• No results found

Crimineeltjes in wording : de relatie tussen temperament, opvoeding en externaliserend probleemgedrag

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Crimineeltjes in wording : de relatie tussen temperament, opvoeding en externaliserend probleemgedrag"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Crimineeltjes in wording: De relatie

tussen temperament, opvoeding en

externaliserend probleemgedrag

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek, Graduate School of Child Development and Education,

Universiteit van Amsterdam, R. A. Poeder, 11078421, Mw. dr. M. Majdandžić, Mw. dr. H. E. Creemers, Amsterdam, 17 juni 2016

(2)

Abstract

Externalizing behavior in an early age can predict delinquency later in life. Risks factors related to externalizing behavior are child temperament and parenting. This research examined the relation between child temperament and externalizing problem behavior at the age of 4.5 years. This research also examined the relation between parenting and externalizing problem behavior. Lastly, this research examined if negative affectivity of the child strengthened the relation between parenting and externalizing problem behavior. There were 95 parents with their first child (53 girls, 42 boys) aged 4.5 years (SD = 0.06). Temperament was measured by the ‘Child Behavior Questionnaire’. Parenting was measured by the ‘Comprehensive Parenting Behavior Questionnaire’. Externalizing behavior was measured by ‘Social Competence and Behavior Evaluation-30’. The results showed a positive relation between positive- and negative affectivity and externalizing problem behavior. Self-regulation showed a negative relation with externalizing problem behavior, but didn’t have any relation with externalizing behavior if all dimensions of temperament were included as predictors. The results showed a positive relation between negative discipline of parents and externalizing problem behavior. The research didn’t find any interaction-effects. Future research should use a longitudinal research design to examine the direction of the relations.

Key words: Positive Affectivity, Negative Affectivity, Self-Regulation,

(3)

Samenvatting

Externaliserend probleemgedrag op jonge leeftijd is een vroege voorspeller voor delinquent gedrag op latere leeftijd. Risicofactoren die relateren aan externaliserend probleemgedrag zijn het temperament van het kind en de opvoeding. In dit onderzoek werd onderzocht wat de relatie is tussen het temperament van het kind en externaliserend probleemgedrag. Daarnaast werd de relatie onderzocht tussen de opvoeding van ouders en externaliserend

probleemgedrag. Als laatste is onderzocht of negatief affect de relatie tussen opvoeding en externaliserend probleemgedrag versterkt. Er waren 95 ouderparen met hun eerste kind (53 meisjes, 42 jongens) van 4.5 jaar oud (SD = 0.06). Temperament werd gemeten middels de ‘Child Behavior Questionnaire’. Opvoedingsgedrag werd gemeten middels de

‘Comprehensive Parenting Behavior Questionnaire’. Externaliserend probleemgedrag werd gemeten middels de ‘Social Competence and Behavior Evaluation-30’. Uit de resultaten bleek dat positief- en negatief affect positief gerelateerd zijn aan externaliserend probleemgedrag. Zelfregulatie was negatief gerelateerd aan externaliserend probleemgedrag, maar was niet gerelateerd aan externaliserend probleemgedrag als de drie voorspellers van temperament samen onderzocht werden. Daarnaast bleek dat negatief disciplineren van beide ouders gerelateerd is aan externaliserend probleemgedrag. Er zijn geen interactie-effecten gevonden. Voor toekomstig onderzoek is het aan te raden een longitudinaal onderzoek uit te voeren, zodat causale verbanden onderzocht kunnen worden.

Kernwoorden: Positief Affect, Negatief Affect, Zelfregulatie, Warmte, Negatief

(4)

Inhoudsopgave

Inleiding ... 4 Methode ... 11 Steekproef ... 11 Procedure ... 11 Instrumenten ... 12 Temperament ... 12 Externaliserend probleemgedrag ... 13 Opvoedingsgedrag ... 14 Analyseplan ... 15 Resultaten ... 16 Beschrijvende analyses... 16

De relatie tussen temperament en externaliserend probleemgedrag ... 17

Positief affect ... 17

Negatief affect ... 18

Zelfregulatie ... 18

Positief affect, negatief affect en zelfregulatie als voorspellers voor externaliserend probleemgedrag ... 19

De relatie tussen opvoeding en externaliserend probleemgedrag ... 20

Warmte en negatief disciplineren van vaders ... 20

Warmte en negatief disciplineren van moeders ... 20

Negatief affect als moderator in de relatie tussen opvoeding en externaliserend probleemgedrag ... 21

Interactie tussen warmte van vader en externaliserend probleemgedrag ... 21

Interactie tussen negatief disciplineren van vader en externaliserend probleemgedrag ... 22

Interactie warmte moeder en externaliserend probleemgedrag ... 22

Interactie negatief disciplineren van moeder en externaliserend probleemgedrag ... 22

Discussie ... 23

(5)

Inleiding

Jongeren die vroeg beginnen met het laten zien van opstandig gedrag, kunnen in het latere leven meer delinquent gedrag vertonen (Loeber, 1990). Een voorspeller van delinquent gedrag is het vertonen van externaliserend probleemgedrag in de vroege jaren (Loeber & Burke, 2011). Externaliserend probleemgedrag kan beschreven worden als gedragingen die door anderen als storend, onwenselijk, schadelijk of agressief beschouwd worden (Prinzie et al., 2004). Kinderen die op vroege leeftijd meer externaliserend probleemgedrag vertonen, hebben op latere leeftijd een grotere kans om het verkeerde pad op te raken (Moffit, Caspi, Dickson, Silva, & Stanton, 1996). Onderliggend aan het externaliserend probleemgedrag van kinderen liggen risicofactoren die betrekking hebben op individuele factoren van kinderen, zoals het temperament (Lahey et al., 2008) en gezinsfactoren, zoals de warmte en discipline van ouders (Côté, Vaillancourt, LeBlanc, Nagin, & Tremblay, 2006).

Temperament kan onderverdeeld worden in drie brede dimensies: positief affect, negatief affect en zelfregulatie (Rothbart, Ahandi, Hershey, & Fisher, 2001). Positief affect kan worden omschreven als de mate waarin het kind positieve emoties ervaart en laat zien (Whittle, Allen, Lubman, & Yücel, 2006). Negatief affect omvat emoties en gedragingen die kinderen laten zien als zij boos, verdrietig, angstig of gefrustreerd zijn (Bergh & Ackx, 2003; Rothbart et al., 2001). Zelfregulatie van kinderen kan beschreven worden als het vermogen om de aandacht ergens op te richten en om controle over impulsen en emoties te hebben (Whittle et al., 2006). In dit onderzoek werd naar alle drie de dimensies van temperament gekeken.

Het temperament van kinderen speelt een rol in externaliserend probleemgedrag. Uit onderzoek van Lengua, West, en Sandler (1998) naar de relatie tussen temperament en symptomen van probleemgedrag is gebleken dat kinderen die hoog scoren op positief affect een lagere kans hebben op het vertonen van externaliserend probleemgedrag. Kinderen die een hoog positief affect hebben, laten meer positievere emoties zien, ongeacht negatieve stressoren van buitenaf. Dit kan dienen als een buffer tegen externaliserend probleemgedrag (Lengua et al., 1998). Daarentegen hebben Gartstein, Putman, en Rothbart (2012) in hun onderzoek naar de relatie tussen temperament en gedragsproblemen bij baby’s tussen 3 en 12 maanden gevonden dat een hoog positief affect juist een risicofactor is voor externaliserend probleemgedrag. In overeenstemming hiermee hebben Berdan, Keane, en Calkins (2008) in hun longitudinaal onderzoek naar de samenhang tussen temperament en externaliserend

(6)

probleemgedrag bij peuters en kleuters gevonden dat kinderen die hoog scoorden op positief affect, hyperactiever en agressiever waren dan kinderen die laag scoorden op positief affect. Een verklaring die door deze onderzoekers gegeven wordt, is dat kinderen met een hoger positief affect impulsiever, actiever en enthousiaster zijn. Als deze kinderen tegengehouden worden in hun impulsieve gedragingen, zijn zij sneller geneigd gefrustreerd te raken en agressie te vertonen, waardoor de kans op externaliserend probleemgedrag toeneemt. Concluderend kan gezegd worden dat resultaten uit eerder onderzoek naar de relatie tussen positief affect en externaliserend probleemgedrag tegenstrijdig zijn.

Wat betreft de relatie tussen negatief affect en externaliserend probleemgedrag komt er uit onderzoek een meer eenduidig beeld naar voren. Zo hebben Gartstein et al. (2012) gevonden dat baby’s tussen de 3 en 12 maanden die hoog scoren op negatief affect een grotere kans hebben op externaliserend probleemgedrag in de kleuterleeftijd. Daarnaast hebben Lipscomb et al. (2012) in hun onderzoek naar de ontwikkeling van negatief affect van kinderen in de leeftijd van 9, 18 en 27 maanden tevens een positieve relatie gevonden tussen negatief affect en externaliserend probleemgedrag. Naast deze bevindingen hebben Sanson et al. (2004) in hun review naar verbanden tussen temperament en de sociale ontwikkeling uitgelegd dat een hoog negatief affect voor meer agressie en boosheid zorgt, wat zorgt voor meer externaliserend probleemgedrag. Een mogelijke verklaring is dat kinderen die meer boosheid en frustratie vertonen langer in deze negatieve emoties blijven hangen. Hierdoor neemt de kans op externaliserend probleemgedrag toe (Eisenberg et al., 2005). Concluderend kan aan de hand van voorgaande onderzoeken gezegd worden dat negatief affect positief samenhangt met externaliserend probleemgedrag.

