews om de wensen en behoeften te onderzoeken. De focusgroep werd eerst uitgevoerd waarna er twee interviews volgden.

De focusgroep zag er als volgt uit. Bij aanvang van de focus-groep kregen alle deelnemers eerst een papiertje waar ze twee keer een top 3 moesten opschrijven. De top 3 “kinderen die een belemmering

ervaren” en de top 3 “activiteiten welke Harten voor Sport voor de kinderen zou kunnen organiseren”. Dit gebeurde in de eerste 10 minuten van de focusgroep. Hierdoor was er al in een korte tijd veel informatie vergaard. Hierna vervolgde de focusgroep in semigestructureerde vorm. De semi gestructureerde vorm was vorm gegeven door een operationalisatieschema(zie bijlagen 1.1), waar een vragenlijst uit werd ontwikkeld (zie bijlagen 2.1).

Op basis van de uitkomsten van de focusgroep werd het operationalisatieschema aangescherpt(zie bijlagen 1.2). Met deze gegevens werd er een nieuwe vragenlijst ontwikkeld voor de interviews. De interviews werden ook semigestructureerd uitgevoerd.

Door het operationalisatieschema en vragenlijst (zie bijlagen 2.2) aan te passen na de focusgroep konden de deelnemers van de interviews gerichter en diepgaander bevraagd worden.

Bij de focusgroep en de interviews was er opnameapparatuur geregeld. Bij de focusgroep twee stuks, zodat aan beide uiteinde van de tafel opnames gemaakt werden. Hierdoor was alles goed

verstaanbaar. Tijdens de interviews maakte de onderzoeker aantekeningen, samen met de (mede) student die extra aanwezig was om te notuleren. Op deze werk wijze ging er geen informatie verloren of kon er informatie anders geïnterpreteerd worden. Voor de interviews was een opnameapparatuur voldoende.

3.2 Populatie en steekproef

De populatie van het onderzoek bestond uit professionals op het gebied van kinderen met de leeftijd 4 t/m 12, die betrokken zijn bij het sport en beweeggedrag van kinderen. Het betrof de professionals uit de wijk Kanaleneiland-zuid in de gemeente Utrecht. De totale populatie bestond uit 14 professionals. Het waren selectieve steekproeven. Voor dit onderzoek waren er specifieke deskundigen en

betrokkenen nodig(Verhoeven, 2011). De steekproef bestond uit professionals op het gebied van sport en bewegen bij kinderen in de wijk Kanaleneiland-zuid. Hierbij werd gekeken naar de

basisscholen in de wijk en de samenwerkende partners op het gebied van sport en bewegen van de Brede Scholen. Voor het onderzoek werden de professionals ondervraagd die de kinderen kennen op het gebied van sport en bewegen, dit waren de vakdocenten lichamelijke opvoeding. Daarnaast werden de professionals met beslissingsbevoegdheid betrokken bij het onderzoek, dit waren de directeuren van de basisscholen. Konden de directeuren zelf niet aanwezig zijn dan werd de talentencoördinator geregeld.

Focusgroep

(18)

17 | P a g e Tabel 6. Populatie professionals in Kanaleneiland-zuid

Proffesionals op het gebied van kinderen Aantallen Aantal Deelnemers

Directeur Basisscholen 5 4

Vakdocent lichamelijke opvoeding 5 5

Samenwerkende Partners van de Brede School 2 1

Talentencoördinator 2 2

De steekproefomvang van het onderzoek waren de aantal bassischolen in de wijk en de

samenwerkende partners van de scholen op het gebied van sport en bewegen. In totaal waren er vijf verschillende basisscholen in de wijk, waarbij een school twee locaties heeft. Dit kwam dan uit op zes basisscholen in Kanaleneiland-zuid. Hiervan namen vier scholen deel, waarvan de directeur en de vakdocenten lichamelijke opvoeding.

De brede scholen (drie basisscholen) hadden nog samenwerkende partners, de organisaties DOENJA en Spelenderwijs. De brede scholen met de samenwerkende partners vormde samen de focusgroep. De andere twee basisscholen zijn geïnterviewd. Hierbij waren de directeur en de vakleerkracht lichamelijke opvoeding aanwezig.

3.3 Plaats en tijd

De focusgroep en interviews hebben plaats gevonden op de locatie van de professionals zelf. De focusgroep werd op dezelfde plaats gehouden als het kernteamoverleg. Dit was een bekende locatie voor alle deelnemers. Het was na schooltijd zodat de vakleerkrachten lichamelijke opvoeding ook aanwezig konden zijn. De focusgroep duurde ander half uur in totaal.

Allebei de interviews waren op de basisschool zelf. Op deze manier hebben alle interviews voor de deelnemers in dezelfde soort omgeving plaats gevonden. De interviews waren ook na schooltijd in verband met de vakleerkrachten lichamelijke opvoeding. Elke interview duurde een uur.

