• No results found

New public management : waar blijft de revolutie?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "New public management : waar blijft de revolutie?"

Copied!
21
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

New Public Management

Waar blijft de revolutie?

Naam: Milou Dirkx

Studentnummer: 10178422 Eerste lezer: Benno Netelenbos Tweede lezer: Anton van der Heijden Datum: 22-06-2015

(2)

2

Is There No Alternative?

Op vrijdag 13 februari 2015 bezette een groep boze studenten samen met een docent het Bungehuis, één van de universiteitsgebouwen van de Universiteit van Amsterdam (UvA) waar de faculteit der geesteswetenschappen gevestigd is. De protestgroep noemde zichzelf ‘De Nieuwe Universiteit’ en stelden zes eisen op. Deze eisen hielden in dat het UvA-bestuur democratischer en transparanter moest worden opgezet. Daarnaast eisten zij dat de huidige bestuursstructuren gedecentraliseerd moesten worden en het onderwijs minder nadruk legt op rendementsdenken. Uiteindelijk werden de studenten na anderhalve week verwijderd door de mobiele eenheid, waarna hun protest alleen maar meer gehoor leek te krijgen. De Nieuwe Universiteit breidde zich al gauw uit tot andere onderwijsinstellingen in Nederland, waar ook onvrede bleek te heersen over de

toenemende marktwerking in het onderwijs (Foliaweb, 2015).

Deze protesten hebben zich niet beperkt tot Nederland. In onder andere Londen, Dublin, Québec, Montreal, Toronto, Skopje, Pennsylvania en Kaapstad zijn er studentenprotesten geweest, of gaande, op verschillende onderwijsinstellingen (Foliaweb, 2015). De motieven verschillen hier en daar wel, maar over het algemeen richt de boosheid zich vooral tegen forse bezuinigingen en het rendementsdenken. Deze discussie is kenmerkend voor een kritische trend die zich richt tegen de neoliberale hervormingen van de afgelopen decennia. Een belangrijke component van die

hervormingen is het idee van New Public Management. Hierdoor worden onderwijsinstellingen, maar ook zorginstellingen, culturele instellingen en andere publieke organen steeds meer via het marktmodel georganiseerd (Lane, 2000: 3). Om de kritiek van De Nieuwe Universiteit beter te kunnen begrijpen is het dus belangrijk om New Public Management nader te bestuderen. Een sleutelfiguur achter de ideologie van New Public Management is de vrouw die bekend staat als de IJzeren Dame: Margaret Thatcher. Een van haar meest bekende slogans is “there is no alternative”- TINA. Met TINA claimt Thatcher dat er geen alternatief mogelijk is voor het neoliberalisme. Vrije markten, vrije handel en kapitalistische globalisering zullen de beste en de enige manier zijn voor moderne samenlevingen om zich te ontwikkelen (Munck, 2003: 495). In deze thesis zal er worden gekeken naar deze veronderstelde hegemonie van het neoliberalisme, waarbij er specifiek zal worden ingegaan op de discussie rondom New Public Management. Daarmee gaat dit onderzoek in op de vraag TINA, - “is there no alternative?”. Om deze vraag te kunnen beantwoorden zal eerst de toegenomen dominantie van het neoliberalisme in de afgelopen decennia worden besproken en diens gevolgen voor het mensbeeld en de politiek. Hierna zullen de theorieën van Gramsci over de culturele hegemonie en de contrahegemonie worden uitgewerkt. Vervolgens zal worden gekeken naar wat New Public Management precies inhoudt en welke brede maatschappelijke gevolgen dit model met zich meebrengt. Aan de hand van deze maatschappelijke gevolgen zal hierna de kritiek

(3)

3

op New Public Management worden uitgewerkt. Tot slot zal de mogelijkheid tot een alternatief besproken worden.

