• No results found

Psychopathie en persoonlijkheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Psychopathie en persoonlijkheid"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Psychopathie en Persoonlijkheid

Bachelorproject 2015

Eline Roos

Studentnummer: 10359192 Begeleider: Arjen Noordhof Aantal woorden: 5959

(2)

Abstract

Persoonlijkheidstrekken dienen zowel als risico- als beschermingsfactoren bij de ontwikkeling van psychopathie. Omdat er minder bekend is over psychopathie binnen de algemene bevolking werd dit onderzocht door middel van vragenlijsten met betrekking tot drie persoonlijkheidstrekken van het Five Factor Model: neuroticisme, consciëntieusheid en altruïsme. Uit de resultaten bleek dat consciëntieusheid en altruïsme negatief samenhingen met primaire en secundaire psychopathie. Neuroticisme hing niet samen met primaire psychopathie, maar hing wel positief samen met secundaire psychopathie. Vervolgens werd onderzocht hoe persoonlijkheid en psychopathie positief en negatief affect voorspellen. Positief affect werd voorspeld door secundaire psychopathie, consciëntieusheid en neuroticisme. Negatief affect werd voorspeld door secundaire psychopathie, neuroticisme en altruïsme. Daarnaast bleek dat persoonlijkheid meer affect voorspelde dan psychopathie.

(3)

Inleiding

Psychopathie wordt gekenmerkt door pathologisch liegen, impulsiviteit, onbevreesdheid, oppervlakkig affect, manipulatief gedrag, gebrek aan geweten, medelijden en empathie. Er zijn zowel gebreken in de persoonlijkheid als in het gedrag. De kenmerken op het gebied van persoonlijkheid zijn een oppervlakkige charme en een zeer hoog gevoel van eigenwaarde. De kenmerken die in het gedrag naar voren komen zijn geneigdheid tot verveling en het gevoel stimulaties nodig te hebben (Thompson, Ramos & Willett, 2014; Neumann & Hare, 2008). Deze kenmerken zijn geassocieerd met gewelddadig gedrag, alcohol gebruik en intelligentie (Neumann & Hare, 2008). Psychopathie is moeilijk te behandelen, omdat er geen sprake is van ziekte-inzicht. In tegendeel, velen geloven dat zij een voordeel hebben ten opzichte van anderen (Stout, 2005, aangehaald in Thompson, 2014). De waarschijnlijkheid dat iemand psychopathisch is, is genetisch bepaald (Blair, Peschardt, Budhani, Mitchell & Pine, 2006).

Psychopathie wordt veel vergeleken met antisociale persoonlijkheidsstoornis, vanwege de overeenkomsten en correlatie tussen beide (Anderson, Sellbom, Wygant, Salekin & Krueger, 2014). Antisociale persoonlijkheidsstoornis wordt gekenmerkt door het niet aan de regels houden, andermans grenzen overschrijden, impulsiviteit, het ontbreken van schuldgevoelens, onverantwoordelijkheid, prikkelbaarheid en agressiviteit (Eurelings-Bontekoe, Snellen, Verheul, 2009). Persoonlijkheid en persoonlijkheidsstoornissen ontwikkelen zich al in de vroege jeugd. Uit onderzoek blijkt dat het temperament van kinderen van drie jaar het temperament in de volwassenheid voorspelt (Caspi, Harrington, Milne, Amell & Moffitt, 2003). De ontwikkeling van psychopathie kan worden verklaard vanuit het bio-psycho-sociaalmodel. Een afwijking van de amygdala, een subcorticaal gebied dat zintuigelijke informatie aan emoties verbindt, is hier onderdeel van (Kiehl et al., 2001, aangehaald in Blair et al., 2006). Daarnaast kunnen persoonlijkheidstrekken, die zowel risico-

(4)

als beschermingsfactoren kunnen zijn, in combinatie met negatieve externe factoren, zoals traumatische ervaringen en problematische opvoeding, leiden tot de ontwikkeling van psychopathologie (Shiner & Caspi, 2003). Persoonlijkheidstrekken lijken dus een belangrijke factor als het gaat om de ontwikkeling van psychopathie.

Het Five Factor Model (FFM) is een model dat wordt gebruikt om persoonlijkheidstrekken te meten. Deze is gebaseerd op vijf domeinen waarop iemand kan scoren: neuroticisme, extraversie, openheid, altruïsme en consciëntieusheid, ook wel de Big 5 genoemd. Wanneer er hoog wordt gescoord op neuroticisme is er sprake van emotionele labiliteit. Er worden sneller negatieve emoties ervaren zoals angst en woede. Extraversie betreft de eigenschappen sociaal, energiek, de voorkeur voor gezelschap te hebben, assertiviteit, spraakzaam en positieve emotionaliteit. Wanneer er hoog wordt gescoord op openheid, is er sprake van nieuwsgierigheid. Belangrijke aspecten die te maken hebben met openheid zijn verbeeldingskracht, sensitiviteit voor het esthetische, aandacht voor de eigen gevoelswereld, een voorkeur voor variatie en een onafhankelijk oordeel. Iemand die hoog scoort op altruïsme heeft belang bij de belangen en doelen van anderen. Er wordt hulp geboden aan anderen en men is vriendelijk. Een hoge consciëntieusheid heeft betrekking op vastbeslotenheid en ambitie. Ook wordt er sterk vastgehouden aan normen, waarden en regels (Hoekstra, Ormel & Fruyt, 1996).

In dit onderzoek zal worden onderzocht welke trekken op de domeinen van het FFM samenhangen met psychopathie. Wanneer deze trekken bekend zijn, kan men hier gebruik van maken om risicogroepen te herkennen. Er zal gebruik worden gemaakt van de Levenson Self-Report Psychopathy Scale (LSRP). Dit is een vragenlijst die psychopathie meet in de algemene populatie. Daarnaast zal ook de NEO-FFI worden afgenomen, een vragenlijst die de vijf domeinen van het FFM meet.

(5)

Uit onderzoek is gebleken dat mensen met psychopathische trekken meer kans hebben op het uiten van agressie en meer kans hebben om in aanraking te komen met justitie (Seibert, Miller, Few, Zeichner & Lynam, 2010). Binnen de gevangenissen komt psychopathie tussen 15 en 20 procent voor. In de algemene bevolking wordt psychopathie vaak geassocieerd met de ‘klassieke psychopaat’ die misdaden heeft begaan. Niet alleen binnen de forensische setting, maar ook in de algemene populatie hebben tussen de 0.6 en 4 procent van de mensen psychopathische trekken, waarvan grotendeels mannen. (Stout, 2005, aangehaald in Thompson et al., 2014). Omdat er minder bekend is over psychopathie in de algemene bevolking zal in dit onderzoek deze populatie worden onderzocht.