3.4 Betrouwbaarheid

Om de betrouwbaarheid te bewaken zijn er verschillende factoren toegepast.

- De onderzoeksvraag was zo veel mogelijk gekaderd. Zodat er uiteindelijk het juiste antwoord uit de interviews kwam. Waarna er een literatuuronderzoek was uitgevoerd om het antwoord te kunnen onderbouwen.

- De methodologie is zo omschreven dat het nog een keer uitgevoerd kan worden. Echter krijg je bij een kwalitatief onderzoek de tweede keer niet altijd dezelfde antwoorden.

- De steekproefomvang was zo groot mogelijk. Vier van de vijf verschillende basisscholen deden mee aan het onderzoek. Degene die afviel was speciaal onderwijs, aangezien de kinderen op die school niet uit de wijk zelf komen.

- Door de interviews na de analyse van de focusgroep uit te voren, kon er een uitspraak gedaan worden of de wensen en behoeften echt van de wijk waren of van de brede school.

- Voor het maken van de vragenlijsten was er beide keren gebruik gemaakt van een operationalisatieschema. Met het operationalisatieschema was de kans groter dat er ook daadwerkelijk antwoord kwam op de onderzoeksvraag. Zeker met de focusgroep was dit belangrijk aangezien er niet veel verschillende vragen gesteld konden worden. Het was belangrijk dat iedereen aan het woord kwam, zodat de wensen en behoefte goed naar boven konden komen van alle deelnemers.

3.5 Validiteit

Om het te valideren is er gebruik gemaakt van face validity. De methode was voor andere (mede) studenten gepresenteerd en gevalideerd. De studenten die hieraan mee werkten wisten nog niets van het onderzoek. Zo was er voor gezorgd dat de vragen begrijpbaar, relevant en gerelateerd waren aan het onderwerp(Gratton, e.a., 2011).

Na de feedback van face validity was het nog een keer aangepast waarna ook content validity was toegepast. De methode was daarna nog een keer gevalideerd door een deskundige op het gebeid van onderzoeken in sport en bewegen(Gratton, e.a., 2011).

(19)

18 | P a g e De focusgroep was ook nog vooraf geoefend in een groep met mede studenten. Op deze manier was er ook gekeken hoe de vragen naar voren komen in een groep en hoe de onderzoeker dit het beste kon leiden. De studenten die hieraan deel namen, waren niet dezelfde studenten als bij de face validity.

3.6 Data analyse

De eerste data werd door middel van focusgroepen binnen gehaald. De focusgroepen werden eerst helemaal uitgeschreven (transcriptie). Alles werd letterlijk uitgeschreven waardoor de wijze waarop dingen werden gezegd, chronologische volgorde, de sfeer, nuances etc. allemaal goed naar voren kwamen. Hierbij werd er ook meteen voor gezorgd dat er niet al een selectie of interpretaties werden gemaakt (Tuyckom, Vos en Scheerder,2011). Wel was het meteen gethematiseerd. De vragen waren al in thema’s opgedeeld zodat het analyseren makkelijker werd.

Nadat alles was uitgeschreven werd het gecodeerd en geanalyseerd. Hierna kwam er een nieuwe vragenlijst uit voor de interviews.

Deze werd twee keer uitgezet in de interviews bij de overige basisscholen. Deze interviews werden op dezelfde manier weer helemaal uitgeschreven, gecodeerd en geanalyseerd.

De analyses werden door middel van codes (ofwel thema’s) ingedeeld. Hierbij werd het raamwerk axiale codering gebruikt. Dat wil zeggen dat de onderzoeker zocht naar uitspraken en deze in een van de thema’s heeft ingedeeld. Er konden ook nog andere thema’s worden toegevoegd na de interviews (Gratton, e.a., 2011).

In de analyse werd er gekeken naar verbanden tussen de kinderen die belemmeringen ervaren en wat de wensen en behoeftes voor de kinderen zijn. Ook werd er gekeken naar eventuele verbanden tussen de rollen die de professionals willen spelen en de wensen en behoeften in de wijk. Op deze antwoorden en verbanden werd het adviesrapportage gebaseerd.

(20)

19 | P a g e

4 Resultaten

De resultaten zullen per thema worden besproken. Van alle scholen komen er voorbeelden en quotes naar voren zodat de overeenkomsten en verschillen tussen de scholen zichtbaar worden.

In bijlagen 3 staan alle resultaten van de scholen schematisch weergegeven.

4.1 Thema 1: de kinderen en belemmeringen

Dit thema komt naar voren om te achterhalen welke kinderen belemmeringen ervaren in de wijk. Het is belangrijk om te weten op welke doelgroep je het sportaanbod moet richten en welke belemmeringen dan worden ervaren door deze kinderen.