(4)

4

Het neoliberalisme hegemoniaal verspreid

Door de eeuwen heen zijn mensen via grote verhalen op zoek gegaan naar het antwoord op de vraag wat de beste maatschappij is en hoe we deze het beste kunnen bevorderen. Maar volgens Jean-François Lyotard zijn er geen grote verhalen meer te vinden in onze hedendaagse wereld. Religie werd in onze geschiedenis gaandeweg vervangen door ideologie en volgens hem is er inmiddels niets meer over waar de moderne mens nog in kan geloven (Verhaeghe, 2012: 114). Kijkend naar de wereld van nu lijkt deze aanname niet te kloppen. In de afgelopen decennia is er wel degelijk een ideologie opgekomen die de wereld op vele vlakken domineert; het neoliberalisme. Dit is een stroming die afstamt van het klassieke liberalisme. Vóór de opkomst van het neoliberalisme werd onze cultuur gevormd door een wisselwerking tussen economie, religie, politiek en de kunst. Vanuit economische theorieën kwam het klassieke liberalisme op met als kernidee dat de staat en de economie strikt gescheiden zouden moeten zijn. De neoliberale markteconomie gaat echter een stuk verder door ernaar te streven de staat en andere invloedsferen ondergeschikt te maken aan de markt (Verhaeghe, 2012: 117). New Public Management speelt hierbij een essentiële rol omdat (semi) overheidsorganisaties via dit model georganiseerd worden naar het vrije marktmechanisme (Lane, 2000:1). Deze dwingende dominantie van de economie binnen de maatschappij zorgt ervoor dat het neoliberalisme niet ‘slechts’ een economische theorie is, maar als ideologie kan worden beschouwd, met gevolgen ver buiten de marktsfeer (Verhaeghe, 2012: 124). Het neoliberalisme en New Public Management zijn door Margaret Thatcher via TINA neergezet als onontkoombare modellen waarnaar alle moderne samenlevingen zich zullen moeten vestigen om succesvol te zijn (Munck, 2003: 495). Tegenwoordig zijn in onze samenleving de idealen van het neoliberalisme duidelijk merkbaar en deze worden via New Public Management overgedragen op de publieke sector. De neoliberale marktideologie heeft grote gevolgen gehad voor de mens en de politiek. Wat deze gevolgen zijn en wat het neoliberalisme als ideologie precies inhoudt, zal nu verder besproken worden. Hierna zal de dominantie van het neoliberalisme verder uitgediept worden aan de hand van de denkbeelden van Gramsci.

Als we kijken naar de gevolgen van het neoliberalisme op de mens zijn er twee belangrijke veranderingen zichtbaar. Ten eerste heerst er tegenwoordig het idee dat individuen zichzelf moeten maken, individuen moeten het maken. Dit idee kwam eind vorige eeuw op en heeft gezorgd voor radicaal nieuwe denkbeelden over het concept ‘identiteit’ (Verhaeghe, 2012:78). Het maken betekent voor een individu zoveel als mogelijk maatschappelijk succesvol zijn; de ideale mens zorgt voor de hoogste productie (Verhaeghe, 2012: 124). Dit idee hangt sterk samen met het mensbeeld van de neoliberale markteconomie. Het neoliberalisme gaat ervanuit dat mensen competitieve, rationale wezens zijn die hun eigen belangen voorop stellen. De persoonlijke inspanningen van een

(5)

5

individu zullen bepalen of hij of zij zal slagen binnen de maatschappij (Verhaeghe, 2012: 116). Het idee hierachter is dat van nature de beste persoon wordt bevoordeeld, en dat deze bevoordeling niet afhangt van ras, geslacht of de maatschappelijke klasse van deze persoon (Verhaeghe, 2012: 122). Elk kind moet dus optimale ontwikkelingsmogelijkheden aangeboden krijgen. Om dit te kunnen bewerkstelligen is onderwijs van wezenlijk belang. Iedereen kan onderwijs volgen en des te meer men leert, des te hoger komt men op de maatschappelijke ladder te staan. Een leven lang leren is van groot belang want iedereen moet blijven groeien (Verhaeghe, 2012: 116). Uiteindelijk moet dus elk individu op basis van eigen inspanningen en capaciteiten maatschappelijk succesvol kunnen worden (Verhaeghe, 2012: 118). Daarnaast is er een tweede belangrijke verandering zichtbaar. Burgers worden tegenwoordig primair beschouwd als consumenten waarbij de menselijke

behoeften steeds meer worden ingeperkt tot consumentengedrag (Larbi, 1999: 10). Het belang van bedrijven lijkt inherent te zijn geworden aan het belang van de maatschappij, met de burger in een consumentenrol (Schinkel, 2014: 5). Dienstverlening moet zo goedkoop en snel mogelijk worden geleverd aan de almaar consumerende kritische burger. Dit heeft als gevolg dat niet alleen

bedrijven, maar ook (semi)overheidsorganisaties de focus leggen op de consumentenbehoefte van burgers. Zij beconcurreren elkaar in toenemende mate om de beste dienstverlening te verstrekken.