Wat betreft de relatie tussen zelfregulatie en externaliserend probleemgedrag heeft longitudinaal onderzoek van Eisenberg et al. (2009) aangetoond dat een lage zelfregulatie de kans op externaliserend probleemgedrag vergroot. Een verklaring hiervoor is dat kinderen met een gebrek aan zelfregulatie moeilijk hun aandacht van een negatieve gedachte naar een neutrale of positieve gedachte kunnen brengen. Het moeilijk verplaatsen van aandacht zorgt ervoor dat de kans op externaliserend probleemgedrag toeneemt (Derryberry & Reed, 2002). Tevens hebben Spinrad et al. (2007) in hun onderzoek naar de relatie tussen

opvoedingsgedrag van de moeder, zelfregulatie van het kind en externaliserend

probleemgedrag bij kinderen en peuters aangetoond dat kinderen die een hoge zelfregulatie hadden, een kleinere kans hadden op externaliserend probleemgedrag. Daarnaast heeft onderzoek van Batum en Yagmurlu (2007) naar de rol van emotie- en zelfregulatie in

(7)

externaliserend gedrag aangetoond dat basisschoolleerlingen met een lage zelfregulatie een grotere kans hebben op externaliserend probleemgedrag. Een verklaring hiervoor is dat kinderen met een gebrek aan zelfcontrole hun emoties en impulsen moeilijk kunnen

reguleren, waardoor de kans op externaliserend probleemgedrag toeneemt. Aan de hand van voorgaande onderzoeken kan geconcludeerd worden dat zelfregulatie negatief samenhangt met externaliserend probleemgedrag.

Naast individuele factoren van het kind spelen ook gezinsfactoren een rol bij het ontstaan van externaliserend probleemgedrag. Steun en controle worden gezien als

belangrijkste variabelen in de opvoeding die probleemgedrag kunnen voorspellen (Reitz & Deković, 2006). Steun kan onderverdeeld worden in betrokkenheid van de ouders, hechting tussen ouder en kind en warmte (Stice & Barrera, 1995). Met controle wordt het toezicht houden, supervisie en discipline van de ouders bedoeld (Reitz & Deković, 2006; Shaw, Keenan, & Vondra, 1994). In dit onderzoek werd gekeken naar de warmte die ouders aan hun kinderen lieten zien en het negatief disciplineren dat ouders toepassen in relatie tot

externaliserend probleemgedrag.

Warmte werkt als een beschermende factor tegen externaliserend probleemgedrag en bevordert de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind (Eisenberg et al., 2001).

Longitudinaal onderzoek van Roskam, Stievenart, en de Mol (2016) naar het ouder-kind contact in relatie tot externaliserend probleemgedrag bij kinderen in de leeftijd van vier, vijf en zes jaar heeft aangetoond dat ouderlijke warmte resulteert in minder externaliserend gedrag bij kinderen. Daarnaast is uit longitudinaal onderzoek van Buist, Deković, Meeus, en van Aken (2004) naar de relatie tussen de kwaliteit van hechting aan ouders en internaliserend en externaliserend probleemgedrag van adolescenten, gebleken dat als de relatie tussen ouder en adolescent gekarakteriseerd wordt door een gebrek aan warmte, slechte communicatie en weinig vertrouwen, de kans op agressiviteit bij de adolescent toeneemt.

Onderzoek naar warmte van ouders laat zien dat de warmte die moeder aan haar kind toont ervoor zorgt dat de kans op externaliserend probleemgedrag afneemt; voor vaders zijn de resultaten minder eenduidig. Uit de meta-analyse van Rothbaum en Weisz (1994) kwam naar voren dat opvoedgedrag van moeders sterker gerelateerd was aan externaliserend

probleemgedrag dan opvoedgedrag van vaders. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat moeders meer bij hun kinderen aanwezig zijn. Hierdoor is er meer een wederzijdse

beïnvloeding tussen moeder en kind dan tussen vader en kind. Daarnaast is uit onderzoek van Eisenberg et al. (2005) gebleken dat moederlijke warmte sterker gerelateerd is aan

(8)

externaliserend probleemgedrag van kinderen dan vaderlijke warmte. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat er een responsievere en sensitievere relatie tussen moeders en kinderen is dan tussen vaders en kinderen. Door de responsievere en sensitievere relatie met moeder worden kinderen mogelijk meer door moeder beïnvloed (Aunola & Nurmi, 2005). Echter, onderzoek van Stormshak, Bierman, McMahon, en Lengua (2000) naar opvoedgedag van ouders in relatie tot disruptief gedrag bij vroege basisschoolkinderen heeft aangetoond dat vaderlijke warmte even sterk samenhangt met externaliserend probleemgedrag als

moederlijke warmte. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat hoogopgeleide ouders

tegenwoordig steeds meer de zorg in de opvoeding gelijkmatiger verdelen, waardoor vaders meer betrokken zijn bij de opvoeding van hun kinderen (Korvorst & Traag, 2010). Hierdoor beïnvloeden vaders hun kinderen net zoveel als moeders en dit zorgt mogelijk voor een even grote kans op externaliserend probleemgedrag bij een gebrek aan warmte van beide ouders.

Naast warmte speelt discipline van ouders ook een rol bij het ontstaan van externaliserend probleemgedrag. Discipline kan omschreven worden als het gebruik van bepaalde strategieën die ouders hanteren om het gedrag van hun kinderen te corrigeren (Locke & Prinz, 2002). Uit onderzoek van Prinzie et al. (2003) naar opvoedingsgedrag van ouders in relatie tot persoonlijkheidskenmerken van basisschoolkinderen is gebleken dat als ouders inconsistent en dwingend disciplineren de kans op externaliserend probleemgedrag bij hun kinderen toeneemt. Daarnaast is uit longitudinaal onderzoek naar de rol van ouder- en kindkenmerken in relatie tot externaliserend probleemgedrag van peuters gebleken dat als beide ouders negatief disciplineren de kans op agressief gedrag bij het kind toeneemt (van Aken, 2008).

Onderzoek naar negatief disciplineren van ouders laat zien dat negatief disciplineren van moeders zorgt voor een toename in externaliserend probleemgedrag; voor vaders zijn weinig resultaten bekend. Verhoeven, Junger, van Aken, Deković, en van Aken (2010a) hebben aangetoond dat als moeders meer negatief disciplineren het externaliserend gedrag bij kinderen toeneemt. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat kinderen meer warmte en steun bij moeders zoeken. Als moeders negatief disciplineren wordt dit door kinderen opgevat als een afwijzing (Paquette, 2004). Daarnaast is uit van Verhoeven et al. (2010a) gebleken dat de relatie tussen het slaan van het kind door moeder en externaliserend probleemgedrag bij het kind sterker wordt als de warmte die moeder aan het kind toont hoog was. Longitudinaal onderzoek van van Aken, Junger, Verhoeven, van Aken, en Deković (2008) naar de relatie tussen opvoedingsgedragingen van ouders in relatie tot externaliserend gedrag bij kinderen

(9)

tussen de 17 en 35 maanden heeft geen significant verband gevonden tussen

opvoedingsgedrag van vaders en externaliserend probleemgedrag bij kinderen. Negatief disciplineren van moeder was wel significant positief gerelateerd aan agressief gedrag bij kinderen en aandachtsproblemen. Er is weinig onderzoek gedaan specifiek naar negatief disciplineren van vaders in relatie tot externaliserend gedrag bij kinderen. Deze relatie werd in dit onderzoek exploratief onderzocht. Daarnaast is weinig tot geen onderzoek gedaan naar de combinatie van warmte en negatief disciplineren in relatie tot externaliserend

probleemgedrag. Ook werd deze combinatie van warmte en negatief disciplineren in relatie tot externaliserend probleemgedrag in dit onderzoek exploratief onderzocht.

Naast de afzonderlijke effecten van temperament en opvoeding op externaliserend probleemgedrag zijn er ook enkele onderzoeken bekend over interacties tussen deze factoren. Longitudinaal onderzoek met oudervragenlijsten en observaties van Belsky, Hsieh, en Crnic (1998) heeft aangetoond dat opvoedingsgedrag van moeders bij kinderen van drie jaar die hoog scoorden op negatief affect meer gerelateerd is aan externaliserend probleemgedrag dan bij kinderen die laag scoren op negatief affect. Met name kinderen die hoog scoren op

negatief affect lijken gevoeliger te zijn voor invloeden van buitenaf (Belsky, 1997a; Belsky & Pluess, 2009). Deze gevoeligheid kan verklaard worden vanuit de ‘differential susceptibility’ hypothese die veronderstelt dat niet alle kinderen even sterk beïnvloed worden door de opvoeding, maar vanwege biologische factoren anders reageren op de invloeden van opvoeding (Belsky, 1997b; Pluess & Belsky, 2010). Deze theorie legt uit dat sommige kinderen, zoals kinderen die meer negatieve emotionaliteit laten zien, gevoeliger zijn voor negatieve omgevingsinvloeden, zoals negatief disciplineren, maar ook gevoeliger zijn voor positief opvoeden, zoals veel warmte en steun van ouders (Mesman et al., 2009). Dit uit zich bij deze kinderen in meer externaliserende gedragsproblemen bij een opvoeding met veel negatief disciplineren en minder externaliserende gedragsproblemen bij een opvoeding met veel warmte en steun van ouders (Pluess & Belsky, 2010).