Bij alle scholen is er gevraagd naar welke kinderen er nog niet of te weinig sporten en bewegen en de ervaren belemmeringen. Dit ging vaak samen, zoals kinderen met ouders met lage inkomen sporten minder en de belemmering was dan geld. Hier werd dan ook niet altijd een goed onderscheiden gemaakt door alle scholen. Ook het benoemen van de (doelgroepen) kinderen vonden veel professionals lastig.

“Maar ik zou niet kunnen zeggen welke groep kinderen wel bewegen en welke niet. Nee dan heb ik niet, ik heb niet gericht gekeken” (basisschool Al Hambra).

Desondanks zijn er ook bij Al Hambra zijn doelgroepen naar voren gekomen tijdens het interviews. Kinderen met overgewicht zijn bij alle scholen genoemd, net als het verschil jongens en meisjes. Het werd bevestigd dat jongens toch vaker sporten en bewegen dan meisjes.

“Nou kijk wat ik wel merk bijvoorbeeld, vanuit de traditie bij Marokkaanse, Turkse kinderen is het eigenlijk niet gebruikelijk dat meisjes voetballen. Ondanks dat het wel in het aanbod van samen doen na schooltijd zit, merk je gewoon dat daar toch een zekere taboe op is. Ook bij even een balletje trappen, is het van meisjes horen eigenlijk niet te voetballen.” (basisschool het Schateiland).

Ook kwamen angst/onzeker/schaamte bij kinderen om te sporten en bewegen bij alle drie de scholen naar voren. Zo vonden onder andere de professionals op de Brede School ook dat de peuters en kleuters meer moeten bewegen. De belemmeringen hierbij waren dan vaak de mogelijkheden om te kunnen sporten en bewegen.

“Iets voor jongeren van 2 tot 4 jaar. Ik merk gewoon heel vaak de vraag vanuit de voorschool. Er komt een moeder bij mij en die wil sporten met haar kind, weet jij iets.. Dus in die groep zou ik gewoon meer zien dan dat ik aan signalen hoor van ouders “(basisschool Brede School).

Geld kwam ook bij elke school terug als een belemmering. Dit ervaren veel ouders in de wijk als een belemmering. Ook was afstand bij twee scholen naar voren gekomen als een belemmering. Het sportaanbod was dan te ver voor de kinderen om er zelfstandig naar toe te gaan omdat dat de ouders de kinderen niet wilde brengen of halen. De kinderen blijven afhankelijk van de ouders. Het maakt dan ook uit waar sport op de prioriteiten lijst staat bij de ouders.

Bij Al Hambra was ook nog naar voren gekomen dat kinderen de belemmering ervaren zich niet prettig te voelen op de vereniging. De identiteit bij deze kinderen speelt een grote rol. Dit zag je niet terug op de andere scholen.

4.2 Thema 2: Wensen en Behoeften

De wensen en behoeften hebben betrekking op het sportaanbod en de kinderen in de wijk. Wat hebben de scholen of de wijk nog meer nodig om deze kinderen te bereiken, zodat ze wel gaan sporten en bewegen.

(21)

20 | P a g e De wensen en behoeften liepen heel erg uiteen tussen de verschillende scholen. Bij de Brede School waren er vooral wensen voor materialistische zaken of diensten zoals het inloopspreekuur op school. Materialistische wensen waren vooral posters, memobord/prikbord en folderrekje.

De behoeftes lagen meer op diensten voor de bewoners. Zoals het makkelijker/toegankelijker maken, meer bekendheid op de scholen en de ouders beter informeren.

Bij de Brede School zijn ook nog specifiek de wensen en behoeften t.a.v. sportaanbod in de wijk aan bod gekomen. Hier kwamen sporten naar voren specifiek voor de doelgroepen kinderen die nog te weinig sporten. Daarnaast kwamen ook andere ideeën naar voren zoals Urban sporten, MRT en extra gymlessen.

De professionals vonden tegelijk ook weer dat er eigenlijk weer te veel sportaanbieders in de wijk zijn. “Het is ook nooit goed hé maar het is bijna zoveel, dat mensen door de bomen de bos niet meer weten te vinden”. (basisschool Brede School).

Het Schateiland had geen aparte wensen en behoefte ten aanzien van het sportaanbod. Hier waren de wensen meer op financieel gebied en algemeen meer naschools aanbod. Tijdens het interview kwam namelijk naar voren dat ze graag een betere besteding van het geld sport en bewegen in het algemeen willen zien. Hierbij denkende aan gelden meer bundelen en minder individuele projecten. De behoefte vanuit de school was om meer uren vakleerkrachten gymnastiek te krijgen.

