• No results found

Een taboe doorbroken : ouder-kind communicatie over seksualiteit in de Afro-Caribische cultuur in Nederland en de invloed daarvan op de intentie tot soa testen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een taboe doorbroken : ouder-kind communicatie over seksualiteit in de Afro-Caribische cultuur in Nederland en de invloed daarvan op de intentie tot soa testen"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een taboe doorbroken: Ouder-kind communicatie over seksualiteit in de Afro-Caribische cultuur in Nederland en de invloed daarvan op de intentie tot soa testen.

Jojan Verhorst

Masterthese Sociale Psychologie Begeleiding: Alvin Westmaas Student nummer: 10000933 Datum: 12-07-2015

(2)

Abstract

Doel van dit onderzoek is om een raamwerk op te zetten voor een interventie ter promotie van soa testen voor Afro-Caribische jongeren in Nederland. Dit zal gedaan worden door de invloed van ouder-kind communicatie over seksualiteit op intentie tot soa testen te onderzoeken, deze communicatie is onderverdeeld in parental monitoring en openheid van de communicatie. Aan dit onderzoek deden 114 deelnemers van Afro-Caribische afkomst mee, zij vulden online een vragenlijst in. Er bleek geen verband tussen open ouder-kind communicatie en de intentie tot testen te bestaan, ook bleek er geen verband tussen monitoring en intentie te bestaan. Meer parental monitoring leidde wel tot meer waargenomen voordelen van soa-testen bij de deelnemers. Uit dit onderzoek kan niet opgemaakt worden dat er een verband bestaat tussen ouder-kind communicatie en intentie tot testen, wel zijn er aanwijzingen gevonden dat vrienden een belangrijke rol spelen bij intentie tot soa-testen.

(3)

Uit een rapport van het Rijksinstituut van Volksgezondheid en Milieu (RIVM) komt naar voren dat Antilliaanse en Surinaamse jongeren tussen de 15 en 29 jaar meer seksueel overdraagbare aandoeningen (soa’s) hebben dan andere jongeren in Nederland (Van Aar et al., 2013). Problemen met betrekking tot seks verschillen erg tussen bevolkingsgroepen in Nederland. Zo hebben Surinamers en Antilianen andere problemen dan bijvoorbeeld Nederlanders of Marokkanen (Nieuborg en Woet, 2004). Deze verschillen in problemen suggereren dat niet voor elke bevolkingsgroep dezelfde interventie gebruikt kan worden. Om deze reden is het van belang dat er bij het ontwikkelen van interventies voor Surinamers en Antilianen in Nederland rekening gehouden wordt met hun cultuur; dit wordt ook wel culturele sensitiviteit genoemd. Er zijn echter nog maar weinig onderzoeken die daadwerkelijk rekening houden met cultuur in gezondheidsinterventies. Daarnaast bestaan er nog minder onderzoeken die cultuursensitief zijn ter promotie van soa testen specifiek bij deze bevolkingsgroep. Het is van belang dat deze onderzoeken er wel komen omdat uit onderzoek van Bertens, Krumeich, van den Borne en Schaalma (2008) blijkt dat cultuursensitieve interventies effectiever zijn dan interventies die dat niet zij. In deze studie worden daarom verschillende relevante factoren onderzocht die zouden kunnen helpen bij het verhogen van intentie tot soa onderzoek onder Surinaamse en Antilaanse Nederlanders.

Bij het ontwikkelen van een cultuursensitieve interventies ter promotie van soa testen is het van belang dat rekening gehouden wordt met ouder-kind communicatie over seksualiteit. Uit meerdere studies blijkt namelijk dat open communicatie tussen moeder en kind een positieve invloed heeft op het seksueel risico gedrag bij meisjes (Hutchinson, Jemmott, Braverman en Fong, 2003; Miller, Forehand en Kotchick, 1999). Alhoewel er over deze invloed bij jongens minder onderzoek is gedaan, zijn er ook aanwijzingen dat dit voor hen een positieve invloed op seksueel risicogedrag zou hebben (Dutra, Miller en Forehand ,1999; Withaker en Miller, 2000). Bij de Surinaamse en Antilliaanse doelgroep in Nederland blijkt bovendien dat open ouder-kind communicatie over seksualiteit een voorspeller is voor intentie tot soa testen (Westmaas et al. 2012).

Uit een analyse van Vrolings, Gelissen, Jonkers en Schaalma (2007) komt naar voren dat er op dit moment weinig interventies bestaan met betrekking tot soa preventie gericht op Surinamers en Antilianen binnen Nederland. Het is dus hoog tijd dat er meer onderzoek gedaan wordt naar soa

(4)

preventie binnen deze culturele gemeenschap in Nederland. Voor het ontwikkelen van een interventie voor deze doelgroep is het dus ten eerste belangrijk om meer cultuursensitieve informatie te verkrijgen over ouder-kind communicatie over seksualiteit in deze cultuur, zodat het raamwerk voor interventie zal aansluiten bij de doelgroep. Om deze informatie te verkrijgen is het belangrijk om bovenstaande studies over open communicatie te vergelijken met het weinige onderzoek dat naar deze cultuur gedaan is.