Ook op politiek vlak is er veel veranderd door het neoliberalisme. In de eerste helft van de twintigste eeuw was er sprake van democratisering van vrijwel alle landen in de westerse wereld. Na de Tweede Wereldoorlog kwam er eerst in West-Europa en later ook in de Verenigde Staten meer invloed vanuit de politiek op de samenleving. Overheden gaven meer geld uit aan publieke diensten en er ontstonden welvaartsprogramma’s. De overheid werd in deze tijd gezien als een legitiem orgaan dat zich bezig hield met sociale veranderingen, gelijkheid en economische ontwikkeling (Pierre & Peters, 2000: 10).Vanaf de jaren 80 begon dit beeld drastisch te veranderen doordat de welvaartsstaat in een crisis terecht kwam. Deze kanteling begon met politici als Margaret Thatcher, premier van het Verenigd Koninkrijk tussen 1979 en 1990, en Ronald Reagan, president van de Verenigde Staten tussen 1981 en 1989. Zij stelden dat de overheid geen oplossing voor maatschappelijke problemen was maar dat zij juist onderdeel van het probleem was (Pierre & Peters, 2000: 10). “There is no such thing as a society”, luidt een van de meest geciteerde politieke uitspraken van Margaret Thatcher. Hiermee probeerde ze onder andere te zeggen dat burgers te afhankelijk waren geworden van de staat. Burgers verwachtten privileges te ontvangen zonder aan enige verplichtingen te hoeven voldoen (Verhaeghe, 2012: 79). Het idee van negatieve vrijheid werd populair. Deze notie hield in dat het individu geen belemmeringen opgelegd mag krijgen, al helemaal niet van een betuttelende overheid (Verhaeghe, 2012: 119). De veronderstelde vrije markt moest kunnen floreren door middel van privatisering, deregulering, bezuinigingen binnen de publieke

(6)

6

sector, belastingverlaging, monetaristisch economisch beleid en door het introduceren van een op de markt gebaseerde filosofie die we nu kennen als New Public Management (Pierre & Peters, 2000: 2-3). Overheden gingen zich dus wereldwijd richten op de private sector om hun politieke agenda te bepalen (Birch & Siemiatycki, 2015: 2). Voorbeelden hiervan zijn te vinden in Ontario, Canada, waar de provinciale overheid het ontwerpen, bouwen en financieren van publieke ziekenhuizen overliet aan een privaat consortium. Een ander voorbeeld kan worden gevonden in Indiana, in de Verenigde Staten, waar het inzamelen van tolgeld op de ‘Indiana Toll Road’ over werd genomen door een privaat bedrijf voor $3.8 biljoen (Birch & Siemiatycki, 2015: 1). Wereldwijd zijn er zo talloze voorbeelden te vinden van de toenemende invloed van marktdenken. Al deze voorbeelden

representeren een veranderde relatie tussen de staat en marktactoren. De markt neemt een steeds dominantere rol in en als gevolg heeft de politiek minder zeggenschap over het reilen en zeilen van de maatschappij. Met name in de Westerse wereld eisen burgers een kleinere, goedkopere en meer effectieve overheid. Tegelijkertijd moeten zij betere publieke diensten aanbieden en professionelere uitvoerders contracteren (Evetts, 2009: 250). New Public Management claimt een uitkomst te zijn voor deze eisen. Veel overheden hebben geaccepteerd dat ze meer private actoren zullen moeten betrekken bij het besluitvormingsproces.Er zijn drie manieren waarop de overheid taken kan afstaan aan de private sector: door taken te delegeren, taken af te stoten en door taken te laten vervangen (Savas, 2000:2). Bij delegatie verschuift de verantwoordelijkheid van de overheid en gebruikt ze de private sector om (publieke) diensten te verzorgen voor burgers. De overheid sluit dan een contract af met een (non)profit organisatie. Door te delegeren is de overheid niet langer verantwoordelijk voor het leveren van (publieke) diensten, maar ze is verantwoordelijk voor het kiezen van het beste bedrijf. Dit staat bekend onder de term competitive sourcing. Dit is een proces waarbij de