“Dus dat zou ik het liefst hebben, dat er gelden gebundeld worden die anders nu misschien naar individuele projecten gaat of dat men toch in Utrecht zou gaan zeggen als gemeente weet je wat voor alle scholen, of voor mij part in de achterstandswijken, een impuls gewoon het gym onderwijs alle scholen minimaal twee uur of een uur dit en maak daar maar een soort 5 jaar item van” (basisschool het Schateiland).

In de interviews bij Al Hambra kwam vooral naar voren dat er rekening gehouden moet worden met de islamitische grondslag van de kinderen.

“Dat er rekening wordt gehouden met de identiteit dat bijvoorbeeld, ik noem maar wat hoor ik zeg niet dat het zo is, dat ik niet met een groep kinderen ergens ga, bijvoorbeeld schoolvoetbal toernooi en daar wordt gezegd zij nee hoofddoek mag niet of dat dat meegenomen wordt, meegedacht wordt van hoofddoek is gevaarlijk maar misschien kan je kapje opdoen dat dat daar toch rekening mee wordt gehouden.” (basisschool Al Hambra).

Tevens kwam er in de interviews naar voren dat ze graag willen dat de kinderen doelgerichter bewegen tijdens de pauzes. De behoeftes van de basisschool had o.a. te maken met het rekening houden met de identiteit. Ook is het vooral belangrijk om de kinderen en ouders het gevoel te geven dat ze erbij horen.

4.3 Thema 3: De Scholen

Onder dit thema werd aan de professionals gevraagd wat ze als school doen om de sportparticipatie te verhogen. Ook wat de school specifiek doet voor kinderen die niet sporten en bewegen en wat ze eventueel in de toekomst willen aanbieden.

Alle scholen hebben onder schooltijd twee keer drie kwartier gymles en tijdens de gymlessen soms clinics/toernooien. Dit wordt vaak vanuit Harten voor Sport georganiseerd. Ook hebben alle scholen in groep vier zwemlessen voor de kinderen.

“Kijk wij zouden meer willen aanbieden, wel in bepaalde gevallen. Alleen kijk wij zijn natuurlijk een school en dan richt je je op de cognitieve vaardigheden en je gymlessen dan wel. Dat is een hele zware taak en zeker in onze wijk, want is een zeer beperkte woordenschat met name bij de kinderen is.” (basisschool het Schateiland).

De verschillen waren voornamelijk in het aanbod na schooltijd. Al Hambra heeft zo bijvoorbeeld geen aanbod na schooltijd terwijl de Brede School juist SDNS (Samen Doen Na Schooltijd) heeft en bieden ze activiteiten door ouders georganiseerd aan zoals haken en karatelessen. Echter biedt de Brede School bewust niet meer sportactiviteiten aan.

(22)

21 | P a g e “Nou ja ik wil er echt waken voor dat er ergens een grens is wat de school doet. Ik vind het aan de ene kant heel goed want dan bereik je ouders het beste denk ik dus ontzettend belangrijk maar op een gegeven moment houdt het wel op wat op het bordje van de school kan zijn.” (basisschool Brede School).

Het Schateiland heeft ook SDNS, waarvan taekwondo voor kleuters op de school zelf wordt georganiseerd. Ook is het schoolplein na schooltijd open voor de kinderen om op te spelen. Hier worden echter geen activiteiten op georganiseerd.

4.4 Thema 4: De rol van de professional

In de rol van de professional werd er gekeken naar welke rol de directeuren, gymdocenten en

talentencoördinatoren, nu spelen in de sportparticipatie van de kinderen. Daarnaast werd er gevraagd welke rol de professionals eventueel in de toekomst willen en kunnen vervullen.

Over de rollen van de professional werd er apart naar gevraagd wat hij/zij in zijn/haar rol specifiek deed om de sportparticipatie te verhogen bij de kinderen op hun basisschool. Hierin werd duidelijk dat de rollen van de professional nog best verschilde per professional. Wat je als directie lid,

talentencoördinator of gymdocent deed. Per school verschilde het alleen niet veel. De directie leden faciliteerde voornamelijk vanuit de school ruimtes voor sportactiviteiten en verder ook bij de ouders benadrukken hoe belangrijk het sporten en bewegen voor de kinderen is.

“Het enige wat ik kan doen is benadrukken dat sporten belangrijk is, dus die ruimte geven en de beslissing nemen samen met de identiteitscoördinator wat wel en wat niet dus ja, de enige rol die ik kan spelen is er honderd procent erachter staan dat er meer activiteiten gaan komen. Maar ik wil toch de uitvoering en de planning overlaten aan betrokkenen.” (basisschool Al Hambra).

De gymdocenten hebben vooral als rol de kinderen motiveren om te sporten. Ook motiveren de gymdocenten de kinderen om lid te worden van de sportverenging.

Bij Al Hambra benoemde de gymdocent echter ook nog dat de ouders worden geadviseerd als de kinderen uitvallen. Bij de talenten coördinatoren is de rol diepgaander, zij moeten onder andere ook de activiteiten na schooltijd organiseren.