Het is allereerst cruciaal om het concept ouderlijke communicatie duidelijker te definiëren. Ouderlijke communicatie wordt in voorgaande studies namelijk steeds op een verschillende manier gedefinieerd. Om verwarring te voorkomen is het daarom belangrijk om een eenduidige definitie te hanteren bij het uitvoeren van dit onderzoek. Uit onderzoek komen verschillende aspecten naar voren zoals; parental monitoring, seksuele communicatie, ouderlijke betrokkenheid bij het seksleven van het kind en ouderlijke attitude tegenover seksueel gedrag van het kind. Het is belangrijk om hierin een duidelijk verschil te maken bij het onderzoeken van de Afro-Caribische cultuur in Nederland. Uit onderzoek van Westmaas (2013) kwam uit interviews met Afro-Caribische mensen in Nederland namelijk naar voren dat open communicatie tussen ouder en kind een positieve invloed kan hebben, terwijl de invloed van ouderlijke betrokkenheid juist een negatief effect op intentie tot soa testen zou kunnen hebben. Deelnemers van dit onderzoek maakten duidelijk dat er in hun cultuur vaak een hoge mate van sociale controle van de ouders over het kind is. Deze sociale controle zou volgens hen twee kanten hebben. Aan de ene kant kregen kinderen hierdoor het gevoel dat hun ouders hen graag wilden beschermen tegen mogelijke problemen (Westmaas, 2013). Aan de andere kant gaf dit hen ook een gevoel van nieuwsgierigheid en de neiging om het leven van het kind te controleren. Dit laatste gevoel zou er juist voor kunnen zorgen dat ouderlijke betrokkenheid een negatieve invloed op de intentie tot soa testen van het kind zou kunnen hebben (Barber, 1996). Een citaat uit het onderzoek van Westmaas (2013) ter verduidelijking:

‘(…) those parents will always stand up for their children and everything. They will always get involved with what their children are doing. That will never change if you ask me.’

(5)

Dit negatieve effect kan verklaard worden doordat kinderen van ouders die een hoge mate van parental monitoring vertonen, mogelijk het idee hebben dat hun ouders hen altijd in de gaten houden en hun leven proberen te controleren (Westmaas, 2013. Dit zou een negatieve invloed kunnen hebben als kinderen niet willen dat hun ouders er achter komen dat zij een soa test ondergaan (Barber, 1996).

Uit eerder onderzoek blijk dat de openheid van ouder-kind communicatie over seksualiteit een positieve invloed lijkt te hebben op vermindering van seksueel risico gedrag. Zo blijkt dat kinderen van ouders die openlijk met hun kind praten over seksualiteit minder seksuele partners hebben en verantwoordelijker omgaan met voorbehoedsmiddelen (McBride, 1996; Mueller & Power, 1990). Alhoewel er in de Afro-Caribische cultuur in Nederland veel minder onderzoek gedaan is naar openheid van communicatie en seksualiteit, is uit onderzoek van Westmaas (2013) op te maken dat openheid van de communicatie tussen ouder en kind omtrent seksualiteit een goede voorspeller is van de intentie tot soa testen. Uit het kwantitatieve deel van dit onderzoek kwam namelijk naar voren dat openlijke ouder -kind communicatie over seks de intentie tot soa testen verhoogd. Dit werd bevestigd doordat uit interviews naar voren kwam dat deelnemers het belangrijk vonden dat ouders met hen communiceerden over seksualiteit. Er werd aangegeven dat dit echter niet vaak gedaan werd, omdat praten over seks taboe lijkt binnen de cultuur. Veel van de deelnemers misten daardoor gesprekken over seksualiteit in hun jeugd en labelden dit als negatief (Westmaas, 2013). Uit ander onderzoek blijkt ook dat kinderen belangrijke informatie over seksualiteit missen als hun ouders daar niet openlijk met hen over hebben gesproken (Walker, 2001). Het is dus belangrijk om tijdens het onderzoek onderscheid te maken tussen parental monitoring en open communicatie over seks, aangezien deze verschillende invloeden zouden kunnen hebben.

Uit de besproken literatuur lijkt ten eerste voort te komen dat een hoge mate van parental monitoring zal leiden tot een verminderde mate van intentie tot soa testen. Ten tweede heeft open communicatie tussen ouder en kind over seksualiteit waarschijnlijk een stimulerende werking ten op zichte van de intentie tot het laten testen op een soa. In deze studie zal onderzocht worden of dit daadwerkelijk zo is.

Dit onderzoek volgt het principe van een spiral approach (De Vries et al., 1992); het onderzoek begint met een kwalitatief onderzoek, waarna een kwantitatief onderzoek volgt, waarna vervolgens

(6)

weer een kwalitatief onderzoek volgt. Het kwalitatieve onderzoek uitgevoerd door Westmaas (2013) ligt ten grondslag aan het kwantitatieve onderzoek. Een kwalitatieve manier van onderzoeken is erg belangrijk bij deze doelgroep, omdat er voor het uitvoeren van kwantitatief onderzoek namelijk meer informatie nodig is wat betreft open communicatie. In de literatuur is daar wel iets over te vinden, maar deze informatie is te algemeen en niet cultuursensitief. Het onderzoek van Westmaas is als uitgangspunt gebruikt om de vragenlijst voor het kwantitatieve deel op te stellen, omdat er niet genoeg tijd was om het kwalitatieve onderzoek vooraf uit te voeren.

Als gevolg van het feit dat de vragenlijst van het kwantitatieve onderzoek gebaseerd is op kwalitatief onderzoek, kan het zich effectiever richten op aspecten van communicatie waarvan is gebleken dat ze mogelijk van invloed zijn op intentie bij deze doelgroep. Dit voorkomt dat er onnodige vragen aan het kwantitatieve onderzoek worden toegevoegd. De vragenlijst zal online voorgelegd worden aan jongeren van Afro-Caribische afkomst in Nederland tussen de 18 en 29 jaar omdat zij het grootste risico lopen op een soa (van Aar et al. 2013). Het kwantitatieve deel dient om na te gaan in hoeverre de thema’s die voortkomen uit de interviews bij een grotere groep leden uit de Afro-Caribische doelgroep in Nederland spelen. Het zal bovendien uitwijzen hoe die gevonden kennis toe te passen is in een raamwerk ter promotie van soa testen voor deze doelgroep.