Psychopathische trekken hebben een significante relatie met hedendaags functioneren, zoals beroepskeuze, werkprestaties, politieke voorkeur en religie (Lilienfeld, Latzman, Watts, Smith & Dutton, 2014). Er wordt gesteld dat mensen met psychopathische trekken eerder geneigd zijn tot hoge risico beroepen zoals werken bij de politie, de brandweer of het vervullen van hoge leiderschapsposities. Door de trekken die zij vertonen, zoals de hoge eigenwaarde en het manipulatieve gedrag, voelen zij vaak de neiging om posities te bemachtigen waarbij zij autoriteit krijgen. Daarnaast is gebleken dat mensen met psychopathische trekken een zwakkere empatische reactie hebben op verdrietige en vrolijke verhalen (Seara-Cardoso, Neumann, Roiser, McCrory & Viding, 2012). Een gebrek aan empathie zou invloed kunnen uitoefenen op werkprestaties. Met name bij hoog leiderschap zou dit tot problemen kunnen leiden. Empathie wordt namelijk als een fundamenteel construct gezien binnen het leiderschap. Alhoewel het geen exclusie criterium is, is het wel een essentieel onderdeel. Het is belangrijk emoties van anderen te herkennen om goed met hen om te gaan en om goede beslissingen te nemen (Sadri, Weber & Gentry, 2011). Wanneer de relatie tussen persoonlijkheidstrekken en psychopathie bekend is, kunnen niet alleen risicogroepen herkend worden. Maar kan bijgevolg ook het selectieproces voor promotie of

(6)

het aannemen van leiderschapsposities door middel van persoonlijkheidstesten worden verbeterd.

Er is al veel onderzoek gedaan naar de associatie tussen het FFM en psychopathische trekken. De belangrijkste associaties die zijn gevonden met psychopathie zijn altruïsme, consciëntieusheid en neuroticisme. Om die reden zal er in dit onderzoek voornamelijk op deze domeinen worden gefocust. Uit eerder onderzoek blijkt dat er sterke negatieve correlaties zijn tussen psychopathie en altruïsme en consciëntieusheid. Met name is laag altruïsme een grote voorspeller voor psychopathie wat zich toont in oneerlijkheid, manipulatie en de neiging om regels te overtreden (Ross, Lutz & Bailley, 2004). Daarnaast uit laag consciëntieusheid zich in kortzichtigheid, een tekort aan plannen of gebrek aan bezorgdheid om de consequenties van daden (Lilienfeld, Hess & Rowland, 1996). Ook lijkt er een zwakke positieve correlatie te zijn tussen psychopathie en neuroticisme (Borroni, Somma, Andershed, Maffei & Fossati, 2014). Er is echter ook bewijs gevonden dat neuroticisme negatief correleert met psychopathie (Ross, Benning, Patrick, Thompson & Thurston, 2009). Een mogelijke verklaring voor deze tegenstrijdige bevindingen lijkt te liggen in het twee-factoren-model. Psychopathie is een heterogeen begrip en kan onder andere door twee factoren worden gescheiden (Thompson et al., 2014). Primaire psychopaten hebben geërfde, biologisch verkregen affectieve tekorten. Zij worden gekenmerkt door interpersoonlijke en affectieve karakteristieken die zich uiten in egoïsme, onverschilligheid, manipulatief zijn, grandiositeit, liegen, gebrek aan schuldgevoelens, gebrek aan negatieve emoties en hoge intelligentie. Dit hangt samen met laag neuroticisme. Secundaire psychopaten, die vaak worden gezien als sociopaten, hebben in combinatie met een genetische predispositie verworven affectieve tekortkomingen als gevolg van vroege traumatische sociale gebeurtenissen, zoals misbruik en geweld. Zij worden gekenmerkt door intrapersoonlijke en gedragskarakteristieken. Dit omvat emotionele disregulering, impulsiviteit, angst, teruggetrokkenheid, vijandigheid en zelfdestructief gedrag.

(7)

Secundaire psychopaten lijken wel negatieve emoties te ervaren. Dit lijkt samen te hangen met hoog neuroticisme (Miller, Gaughan & Pryor, 2008). Primaire en secundaire psychopathie zijn geen onafhankelijke begrippen, maar deze correleren ook met elkaar (Ross et al., 2004). Er kan dus onderscheid worden gemaakt tussen primaire psychopaten die manipulatief en intelligent zijn en vaker hoge functies bekleden, secundaire psychopaten die impulsiever zijn en grotere kans hebben op het plegen van een delict, en psychopaten die zowel primaire als secundaire psychopathische kenmerken vertonen.

Niet alleen wanneer er naar neuroticisme wordt gekeken scoren primaire en secundaire psychopathie hier verschillend op, maar ook wanneer er wordt gekeken naar het vermogen om negatieve emoties te ervaren (Miller et al., 2008). Theorie stelt dat psychopaten emoties anders verwerken dan anderen (Del Gaizo & Falkenbach, 2008). Zij stellen dat primaire psychopaten tekort hebben aan negatieve emoties, namelijk schuld en angst, terwijl secundaire psychopaten juist een hoge aanwezigheid hebben van negatieve emoties zoals impulsiviteit, depressie, neuroticisme, woede en stress. Dit betekent dat primaire psychopaten negatief geassocieerd zijn met negatieve emoties, en secundaire psychopaten positief geassocieerd zijn met negatieve emoties. Hicks, Markon, Patrick, Krueger en Newman (2004) stellen dat primaire psychopathie samenhangt met het ervaren van positieve emoties. Vanwege de combinatie met laag neuroticisme zijn deze psychopaten emotioneel stabieler en minder impulsief. Zij zijn immuun voor negatieve emoties waardoor zij geen stress ervaren, sociaal dominant zijn en de neiging hebben risico’s te nemen. Onder positieve emoties vallen bijvoorbeeld voldoening halen uit dominantie en prestaties. Secundaire psychopaten hebben een tekort aan positieve emoties. In combinatie met hoog neuroticisme ervaren secundaire psychopaten meer stress en impulsiviteit waardoor er meer reactieve agressie ontstaat (Hicks et al., 2004). Er lijkt dus een samenhang te zijn tussen psychopathie en affect. Het is echter nog onduidelijk of psychopathie ook affect voorspelt. Om die reden zal in de tweede

(8)

deelvraag worden onderzocht of primaire en secundaire psychopathie positief en negatief affect voorspellen.