“Dat is A het organiseren van zoveel mogelijk aantrekkelijke dingen zoals dat taekwondo en noem maar op he. Dat is mijn aandeel. Het aanstellen van goede en enthousiaste groepsleerkrachten die ook zelf graag bewegen. ... En ook het zorgen, dat gaat dan nu binnenkort gebeuren de eerst bepaalde dingen, dat je een eigen accommodatie krijgt” (basisschool het Schateiland).

4.5 Thema 5: Harten voor Sport

In dit thema komt naar voren of Harten voor Sport bekend is en hoe dit (eventueel) verbeterd kan worden. Welke wensen en behoefte de scholen richting Harten voor Sport hebben en wat Harten voor Sport in samenwerking met de scholen in de toekomst kan doen.

De uitkomsten van dit thema verschilde veel per school. Bij het Schateiland kwam als eerste meteen de ouders naar voren. De ouders moeten beter betrokken worden bij de sportactiviteiten.

Ook was het idee om de sportactiviteiten meer gestructureerd aan te bieden en daarbij aanwezigheid te verplichten.

“Dus ik zou gaan voor kwaliteit en niet voor kwantiteit in dat opzicht. En dan hoop je dat doordat je kwalitatief het goed doet, dat je dan op een gegeven moment die diegene die minder tot die cirkel hoort, daar dan toch bij gaat trekken” (basisschool het Schateiland).

De communicatie was verder goed, alleen willen ze graag dat Harten voor Sport de gymdocenten erbij betrekken. En de vragen onthouden vanuit de scholen, zodat ze niet in herhaling moeten vallen. Al Hambra viel weer terug op de identiteit van de school en kinderen. Dat daar rekening mee gehouden moet worden.

(23)

22 | P a g e Vanuit Harten voor sport wilden ze ook graag meer informatie over het aanbod voor de scholen en alle mogelijkheden beter communiceren. Nu waren de professionals op deze school niet van alle

mogelijkheden op de hoogte waardoor er kansen gemist worden.

“Misschien kunnen jullie van de doelgroep zelf, als jullie deze populatie willen betrekken ook van die mensen daar in dienst nemen. Beetje zo multi culti “(basisschool Al Hambra).

Bij de Brede School kwamen weer hele andere vragen naar voren tijdens de focusgroep. De Brede School heeft nog veel behoefte aan voorlichting voor de ouders, tijdens koffieochtenden of

inloopspreekuren op school. De informatie moet beter doorgespeeld worden naar de scholen. Ook was er behoefte om te kijken naar het stroomlijnen van het sportaanbod. Dat er gekeken wordt naar hoe de sportaanbieders de krachten kunnen bundelen.

Er werd ook nog het idee geopperd om in de toekomst (of aan de hand van dit onderzoek) een enquête bij de ouders af te zetten in de wijk.

4.6 Thema 6: Ideale wereld (toekomstbeeld)

Dit thema is alleen bij de focusgroep naar voren gekomen. In de focusgroep zijn de deelnemers hierdoor ‘out of the box’ gaan denken. Hierin moesten de deelnemers een ideaal toekomstbeeld bedenken ten opzichte van sport en bewegen in de wijk. Dit was belangrijk aangezien hier weer andere voorbeelden naar voren kwamen. Zo kwam er naar voren dat ze de gymzaal graag open willen houden na schooltijd.

“Dat zou inderdaad meteen moeten aansluiten na schooltijd. En het mooiste is in het schoolgebouw want dat vinden ouders veilig” (basisschool Brede School).

Ook kwamen de ideeën om op de velden in de wijk iemand na schooltijd te laten lesgeven, ook meteen aansluitend na schooltijd. Hierbij kunnen de kinderen dan vrijblijvend spelen en

sporten. Hierbij was er wel meteen weer behoefte aan een rooster bij de velden.

“Maar dan zou je wel, in de ideale wereld even denken, zou ik daar elke middag iemand hebben staan die in principe heel erg all round is en die gewoon met de kinderen kan kijken met wat willen jullie vandaag doen” (basisschool Brede School).

4.6 Samenvatting

In de samenvatting worden er in het kort nog de resultaten per thema besproken. In het kort staan de meest voorkomende resultaten beschreven.

De doelgroepen die uit de resultaten naar voren zijn gekomen zijn de kleuters, peuters, meiden, kinderen met overgewicht en allochtonen. De belemmeringen die deze doelgroepen ervaren zijn vaak geld, afstand, de ouders, onzekerheid of cultuur.

De wensen en behoeften verschillen veel per school. De meest voorkomende wensen en behoeften hebben met communicatie en middelen te maken. Hierbij is het vooral gericht op informatie over het sport en beweegaanbod in de wijk en wat Harten voor Sport kan bieden.