Er is tenslotte kwalitatief onderzoek gedaan, wegens gebrek aan tijd is dit onderzoek echter beperkt gebleven tot het houden van interviews. Deze interviews zijn quick and dirty geanalyseerd en zijn van belang om meerdere redenen. Op deze manier kan allereerst een uitleg kan worden verkregen over de resultaten uit het kwantitatieve onderzoek. De resultaten worden namelijk geïnterpreteerd door de doelgroep zelf, zodat een diepgaander begrip verkregen kan worden (Airhihenbuwa, 1995). De deelnemers zijn ten tweede betrokken in een brainstorm over mogelijke interventies. Idealiter zal er uiteindelijk sprake zijn van een user centered design, dit wil zeggen dat de doelgroep nauw betrokken is bij het onderzoek en de interventieontwikkeling (Abras, Maloney-Krichmar&, Preece, 2004). Het is namelijk vaak zo dat de doelgroep geen enkele inspraak heeft in het onderzoek, waardoor er een gat tussen wetenschap en praktijk ontstaat. Dit gat kan overbrugd worden door de eindgebruiker van het product te betrekken bij het onderzoek zodat het eindproduct, in dit geval de interventie, goed aansluit bij de wensen en behoeften van de doelgroep (Abras et al, 2004). Wegens gebrek aan tijd zal dit echter

(7)

pas na de inleverdatum van deze thesis gedaan worden. Het tweede kwalitatieve deel zal dus ook dienen als moment voor feedback van de Afro-Caribische doelgroep zelf, zodat deze feedback gebruikt kan worden om de interventie aan te passen aan de cultuur.

De onderzoeksvraagstelling zal gericht zijn op het verkrijgen van meer informatie over open communicatie over seksualiteit tussen ouder en kind in de Afro-Caribische cultuur in Nederland. De eerste onderzoeksvraagstelling luidt dan ook: Wat is het verband tussen open communicatie tussen ouder en kind over seksualiteit en de intentie tot soa testen bij het kind? De invloed van parental monitoring op intentie zal ook onderzocht worden, de tweede onderzoeksvraagstelling daarbij luidt: Wat is de invloed van parental monitoring op intentie tot soa testen?’ Verwacht wordt dat een hoge mate van parental monitoring leidt tot een minder hoge intentie tot soa testen. Er wordt bovendien verwacht dat een hogere mate van open ouder-kind communicatie over seks juist leidt tot een verhoogde intentie tot soa testen.

Methode

Deelnemers zijn via bestaande connecties van uit het netwerk van de thesebegeleider geworven. Er werden tevens deelnemers via social media benaderd. Alle deelnemers waren woonachtig in

Nederland en waren van Afro-Caribbische afkomst. Dit houdt in dat minstens één van hun ouders van Surinaamse of Antilliaanse afkomst was. Uit een g*power analyse kwam naar voren dat er 89

deelnemers nodig waren voor de analyse. Er zijn uiteindelijk 114 deelnemers de vragenlijst begonnen; zij maakten kans op een VVV-bon van tien euro. Er zijn meer dan de vooraf bepaalde 89 deelnemers geworven voor het invullen van de vragenlijst omdat uit eerder onderzoek is gebleken dat er veel uitval is bij deze doelgroep (Westmaas, 2013). In de eerste instantie werden alleen deelnemers die in de leeftijdscategorie van 18 tot 29 jaar vielen benaderd. Tijdens het werven bleek echter dat het erg veel tijd kostte om deelnemers te vinden omdat deze doelgroep lastig te bereiken is. De

leeftijdsbeperking is hierdoor losgelaten, dit was gezien de tijd ook beter haalbaar. In de analyse wordt nog gekeken naar een mogelijk verschil tussen de leeftijdgroepen van onder de 29 jaar en die van boven de 29 jaar.

(8)

Materialen

Deelnemers vulden een vragenlijst in op de website www.qualtrics.com. Zij moesten voordat de vragenlijst begon het informed consent lezen en daarmee akkoord gaan. Als men niet akkoord ging, werd de vragenlijst beëindigd.

Als basis voor de vragenlijst zijn constructen uit het Health Belief model opgenomen; dit zijn dezelfde constructen als uit het onderzoek van Westmaas (2013). De constructen zijn allemaal gemeten op een 5 punts Likert schaal en zagen er als volgt uit:

• Self efficacy is de mate waarin een deelnemer zichzelf in staat acht om zich te laten testen op een soa. Een voorbeeldvraag hiervan is: 'Ik denk dat ik in staat ben de soa-kliniek te bezoeken'. • Self esteem is de mate van zelfverzekerdheid van een deelnemer ten opzichte van het zicht laten testen op een soa. Een voorbeeldvraag van dit construct is: 'Ik weer precies wat me te wachten staat als ik me laat testen op een soa'.

• Normative beliefs houdt de door de deelnemer waargenomen norm van de omgeving in wat betreft het laten testen op een soa. Een voorbeeldvraag van dit construct is: 'Mijn vrienden vinden het belangrijk dat ik mezelf laat testen op een soa.'

• Outcome expectancies houdt de verwachte uitkomsten van de deelnemer van het hebben van een soa in. Een voorbeeldvraag van dit construct is: 'Als vrienden zouden weten dat ik een soa heb, dan zouden ze mij uit de weg gaan'.

• Perceived benefits houdt de waargenomen voordelen van het doen van een soa test in. Een voorbeeldvraag van dit construct is: 'Door jezelf op soa's te laten testen krijg je een beter beeld van je gezondheid.'

• Perceived barriers houdt de waargenomen barrières wat betreft het doen van een soa test van de deelnemer in. Een voorbeeld vraag van dit construct is: 'Je laten testen op een soa kost geld.'

• Parental monitoring werd gemeten door middel van een aangepaste versie van Silverberg’s six-item Parental monitoring Scale, Cronbach’s alpha voor deze schaal is .82 (Mlunde et al., 2012). Er is contact opgenomen met professor Silverberg; zij heeft toestemming gegeven om

(9)

de vragenlijst te gebruiken in dit onderzoek en heeft een kopie van de schaal doorgestuurd. De schaal bestaat uit 8 items, die beantwoord kunnen worden op een schaal van 1 tot vijf waarbij een 1 staat voor ‘nooit’ en een 5 voor ‘altijd’. Een voorbeeld item van de bewerkte vragenlijst is: ‘Mijn ouders bemoeien zich met mijn seksleven.’