Verschillende onderzoeken bevestigen de ‘differential susceptibility’ theorie, zoals onderzoek dat door van Aken, Junger, Verhoeven, van Aken, en Dekovic gedaan is (2007). Uit hun longitudinaal onderzoek naar de interactie tussen temperament van het kind en opvoeding van moeder in relatie tot externaliserend probleemgedrag is gebleken dat jongens tussen de 16-19 maanden met meer negatieve emotionaliteit gevoeliger zijn voor negatieve controle en gebrek aan warmte van moeder. Deze gevoeligheid in combinatie met negatieve controle en gebrek aan warmte zorgde voor een verhoging van externaliserende

(10)

gedragsproblematiek. Tevens heeft onderzoek van Pitzer, Jennen-Steinmetz, Esser, Schmidt, en Laucht (2011) gedeeltelijk bewijs voor de ‘differential susceptibility’ theorie gevonden. In hun longitudinale onderzoek naar de invloed van vroeg temperament en opvoedingsgedrag en de interactie tussen beide in relatie tot externaliserend probleemgedrag bij schoolkinderen is gevonden dat kinderen gevoeliger zijn voor opvoedingsgedragingen afhankelijk van hun geslacht. Jongens die weinig angst lieten zien, waren gevoeliger voor meer warmte en meisjes die weinig zelfregulatie lieten zien, waren gevoeliger voor consistent opvoedingsgedrag van ouders. Deze opvoedingsgedragingen zorgden bij deze kinderen voor een mindere mate van externaliserende gedragsproblemen. Aan de hand van voorgaande studies kan geconcludeerd worden dat er redelijk veel onderzoeken de ‘differential susceptibility’ hypothese

ondersteunen.

Er is weinig onderzoek gedaan naar de relatie tussen temperament, opvoeding en externaliserend probleemgedrag op een leeftijd van 4,5 jaar. Daarnaast is weinig onderzoek verricht naar externaliserend probleemgedrag dat kenbaar is op een leeftijd van 4,5 jaar (Shaw et al., 1994). Tevens is weinig onderzoek verricht naar de rol van vaders in de ontwikkeling van externaliserend probleemgedrag. Het is van belang onderzoek te doen naar deze relaties, omdat externaliserend probleemgedrag sterk gerelateerd is aan delinquent gedrag, met alle gevolgen van dien, zoals vroegtijdig stoppen met school en afwijzing door leeftijdsgenoten (Batum & Yagmurlu, 2007). Uit onderzoek moet blijken welke factoren gerelateerd zijn aan externaliserend probleemgedrag, zodat eerder preventief ingegrepen kan worden om de kans op delinquent gedrag te verminderen.

In dit onderzoek werd onderzocht wat de relatie is tussen temperament, opvoeding en externaliserend probleemgedrag bij kinderen van 4,5 jaar. Als eerste werd onderzocht wat de relatie is tussen temperament en externaliserend probleemgedrag. Er werd gekeken naar de drie brede dimensies van temperament: positief affect, negatief affect en zelfregulatie. De verwachting was een negatief verband tussen positief affect en externaliserend

probleemgedrag te vinden, wat betekent dat hoe meer positieve emoties het kind heeft, hoe kleiner de kans op externaliserend gedrag (Whittle et al., 2006). Bij negatief affect werd een negatief verband verwacht, wat betekent dat hoe meer boosheid en frustratie een kind heeft, hoe groter de kans op externaliserend probleemgedrag (Rothbart et al., 2000). Bij zelfregulatie was de verwachting een negatief verband te vinden, wat betekent dat hoe beter het kind zijn gedrag kan reguleren, hoe kleiner de kans op externaliserend gedrag (Muris, Meesters, & Blijlevens, 2007). Ten tweede werd onderzocht wat de relatie is tussen opvoeding en

(11)

externaliserend gedrag en of het opvoedingsgedrag van vaders of moeders sterker gerelateerd was aan externaliserend probleemgedrag. Voor deze vraag werd gekeken naar de warmte en negatief disciplineren van ouders in relatie tot externaliserend gedrag. Verwacht werd een negatief verband te vinden tussen warmte en externaliserend gedrag, voornamelijk de warmte van de moeder. Dit betekent dat als moeders meer warmte aan hun kind tonen de kans op externaliserend gedrag vermindert (Spinrad et al., 2007; van Aken et al., 2008). Bij negatief disciplineren was de verwachting een positief verband te vinden met externaliserend gedrag, voor vaders en moeders, maar voornamelijk voor moeders. Dit betekent dat als moeders dwingender en meer inconsistent disciplineren de kans op externaliserend gedrag toeneemt (Prinzie et al., 2003; Verhoeven et al., 2010a). Als laatste werd onderzocht of het

temperamentskenmerk dat het sterkst gerelateerd was aan externaliserend gedrag de relatie tussen opvoeding en externaliserend probleemgedrag modereerde. Deze vraag werd exploratief onderzocht.

(12)

Methode

Steekproef

Participanten werden geworven via informatiefolders die door vroedvrouwen in de regio van Amsterdam met een range van 50 kilometer werden uitgedeeld. Daarnaast werden ook folders uitgedeeld bij zwangerschapscursussen, babywinkels en werden participanten geworven via artikels in tijdschriften en websites over ouderschap. Inclusiecriteria voor dit onderzoek waren: ouders moesten in staat zijn in het Nederlands of Engels te communiceren, baby’s mochten geen neurologische afwijkingen hebben, baby’s moesten een

geboortegewicht van 2500 gram of hoger hebben en een Apgar score boven de zeven. De initiële steekproef bestond uit 151 ouderparen met hun eerstgeboren kind, die deelnamen aan het longitudinale onderzoek: De sociale ontwikkeling van kinderen (Majdandžić, de Vente, & Bögels, 2015). Data werd verzameld op de volgende leeftijden: 4 maanden, 1 jaar, 2,5 jaar, 4,5 jaar en 7,5 jaar.

Voor het huidige onderzoek is gebruik gemaakt van de meting op 4,5 jaar. De dataset bestond uit 95 ouderparen met hun eerste kind; 53 meisjes en 42 jongens met een gemiddelde leeftijd van 4.50 jaar (SD = 0.06). Het grootste gedeelte van de groep ouders was van

Nederlandse afkomst (95.05%). De gemiddelde leeftijd van moeders op het vierde meetmoment was 36.00 jaar (SD = 4.26) en van vaders 39.08 jaar (SD = 5.63).

Opleidingsniveau van ouders was gemiddeld hoog: voor moeders: M = 7.02, SD = 1.21, variërend van 1 tot en met 8 (op een schaal van 1- basisschool, tot 8 – universiteit); voor vaders: M = 6.59, SD = 1.56, van 1 tot en met 8. Beroepsniveau van moeders M = 8.77, SD = 1.99, van 1 tot en met 11 (op een schaal van 1- handarbeid waar geen diploma’s voor nodig zijn, tot 11- werk waar een universitair diploma voor nodig is); voor vaders: M = 8.03, SD = 2.70. Uitgaande van deze gegevens was de sociaaleconomische status van de ouders hoog. Procedure

Voor dit onderzoek hebben beide ouders vragenlijsten ingevuld, waarmee verschillende variabelen werden gemeten, zoals het temperament van het kind,

opvoedingsgedrag van ouders en externaliserend probleemgedrag van kinderen. Naast het invullen van vragenlijsten hebben er enkele observaties plaatsgevonden, waarbij onder andere gekeken werd naar het opvoedingsgedrag van de ouders. Beide ouders zijn apart met hun kind naar het lab gekomen en hebben verschillende taken uitgevoerd om het opvoedingsgedrag te meten. De observatiegegevens zijn niet gebruikt in het huidige onderzoek.

(13)

Instrumenten

Temperament

Het temperament van de kinderen werd gemeten met de verkorte vorm van de Child Behavior Questionnaire (CBQ; Putnam & Rothbart, 2006, vertaald door Majdandžić, Van den Boom, & Heesbeen, 2008). Deze vragenlijst is geschikt voor ouders van kinderen tussen de drie en de zeven jaar en bestaat uit 95 items die zijn verdeeld in 15 schalen. De factoren die met deze vragenlijst berekend worden zijn: positief affect (zes schalen), negatief affect (vijf schalen) en zelfcontrole (vier schalen). De items bestaan uit uitspraken waar ouders aan de hand van een 7-punts Likertschaal antwoord op geven. De antwoorden variëren van 1 = ‘helemaal niet van toepassing’ tot 7 = ‘volledig van toepassing’. Bij het niet kunnen beantwoorden van een uitspraak, doordat de situatie zich nooit heeft voorgedaan, hebben ouders de mogelijkheid de uitspraak met een ‘X’ te scoren. Een voorbeelduitspraak van de factor positief affect is: ‘Is vol energie, ook in de avond’. Een voorbeelduitspraak met

betrekking tot negatief affect is: ‘Wordt boos wanneer hij/zij naar bed wordt gestuurd’ en een voorbeelditem van zelfregulatie is: ‘Is zeer geconcentreerd bezig tijdens het kleuren of tekenen in een boek’. Positief affect, negatief affect en zelfregulatie waren de maten die voor dit onderzoek gebruikt zijn. De psychometrische eigenschappen van de verkorte CBQ zijn goed. Putman en Rothbart (2006) vonden een goede interne consistentie van de schalen, waarbij positief affect een Cronbach’s alfa van .75 had, negatief affect een Cronbach’s alfa van .72 en zelfregulatie een Cronbach’s alfa van .74. Daarnaast beschikt de vragenlijst over een goede construct validiteit (Rothbart et al., 2001).