activiteiten van een bedrijf continu worden gerevalueerd en de overheid zo kan kiezen welk bedrijf het beste een bepaalde taak kan uitvoeren. Deze vorm van privatiseren wordt het meest gehanteerd in de Verenigde Staten. Het werd geïntroduceerd door George W. Bush in 2001 en het wordt door zowel door de staat als door lokale overheden gebruikt (Savas, 2000: 3). Voorbeelden van diensten die worden gedelegeerd zijn zaken als straatreiniging, het ophalen van afval, sneeuwruimen en boomonderhoud. Inmiddels besteed de gemiddelde Amerikaanse stad ongeveer 25 % van haar diensten uit aan de private sector. Een tweede manier waarop de private sector taken overneemt is via afstoting. Bij afstoting doet de overheid daadwerkelijk afstand van haar verantwoordelijkheid en stoot ze een onderneming, functie of activa af aan de private sector. In tegenstelling tot het zojuist besproken delegeren is dit een eenmalige aangelegenheid. In de praktijk gebeurt dit dit wereldwijd door de verkoop van staatsbedrijven. Een voorbeeld hiervan is de National Freight Company, een gigantisch Brits transportbedrijf. Het werd in 1982 aan diens werknemers verkocht en het werd

(7)

7

daarmee één van de eerste verkochte staatsbedrijven in de wereld (Savas, 2000: 8). Tot slot kan er sprake zijn van vervanging waarbij de private sector groeit en overheidsactiviteiten overneemt. In Chili is het onderwijssysteem zo hervormd dat inmiddels 62 % van de leerlingen naar privé scholen gaan. Op deze manier wordt onderwijs dus een sector die niet langer primair door de overheid geregeld wordt.

Culturele hegemonie

Het moge duidelijk zijn dat het neoliberalisme en New Public Management sterk ingebed zijn in de maatschappij. Het neoliberalisme is net al aan bod gekomen als ideologie, maar door haar

dominante maatschappelijke positie wordt er hier uitgegaan van de neoliberale ideologie als culturele hegemonie naar het idee van de neomarxist Antonio Gramsci. Zijn belangrijkste werk is vastgelegd in de Gevangenisgeschriften waaraan hij begon in 1927. Als neomarxist geloofde Gramsci in een heersende klasse. Volgens hem zijn er twee manieren waarop deze heersende klasse haar controle over de maatschappij in stand houdt; via dwang of via consensus. Als er sprake is van dwang kan de klassenheerschappij worden getypeerd als een dictatuur en bij consensus als hegemonie (Van denk Brink, 1978: 16). Volgens Gramsci is er sprake van een hegemoniale situatie als de ideologie van de heersende klasse zich over de hele maatschappij heeft verspreid als ‘cultuur’, ‘geloof’ en ‘alledaags denken’ (Van den Brink, 1978: 22). Op basis van ideologie ontstaat er een maatschappelijke consensus waarbij ook de onderworpen klassen zich spontaan schikken aan het gezag van de heersende klasse. Als dat gebeurt kan de heersende klasse het gebruik van het geweldsapparaat - hierbij kan worden gedacht aan het leger, de politie, de rechtspraak en het bestuur - beperken en wordt de heerschappij legitiem. Dictatuur en hegemonie zijn de twee grondvormen van de klassenheerschappij en in de praktijk zal er volgens Gramsci altijd een combinatie ontstaan (Van den Brink, 1978: 16). Volgens Gramsci was zo’n culturele hegemonie vooral sterk aanwezig in kapitalistisch Noord-Europa (Cox, 1993: 51). Hier werden enkele

sociaaldemocratische concessies gedaan om berusting te creëren. Dit soort concessies gingen om het gedeeltelijk inwilligen van eisen die vakbonden en grote groepen in de civil society stelden. Dit zorgde er uiteindelijk voor dat vormen van de sociaaldemocratie het kapitalistische discours accepteerden en het zich eigen maakten. De onderworpen klassen schikten zich dus spontaan aan het gezag van de heersende klasse (Cox, 1993: 51).