• De openheid van ouder-kind communicatie zal gemeten worden door de Parent-Adolescent Communication Scale af te nemen, Cronbach’s alpha is voor deze schaal .94 (Hutchingson en Montgomery, 2007), een voorbeeld item van deze vragen lijst is: ‘Mijn ouders praten makkelijk over seksualiteit met mij.’ Uit diverse onderzoeken blijkt dat deze schaal betrouwbaar is, Cronbach’s alpha varieert tussen 0.86 en 0.88 (Jackson, Bijstra, Oostra en Bosma, 1998; Sales et al., 2008).

• De intentie van de deelnemer om zich te laten testen op een soa werd met de volgende vraag gemeten: ‘Ik ben van plan me in de komende zes maanden te laten testen op een soa.’ Deze vraag werd ook op een schaal van 1 tot 5 gemeten, waarbij 1 stond voor ‘helemaal mee oneens’ en 5 voor ‘helemaal mee eens.’

Nadat de vragen voor de constructen open communicatie en parental monitoring waren aangepast, is de vragenlijst vooraf getest op 5 Antilliaanse en 5 Surinaamse personen. De vragenlijst bleek begrijpelijk en duidelijk te zijn voor deze doelgroep. Uiteindelijk zijn er nog wat technische veranderingen gemaakt, zoals bijvoorbeeld de verbetering dat een deelnemer de vragenlijst pas kon invullen als deze had ingestemd met het informed consent.

Nadat het onderzoek was uitgevoerd is een betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd, waaruit bleek dat de betrouwbaarheid van alle constructen goed te zijn, op het construct barrières (α =.27) (tabel 1). Dit construct is daarom niet als overkoepelend construct meegenomen in de analyse. Het construct parental monitoring zat net onder de .70 grens, met een betrouwbaarheid van .69. Dit item zal toch worden meegenomen in de analyse, omdat het tegen de betrouwbaarheidsgrens aanzit.

(10)

Tabel 1

Aantal Vragen en Betrouwbaarheid (

α) per Construct

construct

Aantal vragen

Betrouwbaarheid (

α)

Self efficacy

5

.93

Self esteem

2

.87

Normative beliefs

4

.91

Outcome expectancies

6

.84

Perceived benefits

3

.76

Barrières

3

.27

Parental monitoring

6

.69

Open communicatie

6

.93

Procedure

Dit onderzoek is uitgevoerd volgens een spiral approach (de Vries, Weijts, Dijkstra en de Kok, 1992), dit houdt in dat het kwalitatief onderzoek van Westmaas (2013) als uitgangspunt voor dit onderzoek genomen. Dit kwalitatief onderzoek is vervolgens als bron gebruikt om constructen op te stellen voor kwantitatief onderzoek. Uit het onderzoek bleek namelijk dat ouder-kind communicatie over seksualiteit een belangrijke voorspeller zou kunnen zijn bij het verhogen van intentie tot testen op soa’s (Westmaas et al. 2012; Westmaas, 2013). Tenslotte is er een kwalitatief onderzoek uitgevoerd om een nuance aan te brengen in de gevonden resultaten uit het kwantitatieve onderzoek.

Het kwantitatieve onderzoek is uitgevoerd in de vorm van een vragenlijst op de website www.qualtrics.com,

, de vragenlijst kon ook op een mobiele telefoon ingevuld worden

. Deelnemers kregen voordat zij aan de vragenlijst begonnen eerst een webpagina met het informed consent te lezen, pas als zij deze hadden geaccepteerd konden zij aan de vragenlijst beginnen. Aan het eind van de vragenlijst konden deelnemers eventueel hun contactgegevens achterlaten als zij zich op wilden geven voor een interview.

(11)

Hierna is het kwalitatieve onderzoek uitgevoerd in de vorm van een semigestructureerd interview. Voorafgaand aan de interviews is een topiclijst vastgesteld die als rode draad voor alle interviews is gebruikt (zie appendix). In de topiclijst werden ten eerste enkele demografische gegevens gevraagd en vervolgens werd een beeld verkregen van de openheid van communicatie tussen geïnterviewde en ouders en de invloed van die communicatie op de geïnterviewde. Er werd ook gevraagd of de ouders van de geïnterviewde aan parental monitoring deden en welk effect dit had. Verder werd aan de geïnterviewde gevraagd welk soort voorlichting nodig is ter promotie van soa onderzoek binnen de doelgroep. Deelnemers die in de vragenlijst hadden aangegeven wel te willen meewerken aan een interview werden benaderd, verder werden er deelnemers via social media benaderd. Met alle deelnemers werd telefonisch contact opgenomen en er werd in overleg een plek afgesproken om het interview te houden. Meestal was dit bij de deelnemer thuis of in de openbare bibliotheek in de buurt van de woonplaats van de deelnemer. Het interview duurde afhankelijk van de persoon ongeveer 30 tot 50 minuten. Alle interviews werden opgenomen met een dictafoon app op een mobiele telefoon. Later werden alle interviews letterlijk uitgetypt, woorden of zinnen die niet goed verstaanbaar waren werden niet uitgetypt.

Voorafgaand aan het interview werd even met de deelnemer over algemene onderwerpen gepraat, om de deelnemer op het gemak te stellen. Er werd ook verteld dat het interview werd opgenomen en dat het anoniem is. Alle namen of andere woorden waaraan de deelnemer herkend zou kunnen worden werden bij verwerking gecodeerd. Tijdens het interview werden steeds de vragen uit de topiclijst als uitgangspunt gebruikt, daarna werd doorgevraagd op de informatie die de deelnemer vertelde. Als de deelnemer vage bewoordingen gebruikte werd gevraagd om concretere bewoording zodat misinterpretatie werd voorkomen. Aan het eind van het interview werd aan de deelnemer de volgende vraag gesteld: 'Zijn er nog onderwerpen die niet aan bod zijn gekomen, waarvan je denkt dat ze nog wel besproken moeten worden?' Dit werd gedaan zodat ook onderwerpen die niet in de topiclijst stonden aan bod konden komen

(12)

Resultaten Deelnemers

In totaal zijn 114 deelnemers de online vragenlijst begonnen; hiervan zijn in totaal 30 deelnemers niet meegenomen in de analyse van het kwantitatieve gedeelte. Dit had verschillende redenen: zeven deelnemers gingen niet akkoord met het informed consent, twintig deelnemers hadden minder dan 40% van de vragenlijst niet ingevuld en drie deelnemers voldeden niet aan de inclusie criteria, namelijk het hebben van één of meerdere ouders van Surinaamse of Antilliaanse afkomst. Uiteindelijk zijn er 84 deelnemers meegenomen in de analyse, waarvan 68 vrouwen en 16 mannen. Aan het onderzoek deden meer Surinamers dan Antilianen mee en vrouwen waren oververtegenwoordigd (tabel 2).