Positief affect

De maat positief affect betreft de positieve emotionele reacties van het kind op invloeden van de omgeving, zoals toenadering zoeken, impulsiviteit, activiteit, lachen en plezier maken (Bergh & Ackx, 2003). Als eerst werden de scores van de volgende schalen berekend: Activity Level: activiteitsniveau; Approach: de hoeveelheid opwinding en positieve verwachting bij plezierige activiteiten; High Intensity Pleasure: hoeveelheid plezier bij

situaties met hoge stimulus intensiteit, tempo, complexiteit, nieuwheid en incongruentie; Impulsivity: snelheid van de reactie; Shyness omgekeerd: voorzichtige toenadering in nieuwe situaties en Smiling & Laughter: hoeveelheid van positief affect als reactie op veranderingen in de stimulus intensiteit, tempo, complexiteit en incongruentie. (Rothbart et al., 2001) Vervolgens werden de schalen gemiddeld om de eindmaat positief affect te berekenen. De betrouwbaarheid van positief affect over de zes schalen was .73 voor moeders en .69 voor

(14)

vaders. De scores van moeder en vader hingen significant samen (r = .70, p < .001) en werden gemiddeld voor een eindscore van positief affect van het kind.

Negatief affect

De maat negatief affect betreft de negatieve emotionele reacties van het kind op invloeden van de omgeving, zoals angst, frustratie, droefheid en terughoudendheid (Bergh & Ackx, 2003). Als eerst werden de scores van de volgende schalen berekend:

Anger/Frustration: mate van negatief affect bij de onderbreking van lopende taken of het blokkeren van doelen; Discomfort: mate van negatief affect bij stimulatie van de zintuigen, zoals de intensiteit, tempo of complexiteit van licht, beweging, geluid en textuur; Fear: negatief affect, zoals onbehagen, zorg of nervositeit bij verwachte pijn/leed of potentieel bedreigende situaties; Sadness: negatief affect en verminderde stemming en opgewektheid bij blootstelling aan lijden en teleurstelling; en Soothability omgekeerd: herstel van urgente situaties, opwinding of algemene opwinding. Vervolgens werden de schalen gemiddeld om de eindmaat negatief affect te berekenen. De betrouwbaarheid van negatief affect over de zes schalen was .74 voor moeders en .78 voor vaders. De scores van moeder en vader hingen significant samen (r = .44, p < .001) en werden gemiddeld voor een eindscore van negatief affect van het kind.

Zelfregulatie

De maat zelfregulatie betreffen de processen die het kind gebruikt om de positieve en negatieve affectiviteit te reguleren (Bergh & Ackx, 2003). Als eerst werden de scores van de volgende schalen berekend: Attentional Focusing: aandacht voor doel-georiënteerde taken; Inhibitory Control: het vermogen om met instructies of in nieuwe onzekere nieuwe situaties bepaalde ongepaste reacties te plannen en te onderdrukken; Low Intensity Pleasure: plezier bij lage stimulus intensiteit, tempo, complexiteit en incongruentie; en Perceptual Sensitivity: opmerkzaamheid van stimuli van lage intensiteit. Vervolgens werden de schalen gemiddeld om de eindmaat zelfregulatie te berekenen. De betrouwbaarheid van zelfregulatie over de zes schalen was .69 voor moeders en .61 voor vaders. De scores van moeder en vader hingen significant samen (r = .39, p < .001) en werden gemiddeld voor een eindscore van

zelfregulatie van het kind.

Externaliserend probleemgedrag

Externaliserend probleemgedrag werd gemeten met de Social Competence and

Behavior Evaluation-30 (SCBE-30; LaFreniere & Dumas, 1996). Deze vragenlijst is geschikt voor kinderen tussen de 3 en de 6 jaar oud en wordt ingevuld door de ouders. De SCBE-30

(15)

heeft een 5-punt Likertschaal met antwoordmogelijkheden die lopen van 1 = ‘nooit’ tot 5 = ‘altijd’. Deze vragenlijst bestaat uit drie schalen: sociale competentie, boosheid/agressie en angst/teruggetrokkenheid. Elke schaal bestaat uit tien items. Voor dit onderzoek is alleen gebruik gemaakt van de schaal boosheid/agressie. Een voorbeelditem van deze schaal is: ‘Wordt boos wanneer hij/zij gestoord wordt’.

De psychometrische gegevens van de SCBE-30 zijn goed. De interne consistentie van de subschalen varieerden tussen de .73 en .82 (Kotler & McMahon, 2002). Daarnaast heeft de SCBE-30 een goede construct validiteit. Uit de betrouwbaarheidsanalyse is gebleken dat in dit onderzoek de interne consistentie van de schaal boosheid/agressie een Cronbach’s alfa had van .78 van zowel vader als moeder. De scores van beide ouders hingen significant samen (r = .31, p = .002) en werden gemiddeld voor een eindscore van het kind.

Opvoedingsgedrag

Het opvoedingsgedrag van de ouders werd onderzocht aan de hand van de Comprehensive Parenting Behavior Questionnaire (CPB4-6; Majdandžić, de Vente, & Bögels, 2008). Deze opvoedingsvragenlijst bestaat uit 154 items, die de volgende schalen vormen: uitdagend gedrag (43 items), overbetrokkenheid (36 items), warmte (24 items), negativiteit (10 items), negatieve discipline (25 items) en positieve discipline (16 items). Ouders geven antwoord op de items middels een 5-punt Likertschaal, waarbij 1 = ‘helemaal niet van toepassing’ is en 5 = ‘helemaal van toepassing’. Voor dit onderzoek werden de schalen warmte en negatieve discipline gebruikt. Een voorbeelditem van warmte is: ‘Ik uit mijn liefde naar mijn kind door hem/haar te knuffelen, vast te houden en kusjes te geven’. Een voorbeelditem van negatieve discipline is: ‘Als mijn kind zich in het openbaar misdraagt, dan scheld ik op hem/haar’.

Warmte

De maat warmte werd gebruikt om te onderzoeken hoe ouders reageren op de signalen en behoeften van het kind en hoe ouders initiatief nemen. Deze maat werd voor vaders en moeders afzonderlijk beoordeeld. Om de eindmaat warmte te berekenen, werden de 24 items die bij deze schaal horen gemiddeld.

Uit de betrouwbaarheidsanalyse is gebleken dat de psychometrische eigenschappen van de schaal warmte goed zijn. De interne consistentie van de schaal warmte voor moeders had een Cronbach’s alfa van .85 en een Cronbach’s alfa van .84 voor vaders.

(16)

Discipline

De eindmaat discipline werd gevormd door de scores van de schalen die samen negatieve discipline vormen, samen te voegen. Negatieve discipline bestond uit de volgende schalen: Fysieke straf, Verbale straf, Overreageren, Permissiviteit en Inconsistentie.

Uit de betrouwbaarheidsanalyse is gebleken dat de psychometrische eigenschappen van de schaal negatieve discipline goed zijn. De schaal negatieve discipline had een Cronbach’s alfa van .88 voor moeders en een Cronbach’s alfa van .84 voor vaders.

Analyseplan

De eerste vraag, wat de relatie is tussen negatief affect, positief affect, zelfregulatie en externaliserend probleemgedrag van het kind, werd onderzocht aan de hand van drie

enkelvoudige regressie analyses, waar negatief affect, positief affect en zelfregulatie de onafhankelijke variabelen waren en externaliserend probleemgedrag de afhankelijke variabele. Daarnaast werd een meervoudige regressie analyse uitgevoerd waarin deze drie variabelen samen als voorspellers van externaliserend probleemgedrag werden opgenomen. De tweede vraag, wat de relatie is tussen warmte en negatief disciplineren van vaders en warmte en negatief disciplineren van moeders enerzijds en externaliserend probleemgedrag van het kind anderzijds, werd middels een meervoudige regressie analyse berekend. Met deze vraag werd afzonderlijk gekeken naar de relatie tussen de warmte en negatief disciplineren van vader en externaliserend probleemgedrag bij het kind en de warmte en negatief

disciplineren van moeder in relatie tot externaliserend gedrag bij het kind. Warmte en negatief disciplineren waren de onafhankelijke variabele en externaliserend probleemgedrag de

afhankelijke variabele. De laatste vraag of het temperamentskenmerk dat het sterkst

gerelateerd was aan externaliserend probleemgedag een modererende rol speelde in de relatie tussen opvoeding en externaliserend probleemgedrag, werd middels een moderatie analyse berekend. Tijdens het onderzoek werd een van alfa van 0.05 gehanteerd.

(17)

Resultaten

Beschrijvende analyses

Voorgaand aan de drie enkelvoudige regressie analyses en de meervoudige regressie analyses werd onderzocht of de variabelen normaal verdeeld waren door de Shapiro-Wilk test uit te voeren. Uit de analyse bleek dat de drie brede dimensies van temperament normaal verdeeld waren (W > .97). Negatief disciplineren van moeder, warmte van vader en

externaliserend probleemgedrag waren niet normaal verdeeld. Gekozen is negen uitbijters uit de dataset te verwijderen, zodat de variabelen wel normaal verdeeld waren. In Tabel 1 zijn de beschrijvende statistieken van de onderzoeksvariabelen weergegeven.

Tabel 1

In Tabel 2 wordt een correlatiematrix weergegeven met de correlaties tussen de

variabelen. De matrix laat zien dat positief affect een positief verband had met externaliserend probleemgedrag en een negatief verband met zelfregulatie. Negatief affect had tevens een positief verband met externaliserend probleemgedrag en een negatief verband met

zelfregulatie. Zelfregulatie was negatief gecorreleerd aan externaliserend probleemgedrag. Daarnaast laat de matrix zien dat de warmte van moeder positief gerelateerd was aan zelfregulatie en negatief gerelateerd was aan negatief disciplineren van moeder en

externaliserend probleemgedrag. Warmte van vader was nergens aan gerelateerd. Negatief

Beschrijvende statistieken van de onderzoeksvariabelen

Variabele N Missing Min Max M SD

Temperament kind CBQ Positief Affect 95 0 2.99 5.80 4.50 0.58 CBQ Negatief Affect 95 0 2.03 5.03 3.33 0.59 CBQ Zelfregulatie 95 0 3.93 5.97 5.11 0.50 Opvoedingsgedrag CPBQ Warmte moeder 88 7 3.33 5.00 4.37 0.37 CPBQ Warmte vader 90 5 3.21 4.96 4.12 0.34 CPBQ Discipline moeder 86 9 1.08 2.56 1.76 0.33 CPBQ Discipline vader 88 7 1.17 2.64 1.87 0.34 Externaliserend gedrag SCBE-30 Boosheid/agressie 95 0 1.05 2.20 1.56 0.27

Noot. CBQ = Children’s Behavior Questionnaire. CPBQ = Comprehensive Parenting Behavior Questionnaire.