Bij de vorming van zo’n hegemoniale ideologie spelen intellectuelen een belangrijke rol. Volgens Gramsci zijn alle mensen intellectuelen, ieder persoon denkt immers en neemt deel aan een wereldbeschouwing (Van den Brink, 1978: 20). Maar slechts enkele intellectuelen krijgen

(8)

8

gemaakt tussen traditionele en organische intellectuelen. Organische intellectuelen zijn mensen die een intellectuele functie hebben binnen maatschappelijke organisaties of bedrijven. Traditionele intellectuelen zijn onder andere te vinden in de academische wereld, in de kerk en in de media. Deze laatste groep houden de hegemoniale ideologie in stand door de nieuwe geschiedenis te plaatsen in het kader van eeuwenoude discussies. Beide groepen van intellectuelen zijn belangrijk in het verschaffen van legitimiteit van een culturele hegemonie. Ideeën worden zo verspreid via de media, de academische wereld, de kerk en maatschappelijke organisaties en op die manier komen ze terecht in de alledaagse realiteit. Het belang van een ideologie wordt dan gezien als het algemene belang. Het neoliberalisme is deels zo dominant geworden door intellectuelen die deze dominantie niet alleen op economisch vlak hebben gefaciliteerd, maar ook politiek- en sociaal vlak (Van den Brink, 1978: 14). Zonder het zware geschut van Nobel winnende economisten en academici zouden overheden nu misschien minder zeker zijn van hun ‘gelijk’ om het neoliberale marktmodel na te streven (Lane, 2000: 3). De effectieve realiteit, en niet het normatieve ideaal, is volgens Gramsci de bepalende factor voor menselijk handelen (Femia, 2005: 345). De effectieve realiteit van onze huidige tijd is het neoliberalisme.

Van TINA naar ITNA

Via onder andere New Public Management wordt de effectieve realiteit van het neoliberalisme over de hele wereld verspreid. Er zijn elementen van dit model terug te vinden in Europa, Azië, de Verenigde Staten, Latijns Amerika en Sub-Sahara Afrika (Larbi, 1999: 1). Het International Monetary Fund (IMF) en de Wereldbank hanteren het model van New Public Management in hun

aanpassingsprogramma’s voor ontwikkelende landen (Larbi , 1999: 11). Deze ontwikkeling wordt dus ook effectief opgelegd aan landen. Heeft Thatcher gelijk en is New Public Management het gezicht van onze toekomst? Is there no alternative? Om deze vraag te kunnen beantwoorden zijn wederom de denkbeelden van Gramsci zinvol. Gramsci noemt namelijk ook de mogelijkheid van een counter hegemony, een contrahegemonie. Een contrahegemonie moet niet gezien worden als een perfect uitgewerkt plan dat ergens buiten de effectieve realiteit wordt uitgedacht en ineens de bestaande culturele hegemonie kan vervangen. Een contrahegemonie moet komen vanuit die effectieve realiteit. Gramsci zelf heeft gezegd een pessimist te zijn door het intellectuele, maar een optimist door de wil. Iemand moet vanuit het intellectuele realistisch genoeg zijn om niet in de val van een ideologie als culturele hegemonie te trappen, maar moet daarnaast ook de wil hebben om te vechten voor verandering. Een contrarevolutie begint met het kritisch kijken naar een al bestaande activiteit en gaat verder met de wil om deze te hervormen (Hunt, 1990: 313). Er zijn een aantal kenmerken waarbij een contrarevolutie kan ontstaan. Allereerst moet er worden aangevuld op dat

(9)

9

wat er al is, wat betekent dat het bestaande discours verder wordt uitgebreid. Voorbij deze eerste stap is er het belang van de ‘stilte doorbreken’. Dit kan worden gedaan door zaken die als alledaagse realiteit worden beschouwd te bekritiseren. De meest belangrijke stap bij het construeren van een contrahegemonie is door elementen te introduceren die de bestaande hegemonie overtreffen. Het effect van zo’n proces is dat de elementen die ooit dominant waren langzaam naar de achtergrond zullen verdwijnen (Hunt, 1990: 314). Dit is geen gemakkelijk proces omdat een culturele hegemonie namelijk sterk is verweven in de maatschappij. Het gaat om idealen die mensen als normaal en soms zelfs als universeel beschouwen. Het kan gemakkelijk zo zijn dat een element binnen de bestaande hegemonie zo dominant is dat elke vorm van contrahegemonie wordt geblokkeerd (Hunt, 1990: 315).