Tabel 2

Gemiddelde leeftijd, range van de leeftijd en N van Surinaamse en Antilliaanse deelnemers.

Totaal(N=84)

Surinaams (N=53)

Antiliaans (N=31)

Gemiddelde leeftijd

25.85

26.9

24.0

Range leeftijd

17-55

17-55

20-39

Aantal vrouwen

68

43

25

Aantal mannen

16

10

6

Uit een multivariate regressie analyse bleek dat geen van de demografische gegevens een significante voorspeller voor intentie was, demografische gegevens die zijn meegenomen zijn: leeftijd, geslacht, afkomst vader, afkomst moeder, opleiding en de bevolkingsgroep waar iemand zichzelf toe rekent. Wel bleek dat als iemand al eerder een soa-test had laten uitvoeren, de kans groter was dat deze weer een soa test zou laten uitvoeren in de komende 6 maanden, t(1,76)=-3.00, p<.01. Verder bleek uit een independent student t-test geen verschil in intentie tot testen te bestaan tussen de mannen en vrouwen, ook werd er geen verschil in intentie gevonden tussen Surinaamse en Antilliaanse deelnemers. Verder bleek er geen verschil in open communicatie en parental monitoring te bestaan tussen mannen en vrouwen en tussen Surinamers en Antilianen. Wel kwam uit een independent student t-test naar voren

(13)

dat Surinaamse deelnemers (M=26.9, SD=7.94) significant ouder waren dan Antilliaanse deelnemers(24.0,SD=3.60), t (78,26)=2.31, p=.02.

Er is een bivariate correlatie uitgevoerd over het totaal aantal deelnemers (N=84). Constructen die zijn meegenomen in de analyse zijn intentie tot het zich laten testen op een soa, ernst, parental monitoring, parental communication, self esteem, normative beliefs, outcome expectancies, perceived benefits en schaamte. De uitkomsten hiervan staan vermeld in een tabel, zie Tabel 3 in de appendix. Alleen de meest opvallende resultaten zullen worden besproken.

Self esteem bleek het hoogst gecorreleerd te zijn met intentie tot testen, de correlatie was positief; hoe hoger de mate van zelfvertrouwen met betrekking tot soa-onderzoek hoe hoger de intentie tot testen bleek te zijn, r=.28. Normative beliefs positief gecorreleerd was met de intentie tot testen. Dit houdt in dat als de deelnemer denkt dat zijn sociale omgeving het belangrijk vind dat hij/zij zicht laat testen, de kans groter is dat de deelnemer de intentie heeft om zich te laten testen. Uit een bivariate correlatie analyse kwam bovendien naar voren dat parental monitoring negatief gecorreleerd is aan perceived benefits. Dit houdt in dat hoe meer de ouders hun kind monitoren, hoe minder voordelen het kind zag aan het zich laten testen op een soa. Perceived benefits was tenslotte negatief gecorreleerd aan schaamte, wat betekent dat mensen die minder voordelen zien aan het zich laten testen op een soa, meer schaamte ervaren over het hebben van een soa.

Opvallend was dat ernst positief gecorreleerd was aan self efficacy en self esteem. Dit houdt in dat hoe ernstiger men het vind om een soa op te lopen, hoe meer men zichzelf in staat achtte ook daadwerkelijk een soa test te ondergaan en dat hoe ernstiger men een soa vind, hoe meer zelfvertrouwen diegene heeft wat betreft testen. Uit een meervoudige regressie analyse bleek dat er geen significante invloed van etniciteit, parental monitoring en parental communication op intentie tot soa testen bestond, (R2=.003, F(2,76)=0.03, p<.91) (tabel 3).

(14)

Tabel 3

Uitkomsten regressie analyse met constructen parental monitoring, parental communication en etniciteit op intentie tot testen.

Construct

B

t

Sig.

Parental

monitoring

.05

.23

.82

Parental

Communication

.04

-.25

.81

etniciteit

-.09

.26

.80

Exploratief

Uit een enkelvoudige regressie analyse bleek dat parental monitoring een significante voorspeller voor perceived benefits was, R2=.06, F(1,76)=4.70, p<.05. Dit houdt in dat hoe meer ouders hun kind in de gaten probeerden te houden op het gebied van seksualiteit, hoe minder voordelen het kind zag aan het zich laten testen op een soa. Ten tweede bleek uit een multipele regressie analyse een significante invloed van normative beliefs en self efficacy op intentie tot testen te bestaan, (R2=.09, F(2,76)=3.55, p<.05). Dit wil zeggen dat hoe belangrijker de sociale omgeving het vind dat de deelnemer zich laat testen en hoe hoger de self efficacy met betrekking tot het zich laten testen, hoe hoger de intentie tot testen zal zijn. Ten derde is uit een lineaire regressie gebleken dat normative beliefs een significante invloed heeft op de intentie tot testen, F(1,76)=5.37, p<.05. Om te kijken of er een mediatie effect van parental communication op het effect van sociale norm op intentie bestaat is er een mediatie analyse gedaan. Ten eerste is bekeken of er een significante invloed van de sociale norm op parental communication bestaat middels een regressie analyse. Er bleek inderdaad een significant effect van sociale norm op parental communication te bestaan, F(1,76)=6.27, p<.05. Vervolgens is bekeken of parental communication ook een significante invloed heeft op intentie via een regressieanalyse, dit

(15)

bleek niet zo te zijn F(1,76)=.14, p=.71. Er bestaat dus geen mediatie effect van parental communication, zie figuur 1.