(18)

disciplineren van moeder liet een negatief verband zien met zelfregulatie en een positief verband zien met negatief disciplineren van vader en externaliserend probleemgedrag. Negatief disciplineren van vader liet een positief verband zien met positief affect, negatief disciplineren van moeder en externaliserend probleemgedrag.

Tabel 2

Correlatiematrix temperament, opvoedingsgedrag en externaliserend probleemgedrag

Variabelen 1 2 3 4 5 6 7 Temperament kind 1. Positief affect - - - - 2. Negatief affect -.13 - - - - 3. Zelfregulatie -.20* -.21* - - - - - Opvoedingsgedrag 4. Warmte moeder .11 -.18 .41** - - - - 5. Warmte vader .04 -.08 .18 .04 - - - 6. Discipline moeder .21 .11 -.27** -.47** .10 - - 7. Discipline vader .35** .03 -.14 .03 -.16 .33** - Externaliserend gedrag 8. Boosheid/agressie .30** .54** -.29** -.27* -.18 .38** .29** Noot. * p < .05, ** p < .01

De relatie tussen temperament en externaliserend probleemgedrag Positief affect

Uit de enkelvoudige regressie analyse naar de relatie tussen positief affect en

externaliserend probleemgedrag kwam een β van .28 (p = .003) naar voren gekomen, waaruit geconcludeerd kan worden dat deze variabelen significant positief aan elkaar gerelateerd waren; zie Tabel 3. Dit betekent dat hoe hoger het positieve affect van het kind, hoe groter de kans op externaliserend probleemgedrag. Daarnaast was het model significant (F(1, 94) = 9.00, p = .003); 9% van de variantie werd verklaard door positief affect. De verwachting van een negatief verband tussen positief affect en externaliserend probleemgedrag te vinden, werd aan de hand van deze resultaten verworpen.

(19)

Tabel 3

Negatief affect

Uit de enkelvoudige regressie analyse naar de relatie tussen negatief affect en

externaliserend probleemgedrag kwam een β van .54 (p < .001) naar voren gekomen, waaruit geconcludeerd kan worden dat deze variabelen significant positief aan elkaar gerelateerd waren; zie Tabel 4. Dit betekent dat hoe hoger het negatieve affect is bij het kind, hoe meer kans op externaliserend probleemgedrag. Daarnaast is gebleken dat het model significant was (F(1, 93) = 36.69, p < .001); 29% van de variantie werd verklaard door negatief affect. De verwachting werd bij deze uitkomst geaccepteerd.

Tabel 4

Zelfregulatie

Uit de enkelvoudige regressie analyse naar de relatie tussen zelfregulatie en

externaliserend probleemgedrag kwam een β van -.29 (p = .005) naar voren gekomen, waaruit geconcludeerd kan worden dat deze variabelen significant negatief aan elkaar gerelateerd waren; zie Tabel 5. Dit betekent dat hoe meer een kind over zelfregulatie beschikt, hoe kleiner de kans op externaliserend probleemgedrag. Daarnaast is gebleken dat het model significant was (F(1, 93) = 8.20, p = .005); 8% van de variantie werd verklaard door zelfregulatie. De verwachting werd bij deze uitkomst geaccepteerd.

Enkelvoudige regressie analyse met positief affect als voorspeller van externaliserend gedrag (N =94)

Model B Standaard meetfout β t p (Constante) .95 .21 4.56 <.001 Positief Affect .14 .05 .28 3.00 .003 Noot. *R² = .09 F(1, 93) = 9.00

Enkelvoudige regressie analyse met negatief affect als voorspeller van externaliserend gedrag (N = 94)

Model B Standaard meetfout β t p (Constante) .75 .13 5.71 <.001 Negatief Affect .24 .04 .54 6.22 <.001 Noot. *R² = .29 F(1, 93) = 36.69

(20)

Tabel 5

Positief affect, negatief affect en zelfregulatie als voorspellers voor externaliserend probleemgedrag

Naast de drie enkelvoudige analyses werd ook een meervoudige regressie analyse uitgevoerd met de drie temperamentdimensies als voorspellers van externaliserend gedrag. Uit de regressie bleek dat als de drie temperamentdimensies samen als voorspellers werden opgenomen, positief en negatief affect positief samenhingen met externaliserend

probleemgedrag en zelfregulatie niet samenhing met externaliserend probleemgedrag, zie Tabel 6. Dit betekent dat het hebben van een hoog positief en negatief affect samenhangt met meer externaliserend probleemgedrag. Uit de meervoudige regressie analyse was tevens gebleken dat het model significant was (F(3, 91) = 23.80, p < .001); van de variantie van externaliserend probleemgedrag werd 42% verklaard door de temperamentkenmerken van het kind. Als zelfregulatie niet meegerekend werd als voorspeller voor externaliserend

probleemgedrag, werd 43% van de variantie verklaard door positief affect en negatief affect. Tabel 6

Enkelvoudige regressie analyse met zelfregulatie als voorspeller voor externaliserend gedrag (N = 94)

Model B Standaard meetfout β t p (Constante) 2.34 .28 8.60 <.001 Zelfregulatie -.15 .05 -.29 -2.86 .005 Noot. *R² = .08 F(1, 93) = 8.20

Meervoudige regressie analyse met drie temperamentdimensies als voorspellers voor externaliserend gedrag (N = 94) Model B Standaard meetfout β t p (Constante) .24 .37 0.66 .514 Positief affect .16 .04 .35 4.32 <.001 Negatief affect .26 .04 .57 6.97 <.001 Zelfregulatie -.05 .04 -.09 -1.14 .257 Noot. *R² = .42 F(3, 91) = 23.80

(21)

De relatie tussen opvoeding en externaliserend probleemgedrag Warmte en negatief disciplineren van vaders

Eerst is voor vaders een meervoudige regressie uitgevoerd met warmte en negatief disciplineren als voorspellers van externaliserend probleemgedrag bij kinderen, zie Tabel 7. Uit de regressie kwam een β van .28 (p = .010) naar voren voor de relatie van negatief

disciplineren van vader en externaliserend probleemgedrag, waaruit bleek dat deze variabelen positief gerelateerd aan elkaar waren. Dit betekent dat hoe meer een vader negatief

disciplineert, hoe groter de kans op externaliserend probleemgedrag. Naast deze bevindingen kwam een significant model naar voren gekomen (F(2, 83) = 5.06, p = .010); 9% van de variantie in externaliserend probleemgedrag werd verklaard door de warmte die vader aan zijn kind laat zien en het negatief disciplineren van vader.

Tabel 7

Warmte en negatief disciplineren van moeders

Vervolgens is voor moeders een regressie uitgevoerd met warmte en negatief disciplineren als voorspellers voor externaliserend probleemgerag, zie Tabel 8. Uit de regressie kwam een β van .35 (p = .003) naar voren voor de relatie tussen negatief

disciplineren van moeder en externaliserend probleemgedrag. Dit betekent dat hoe meer een moeder negatief disciplineert, hoe groter de kans op externaliserend probleemgedrag. Daarnaast is gebleken dat het model significant was (F(2,85) = 8.33, p =.003); 14% van externaliserend probleemgedrag werd verklaard door de warmte die moeder aan het kind laat zien en het negatief disciplineren van moeder.

Tabel 8

Meervoudige regressie analyse met warmte en negatief disciplineren als voorspellers voor externaliserend gedrag (N = 85) Model B Standaard meetfout β t p (Constante) 1.60 .37 4.28 <.001 Warmte -.10 .08 -.14 -1.32 .192 Negatieve discipline .21 .08 .28 2.65 .010 Noot. *R² = .09 F(2, 83) = 5.06

(22)

Negatief affect als moderator in de relatie tussen opvoeding en externaliserend probleemgedrag

Uit de enkelvoudige regressie analyses is gebleken dat van de drie

temperamentdimensies negatief affect het sterkst gerelateerd was aan externaliserend

probleemgedrag. Vervolgens is onderzocht door middel van een moderatie analyse of negatief affect de relatie versterkt tussen de warmte die ouders laten zien, negatief disciplineren van ouders en externaliserend probleemgedrag van kinderen. Hiervoor werden vier analyses uitgevoerd: in analyse 1 werd gekeken naar de relatie tussen de warmte van vader en externaliserend probleemgedrag, in analyse 2 werd gekeken naar de relatie tussen negatief disciplineren van vader en externaliserend probleemgedrag, in analyse 3 werd gekeken naar de relatie tussen warmte van moeder en externaliserend probleemgedrag en in analyse 4 werd gekeken naar de relatie tussen negatief disciplineren van moeder en externaliserend

probleemgedrag. In elke analyse was negatief affect de moderator. Voor de analyses werden de onafhankelijke variabelen en moderator variabele gecentreerd, zodat een moderator analyse uitgevoerd kon worden.

Interactie tussen warmte van vader en externaliserend probleemgedrag

Uit de moderator analyse bleek dat de interactie tussen negatief affect en warmte van de vader niet significant was (β = .01, p = .915). Hieruit kan geconcludeerd worden dat negatief affect geen rol speelt in de relatie tussen warmte van vader en externaliserend gedrag bij kinderen. Uit de vervolganalyse waar het interactie-effect uit is gelaten, met warmte en negatief affect als hoofdeffecten (F(2,83) = 14.22, p < .01), bleek dat negatief affect

significant positief (β = .47, p < .001), maar warmte van vader niet significant (β = -.15, p = .125) gerelateerd was aan externaliserend probleemgedrag.