Omdat in deelvraag één psychopathie in verband wordt gelegd met persoonlijkheid zal er ook worden gekeken naar hoe persoonlijkheidsdomeinen positief en negatief affect voorspellen. Tot slot zal worden onderzocht hoe psychopathie en persoonlijkheid samen positief en negatief affect voorspellen. Er zal worden onderzocht of deze constructen complementair zijn. Uit onderzoek blijkt dat neuroticisme sterk geassocieerd is met zowel positief als negatief affect, vanwege de emotionele labiliteit (Skalina, Gunthert, Ahrens & Wenze, 2014). Hoog altruïsme lijkt samen te hangen met negatief affect, wanneer iemand interpersoonlijke problemen heeft. Daarnaast lijkt consciëntieusheid, door vastberadenheid en een sterke wil, te leiden tot meer positief affect en minder negatief affect (Roesch, Aldrigde, Vickers & Helvig, 2015).

Samenvattend, in dit onderzoek wordt onderzocht wat de associatie is tussen persoonlijkheid en psychopathie, en hoe deze positief en negatief affect voorspellen. Dit zal worden onderzocht in de algemene populatie. Het is van belang bewust te zijn van de psychopathische trekken die samenhangen met persoonlijkheidstrekken om risicogroepen te herkennen en om de selectie van leiderschapsposities te verbeteren. Bij het selectieproces kunnen werkgevers beter rekening houden met persoonlijkheidstrekken die zij verlangen voor iemand in een leidinggevende positie. Personen die persoonlijkheidstrekken vertonen, waarvan men weet dat zij meer kans hebben op het vertonen van psychopathische trekken, kunnen grondiger worden onderzocht zodat de psychopaten eruit kunnen worden gefilterd. Voor de eerste deelvraag wordt verwacht dat zowel primaire als secundaire psychopathie negatief samenhangen met altruïsme en consciëntieusheid. Daarnaast wordt verwacht dat primaire psychopathie negatief samenhangt met neuroticisme, en secundaire psychopathie positief samenhangt met neuroticisme. Aangezien theorie stelt dat primaire psychopathie

(9)

samenhangt met positief affect en secundaire psychopathie samenhangt met negatief affect is de hypothese van de tweede deelvraag is dat alleen primaire, en niet secundaire psychopathie positief affect voorspelt en dat secundaire, en niet primaire psychopathie negatief affect voorspelt. Ook wordt verwacht dat neuroticisme zowel positief als negatief affect voorspelt. Daarnaast dat altruïsme negatief affect voorspelt, en dat consciëntieusheid positief affect voorspelt. Tot slot wordt verwacht dat persoonlijkheid zowel positief als negatief affect meer voorspelt dan psychopathie. Omdat psychopaten een oppervlakkig begrip hebben van emoties en affect, is de voorspelling dat psychopathie bij het voorspellen van affect een kleinere rol aanneemt dan persoonlijkheid (Thompson et al., 2014).

Methode

Deelnemers

Aan het onderzoek deden 256 deelnemers mee. Er werd onderscheid gemaakt tussen een psychologie studentensample (48.4%) en een convenience sample (50%) van snel te benaderen personen, zoals vrienden en familie. In de studentensample was 17.7% van de deelnemers man en 80.6% van de deelnemers was vrouw. In de convenience sample was 31.3% man, en 66.4% vrouw. Er waren geen exclusiecriteria. De psychologie studenten werden verworven via social media en konden zich registreren bij proefpersonennet waardoor zij een proefpersoon punt konden verdienen. De deelnemers van de convenience sample werden ook verworven via social media maar kregen geen beloning.

Procedure

De vragenlijst is in het programma Qualtrics gemaakt, werd via een link verstuurd en kon op eigen computer ingevuld worden. De vragenlijsten werden in willekeurige volgorde gepresenteerd. De afname van de vragenlijst duurde gemiddeld 35 minuten. Allereerst kregen de deelnemers een informatie brochure te lezen en moesten zij een toestemmingsverklaring

(10)

invullen. Bij elk deel stond een instructie wat er per vragenlijst werd verwacht. Bij de algemene vragen werd gevraag of de deelnemer psychologie student was, waarbij vervolgens met ja of nee geantwoord kon worden. Vervolgens konden psychologiestudenten hun studentnummer invoeren zodat zij een proefpersoon punt kregen. Tot slot kregen deelnemers de mogelijkheid zich aan te melden voor vervolgonderzoek en een debriefing. Hiervoor moesten zij hun emailadres invullen.

Materialen

De vragenlijsten die zijn gebruikt, waren onderdeel van een bredere testbatterij zodat meerdere onderzoeken dezelfde testbatterij konden gebruiken om meer deelnemers te verwerven. De gehele testbatterij bestond uit de NEO-FFI, de LSRP, de PANAS, de

Depression Anxiety Stress Scale (DASS), de Ruminative Response Scale (RRS – NL – EXT),

de Davos Assessment of Cognitive Biases Scale (DACOBS), Dutch Mental Health, Green

Paranoid Thought Scales (GPTS) en de Brief Core Schema Scales (BCSS). In dit onderzoek

werd slechts gebruik gemaakt van de NEO-PI-R, de LSRP en de Positive and Negative

Affectivity Scales (PANAS). NEO-FFI

De NEO-FFI (Hoekstra et al., 1996) is een vragenlijst met 60 items waarbij telkens wordt gevraagd in welke mate een uitspraak van toepassing is op een vijf puntschaal van “helemaal oneens” tot “helemaal eens”. De items representeren de vijf persoonlijkheidsdomeinen van het FFM. Elk item is gelinkt aan een domein. Een voorbeeld vraag die het domein extraversie representeert is: “Ik hou er van veel mensen om mij heen te hebben”. De interne consistentie voor domein N (α =.86) domein E, (α =.77) domein O, (α =.73) domein A (α =.68) en domein C (α =.81) is betrouwbaar bevonden. Daarnaast is er een goede construct validiteit (Hoekstra et al., 1996).

(11)

LSRP

De Nederlandse versie van de LSRP (Levenson et al., 1995, vertaald door Uzieblo & Verschuere) is een vragenlijst met 26 items die een totale score van psychopathie meet. Bij elke uitdrukking moet op een vier puntschaal worden aangegeven in welke mate de uitdrukking van toepassing is van “1 = ik ga volledig niet akkoord” tot “4 = ik ga volledig akkoord”. Een voorbeeld vraag is: “In de wereld van vandaag vind het ik gerechtvaardigd om alles te doen waarmee ik weg kan komen om in mijn opzet te kunnen slagen”. De minimale en maximale te behalen scoren zijn 26 en 104. Ook de LSRP maakt gebruik van het twee-factoren-model (Levenson, Kiehl & Fitzpatrick, 1995). De LSRP zou ook door een drie-factoren-model opgedeeld kunnen worden. Volgens Salekin, Chen, Sellbom, Lester & MacDougall (2014) is het twee-factoren-model echter het beste om de LSRP te interpreteren. De LSRP heeft een goede construct validiteit en is betrouwbaar bevonden voor zowel primaire psychopathie (α=.82) als secundaire psychopathie (α=.63; Levenson et al., 1995).