Figuur1

Schematische weergave van mediatie analyse op het effect van normative beliefs op intentie, met als mogelijke mediator parental communication

Om erachter te komen welke sociale groep vooral van belang is, is het verband tussen normative beliefs en intentie gedetailleerder onderzocht. Uit een correlatie analyse waarin er een verschil is gemaakt tussen jongeren onder de 30 jaar en ouderen boven de 30 jaar bleek de invloed van normative beliefs niet te gelden voor oudere deelnemers. Voor jongeren bleek de relatie tussen normative beliefs en intentie wel significant te zijn en na opsplitsing van het construct bleek dat vooral de invloed van vrienden belangrijk was, deze correlatie was dan ook significant, r=.26, p<.05. Opvallend is dat er geen significante correlatie bestond tussen intentie en hoe belangrijk de ouders van de deelnemer het vinden dat de deelnemer zich laat testen.

Discussie

In dit onderzoek is ten eerste de rol van communicatie tussen ouders en hun kinderen onderzocht. Er is gekeken naar wat voor effect deze communicatie had op de intentie van het kind om zich te laten testen op een soa. Deze communicatie is opgesplitst in de openheid van de communicatie en parental monitoring, deze constructen zijn gemeten door middel van een vragenlijst. Er werd hierbij verwacht dat hoe opener de communicatie tussen ouder en kind over seksualiteit was, hoe hoger de intentie van het kind om zich te laten testen op een soa. Verder is er gekeken naar de invloed van parental

(16)

monitoring op de intentie tot het laten testen op een soa, de verwachting was dat hoe meer ouders aan monitoring deden over hun kind, hoe lager de intentie tot het laten testen op een soa zou zijn. In het onderzoek is geen invloed van open communicatie op intentie gevonden, ook is er geen invloed van parental monitoring op de intentie gevonden.

Exploratief is er een invloed van parental monitoring op perceived benefits gevonden. Dit houdt in dat kinderen van ouders die meer aan monitoring deden een hogere intentie tot het zich laten testen op een soa hadden, dit was tegen de verwachting in. Dit verband zou mogelijk kunnen bestaan doordat kinderen van ouders die hoog monitoren er bang voor zijn dat hun ouders erachter komen als zij zich laten testen en daardoor minder voordelen aan testen zien. De vraag daarbij blijkt waardoor er dan geen invloed van monitoring op intentie gevonden is. Het zou zo kunnen zijn dat het verband omgedraaid is, er is immers sprake van een correlatie. Mogelijk is het zo dat ouders van kinderen die minder voordelen zien aan testen hun kinderen sneller controleren. Een andere opvallende bevinding was dat ernst positief gecorreleerd was aan self esteem en self efficacy. Dit is aan de ene kant opvallend omdat het logisch lijkt dat iemand die het heel ernstig vind om een soa op te lopen ook angstig is wat betreft testen en met name voor de uitslag van de test, waardoor self esteem en self efficacy lager zouden zijn. Een andere verklaring zou echter zijn dat mensen die het erg vinden om een soa op te lopen het heel erg belangrijk vinden om zichzelf goed te laten testen en daardoor hoger scoren op self esteem en self efficacy. Er is verder een verband tussen parental communication en normative beliefs gevonden, wat inhoudt dat hoe positiever de sociale omgeving van de deelnemer staat ten opzichte van het zich laten testen op een soa, hoe meer de ouders zullen participeren in open ouder-kind communicatie over seksualiteit. Er is bovendien een invloed van sociale norm op intentie tot soa testen gevonden, dit houdt in dat de intentie tot het zich laten testen op een soa hoger was, naarmate de omgeving van de persoon positiever stond ten opzichte van soa testen. Er is tenslotte een invloed van self esteem op intentie gevonden, dit houdt in dat naarmate het zelfvertrouwen van een deelnemer hoger is, de intentie tot testen ook hoger zal zijn.

Bij het interpreteren van deze resultaten moet rekening gehouden worden met een paar beperkingen. De deelnemers zijn ten eerste namelijk via social media geworven, dit brengt een probleem van selectiviteit met zich mee. Verder is er sprake van selectiviteit in werving van

(17)

deelnemers, deelnemers meldden zich namelijk vrijwillig aan. Hierdoor is het zeer aannemelijk dat alleen mensen die al redelijk makkelijk over seksualiteit konden praten zich hebben aangemeld. Dit betekent dat Surinaamse en Antilliaanse mensen die seksualiteit als taboe zien buiten de boot vallen in dit onderzoek. Dit zou betekenen dat de gevonden resultaten niet voor de gehele Afro-Caribbische doelgroep van toepassing zijn. In vervolg onderzoek zou het ideaal zijn om ook deze mensen te bereiken zodat er een vollediger beeld verkregen kan worden. Een kanttekening daarbij is dat het wegens het taboe over soa's moeilijk is om deze mensen te bereiken.

Een tweede beperking is dat er in dit onderzoek slechts de intentie tot het laten testen op een soa onderzocht wordt en niet het daadwerkelijke gedrag. Aan de ene kant is het een beperking van dit onderzoek dat niet het daadwerkelijke gedrag onderzocht is. Aan de andere kant zou het daadwerkelijke gedrag testen waarschijnlijk voor een minder groot aantal deelnemers zorgen in een doelgroep die toch al moeilijk te bereiken is. Alhoewel daadwerkelijk gedrag dus niet onderzocht is in deze studie, is er toch positief nieuws. Uit een meta-analyse blijkt namelijk dat intentie vaak tussen de 19 en 38% van het gedrag voorspelt (Sutton, 2006). Alhoewel niet al het gedrag voorspelt kan worden, is het toch goed om te weten dat een deel van het gedrag correct voorspeld word door intentie.