Via New Public Management worden (semi)overheidsorganisaties hervormd aan de hand van het neoliberale marktmodel (Lane, 2000:1). New Public Management is dus een manier waarop het neoliberalisme als culturele hegemonie nog krachtiger wordt. In deze thesis zal er op zoek worden gegaan naar de mogelijkheid van een alternatief voor New Public Management. Dit wordt gedaan vanuit de aanname dat New Public Management het neoliberalisme in de hand werkt en dat het neoliberalisme een hegemoniale ideologie is. Om de mogelijkheid tot een alternatief te kunnen onderzoeken zullen de volgende hypotheses worden getoetst:

Hypothese 1:

New Public Management heeft verregaande gevolgen voor de maatschappij. Hypothese 2:

De kritiek van De Nieuwe Universiteit kan beter begrepen worden aan de hand van een analyse van New Public Management.

Hypothese 3:

Het is moeilijk om een alternatief te formuleren voor New Public Management omdat de kritiek niet goed meetbaar is.

Om deze hypotheses te kunnen toetsen is het allereerst belangrijk om eerste te kijken wat New Public Management nou precies inhoudt.

(10)

10

Wat is New Public Management?

Om New Public Management beter te kunnen doorgronden is het allereerst belangrijk om te weten wat er precies mee wordt bedoeld. In deze paragraaf zullen de belangrijkste concepten en

kenmerken van New Public Management worden besproken. Aan de hand van deze kenmerken zullen vervolgens de maatschappelijke gevolgen van New Public Management aan bod komen.

New Public Management is een actuele term om te omschrijven hoe management technieken van de private sector worden toegepast op de publieke sector (Lane, 2000: 1). Als deze definitie wordt ontleed zijn er een paar belangrijke concepten die verder uitgewerkt moeten worden. Allereerst wordt er gesproken over de ‘publieke sector’. Dit is een

verzamelnaam voor alle overheidsorganisaties en

semioverheidsorganisaties. Hierbij kan De publieke sector worden gedacht aan ministeries en de

regering, maar ook aan onderwijsinstellingen en zorginstellingen. In figuur 1 is de publieke sector, zoals die zal worden aangehouden in dit paper, schematisch weergegeven. Alles wat buiten de publieke sector valt komt terecht in de civil society of in de private sector (Lane, 2000: 1). De private sector gaat over het deel van de economie dat privaat wordt gerund door individuen of bedrijven (Lane, 2000:2). Zoals uit de zojuist gegeven definitie blijkt gaat het vooral om de

managementtechnieken die vanuit deze private sector worden toegepast op de publieke sector. Deze managementtechnieken kunnen in de praktijk natuurlijk wel verschillen, maar er zullen hier zeven algemene overeenkomsten besproken worden. Het eerste kenmerk dat van belang is voor New Public Management is dat er hands-on, ondernemend management wordt uitgevoerd. Dit betekent dat er managers aangesteld moeten zijn op de werkvloer die actief controle uitoefenen op de organisatie (Hood, 1991: 4). Een tweede kenmerk van New Public Management is dat prestaties gestandaardiseerd moeten kunnen worden. Er moet van tevoren een definitie worden vastgesteld van de beoogde targets en deze moeten kwantitatief meetbaar zijn. Op die manier kan er door managers gecontroleerd worden hoe efficiënt mensen werken (Hood, 1991: 4). Een derde kenmerk is dat de focus komt te liggen op output controles. Er wordt gekeken naar de behaalde resultaten, waardoor prestaties gemakkelijk gemeten en gerevalueerd kunnen worden. Resultaten zijn bij New

Overheidsorganisaties Semioverheidsorganisaties

Ministeries Politieke partijen

Gemeenten Buitenlandse ambassades en

consulaten

Politie Rijksmusea / culturele

instellingen

Regering Onderwijs en

onderzoeksinstellingen

Adviescolleges Openbare bibliotheken

(11)