Meervoudige regressie analyse met warmte en negatief disciplineren als voorspellers voor externaliserend gedrag (N = 87) Model B Standaard meetfout β t p (Constante) 1.45 .45 3.04 .003 Warmte -.07 .08 -.10 -0.91 .364 Negatieve discipline .29 .09 .35 3.08 .003 Noot. *R² = .14 F(2, 85) = 8.33

(23)

Interactie tussen negatief disciplineren van vader en externaliserend probleemgedrag

Uit de moderator analyse bleek dat de interactie tussen negatief affect en negatief disciplineren van de vader niet significant was (β = -.14, p = .115). Hieruit kan geconcludeerd worden dat negatief affect geen rol speelt in de relatie tussen negatief disciplineren van vader en externaliserend gedrag bij kinderen. Uit de vervolganalyse waar het interactie-effect uit is gelaten, met negatief disciplineren en negatief affect als hoofdeffecten (F(2,85) = 20.23, p < .001), bleek dat negatief affect significant positief (β = .49, p < .01) en negatief disciplineren van vader significant positief (β = .27, p = .003) gerelateerd waren aan externaliserend probleemgedrag.

Interactie warmte moeder en externaliserend probleemgedrag

Uit de moderator analyse bleek dat de interactie tussen negatief affect en warmte van de moeder niet significant was (β = .07, p = .442). Hieruit kan geconcludeerd worden dat negatief affect geen rol speelt in de relatie tussen warmte van moeder en externaliserend gedrag bij kinderen. Uit de vervolganalyse waar het interactie-effect uit is gelaten, met warmte en negatief affect als hoofdeffecten (F(2,85) = 19.04, p < .01), bleek dat negatief affect significant positief (β = .50, p < .001), maar warmte van moeder niet significant (β = -.18, p = .056) gerelateerd was aan externaliserend probleemgedrag.

Interactie negatief disciplineren van moeder en externaliserend probleemgedrag Uit de moderator analyse bleek dat de interactie tussen negatief affect en negatief disciplineren van de moeder niet significant was (β = .02, p = .830). Hieruit kan

geconcludeerd worden dat negatief affect geen rol speelt in de relatie tussen negatief

disciplineren van moeder en externaliserend gedrag bij kinderen. Uit de vervolganalyse waar het interactie-effect uit is gelaten, met negatief disciplineren en negatief affect als

hoofdeffecten (F(2,87) = 25.33, p < .01), bleek dat negatief affect significant positief (β = .48,

p < .001) en negatief disciplineren van moeder significant positief (β = .33, p < .001)

(24)

Discussie

Het doel van het huidige onderzoek was om de relaties te onderzoeken tussen temperament, opvoeding en externaliserend probleemgedrag bij kinderen van 4,5 jaar. Als eerste werd onderzocht wat de relatie was tussen temperament en externaliserend

probleemgedrag. Er werd gekeken naar de drie brede dimensies van temperament: negatief affect, positief affect en zelfregulatie. Ten tweede werd onderzocht wat de relatie was tussen opvoeding en externaliserend gedrag en of het opvoedingsgedrag van vaders of moeders sterker gerelateerd was aan externaliserend gedrag. Voor deze vraag werd gekeken naar de warmte en negatief disciplineren van ouders in relatie tot externaliserend gedrag. Als laatste werd onderzocht of er een interactie was tussen het temperamentskenmerk dat het sterkst gerelateerd was aan externaliserend gedrag en opvoeding in relatie tot externaliserend probleemgedrag.

Uit de resultaten van dit onderzoek is gebleken dat kinderen die hoog scoren op positief affect ook meer externaliserend probleemgedrag laten zien. Een verklaring hiervoor wordt gegeven door Berdan et al. (2008) die uitleggen dat kinderen die hoog scoren op positief affect impulsiever, actiever en enthousiaster zijn. Wanneer deze impulsieve gedragingen ingeperkt worden, raken deze kinderen eerder gefrustreerd en kunnen zij mogelijk agressie vertonen, waardoor meer externaliserend probleemgedrag zichtbaar is. De resultaten waren in overeenstemming met de gevonden resultaten van het onderzoek van Gartstein et al. (2012) waar een hoog positief affect bij baby’s tussen de 3 en 12 maanden samenhing met een toename van externaliserend probleemgedrag op kleuterleeftijd. Dit resultaat was wel in tegenspraak met het onderzoek van Lengua et al. (1998) waar kinderen die hoog scoorden op positief affect, minder externaliserend probleemgedrag lieten zien, doordat zij meer

positievere emoties lieten zien. Een verklaring die door Lengua et al. (1998) gegeven wordt, is dat positievere emoties als buffer dienen voor het laten zien van externaliserend

probleemgedrag (Lengua et al., 1998). Mogelijk is dit resultaat niet gevonden doordat een hoog positief affect gepaard gaat met een enthousiaster, impulsiever en actiever kind. Deze gedragingen kunnen door ouders als vervelend beschouwd worden, doordat deze kinderen moeilijker gehoorzaam zijn (Berdan et al., 2008).

Daarnaast is uit dit onderzoek gebleken dat een hoge score op negatief affect

samenhangt met externaliserend probleemgedrag. Dit resultaat was in overeenstemming met de verwachting en met voorgaande onderzoeken waar tevens een hoge score van negatief affect samenhing met een toename in externaliserend probleemgedrag (Lipscomb et al., 2012;

(25)

Sanson et al., 2004). Een verklaring voor deze relatie is dat kinderen die een hoge score hebben op negatief affect meer boosheid en frustratie laten zien en ook langer in deze negatieve emoties blijven hangen, waardoor deze kinderen meer externaliserend probleemgedrag laten zien (Eisenberg et al., 2005).

Naast de positieve relaties tussen positief affect en negatief affect enerzijds, en externaliserend probleemgedrag anderzijds, werd een negatief verband gevonden tussen zelfregulatie en externaliserend probleemgedrag. Het hebben van een minder goede zelfregulatie hing samen met externaliserend probleemgedrag. Dit resultaat was in

overeenstemming met de verwachting. Meerdere onderzoeken waren tot dezelfde conclusie gekomen dat een lage zelfregulatie zorgde voor een toename in externaliserend

probleemgedrag (Eisenberg et al., 2009; Spinrad et al., 2007). Een verklaring hiervoor is dat kinderen met een gebrek aan zelfregulatie moeilijk de aandacht kunnen verplaatsen van negatieve emoties naar neutrale emoties en positieve emoties. Het moeilijk kunnen

verplaatsen van de aandacht zorgt voor een vergrote kans op externaliserend probleemgedrag (Eisenberg et al., 2009).

Naast het afzonderlijk onderzoeken van de drie brede dimensies van temperament, werden de drie dimensies samen onderzocht als voorspellers van externaliserend

probleemgedrag. Uit dit onderzoek bleek dat zowel positief- als negatief affect positief samenhangen met externaliserend probleemgedrag. Zelfregulatie had daarentegen geen samenhang meer met externaliserend probleemgedrag. Hieruit kwam naar voren dat positief affect en negatief affect een sterker verband hebben met externaliserend probleemgedrag als gezamenlijk gekeken werd naar de drie brede dimensies van temperament.

Uit de tweede onderzoeksvraag is gebleken dat warmte die ouders aan hun kind geven geen negatieve relatie had met externaliserend probleemgedrag. De warmte die ouders aan hun kinderen van 4.5 jaar toonden, hing niet samen met externaliserend probleemgedrag. Dit resultaat is niet in overeenstemming met voorgaande onderzoeken, waar warmte van een ouder gezien werd als beschermende factor in de ontwikkeling van externaliserend probleemgedrag (Aunola & Nurmi, 2005; Eisenberg et al., 2005; Stormshak et al., 2000). Deze relatie werd mogelijk niet gevonden doordat de variatie in warmte niet groot genoeg was in de onderzoeksgroep. Mogelijk wordt samenhang tussen warmte en externaliserend probleemgedrag gevonden bij ernstig gebrek aan warmte of bij erge afwijzing door ouders. Daarnaast werd de relatie mogelijk niet gevonden door de cross-sectionele onderzoeksopzet. In andere onderzoeken met een longitudinale opzet werd deze relatie wel gevonden (Buist et

(26)

al., 2004; Roskam et al., 2014). Zo werd uit onderzoek van Olson, Bates, Sandy, en Lanthier (2000) gevonden dat als moeders hun baby of peuter weinig warmte lieten zien, de kans op externaliserend probleemgedrag toenam op 17-jarige leeftijd bij de kinderen (Olson et al., 2000). Een verklaring hiervoor is dat weinig warmte storend werkt op de ontwikkeling van emotioneel begrip en empathie bij kinderen. Een mindere mate van emotioneel begrip en empathie zorgt voor opstandig gedrag en een toename in externaliserend probleemgedrag (Prins & Braet, 2014). Mogelijk kan de samenhang tussen warmte van ouders en

externaliserend probleemgedrag van kinderen alleen gevonden worden middels een longitudinaal onderzoek.