De vraagt blijft waardoor er in deze studie geen effect gevonden wordt van open ouder-kind communicatie en in de studie van Westmaas (2013) wel. Qua opzet verschilt deze studie niet veel met die van Westmaas. Intentie is op precies dezelfde wijze gemeten, open communicatie is echter op een andere wijze gemeten. In het onderzoek van Westmaas wordt open communicatie namelijk gemeten door de vraag 'Het is normaal om openlijk te praten over seksualiteit met mijn (vrienden, familie en gemeenschap). Terwijl in deze studie alleen wordt gekeken naar open communicatie tussen ouder en kind. Dit in combinatie met de bevinding uit deze studie dat er een verband is tussen invloed van vrienden en intentie leidt tot een belangrijke aanwijzing. Waarschijnlijk moet er in plaats van op ouders meer gefocust worden op de invloed die vrienden hebben op intentie tot testen. In vervolg onderzoek is daarom zeker aan te raden om dit verband verder te onderzoeken. Ideaal zou zijn om verschillende Afro-Caribbische vriendengroepen te vinden die mee zouden willen werken aan onderzoek en vervolgens de attitude van de groep te onderzoeken in relatie tot de intentie tot testen die personen uit de groep hebben.

(18)

De conclusie die uit dit onderzoek getrokken kan worden is dat vooral de subjectieve norm van invloed is op intentie tot het zich laten testen op een soa. Uit eerder onderzoek kwamen hierover nog tegengestelde bevindingen naar voren. Uit onderzoek van Westmaas bleek namelijk wel een invloed van subjectieve norm op intentie te bestaan, terwijl uit onderzoek van Armitage en Conner (2001) naar voren kwam dat subjectieve norm een zwakke predictor van intentie tot gedrag was. Dit onderzoek ondersteunt de bevindingen van Westmaas waarbij de subjectieve norm een goede predictor voor intentie is.

Over de invloed van open communicatie en parental monitoring op intentie tot testen bestaat nog onduidelijkheid. Uit dit onderzoek blijkt dat open communicatie tussen ouder en kind geen goede voorspeller voor intentie tot soa testen is, terwijl dit uit eerder onderzoek (Westmaas, 2013) wel is gebleken. Parental monitoring lijkt te leiden tot minder waargenomen voordelen aan soa testen, maar naar beiden is meer onderzoek nodig. Het belangrijkste inzicht dat deze studie verschaft is dat interventies voor de Afro-Caribbische jongeren in Nederland rekening houden met de positieve invloed die vrienden op jongeren kunnen hebben op het zich laten testen. Als er bij meer jongeren een positievere attitude gecreëerd wordt ten opzichte van testen zal deze attitude anderen jongeren waarschijnlijk weer stimuleren om zich te laten testen op een soa.

(19)

Literatuurlijst

Abras, C., Maloney-Krichmar, D., &Preece, J. (2004). User-centered design. Bainbridge, W.

Encyclopedia of Human-Computer Interaction. Thousand Oaks: Sage Publications, 37, 445-456.

Airhihenbuwa, C. O., Kumanyika, S., Agurs, T. D., & Lowe, A. (1995). Perceptions and beliefs about exercise, rest and health among African-Americans. American Journal of Health Promotion, 9, 426-429.

Balfe, M., &Brugha, R. (2009). What prompts young adults in Ireland to attend health services for STI testing?BMC Public Health, 9, 311.

Bertens, M. G., Eiling, E. M., van den Borne, B., & Schaalma, H. P. (2009). Uma tori! evaluation of an STI/HIV-prevention intervention for afro-caribbean women in the netherlands.Patient Education and Counseling, 75, 77-83.

(20)

Bertens, M. G., Krumeich, A., van den Borne, B., & Schaalma, H. P. (2008). Being and feeling like a woman: Respectability, responsibility, desirability and safe sex among women of Afro‐

Surinamese and dutchantillean descent in the netherlands. Culture, Health & Sexuality, 10, 547-561.

De Vries, H., Weijts, W., Dijkstra, M., &Kok, G. (1992). The utilization of qualitative and quantitative data for health education program planning, implementation, and evaluation: A spiral approach. Health Education & Behavior, 19, 101-115.

Dutra, R., Miller, K. S., & Forehand, R. (1999). The process and content of sexual communication with adolescents in two-parent families: Associations with sexual risk-taking behavior. AIDS and Behavior, 3, 59-66.

Hutchinson, M. K., Jemmott III, J. B., Sweet Jemmott, L., Braverman, P., & Fong, G. T. (2003). The role of mother–daughter sexual risk communication in reducing sexual risk behaviors among urban adolescent females: A prospective study. Journal of Adolescent Health, 33, 98-107.

Hutchinson, M. K., & Montgomery, A. J. (2007). Parent communication and sexual risk among africanamericans. Western Journal of Nursing Research, 29, 691-707.

Jackson, S., Bijstra, J., Oostra, L., &Bosma, H. (1998). Adolescents' perceptions of communication with parents relative to specific aspects of relationships with parents and personal

development.Journal of Adolescence, 21, 305-322.

Kramer, M. A., van Veen, M. G., Op de Coul, E. L., Coutinho, R. A., & Prins, M. (2014). Do sexual risk behaviour, risk perception and testing behaviour differ across generations of migrants? European Journal of Public Health, 24, 134-138.

Kreuter, M. W., & McClure, S. M. (2004). The role of culture in health communication. Annu. Rev. Public Health, 25, 439-455.

(21)

Laar, M. J. W. (2004). Epidemiologie van soa in Nederland. Bijblijven, 20, 70-74.

Miller, K. S., Forehand, R., &Kotchick, B. A. (1999). Adolescent sexual behavior in two ethnic minority samples: The role of family variables. Journal of Marriage and the Family,12 , 85-98.

Mlunde, L. B., Poudel, K. C., Sunguya, B. F., Mbwambo, J. K., Yasuoka, J., Otsuka, K.et al. (2012). A call for parental monitoring to improve condom use among secondary school students in dares salaam, tanzania.BMC Public Health, 12, 1061-2458-12-1061.