De scholen geven allemaal drie keer per week 45 minuten gymles door een bevoegd gymleerkracht. Wat de scholen na schooltijd aanbieden verschilt per school. Wel komt er overal naar voren dat de scholen sport en bewegen belangrijk vinden en het, zover een school kan, zoveel mogelijk stimuleren. De rol van de professional is bij de gymdocenten bij alle scholen hetzelfde. Echter geven de

gymdocenten soms aan zelf net iets meer te stimuleren. De directeuren zijn vaak niet goed op de hoogte van sport en bewegen aanbod waardoor ze hier ook geen rol in spelen. Wel kunnen de directeuren een rol gaan spelen in het faciliteren.

Vanuit Harten voor Sport hebben de scholen vooral de wens om meer en beter ingelicht te worden. Een vereiste hiervan is wel dat de communicatie beter moet worden. Vaak zijn de scholen niet goed ingelicht, waardoor de ouders ook informatie missen.

(24)

23 | P a g e In de ideale wereld zijn meerdere ideeën naar voren gekomen tijdens de focusgroep. Het lag vooral op wat na schooltijd extra aangeboden kon worden voor de kinderen in de wijk op de Cruijf Court velden. Het kwam erop neer dat de scholen vooral een all round aanbod willen voor de kinderen. Ook in de gymzalen op school na schooltijd tot dat de sportverenigingen in beeld komen.

(25)

24 | P a g e

5 Discussie

In het hoofdstuk discussie worden er naar verschillen en overeenkomsten gekeken tussen de resultaten en de eerder genoemde literatuur. Waarna er naar de sterke kanten en verbeterpunten wordt gekeken van het onderzoek. Hierna volgen nog eventuele (adviezen voor) vervolgonderzoeken.

5.1 Interpretatie van de resultaten

De resultaten worden uiteindelijk per basisschool geïnterpreteerd en er komt een resultaat uit voor de wijk. Hiervoor is gekozen aangezien het bleek dat de resultaten, betreffende de wensen en behoeften, per school vaak verschilde. Zo kon er moeilijk een uitkomst voor de hele wijk uitkomen. Daarvoor zijn er te veel tegenstrijdigheden. Deze tegenstrijdigheden kunnen waarschijnlijk vooral door de

verschillende geloofsgrondslagen van de basisscholen verklaard worden. Daarom is er gekozen om naar de wijk als geheel te kijken en daarnaast gericht per school.

De resultaten van de doelgroepen kinderen kwamen wel vaak overeen, net als de uitkomsten van de ervaren belemmeringen. Ook in vergelijking met de literatuur waren er weinig contra-indicaties. De resultaten van de belemmeringen van de kinderen kunnen in het model uit de literatuur, het I-Change Model(2004), in hokjes geplaatst worden. Hierin kan er dan gekeken worden waar de kinderen scholen en/ of ouders zitten tot de uitvoering van beweeggedrag. Zo zijn sommige belemmeringen echt nog terug te leiden tot de biologische factoren (jongen/meisjes) of de culturele factoren(geloof), maar het kan ook dat het probleem meer ligt in de informatievoorziening. De boodschap komt niet aan bij de doelgroep. Het model laat zien dat dit eerst opgelost moet worden en dat er dan naar de

bewustwording gekeken kan worden voordat er ingegaan wordt op de motivatie van de doelgroep.

5.2 Resultaten vergeleken met relevante literatuur

In de literatuur is er onder andere gekeken naar de onderzoeken van Hack e.a. (2009) en Lucassen en Mossel (2011) Hierin zijn er veel overeenkomsten met de uitkomsten van dit onderzoek gevonden. De doelgroepen en belemmeringen die de kinderen ervaren komen hierin overeen. De uitzondering ligt bij de basisschool met de islamitische grondslag gevonden. Hier werd aangegeven dat de professionals niet vonden dat allochtonen kinderen minder sporten en bewegen. Als de kinderen al daadwerkelijk minder sporten en bewegen, dan ligt de oorzaak eerder bij det organisaties die geen rekening houden met het geloof. Bijvoorbeeld dat meiden niet zonder hoofddoek buiten mogen komen dus ook niet zonder mogen sporten. Hier wordt volgens deze school teveel aan voorbij gegaan door de sportorganisaties.