PANAS

De affectieve staat zal gemeten worden met de PANAS (Watson, Clark & Tellegen, 1988). Dit is een vragenlijst met 20 items die naar zowel positief als negatief affect vraagt. Hierbij moet worden aangegeven hoe vaak een gevoel heeft plaatsgevonden. Bij elk gevoel moet op een vijf puntschaal worden aangegeven hoe vaak deze de afgelopen maand heeft plaatsgevonden van “1 = nooit” tot “5 = zeer vaak”. Een voorbeeld vraag is: “schuldig”. De minimale en maximale te behalen scoren zijn 20 en 100. De vragen zijn gelijk verdeeld over positief en negatief affect. Omdat de items van de Nederlandse versie de originele versie representeren, kunnen de psychometrische waarden van de Engelse versie worden aangehouden (Boxtel, Ponds, Houx & Jolles, 2005). De interne consistentie is voor zowel de

(12)

schaal van positief affect (α =.88) als de schaal van negatief affect (α =.87) betrouwbaar. Ook is de construct validiteit goed bevonden (Watson, Clark & Tellegen, 1988).

Data-analyse

Met behulp van een onafhankelijke t-toets zal onderzocht worden wat de verschillen zijn tussen de studentenpopulatie en de convenience sample, en sekse. Ten eerste wordt voor primaire psychopathie verwacht dat een hoge score op de LSRP samenhangt met een lage score op de NEO-FFI wat betreft de domeinen altruïsme, extraversie en neuroticisme. Voor secundaire psychopathie wordt verwacht dat een hoge score op de LSRP samenhangt met een lage score op de NEO-FFI wat betreft de domeinen altruïsme en extraversie, en een hoge score op het domein neuroticisme. Om dit te toetsen zal gebruikt worden gemaakt van correlaties. Indien aan alle voorwaarden zal worden voldaan zal gebruik worden gemaakt van Pearson’s correlation. Wanneer niet aan alle voorwaarden worden voldaan zal gebruik worden gemaakt van Spearman’s correlation.

Ten tweede wordt verwacht dat secundaire psychopathie, neuroticisme en altruïsme negatief affect voorspellen. Daarnaast wordt verwacht dat primaire psychopathie, neuroticisme en consciëntieusheid positief affect voorspellen. Om dit te toetsen zal gebruik worden gemaakt van lineaire multipele regressie. Hierbij zullen psychopathie en persoonlijkheid onafhankelijke variabelen zijn, en affect de afhankelijke variabele.

Er zal worden getracht de eventuele onverwachte resultaten te verklaren door middel van exploratief onderzoek. Er zullen netwerkmodellen worden gemaakt met het programma R Studio.

(13)

Resultaten

Conformatieve resultaten

Van de 256 deelnemers waren er 49 deelnemers die één of meerdere vragenlijsten niet hebben ingevuld. Deze deelnemers zijn niet uit de data verwijderd, maar zijn per analyse uitgesloten, afhankelijk of ze bruikbaar waren. De verdeling van de groepen was gelijk met 48.4% in de studentensample en 50% in de convenience sample. De overige 1.6% had niet aangegeven tot welke sample zij behoorden. Zij hadden echter geen enkele vragenlijst ingevuld, dus werden zij niet meegenomen in het onderzoek zodat dit geen invloed had op verdere resultaten. De verdeling van geslacht was 17.7% man en 80.6 % vrouw in de studentensample en 31.3% man en 66.4% vrouw in de convenience sample.

Om te controleren of er verschil was tussen de twee samples in de score van de LSRP, de NEO-FFI en PANAS werd een onafhankelijke t-test gedaan. Vooraf werd eerst de assumptie van homogeniteit getoetst voor elke variabele door middel van Levene’s test. Slechts voor de domeinen neuroticisme (N) en consciëntieusheid (C) werd niet aan de assumptie van homogeniteit voldaan, aangezien Levene’s test significant was. Er was geen verschil tussen de samples in primaire psychopathie (LSRP I), secundaire psychopathie (LSRP II), N, altruïsme (A), C, positief affect (PA) en negatief affect (NA). Voor de gemiddelden en standaarddeviaties van de scores op de LSRP, NEO-FFI en PANAS van de twee samples en de waarden van de onafhankelijke t-toets zie Tabel 1.

Vervolgens zijn correlaties berekend om te onderzoeken of LSRP I en II samenhangen met de domeinen N, A en C. Bij de studentensample is er niet voldaan aan de assumptie van normaliteit wat betreft de variabelen LSRP I en II, aangezien Shapiro-Wilk’s test significant was. Dit betekent dat bij alle correlaties gebruik wordt gemaakt van Spearman’s correlatie. Bij

(14)

Tabel 1

Gemiddelden en Standaarddeviaties voor de scores op de LSRP, NEO-FFI en PANAS voor de Studentensample en de Convenience Sample en de Waarden van de Onafhankelijke T-test

de convenience sample werd bij alle variabelen aan de assumptie van normaliteit voldaan, maar aangezien een deel met Spearman’s correlatie is berekend, is dat met alle correlaties gedaan.

Uit de resultaten blijkt dat LSRP I met N in beide samples, tegen de verwachting in, niet negatief correleerden. Daarnaast correleerden LSRP I met C, tegen verwachting in, niet negatief in de convenience sample, terwijl deze wel negatief correleerden in de studentensample. LSRP I met A correleerden in beide samples zoals verwacht negatief. Daarnaast correleerden LSRP II met A en C in beide samples naar verwachting negatief, en correleerden LSRP II en N in beide samples positief. Voor alle correlaties met bijbehorende significantie niveaus, zie Tabel 2.

Studenten sample Convenience sample t-test M SD M SD t df p LSRP I 28.73 5.84 28.36 5.60 .467 208 .641 LSRP II 18.59 3.95 19.00 3.26 -.810 207 .419 N 34.46 5.06 33.88 6.03 .754 199.749 .452 A 43.78 5.01 43.19 4.63 .892 212 .374 C 42.86 8.06 43.09 6.17 -.237 204.690 .813 PA 35.80 5.59 37.04 5.08 -1.707 216 .089 NA 24.82 6.34 23.50 6.74 1.485 216 .139

(15)

Tabel 2

Correlaties met Significantie Waarden van Primaire Psychopathie, Secundaire Psychopathie, Neuroticisme, Altruïsme en Consciëntieusheid voor de Studentensample en de Convenience Sample N A C r p r p r p Studentensample LSRP I .110 .128 -.507 .000* -.227 .009* LSRP II .294 .001* -.482 .000* -.577 .000* Convenience sample LSRP I .163 .054 -.252 .006* -.116 .128 LSRP II .508 .000* -.191 .030* -.396 .000*

Noot: * Correlatie is significant bij <.05.