Naast deze bevinding werd een positieve relatie gevonden tussen negatief disciplineren van ouders en externaliserend probleemgedrag, waarbij de relatie met negatief disciplineren voor moeders sterker lijkt dan voor vaders. Kinderen van ouders die meer negatieve

disciplineringstactieken gebruikten, hadden een grotere kans op het ontwikkelen van

externaliserend probleemgedrag. Deze bevinding kwam overeen met voorgaande onderzoeken die ook een positieve relatie hadden gevonden tussen negatief disciplineren door ouders en een toename in externaliserend probleemgedrag (Locke & Prinz, 2002; Prinzie et al., 2003; van Aken, 2008). Een verklaring voor deze relatie is dat kinderen gedragingen van hun ouders overnemen (Bandura, 1986). Vanuit de sociale leertheorie kan uitgelegd worden dat als ouders negatief disciplineren in de vorm van straffen om het gedrag van hun kinderen te corrigeren, kinderen deze gedragingen van hun ouders zien en overnemen. Doordat kinderen het negatief disciplineren van ouders nabootsen, neemt de kans op externaliserend

probleemgedrag toe (Bandura, 1986). Daarnaast kan deze relatie uitgelegd worden middels de coercive theory (van Zeijl et al., 2006), waar ouders hun kinderen een verzoek geven die door kinderen niet wordt nagevolgd. Ouders worden dwingender om het verzoek door te drukken, waardoor het opstandige gedrag van het kind verergert en in agressie toeneemt. Ouders geven toe aan het gedrag van het kind, waardoor het agressieve gedrag van het kind beloond en versterkt wordt (van Zeijl et al., 2006). Naast deze verklaring kan het ook andersom werken: kinderen met externaliserend probleemgedrag, die zich vaak lastig gedragen, zouden de negatieve disciplinering van ouders ook kunnen opwekken (Lansford et al., 2011). Tevens werd gevonden dat negatief disciplineren van moeders sterker gerelateerd leek te zijn aan externaliserend probleemgedrag dan van vaders (Verhoeven et al., 2010a). Een verklaring hiervoor is dat kinderen sneller steun en warmte bij hun moeder zoeken. Als deze vraag naar steun en warmte niet beantwoord wordt, maar in plaats daarvan negatief disciplineren wordt

(27)

toegepast, wordt dit mogelijk door kinderen gezien als een afwijzing door moeder (Paquette, 2004). Of negatief disciplineren van moeder sterker gerelateerd was aan externaliserend probleemgedrag kon in dit onderzoek niet goed onderzocht worden door het cross-sectionele onderzoeksdesign.

Uit de laatste onderzoeksvraag is gebleken dat er geen interactie is tussen negatief affect van het kind en warmte van beide ouders. De relatie tussen de warmte die ouders aan hun kinderen laten zien en externaliserend probleemgedrag werd niet versterkt door de mate van negatief affect van het kind. Mogelijk werd de interactie niet gevonden doordat de variatie in warmte niet groot genoeg was in de onderzoeksgroep. Daarnaast is het mogelijk dat het interactie-effect niet gevonden is wegens een cross-sectionele onderzoeksopzet. Voorgaande onderzoeken met een longitudinale onderzoeksopzet vonden wel een relatie waarbij peuters die een verhoogde negatief affect hadden, gevoeliger waren voor warmte die ouders lieten zien en bij een gebrek aan warmte meer externaliserend gedrag lieten zien (Pitzer et al., 2011; van Aken et al., 2007). Tevens is geen interactie gevonden tussen negatief affect en negatief disciplineren van ouders. De relatie tussen negatief disciplineren van ouders en

externaliserend probleemgedrag werd niet versterkt door het negatieve affect van het kind. Mogelijk is deze interactie niet gevonden door het sociaal wenselijk antwoorden van ouders, waardoor geen extreme gevallen in de onderzoeksgroep zaten (Robson, 2007). Daarnaast was deze onderzoeksgroep voornamelijk homogeen, waardoor het bemoeilijkt wordt een

significant resultaat te vinden (McClelland & Judd, 1993).Onderzoeken met longitudinale onderzoeksopzet waar ook observaties gebruikt werden, vonden wel dat kinderen met meer negatieve emotionaliteit gevoeliger zijn voor negatief disciplineren dat zorgt voor een toename in externaliserend probleemgedrag (van Aken et al., 2007).

In tegenstelling tot voorgaande onderzoeken heeft dit onderzoek dus geen bewijs gevonden voor de ‘differential susceptibility’ theorie (Belsky & Pluess, 2009; Pluess & Belsky, 2010; Pitzer et al., 2011; van Aken et al., 2007). Het negatief affect van het kind speelde geen rol in de ontvankelijkheid van het kind voor de warmte die ouders aan hun kinderen gaven of de mate waarin de ouders hun kind negatief disciplineerden. De

bevindingen van dit onderzoek zijn wel enigszins in lijn met het longitudinale onderzoek van Yaman, Mesman, van IJzendoorn, en Bakermans-Kranenburg (2010) naar de relatie tussen opvoeding en externaliserend probleemgedrag bij tweejarige kinderen met temperament als moderator, waarbij ook geen interactie-effecten werden gevonden tussen temperament en opvoedingsgedragingen. Ondanks dat er in het huidige onderzoek geen interactie-effecten

(28)

gevonden waren, werden wel enkele hoofdeffecten gevonden. Als negatief affect en negatief disciplineren van zowel vader als moeder gezamenlijk werden onderzocht, hingen beide variabelen positief samen met externaliserend probleemgedrag.

Dit onderzoek had enkele beperkingen. Ten eerste was de sample size kleiner dan 100 participanten, waardoor het onderzoek niet geheel betrouwbaar is te generaliseren naar de algemene bevolking. Ten tweede bestond de steekproef voornamelijk uit hoogopgeleide gezinnen met een Nederlandse etniciteit, waardoor het onderzoek tevens niet geheel

generaliseerbaar is naar de algemene bevolking (Moore & McCabe, 2003). Ten derde is in dit onderzoek alleen gebruik gemaakt van vragenlijsten, waardoor de kans op sociaal wenselijke antwoorden groot is, vooral op de vragenlijsten die betrekking hebben op negatief

disciplineren van ouders (Robson, 2007). Het onderzoek was ook niet longitudinaal, waardoor niks gezegd kon worden over causale verbanden. Daarnaast bestond het onderzoek

voornamelijk uit zelfrapportage, waarbij het risico bestaat dat participanten hun eigen gedrag niet objectief kunnen beoordelen en de uitkomsten gemakkelijk beïnvloed kunnen worden.

Naast de beperkingen had het onderzoek ook sterke punten. In tegenstelling tot veel voorgaande onderzoeken waar de steekproef alleen uit moeders bestond, bestond deze steekproef uit vaders en uit moeders. Hierdoor kon gekeken worden wat de relatie was van opvoedgedrag van vaders naast opvoedgedrag van moeders in de ontwikkeling van

externaliserend probleemgedrag. Tevens hadden de vragenlijsten een goede betrouwbaarheid en validiteit. Daarnaast hadden de scores van vaders en moeders een hoge correlatie en waren er meerdere informanten om het gedrag van het kind te beoordelen.

Toekomstig onderzoek zou zich kunnen richten op welke aspecten van positief en negatief affect de ontwikkeling van externaliserend probleemgedrag beïnvloeden, zodat duidelijk wordt welke temperamentspaden leiden tot psychopathologie (Nigg, 2006). Tevens zou onderzocht kunnen worden welke mechanismen van negatief disciplineren, zoals fysiek disciplineren, bijdragen aan de ontwikkeling van externaliserend probleemgedrag (Olson et al., 2011). Daarnaast waren in dit onderzoek geen causale verbanden onderzocht. In het vervolg zou een longitudinaal onderzoek gedaan kunnen worden, zodat duidelijk wordt hoe de factoren elkaar over tijd beïnvloeden. Ook zouden meer informanten, zoals leraren, gebruikt kunnen worden om gedragingen van kinderen zo objectief mogelijk te beoordelen (Miner & Clarke-Stewart, 2008). Daarnaast zou de steekproef moeten bestaan uit

verschillende etniciteiten en uit ouders met een verschillende sociaaleconomische

(29)

zou een meer klinische onderzoeksgroep onderzocht kunnen worden waarvan bekend is dat negatief disciplineren en externaliserend probleemgedrag voorkomen, zodat de

onderzoeksgroep meer variatie heeft en minder bepaald wordt door sociale wenselijke antwoorden (Verhoeven, Junger, van Aken, Deković, & van Aken, 2010b).

Concluderend kan gezegd worden dat kinderen met een hoge mate van negatief affect een grotere kans hebben op externaliserend probleemgedrag. Daarnaast is gebleken dat warmte die ouders aan hun kind geven geen rol speelt in de mate van externaliserend

probleemgedrag. Negatief disciplineren hing wel samen met externaliserend probleemgedrag, voornamelijk negatief disciplineren door moeders. Echter, het negatief disciplineren van vader had ook een sterke samenhang in de ontwikkeling van externaliserend probleemgedrag. Negatief affect had geen invloed op de relatie tussen opvoeding en externaliserend

probleemgedrag. Echter, aan de hand van de hoofdeffecten was duidelijk te zien dat negatief affect en negatief disciplineren door ouders beiden een rol spelen in de ontwikkeling van externaliserend probleemgedrag. Aan de hand van deze resultaten kan gezegd worden dat kinderen met een hogere mate van positief of negatief affect extra aandacht nodig hebben, zodat het ontstaan van externaliserend probleemgedrag vermeden kan worden met alle lange termijngevolgen van dien, zoals vroegtijdig stoppen met school en afwijzing door

leeftijdsgenoten en uiteindelijk een leven als crimineel (Batum & Yagmurlu, 2007). Daarnaast hebben ouders die sneller neigen negatief te disciplineren extra opvoedhulp nodig, zodat ouders handvaten aangereikt krijgen hoe zij om kunnen gaan met gedragingen van hun kinderen en kunnen kiezen voor andere oplossingen dan negatief disciplineren.