Nieuborg, N., & Gianotten, W. (2004). Seksualiteit en cultuur: Verschillen in klachten tussen autochtonen en allochtonen. TijdschriftVoorSeksuologie, 28, 128-133.

Power, R. (2002). The application of qualitative research methods to the study of sexually transmitted infections. Sexually Transmitted Infections, 78(2), 87-89.

Rabiee, F. (2004). Focus-group interview and data analysis. Proceedings of the Nutrition Society, 63(04), 655-660.

Sales, J. M., Milhausen, R. R., Wingood, G. M., Diclemente, R. J., Salazar, L. F., & Crosby, R. A. (2008). Validation of a parent-adolescent communication scale for use in STD/HIV prevention interventions. Health Education & Behavior : The Official Publication of the Society for Public Health Education, 35(3), 332-345.

Sutton, S. (1998), Predicting and Explaining Intentions and Behavior: How Well Are We Doing?. Journal of Applied Social Psychology, 28, 1370-1383.

Aar, F. (RIVM). Hoe vaak komen soa voor en neemt het aantal mensen met soa toe of af? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM,

Vrolings, E., Gelissen, R., Jonkers, R., &Schaalma, H. (2006). SOA en HIV/AIDS-preventie onder etnische minderheden in nederland. Een kritische analyse van’best practices’ vanuit aan evidencebased perspectief. Haarlem: Rescon.

(22)

Westmaas, A. H. (2013). Finding ways to promote STI testing among the Afro-Caribbean community in the Netherlands. Unpublished doctoral dissertation. Universiteit van Maastricht.

Westmaas, A. H., Kok, G., Vriens, P., Gotz, H., Richardus, J. H., & Voeten, H. (2012). Determinants of intention to get tested for STI/HIV among the surinamese and antilleans in the netherlands: Results of an online survey.BMC Public Health, 12, 961-2458-12-961.

Whitaker, D. J., & Miller, K. S. (2000). Parent-adolescent discussions about sex and condoms impact on peer influences of sexual risk behavior. Journal of Adolescent Research, 15, 251-273.

(23)

Appendix Tabel 3

Bivariate correlaties (Pearson correlation) van Intentie, ernst, parental monitoring, parental communication, self esteem, normative beliefs, outcome expectancies, perceived benefits en schaamte (N=77).

intentie ernst Par. monitori

ng

Par. comm. Self ef. Self esteem Norm. Beliefs Outc. Expectancies Perceived Benefits Schaamte Ernst -.05 - Parental monitoring .03 .12 - Parental Comm. .04 .12 .42** - Self efficacy .16 .23* -.21 -.11 - Self esteem .28* .03* -.16 .09 .56** - Normative beliefs .26* .17 .22 .28* .06 .20 - Outcome expectancies .18 -.16 .15 -.16 -.20 -.16 -.04 - Perceived benefits -.01 .28* -.24* -.05 .30** .31** .14 -.11 - schaamte .09 .17 .13 .01 -.08 -.13 .13 .14 -.36** -

(24)

Topiclijst Demografische gegevens • Naam • Leeftijd • Afkomst • Opleiding

• beeld van familie situatie

Beeld krijgen van communicatie ouder-kind mbt seksualiteit

• Hoe zag de communicatie tussen geïnterviewde en ouders wat betreft seksualiteit er uit? • Verschilde communicatie per ouder?

Beeld van de invloed van Afro-Caribische cultuur op open ouder-kind communicatie over seksualiteit • Wat heeft cultuur voor invloed op communicatie?

• Hoe ziet ouder kind communicatie in de AC cultuur er over het algemeen uit? • Denk je dat dat hetzelfde is als de Nederlandse cultuur

• Wat zijn verschillen per cultuur? Invloed van communicatie op geïnterviewde

• Wat voor invloed heeft de communicatie met je ouders over seksualiteit gehad op de rest van je leven?

• Op welke gebieden heeft deze vorm van communicatie een negatieve invloed? en op welke een positieve?

• Invloed op sexueel risico gedrag • Met name soa-testen

Mening geïnterviewde over communicatie ouder-kind • Wat vind je van die communicatie?

• Zou je het zelf ook op die manier doen bij jouw kinderen/Doe je het zelf ook op die manier bij jouw kinderen?

• Wat zou je anders doen?

Mening geïnterviewde over hoe communicatie verbeterd kan worden in toekomstige situaties • cultuur erbij betrekken?

Mening geïnterviewde over hoe sexueel risico gedrag ingeperkt kan worden in toekomstige situaties • cultuur erbij betrekken?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Steeds meer waarnemingen An- derzijds duiden deze gegevens, samen met alle andere waarnemingen, ontegenspreke- lijk op lokale vestiging – terwijl we daarover, tot minder dan

Uit de onderzoeksresultaten van het brede onderzoek werd duidelijk dat een groep van 60 kinderen aangaf geen of erg weinig contact te hebben met een van de ouders en/of aangaf

De relatie tussen humusvormen en vegetatietypen hebben we onderzocht door per humusvorm aan te geven welke vegetatietypen voor komen.. Een belangrijk uitgangspunt bij de

The aim of this research is to identify the perceived attractiveness of students of various academic faculties on the different forms of CSR policy companies..

CONCLUSIONS The adhesion of RFL-coated fibres to two different industrial rubber compounds with peroxide and sulphur curing systems have been investigated with SPAF and lap

Zoals verwacht, hadden respondenten die ervaring hadden met gewaarschuwd worden en zelf waarschuwen, een positievere attitude, een hogere zelfeffectiviteit en een grotere intentie

Voor enkele onderwerpen werden de verbeter- mogelijkheden geschetst aan de hand van korte pitches: over de implementatie van richtlijnen door Menno Tusschenbroek (LPGGZ);

Nu een stijging van kosten niet aanvaardbaar is en ook de suggestie uit het Pakketadvies 2010 om het eigen risico te verhogen niet door de minister is overgenomen, meent het CVZ