Vervolgens is een multipele lineaire regressie gedaan om te testen of primaire en secundaire psychopathie en de persoonlijkheidsdimensies affect voorspellen. Eerst werd getoetst of er aan de assumptie van normaliteit is voldaan door middel van de Kolmogorov-Smirnov test. Bij de studentensample waren zowel PA en NA significant. Bij de convenience sample was NA significant, en PA niet significant. Dat betekent dat er voor de studentensample en NA van de convenience sample niet is voldaan aan de assumptie van normaliteit. Er waren echter geen extreme afwijkingen van normaliteit waardoor er toch voor gekozen is om een multipele lineaire regressie met de Enter-methode uit te voeren. De volgorden van de multipele regressies zijn gekozen door met de variabele die het meest voorspelde als eerste te beginnen, en met de variabele die het minst voorspelde te eindigen. Hiervoor zijn eerst alle mogelijke volgorden uitgeprobeerd.

Eerst werd getoetst of LSRP II NA voorspelde en daarna of LSRP I hier iets aan heeft toegevoegd. LSRP I voorspelde in beide samples geen NA, terwijl LSRP II dit wel deed in de studentensample. Ook verklaarde LSRP II een significant deel van de variantie van NA. In de convenience sample voorspelde LSRP II geen NA. Zie tabel 3 voor de waarden van hoe

(16)

LSRP I en II NA voorspelden in beide samples. Dit betekent dat in beide samples, zoals verwacht, primaire psychopathie geen voorspeller was voor negatief affect. In de studentensample voorspelde secundaire psychopathie, zoals verwacht, wel negatief affect. Dit effect was echter niet terug te vinden in de convenience sample.

Tabel 3

Model Samenvatting en Coëfficiënten van hoe Primaire en Secundaire Psychopathie Negatief Affect Voorspellen in de Studentensample en Convenience Sample

β t p R2 F p Studentensample LSRP II .248 2.632 .010* .061 6.929 .010* LSRP II LSRP I .307 -.107 2.716 -.946 .008* .346 .069 3.909 .023* Convenience sample LSRP II .198 1.982 .050* .039 3.927 .050 LSRP II LSRP I .197 .003 1.777 .027 .079 .978 .039 1.943 .149

Noot: * Significantie bij <.05

Vervolgens werd onderzocht of LSRP II PA voorspelde en daarna of LSRP II hier iets aan heeft toegevoegd. In beide samples bleek dat LSRP I geen voorspeller was voor PA. LSRP II was wel een voorspeller voor PA, en verklaarde ook significant deel van de variantie van PA. Zie tabel 4 voor de waarden van hoe LSRP I en II PA voorspellen. Dit betekent, tegen verwachting in, dat in beide samples primaire psychopathie geen voorspeller was van positief affect, terwijl secundaire psychopathie wel een voorspeller is van positief affect, in negatieve directie. In andere woorden, secundaire psychopathie voorspelt weinig positief affect.

(17)

Tabel 4

Model Samenvatting en Coëfficiënten van hoe Primaire en Secundaire Psychopathie Positief Affect Voorspellen in de Studentensample en Convenience Sample

β t p R2 F p Studentensample LSRP II -.279 -2.985 .004* .078 8.913 .004* LSRP II LSRP I -2.88 0.017 -2.558 .147 .012* .883 .078 4.426 .014* Convenience sample LSRP II -.378 -3.997 .000* .143 15.979 .000* LSRP II LSRP I -.456 .185 -4.424 1.796 .000* .076 .171 9.788 .000*

Noot: * Significantie bij <.05

Vervolgens werd gekeken of C PA voorspelde en daarna of N en A hier iets aan hebben toegevoegd. C en N voorspelden in beide samples PA en verklaarden een significant deel van de variantie van PA. A voorspelde in beide samples geen PA. Zie tabel 5 voor de waarden van hoe C, N en A PA voorspellen. Dit betekent zoals verwacht dat consciëntieusheid en neuroticisme positief affect voorspelden, en dat altruïsme hier niet aan bijdroeg.

Tabel 5

Model Samenvatting en Coëfficiënten van hoe Consciëntieusheid, Neuroticisme en Altruïsme Positief Affect Voorspellen in de Studentensample en Convenience Sample

β t p R2 F p

Studentensample C .521 6.311 .000* .271 39.831 .000* C .455 5.445 .000*

(18)

N -.228 -2.731 .007* .319 24.846 .000* C N A .446 -.223 .037 5.150 -2.620 .437 .000* .010* .663 .320 16.501 .000* Convenience Sample C .304 3.178 .002* .093 10.097 .002* C N .252 -.196 2.579 -2.007 .011* .047* .128 7.218 .001* C N A .241 -.171 .094 2.446 -1.683 .937 .016* .096 .351 .136 5.099 .003*

Noot: * Significantie bij <.05

Vervolgens werd getoetst of N NA voorspelde, en daarna of A en C hier iets aan hebben toegevoegd. N voorspelde in beide samples NA en verklaarde een significant deel van de variantie van NA. In de studentensample was ook A een significante voorspeller van NA. Dit effect was echter niet terug te vinden in de convenience sample. Als laatst was C in beide samples geen voorspeller van NA. Zie tabel 6 voor de waarden van hoe N, A en C NA voorspellen. Dit betekent zoals verwacht dat neuroticisme in beide samples, en altruïsme in de studentensample negatief affect voorspelden, en dat consciëntieusheid hier niks aan bijdroeg.

(19)

Tabel 6

Model Samenvatting en Coëfficiënten van hoe Neuroticisme, Altruïsme en Consciëntieusheid Negatief Affect Voorspellen in de Studentensample en Convenience Sample

β t p R2 F p Studentensample N .701 10.173 .000* .492 103.486 .000* N A .667 -.150 9.591 -2.149 .000* .034* .513 55.802 .000* N A C .678 -.161 .047 9.446 -2.236 .645 .000* .027* .521 .515 37.135 .000* Convenience Sample N .635 8.173 .000* .403 66.802 .000* N A .613 -.071 7.514 -.875 .000* .384 .408 33.704 .000* N A C .614 -.072 .003 7.300 -.869 .040 .000* .387 .968 .408 22.241 .000*

Noot: * Significantie bij <.05

Tot slot werd onderzocht hoe psychopathie en persoonlijkheid samen positief en negatief affect voorspelden en in welke mate zij complementair waren. Eerst werd onderzocht of LSRP II en I NA voorspelden, en daarna of N, A en C hieraan iets hebben toegevoegd. Vervolgens werd het omgedraaid. In beide samples was zoals verwacht persoonlijkheid een beduidend grotere voorspeller van NA in vergelijking met psychopathie. Zie tabel 7 voor de verklaarde varianties en de verschillen tussen de verklaarde varianties.