11

Public Management dus belangrijker dan procedures (Hood, 1991: 4). Het vierde kenmerk is dat er sprake is van een uitsplitsing van eenheden in de publieke sector. Mensen worden gecentreerd rondom hun eigen vakgebied, waardoor er beheersbare eenheden ontstaan die voor managers gemakkelijker te contoleren zijn (Hood, 1991: 5). Een vijfde kenmerk is het bevorderen van concurrentie in de publieke sector. Zo worden er meer termijncontracten verstrekt waardoor werknemers zich constant opnieuw waardevol moeten bewijzen. Deze rivaliteit zou moeten zorgen voor minder kosten en hogere standaarden (Hood, 1991: 5). Het zesde kenmerk heeft direct betrekking op het overnemen van managementtechnieken uit de private sector. Zo komt er meer flexibiliteit in het aannemen en ontslaan van mensen (Hood, 1991: 5). Tot slot komt er meer focus op discipline en spaarzaamheid bij het gebruiken van resources. Er wordt gesneden in de directe kosten, de arbeidsdiscipline wordt verhoogd en er wordt getracht vakbondseisen te weerstaan (Hood, 1991: 5).

Maatschappelijke gevolgen van New Public Management

Deze kenmerken beschrijven New Public Management in een notendop, maar het is belangrijk om te realiseren dat dit model grote gevolgen heeft voor de manier waarop onze maatschappij in elkaar steekt. Er zullen er nu vijf maatschappelijke gevolgen worden besproken. Allereerst versterkt New Public Management de managerscultuur. Ten tweede komt de focus sterk te liggen op competitie waardoor er een flexibele arbeidsmarkt ontstaat. Daarnaast speelt New Public Management in op het idee dat alles in de maatschappij meetbaar moet zijn.Als vierde verandering valt op dat er steeds meer sturing op budget is. Tot slot wordt de maatschappij door New Public Management steeds horizontaler wordt georganiseerd, wat als gevolg meer bureaucratie met zich meebrengt.

Zoals we net al bij de kenmerken van New Public Management zagen streeft dit model ernaar om hands-on, ondernemende managers op de werkvloer te hebben die van tevoren gestandaardiseerde targets vaststellen en controleren hoe efficiënt werknemers zijn. Niet geheel verrassend zorgt New Public Management daarmee voor een versterking van de managerscultuur. Op de werkvloer kan er een onderscheid worden gemaakt tussen twee ideaaltypes van

professionalisme; beroepsprofessionalisme en organisatorisch professionalisme (Evetts, 2009: 263). Bij beroepsprofessionalisme staan de werknemers centraal en de relatie die zij tot elkaar hebben. Collegiale autoriteit is binnen dit model van groot belang, de algemene aanname is dat mensen vanuit hun beroepsethiek taken goed uitvoeren (Evetts, 2009: 248). Hiertegenover staat het ideaaltype van organisatorisch professionalisme waar managers centraal staan. Dit is een vorm van professionalisme die wordt nagestreefd door New Public Management. Managers controleren de

(12)

12

taken die werknemers uitvoeren waarbij de focus ligt op prestatiereviews en op het halen van targets (Evetts, 2009: 248).

Een tweede maatschappelijke gevolg van New Public Management is dat er tussen bedrijven en organisaties steeds meer onderlinge competitie is Het ging eerder in deze thesis al even kort over competitive souring, het proces waarbij activiteiten van een bedrijf continu worden gerevalueerd om zo te kunnen bepalen welk bedrijf het meest geschikt is om een bepaalde taak uit te voeren. Zoals net al bleek bij de kenmerken van New Public Management neemt niet alleen de concurrentie tussen bedrijven toe, maar via termijncontracten ook de concurrentie tussen werknemers (Savas, 2003: 3). Met deze toenemende concurrentie door termijncontracten kunnen werknemers gemakkelijker worden ontslagen en ontstaat er een flexibele arbeidsmarkt. Doordat er minder baanzekerheid is zullen mensen beter hun best moeten doen om een baan te krijgen of te behouden en is de aanname dat ze harder hun best zullen doen. Eerder kwam al naar voren dat volgens het neoliberalisme de beste mens het meest productief is (Verhaeghe, 2012: 124). Door concurrentie te verhogen zullen instanties en werknemers zich dus meer moeten bewijzen en wordt er veronderstelt dat de kwaliteit daardoor zal verbeteren.