Een ander punt van het onderzoek betreft, wat de professionals op school al ondernamen voor de verbetering van de sportparticipatie voor deze kinderen. Uit het onderzoek van Stege e.a. (2011) bleek dat de scholen niet veel deden aan het dagelijks stimuleren van de leerlingen en anders alleen incidenteel. Dit blijk uit de interviews ook zo te zijn in Utrecht. De scholen geven aan dat ze wel gymlessen en clinics geven maar dat er verder geen doorgaande lijn in zit. De gym docenten proberen de kinderen echter wel zoveel mogelijk te stimuleren tijdens de lessen. Maar er is geen vastomlijnd plan van aanpak. Alleen als een kind extra aandacht nodig heeft, dan nemen ze contact met de ouders op. De professionals begrepen wel dat sport een belangrijk punt voor kinderen is. Echter is het steeds een keuze maken wat de school kan doen met de huidige middelen, een punt waar rekening mee gehouden moet worden

Een ander belangrijk punt vanuit het onderzoek van Stege e.a. (2011) was dat het primair onderwijs meer behoefte had aan ondersteuning. Uit het onderzoek kwamen verder financiering en informatie -over sport- en beweegaanbod naar voren. In Kanaleneiland-zuid kwam dit ook naar voren, echter was het niet bij alle basisscholen hetzelfde. Als het ook ging om de financiële ondersteuning, gaven de basisscholen aan dat het bij de ouders lag. Zelf hebben de scholen geen behoefte aan financiële ondersteuning. In het opzicht informatievoorziening over het sport- en beweegaanbod, gaf de Brede school daar behoefte aan te hebben. De basisschool Al Hambra gaf eerder behoefte te hebben aan informatie wat Harten voor Sport kan doen en de communicatie met Harten voor Sport. Hierin verschilde de scholen. In bijlagen 2 staat per school de wensen en behoeften.

(26)

25 | P a g e

5.3 Terugblik van het onderzoek

5.3.1 Sterke kanten van het onderzoek

Het onderzoek is uitgezet op, met uitzondering op één na, alle basisscholen van de wijk

Kanaleneiland-zuid. Aangezien het onderzoek zich specifiek op de kinderen in de wijk gericht is, en kinderen van het speciaal onderwijs niet altijd uit de wijk komen, is er voor gekozen het speciaal onderwijs niet mee te nemen in het onderzoek. Bij de andere basisscholen zijn er professionals m.b.t. sport en bewegen geïnterviewd. Waardoor er een goed beeld van de kinderen in de wijk is gekomen. Tijdens de interviews zijn er veel nieuwe inzichten gekomen. Voornamelijk in hoe de scholen zelf de kinderen en de wijk zien. Doordat de interviews semigestructureerd waren was er voor de scholen ruimte om hun eigen inzichten en ideeën te geven. Zeker bij de focusgroep kwam dit na een tijdje op gang. Daarbij werd de vraag gesteld om in de ideale beeld/wereld te denken, oftewel ‘out of the box’. Hierdoor kwamen de professionals weer met andere ideeën.

Door de structuur in de interviews te verdelen in thema’s is het duidelijk welke vragen wat

beantwoordden. Tijdens het analyseren was het meteen duidelijk welke vragen welke deelvragen beantwoordden. Door deze structuur zijn de interviews ook in een logische volgorde verlopen, waardoor er niet kris kras door elkaar vragen werden gesteld en het duidelijk was waar het over ging.

5.3.2 Praktische implicaties en verbeterpunten

Tijdens het onderzoek zijn er praktische implicaties ondervonden. Zo zijn er vanaf het begin beperkingen geweest in de deelnemers die voor het onderzoek geïnterviewd konden worden. De directeuren zelf spreken was niet altijd mogelijk, waardoor in plaats van de directeur vaak de talenten coördinator werd geïnterviewd.

Bij een interview werd er een directeur geïnterviewd die net nieuw in de functie zat. De betreffende directeur had hierdoor onvoldoende kennis over de kinderen en de wijk. Hierdoor is er niet veel informatie uit de interview gekomen betreffende de kinderen en het sportaanbod.

Tijdbeperkingen waren ook vaak een praktische implicatie. De deelnemers hadden niet veel tijd en tijdens de interviews waren de deelnemers vaak ongeduldig. Tijdens de focusgroep was de directeur op de tijd aan het letten en meldde vaak dat iedereen weer op dezelfde punten kwam. Hierdoor verliep de focusgroep soms minder soepel. Diegene is ook tijdens de focusgroep eerder weg gegaan. Een ander interview was ook eerder gestopt vanwege het overnemen van een andere les. De deelnemer moest de les overnemen van een collega waardoor het interview maar de helft van de tijd kon duren. Een ander verbeterpunt ligt in het oefenen van de interviews door de interviewer. De interviews gingen redelijk goed. Echter aangezien de oefen interviews van te voren uiteindelijk niet door waren gegaan. Kan het zijn dat de interviews van beter kwaliteit hadden kunnen zijn.