(20)

Tabel 7

Verklaarde Varianties en Verschillen van Verklaarde Varianties Hoe Primaire en Secundaire Psychopathie en Neuroticisme, Altruïsme en Consciëntieusheid Negatief Affect Voorspellen

Noot: * Significantie bij <.05

Vervolgens werd gekeken hoe LSRP II en I PA voorspelden, en daarna of C, N en A hieraan iets hebben toegevoegd. Vervolgens werd het omgedraaid. In beide samples was naar verwachting persoonlijkheid een aanzienlijk grotere voorspeller van PA in vergelijking met psychopathie. Zie tabel 8 voor de verklaarde varianties en de verschillen tussen de verklaarde varianties. R2 R2 change p R2 R2 change p Studenten sample LSRP II LSRP I .069 .069 .023* Studenten sample N A C .510 .510 .000* N A C .518 .495 .000* LSRP II LSRP I .518 .009 .398 Convenience sample LSRP II LSRP I .048 .048 .102 Convenience sample N A C .442 .442 .000* N A C .476 .428 .000* LSRP II LSRP I .476 .033 .063

(21)

Tabel 8

Verklaarde Varianties en Verschillen van Verklaarde Varianties Hoe Primaire en Secundaire Psychopathie en Consciëntieusheid, Neuroticisme en Altruïsme en Positief Affect Voorspellen

Noot: * Correlatie is significant bij <.05

Exploratieve resultaten

Er zijn van twee onverwachte resultaten netwerkmodellen gemaakt om deze resultaten beter te begrijpen. De verwachting was dat LSRP I PA zou voorspellen, en dat LSRP II geen voorspellende waarde had voor PA. De resultaten waren echter omgekeerd. Het eerste netwerkmodel wat is gemaakt, is van correlaties tussen de items van LSRP I en van PA, zie figuur 1. Hieruit is gebleken dat er weinig correlatie bestaat tussen de twee vragenlijsten. Alle correlaties tussen de vragenlijsten waren negatief. Vervolgens is er met dezelfde variabelen een nieuw netwerk gecreëerd, deze keer met slechts significante waarden van <.05, zie figuur 2. Hieruit bleek dat er geen enkele significante correlatie was tussen de vragenlijsten.

Ook van de correlaties tussen LSRP II en PA is een netwerkmodel gemaakt, zie figuur 3. In dit model was meer correlatie te zien tussen de items. Voornamelijk item 3

R2 R2 change p R2 R2 change p Studenten sample LSRP II LSRP I .078 .078 .014* Studenten sample C N A .292 .292 .000* C N A .299 .221 .000* LSRP II LSRP I .229 .007 .585 Convenience sample LSRP II LSRP I .172 .172 .000* Convenience sample C N A .129 .129 .005* C N A .207 .035 .270 LSRP II LSRP I .207 .078 .014*

(22)

“opgewonden” en item 16 “vastbesloten” van de PANAS correleerden met veel items van de LSRP II.

Figuur 1

Netwerkmodel van Correlaties tussen Items van de LSRP (Primaire Psychopathie) en Items van de PANAS (Positief Affect)

(23)

Figuur 2

Netwerkmodel van Significante Correlaties (<.05) tussen Items van de LSRP (Primaire Psychopathie) en Items van de PANAS (Positief Affect)

Figuur 3

Netwerkmodel van Correlaties tussen Items van de LSRP (Secundaire Psychopathie) en Items van de PANAS (Positief Affect)

(24)

Discussie

In dit onderzoek is onderzocht hoe de domeinen neuroticisme, altruïsme en consciëntieusheid van het Five Factor Model samenhangen met primaire en secundaire psychopathie. Er werd een significante negatieve samenhang gevonden tussen primaire psychopathie en altruïsme in zowel de studentensample als in de convenience sample. De significante negatieve samenhang tussen primaire psychopathie en consciëntieusheid werd slechts in de studentensample gevonden. Er leek geen samenhang te zijn tussen primaire psychopathie en neuroticisme. Daarnaast werd in beide samples een significante positieve samenhang gevonden tussen secundaire psychopathie en neuroticisme, en een significante negatieve samenhang tussen secundaire psychopathie, altruïsme en consciëntieusheid.

Verder werd ook onderzocht hoe psychopathie en persoonlijkheid positief en negatief affect voorspelden. In beide samples voorspelde primaire psychopathie geen affect, terwijl secundaire psychopathie zowel positief als negatief affect voorspelde. Positief affect werd voornamelijk voorspeld door consciëntieusheid en neuroticisme in negatieve directie. Negatief affect werd juist voorspeld door neuroticisme en altruïsme in negatieve directie. Met andere woorden, wanneer iemand hoog scoort op consciëntieusheid zal die gene meer positief affect vertonen, terwijl wanneer iemand hoog scoort op neuroticisme, deze persoon juist minder positief affect zal vertonen. Wanneer iemand hoog neurotisch is, zal die persoon meer negatief affect vertonen, terwijl wanneer iemand hoog scoort op altruïsme, zal diegene juist minder negatief affect vertonen. Tot slot bleek voornamelijk persoonlijkheid zowel positief als negatief affect te voorspellen. Psychopathie voegde hier wel wat aan toe, maar in mindere mate dan de persoonlijkheidsdimensies.

Nu duidelijk is welke persoonlijkheidstrekken samenhangen met psychopathie kan het inzien van deze associaties ertoe leiden dat risicopersonen beter en sneller kunnen worden

(25)

geïdentificeerd, wanneer er wordt gekeken naar persoonlijkheidstrekken. Wanneer iemand op de NEO-FFI een combinatie scoort van laag altruïsme en consciëntieusheid en laag of hoog neuroticisme, is de kans groter dat diegene ook psychopathische trekken heeft. Hier zou dan meer onderzoek naar verricht kunnen worden. Vooral bedrijven kunnen hier baat bij hebben vanwege het risico dat hoge leiderschapsposities worden bekleed door mensen met psychopathische trekken (Lilienfeld et al., 2014). Omdat er vaak gebruik wordt gemaakt van persoonlijkheidsvragenlijsten bij het selectieproces van leiderschapsposities (Carrieretijger, z.j.), kunnen personen, die verhoogde kans hebben op psychopathische trekken door de hoge aanwezigheid van dergelijke persoonlijkheidsdimensies, grondiger worden onderzocht om psychopaten te filteren uit het selectieproces. Daarnaast is ook het onderscheid tussen primaire en secundaire psychopathie duidelijker geworden. Niet alleen door verschillende associaties tussen primaire en secundaire psychopathie en neuroticisme, maar ook door het verschil in de manier waarop zij affect voorspellen. Primaire psychopaten zijn laag altruïstisch en consciëntieus, en lijken geen affect te voorspellen. Uit de literatuur is bekend dat laag altruïsme bij psychopaten zich uit in de neiging regels te overtreden, oneerlijk en manipulatief zijn (Ross et al., 2004). Laag consciëntieusheid zorgt voor kortzichtigheid, impulsiviteit en geen oog hebben voor de consequenties van hun daden (Lilienfeld et al., 1996). Secundaire psychopaten zijn hoog neurotisch, laag altruïstisch en consciëntieus, en lijkt zowel positief als negatief affect te voorspellen. Dit uit zicht voornamelijk in angst, emotionele disregulering en vijandigheid, wat kan leiden tot reactieve agressie (Miller et al., 2014).