(30)

Literatuur

Aunola, K., & Nurmi, J. E. (2005). The role of parenting styles in children’s problem

behavior. Child Development, 76(6), 1144–1159. doi:10.1111/j.1467-8624.2005.00841.x

Bandura, A. (1986). Social foundations of thought and action : A social cognitive theory. Englewood Cliffs, N.J: Prentice-Hall, Inc.

Batum, P. & Yagmurlu, B. (2007) What counts in externalizing behaviors? The contributions of emotion and behavior regulation. Current Psychology, 25, 272-294.

Belsky, J. (1997a). Theory testing, effect-size evaluation, and differential susceptibility to rearing influence: The case of mothering and attachment. Child Development, 68(4), 598–600. doi:10.2307/1132110

Belsky, J. (1997b). Variation in susceptibility to environmental influence: An evolutionary argument. Psychological Inquiry, 8(3), 182–186. doi:10.1207/s15327965pli0803_3

Belsky, J., Hsieh, K. H., & Crnic, K. (1998). Mothering, fathering, and infant negativity as antecedents of boys’ externalizing problems and inhibition at age 3 years: Differential susceptibility to rearing experience? Development and Psychopathology,10 (2), 301– 319. doi: http://dx.doi.org.proxy.uba.uva.nl:2048/

Belsky, J., & Pluess, M. (2009). Beyond diathesis stress: Differential susceptibility to environmental influences. Psychological Bulletin, 135(6), 885–908.

doi:10.1037/a0017376

Berdan, L. E., Keane, S. P., & Calkins, S. D. (2008). Temperament and externalizing behavior: Social preference and perceived acceptance as protective factors.

(31)

Developmental Psychology, 44(4), 957–968. doi:10.1037/0012-1649.44.4.957

Bergh, B. R. H. & Ackx, M. (2003). Een Nederlandse versie van Rothbarts ‘Children’s

Behavior Questionnaire’. Interne consistentie en driefactorenmodel van de subschalen.

Kind en Adolescent, 24, 77-84. doi: 10.1007/BF03060876

Bijlstra, J., & Doornenbal, J. (2014). In P. Prins & C. Braet (Eds.), Handboek klinische

ontwikkelingspsychologie (pp 169 - 183). Houten: Bohn Stafleu van Loghum

Buist, K. L., Deković, M, Meeus, W., & van Aken, M. A. G. (2004). Gehechtheid en internaliserend en externaliserend probleemgedrag bij adolescenten. Kind en

Adolescent, 25(2), 80 – 91. doi: 10.1007/BF03060909

Côté, S. M., Vaillancourt, T., LeBlanc, J. C., Nagin, D. S., & Tremblay, R. E. (2006). The development of physical aggression from toddlerhood to pre-adolescence: A nationwide longitudinal study of Canadian children. Journal of Abnormal Child

Psychology, 34, 71–85. doi: 10.1007/s10802-005-9001-z

Derryberry, D., & Reed, M. A. (2002). Anxiety-related attentional biases and their regulation by attentional control. Journal of Abnormal Psychology, 111(2), 225–236.

doi:10.1037/0021-843X.111.2.225

Eisenberg, N., Losoya, S., Fabes, R. A, Guthrie, I. K., Reiser, M., Murphy, B., … Padgett, S. J. (2001). Parental socialization of children’s dysregulated expression of emotion and externalizing problems. Journal of Family Psychology, 15(2), 183–205.

http://doi.org/10.1037/0893-3200.15.2.183

(32)

Relations among positive parenting, children’s effortful control, and externalizing problems: A three-wave longitudinal study. Child Development, 76(5), 1055–1071. doi:10.1111/j.1467-8624.2005.00897.x

Eisenberg, N., Valiente, C., Spinrad, T. L., Liew, J., Zhou, Q., Losoya, S. H., . . .

Cumberland A. (2009). Longitudinal relations of children’s effortful control, impulsivity, and negative emotionality to their externalizing, internalizing, and co-occurring behavior problems. Developmental Psychology, 45(4), 988–1008. doi:10.1037/a0016213

Gartstein, M. A., Putnam, S. P., & Rothbart, M. K. (2012). Etiology of preschool behavior problems: Contributions of temperament attributes in early childhood. Infant Mental

Health Journal, 33(2), 197–211. doi:10.1002/imhj.21312

Korvorst, M., & Traag, T. (2010). De verdeling van arbeid en zorg tussen vaders en moeders. In J. Garssen, J. Apperloo, R. Van der Bie, A. De Graaf, S. Loozen, J. Van der Lubbe & M. Wingen (Eds.), Bevolkingstrends: Statistisch kwartaalblad over de demografie

van Nederland, 2e kwartaal 2010 (pp. 50- 54). Den Haag: Centraal Bureau voor de

Statistiek.

Kotler, J. C., McMahon, R. J. (2002). Differentiating anxious, aggressive, and socially competent preschool children: Validation of the Social Competence and Behavior Evaluation-30 (parent version). Behaviour Research and Therapy, 40, 947-959.

LaFreniere, P. J., & Dumas, J. E. (1996). Social competence and behavior evaluation in children ages 3 to 6 years: The short form (SCBE-30). Psychological Assessment, 8, 369–377. doi:10.1037/1040-3590.8.4.369

(33)

Lahey, B. B., Van Hulle, C. A., Keenan, K., Rathouz, P. J., D'Onofrio, B. M., Rodgers, J. L., Waldman, I. D. (2008). Temperament and parenting during the first year of life predict future child conduct problems. Journal of Abnormal Child Psychology, 36, 1139– 1158. doi: 10.1007/s10802-008-9247-3

Lansford, J. E., Criss, M. M., Laird, R. D., Shaw, D. S., Pettit, G. S., Bates, J. E., & Dodge, K. A. (2011). Reciprocal relations between parents’ physical discipline and children's

externalizing behavior during middle childhood and adolescence. Development and

Psychopathology, 23(1), 225–238. http://doi.org/10.1017/S0954579410000751

Lengua, L. J., West, S. G., & Sandler, I. N. (1998). Temperament as a predictor of symptomatology in children: Addressing contamination of measures. Child

Development, 69(1), 164–181. doi: 10.1111/j.1467-8624.1998.tb06141.x

Lipscomb, S. T., Leve, L. D., Shaw, D. S., Neiderhiser, J. M., Scaramella, L. V, Ge, X., … Reiss, D. (2012). Negative emotionality and externalizing problems in toddlerhood: Overreactive parenting as a moderator of genetic influences. Development and

Psychopathology, 24(1), 167–79. doi:10.1017/S0954579411000757

Locke, L. M., & Prinz, R. J. (2002). Measurement of parental discipline and nurturance.

Clinical Psychology Review 22(6), 895 - 929. doi:10.1016/S0272-7358(02)00133-2

Loeber, R. (1990). Development and risk factors of juvenile antisocial behavior and delinquency. Clinical Psychology Review, 10(1), 1–41. doi:10.1016/0272-7358(90)90105-J

Loeber, R., & Burke, J. D. (2011). Developmental pathways in juvenile externalizing and internalizing problems. Journal of Research on Adolescence, 21, 34-46. doi:

(34)

10.1111/j.1532-7795.2010.00713.x

Majdandžić, M., de Vente, W., & Bögels, S.M. (2008). The Comprehensive Parenting

Behavior Questionnaire. Research Institute Child of Development and Education,

University of Amsterdam

Majdandžić, M., Van den Boom, D. C., & Heesbeen, D.G.M. (2008). Peas in a pod: Biases in the measurement of sibling temperament? Developmental Psychology 44(5), 1354 - 1368.

Majdandžić, M., de Vente, W., & Bögels, S.M. (2015). Challenging parenting behavior from infancy to toddlerhood: Etiology, measurement, and differences between fathers and mothers. Infancy, 1 – 30. doi: 10.1111/infa.12125.

McClelland, G. H., & Judd, C. M. (1993). Statistical difficulties of detecting interactions and moderator effects. Psychological Bulletin, 114(2), 376–390. doi:

10.1037/0033-2909.114.2.376

Mesman, J., Stoel, R., Bakermans-Kranenburg, M. J., Van Ijzendoorn, M. H., Juffer, F., Koot, H. M., & Alink, L. R. A. (2009). Predicting growth curves of early childhood

externalizing problems: Differential susceptibility of children with difficult temperament. Journal of Abnormal Child Psychology, 37(5), 625–636. doi:10.1007/s10802-009-9298-0

Miner, J. L., & Clarke-Stewart, K. A. (2008). Trajectories of externalizing behavior from age 2 to age 9: Relations with gender, temperament, ethnicity, parenting, and rater.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The first two studies examined the design talk of teams; there- after, the contributions of individuals were investigated in sub- study 3 (where the design team was comprised of

They demonstrate the use of GIS as a versatile tool to integrate land use and transport system components in an accessibility metric, allowing the analysis of

Higher percentages of LBBB type 2 were observed in the same (i.e. Philips imaged) patient with TomTec. The cohorts of GE and Philips were not significantly different, and

To measure Internet skills, we used items on mobile, information navigation, social, and creative skills from the Internet Skills Scale (ISS) ( Van Deursen et al., 2016 ).. As

Objective Objectives of this study were to determine (1) reference maximum standardized uptake values (SUVmax) for normal adrenal 18 F-DOPA tracer uptake and (2) the optimal

Afsluitend past de conclusie dat ondanks verschillende meningen en beoordelingen door verschillende auteurs gesteld kan worden dat de Nederlandse tolerantie ten opzichte

Among the Albanian public, national identity in terms of perception does not influence how Albanians feel about people who practice a ‘foreign’ religion or how tolerant they

To this end, we propose the Ball-I3D method, which consists of a conversion of player positions to a video of coordinate histograms, which are used as inputs to the I3D video encoder