Ten Slotte is het onderzoek een keer veranderd van aard. Het onderzoek was op het begin gebaseerd op de Menukaart. De Menukaart was door de onderzoeker ontwikkelt om zo gekaderd mogelijk de wensen en behoeften te kunnen peilen. De Menukaart was in de eerste mail richting de deelnemers meteen in de bijlagen bijgestuurd. Dit bleek later geen goed idee omdat de deelnemers dan al gestuurd konden worden in hun mening. Uiteindelijk is de Menukaart zelfs helemaal weg gehaald uit het onderzoek. In een voorgaand overleg bleek het namelijk dat de scholen hele andere wensen en behoeften hadden. Door de Menukaart te gebruiken zou het onderzoek te gekaderd zijn en niet alle wensen en behoeften naar voren zijn gekomen. Daarom dat er voor gekozen was om de Menukaart helemaal weg te laten.

Het is uiteindelijk ook geen probleem geworden, aangezien tijdens de interviews en focusgroep aan de deelnemers nog is gevraagd of ze het kende en hebben ingezien. Elke keer was het antwoord nee, waardoor de mening van de professionals uiteindelijk niet was beïnvloedt. Echter was het onderzoek soepeler verlopen zonder de Menukaart. Een leerpunt is dus om dit beter te doordenken voordat er actie ondernomen wordt. Daarnaast is het ook een belangrijk leerpunt dat een bijlage in een email blijkbaar niet goed wordt gelezen.

5.4 Eventueel vervolgonderzoek

Een mogelijk vervolg onderzoek kan zijn om op een dichter niveau te gaan kijken, bij de ouders of echt individueel bij het kind. Nu is het onderzoek bij de scholen uitgezet. Als volgende stap zou het logisch zijn om hierna de ouders te gaan interviewen. Kijken wat de ouders zien en denken, dan wordt het ook duidelijk of de scholen op dezelfde lijn zitten als de ouders.

(27)

26 | P a g e Het onderzoek zou dan ook een kwalitatief onderzoek zijn. Hierdoor kunnen de ouders namelijk meer ideeën, wensen en behoeften kwijt. Het doel hiervan is om te weten te komen wat de ouders vinden en weten, maar ook hoe zij tegenover het sportaanbod staan. Missen ze bepaalde aspecten in de wijk of weten ze juist niet wat er in de wijk is. Dit is belangrijk om te onderzoeken aangezien de ouders veel zeggenschap hebben over de tijdbesteding van de kinderen en dan ook vaak een belemmeringen als een motiverende factor kunnen zijn. Daardoor is het belangrijk om te weten hoe de ouders erover denken. Hierdoor kan de samenwerking en de ouderbetrokkenheid groter worden.

Uiteindelijk kan er daarna als vervolg nog direct aan de kinderen gevraagd worden of ze wel en niet sporten en wat ze zelf letterlijk als belemmering ervaren waardoor ze niet of weinig sporten. Bij jonge kinderen is dit wel lastiger waardoor eerst aangeraden wordt om bij de ouders te kijken.

Op lange termijn is het ook interessant om te kijken hoe het in de andere wijken in Utrecht is. Of het vaker te zien is dat er grote verschillen in wensen en behoeftes is per school. Misschien kan er namelijk beter gekeken worden naar de grondslag van de basisscholen in plaats van naar de wijken waar de kinderen wonen.

In een ander opzicht kan er ook verder onderzocht worden door middel van de scholen bij elkaar te krijgen en uit te zoeken waarom hun wensen en behoeften anders zijn. Om de scholen door middel van focusgroep sessies samen een oplossing voor de kinderen te zoeken. Het primair onderwijs in de wijk zelf laten samen werken om tot de kern te komen waarom in die wijk de sport en beweeg gedrag van de kinderen lager is.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op welke wijze wordt binnen de opvanginstellingen die zijn aangesloten bij Federatie Opvang in 2012 aandacht gegeven aan de mogelijkheden die sport en bewegen bieden voor hun

De pijler ‘Sport en Bewegen’ van dit programma had als doel sporten en bewegen mogelijk te maken voor cliënten in lidinstellingen voor maatschappelijke opvang, vrouwenopvang

• Waar kansen zich voordoen voeren SRO, SportSupport, Netwerk Sportakkoord en de gemeente investeringen uit op sportaccommodaties en/of in de openbare ruimte om nieuwe vormen van

Pedagogisch Kompas in Sport: denkmodel voor casussen.

Voeding, beweging en sport staan erg in de belangstelling, zowel binnen topsport, recreatiesport als het brede terrein van sport, bewegen en gezondheid.. Men doet onderzoek,

Ten tweede loopt u ook nog het risico dat u zich een beeld van de ander vormt dat niet juist is, en dat vervolgens ook nog een eigen leven gaat leiden (“zij heeft toch nooit tijd

Over vijf doelgroepen (basisschoolleerlingen, jongeren van 12 t/m 21 jaar, vol- wassenen, ouderen en mensen met een handicap) is gevraagd of men meent dat er voor deze

Instructeur snowboarden Instructeur zwemonderwijs Trainer-coach basketbal Trainer-coach gymnastiek Trainer-coach handbal Trainer-coach hockey Trainer-coach overige sporten