Voor een aantal hypothesen is verdere ondersteuning geboden, omdat de resultaten in lijn waren met eerder onderzoek in één of beide samples. Wanneer hypothesen in beide samples zijn ondersteund, zijn deze beter te generaliseren omdat het gevonden effect in twee verschillende populaties geldt. Er zijn echter enkele hypothesen niet uitgekomen. De eerste is dat primaire psychopathie tegen verwachting in niet negatief samenhing met neuroticisme.

(26)

Ondanks dat er geen verband is gevonden tussen primaire psychopathie en neuroticisme, levert dit geen verdere problemen op voor de theorie. Volgens theorie lijden primaire psychopaten aan een tekort aan negatieve emoties (Del Gaizo & Falkenbach, 2008). Geen verband tussen primaire psychopathie en neuroticisme weerlegt deze theorie niet. Het tweede onverwachte resultaat is dat primaire psychopathie geen positief affect voorspelde. De derde is dat secundaire psychopathie positief affect voorspelde. Voor de tweede en derde onverwachte resultaten zijn netwerkmodellen gemaakt om een mogelijke verklaring te zoeken. In figuur 1 zijn correlaties en in figuur 2 de significante correlaties tussen primaire psychopathie en positief affect afgebeeld. Hieruit bleek dat er geen significante correlatie was tussen de items van de twee vragenlijsten. Een voorbeeld hiervan is item 12 van de LSRP: “Ik vertel anderen wat ze willen horen, zodat ze doen wat ik wil”. Dit is een representatief item voor primaire psychopathie vanwege het manipulatieve element. Zoals in figuur 2 te zien is, staat dit item in geen verbinding met de items van de PANAS. Voorbeelden van items van positief affect zijn: geïnteresseerd, opgewonden, alert en geïnspireerd. Deze termen sluiten niet aan bij de stelling van de LSRP. Zo geldt dat voor meerdere stellingen van de LSRP. In figuur 3 zijn correlaties tussen secundaire psychopathie en positief affect afgebeeld. In dit model was meer correlatie te zien tussen de items van de PANAS en de LSRP. Voornamelijk item 3 van de PANAS ‘opgewonden’ correleerde met veel items van de LSRP. Deze correleert sterk met item 5: “Ik verlies snel mijn interesse in de taken die ik begin” en item 1: “ik verveel me vaak”. In combinatie met deze vraagstelling is opgewonden een moeilijk interpreteerbaar begrip en kan het zelfs eerder negatief affect lijken, zoals geërgerd. Er is een mogelijkheid dat de PANAS geen geschikte vragenlijst lijkt in combinatie met de LSRP. De eerste reden hiervan is dat de stellingen niet op elkaar aan lijken te sluiten. De tweede reden is dat de stelling “opgewonden” van de PANAS die correleert met secundaire psychopathie moeilijk interpreteerbaar is.

(27)

Er waren enkele beperkingen aan dit onderzoek. Om te beginnen leek de PANAS geen geschikte vragenlijst om te combineren met de LSRP. Hiermee zou rekening gehouden kunnen worden door in vervolg onderzoek gebruik te maken van een andere vragenlijst die positief en negatief affect meet.

Tevens is er gebruik gemaakt van zelfrapportage. Dit kan enkele problemen hebben opgeleverd. Ten eerste kan er sprake zijn geweest van sociaal wenselijke antwoorden. Vanwege anonimiteit is dit echter beperkt. Daarnaast duurde de vragenlijst gemiddeld 35 minuten, wat ertoe kan hebben geleid dat deelnemers afgeleid raakten of de vragenlijsten minder serieus hebben ingevuld. Ook lijkt dit geen probleem te hebben veroorzaakt, aangezien de antwoorden zijn geanalyseerd op waarschijnlijkheid en er geen patronen zijn ontdekt.

Tot slot kan er bezwaar worden gemaakt op de twee samples die zijn gebruikt in dit onderzoek. De studentensample bestond slechts uit psychologiestudenten, wat geen representatieve sample is uit de algemene bevolking. Om dit probleem te verlichten werd de convenience sample gebruikt, welke bestond uit vrienden en familie. De populatie uit deze sample waren echter vrienden en familie van psychologiestudenten. De waarschijnlijkheid dat er veel overeenkomsten waren tussen de samples werd hierdoor groter, waardoor de convenience sample minder representatief is voor de algemene bevolking. Daarnaast zaten in beide samples veel meer vrouwen dan mannen. Uit de literatuur is echter bekend dat psychopathie voornamelijk voorkomt bij mannen (Stout, 2005, aangehaald in Thompson et al., 2014).

Vervolg onderzoek zou zich kunnen specificeren op dit probleem door steekproeven uit verschillende bevolkingsgroepen met elkaar te vergelijken. Daarnaast zou het ook interessant zijn om dit onderzoek te herhalen bij psychopaten uit de forensische populatie. Er

(28)

kan worden onderzocht of deze resultaten standhouden wanneer er meer extreme scores aan te pas komen.

(29)

Literatuur

Anderson, J. L., Sellbom, M., Wygant, D. B., Salekin, R. T., & Krueger, R. F. (2014). Examining the associations between DSM-5 Section III antisocial personality disorder traits and psychopathy in community and university samples. Journal of personality

disorders, 28(5), 675-697.

Blair, R. J. R., Peschardt, K. S., Budhani, S., Mitchell, D. G. V., & Pine, D. S. (2006). The development of psychopathy. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 47(3‐4), 262-276.

Borroni, S., Somma, A., Andershed, H., Maffei, C., & Fossati, A. (2014). Psychopathy dimensions, Big Five traits, and dispositional aggression in adolescence: Issues of gender consistency. Personality and individual differences, 66, 199-203.

Caspi, A., Harrington, H., Milne, B., Amell, J. W., Theodore, R. F., & Moffitt, T. E. (2003). Children's behavioral styles at age 3 are linked to their adult personality traits at age 26. Journal of Personality, 71(4), 495-514.

Del Gaizo, A. L., & Falkenbach, D. M. (2008). Primary and secondary psychopathic-traits and their relationship to perception and experience of emotion. Personality and

Individual Differences, 45(3), 206-212.

DeMatteo, D., Heilbrun, K., & Marczyk, G. (2006). An empirical investigation of psychopathy in a noninstitutionalized and noncriminal sample. Behavioral sciences & the law, 24(2), 133-146.

Eurelings-Bontekoe, E. H. M., Snellen, W. M., & Verheul, R. (2009). Handboek persoonlijkheidspathologie, Hutsebaut, J. Categoriale classificatie, epidemiologie en comorbiditeit, Hoofdstuk 7.

(30)

Hicks, B. M.,Markon, K. E., Patrick, C. J., Krueger, R. F., & Newman, J. P. (2004). Identifying psychopathy subtypes based on personality structure. Psychological Assessment, 16(3), 276–288.

Hill, R. D., Van Boxtel, M. P. J., Ponds, R., Houx, P. J., & Jolles, J. (2005). Positive affect and its relationship to free recall memory performance in a sample of older Dutch adults from the Maastricht Aging Study. International journal of geriatric

psychiatry, 20(5), 429-435.

Hoekstra, H. A., Ormel, H., & de Fruyt, F. (1996). Neo PI-R Neo FFI: Big Five

persoonlijkheidsvragenlijsten; Handleiding. Swets.

Levenson, M. R., Kiehl, K. A., & Fitzpatrick, C. M. (1995). Assessing psychopathic attributes in a noninstitutionalized population. Journal of personality and social

psychology, 68(1), 151.

Lilienfeld, S. O., Hess, T., & Rowland, C. (1996). Psychopathic personality traits and temporal perspective: A test of the short-term horizon hypothesis. Journal of

Psychopathology and Behavioral Assessment, 18, 285–314.

Lilienfeld, S. O., Latzman, R. D., Watts, A. L., Smith, S. F., & Dutton, K. (2014). Correlates of psychopathic personality traits in everyday life: results from a large community survey. Frontiers in psychology, 5.

Miller, J. D., Gaughan, E. T., & Pryor, L. R. (2008). The Levenson Self-Report Psychopathy Scale An Examination of the Personality Traits and Disorders Associated With the LSRP Factors. Assessment, 15(4), 450-463.

(31)

Neumann, C. S., & Hare, R. D. (2008). Psychopathic traits in a large community sample: links to violence, alcohol use, and intelligence. Journal of consulting and clinical

psychology, 76(5), 893.

Roesch, S. C., Aldridge, A. A., Vickers Jr, R. R., & Helvig, L. K. (2009). Testing personality- coping diatheses for negative and positive affect: A longitudinal evaluation. Anxiety,

Stress & Coping, 22(3), 263-281.

Ross, S.R., Benning, S.D., Patrick, C.J., Thompson, A., & Thurston, A. (2009). Factors of the Psychopathic Personality Inventory: Criterion‐Related Validity and Relationship to the BIS/BAS and Five‐Factor Models of Personality. Assessment, 16, 71‐87.

Ross, S. R., Lutz, C. J., & Bailley, S. E. (2004). Psychopathy and the five factor model in a noninstitutionalized sample: A domain and facet level analysis. Journal of

Psychopathology and Behavioral Assessment, 26(4), 213-223.

Sadri, G., Weber, T. J., & Gentry, W. A. (2011). Empathic emotion and leadership performance: An empirical analysis across 38 countries. The Leadership

Quarterly, 22(5), 818-830.

Salekin, R. T., Chen, D. R., Sellbom, M., Lester, W. S., & MacDougall, E. (2014). Examining the factor structure and convergent and discriminant validity of the Levenson Self- Report Psychopathy Scale: Is the two-factor model the best fitting model?. Personality Disorders: Theory, Research, and Treatment,5(3), 289.

Seara-Cardoso, A., Neumann, C., Roiser, J., McCrory, E., & Viding, E. (2012). Investigating associations between empathy, morality and psychopathic personality traits in the general population. Personality and Individual Differences, 52(1), 67-71.

(32)

Seibert, L. A., Miller, J. D., Few, L. R., Zeichner, A., & Lynam, D. R. (2011). An examination of the structure of self-report psychopathy measures and their relations with general traits and externalizing behaviors. Personality disorders: Theory,

research, and treatment, 2(3), 193.

Shiner, R., & Caspi, A. (2003). Personality differences in childhood and adolescence: Measurement, development, and consequences. Journal of Child Psychology and

Psychiatry, 44(1), 2-32.

Skalina, L. M., Gunthert, K. C., Ahrens, A. H., & Wenze, S. J. (2015). Neuroticism and momentary differentiation of positive and negative affect.Personality and Individual

Differences, 75, 165-169.

The Big Five. (z.j.). In Carrieretijger. Opgehaald op 12 maart 2015, van http://www.carrieretijger.nl/functioneren/ontwikkelen/persoonlijkheidsmodellen/the- big-five

Thompson, D. F., Ramos, C. L., & Willett, J. K. (2014). Psychopathy: clinical features, developmental basis and therapeutic challenges. Journal of clinical pharmacy and therapeutics, 39(5), 485-495.

Watson, D., Clark, L. A., & Tellegen, A. (1988). Development and validation of brief measures of positive and negative affect: the PANAS scales. Journal of personality

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

gecontamineerd wordt door het inbrengen van valse document, of waarin een verdachte een reeds valse bedrijfsadministratie simpelweg voorhanden heeft, of wanneer een onderneming

We provide empirical evidence for how the work context of career starters enables them to fulfill their needs for purpose, values, self-efficacy, and self-worth.. Second, our

Temperature maps with different shims: all shim gradients set to zero (a), increase in the phase direction of 0.1 mT=m (b), increase in the readout gradient of 0.1 mT=m (c),

Novel biobased recyclable polymers “going green”is not enough, M.Beljaars, A.A.Broekhuis, H.J.Heeres, F.Picchioni, Biobased Performance Materials symposium 2014, Wageningen,

More explicitly, to evaluate the spatial error of the masked data, one should calculate the local divergence index using the nearest-neighbor hierarchical spatial clustering with the

Ending the violence in the Balkans, building on enduring peace, transforming states from socialism to democracy and market economy (exorcising the ghosts of a socialist

Study success is high on the nation HE policy agenda in Norway, and Norway is monitoring student completion and dropout rates through register data, both at

Similarly 50% Fstl1 CM increased IL-6 and IL-8 mRNA by 2.0-fold expressed by bronchial epithelial cells and its potential contribution to inflammatory cytokine release