Een derde maatschappelijke verandering, die sterk samenhangt met New Public

Management is het mantra van ‘meten is weten’. Men wil dat onze maatschappij beheersbaar en voorspelbaar is (Verhaeghe, 2012: 65). Dit idee komt voort uit een omwenteling in de jaren 90 in de wetenschap. Vanaf dat moment worden natuurwetenschappelijke methodes toegepast op zo ongeveer alles. Dit fenomeen is bekend geworden als ‘sciëntisme’ (Verhaeghe, 2012: 71). Een manier om bij New Public Management efficiëntie te kunnen meten is door naar resultaten te kijken in termen van kwantitatieve productie. Bedrijven en organisaties streven ernaar die kwantitatieve productie te verhogen om zo hun concurrentiepositie te verbeteren. Zo krijgen veel werknemers een tijdslimiet opgelegd waarbinnen ze een bepaalde taak moeten volbrengen. Daarbij kan worden gedacht aan schoonmakers die een bepaalde tijd krijgen voor een ruimte, of verpleegsters die een maximaal aantal minuten aan het bed van een patiënt mogen spenderen.

Het streven van bedrijven en organisaties om de kwantitatieve productie te verhogen brengt nog een vierde maatschappelijke verandering met zich mee: Er wordt vrijwel uitsluitend beleid gemaakt door te focussen op het kostenplaatje en er wordt nog maar weinig aandacht aan de inhoud besteed (Hood, 1991: 5). Door zaken zo efficiënt mogelijk te regelen is het de bedoeling om de kosten naar beneden te brengen en beleid wordt als succesvol gezien als dit daadwerkelijk lukt. De algemene focus van de publieke sector ligt dus niet langer op leveren van kwalitatieve diensten en producten, maar op de goedkoopste manier vinden om deze diensten en producten te leveren

(13)

13

(Lane, 2000: 6). In dit proces wordt ook duidelijk hoe de mens steeds meer in een consumentenrol terecht komt en verwacht dat alles goedkoop en gemakkelijk leverbaar is.

Een vijfde maatschappelijke consequentie is dat bij New Public Management sprake is van horizontalisering van macht. Deze ligt namelijk al lang niet meer in de handen van een centrale

overheid (Evetts, 2009: 250). Eerder werd al duidelijk dat de overheid steeds meer taken delegeert,

afstoot of laat vervangen. Hierachter zit het principe van agency; mensen of organisaties zijn zelf bevoegd om autonoom te handelen en hebben hier geen overheid voor nodig. Dat de rol van de overheid afneemt is inherent aan het neoliberale gedachtegoed, maar deze horizontalisering brengt ook het ongewenste effect van toegenomen bureaucratie met zich mee (Hood & Peters, 2004: 276). Doordat er steeds meer instanties zijn met verschillende bevoegdheden bijkomen is er een

gefragmenteerde bureaucratie ontstaan. Deze fragmentatie van taken is voor burgers steeds moeilijker te begrijpen.

(14)

14

Kritiek op New Public Management

De gevolgen van New Public Management echoën ver door in onze maatschappij. De gevolgen zijn van groot belang om de kritiek op New Public Management te kunnen doorgronden en initiatieven zoals De Nieuwe Universiteit beter te kunnen begrijpen. In deze paragraaf zullen twee brede kritiekpunten uitgediept worden. Allereerst zal er worden besproken dat New Public Management verregaande individualisering in de hand werkt. Daarna zal er worden besproken dat er kwaliteit verloren gaat door New Public Management.

Eerder werd al aangetoond dat het model van New Public Management via het delegeren, afstoten en overnemen van taken de rol van de overheid verkleint. Het idee hierachter is dat van negatieve vrijheid; het individu mag geen belemmeringen opgelegd krijgen van de overheid (Verhaeghe, 2012: 119). Deze negatieve vrijheid heeft geleid tot verregaande individualisering waarbij het individu alle vrijheid moet hebben om keuzes te kunnen maken zonder dat er druk wordt uitgeoefend vanuit een groter geheel. Natuurlijk zijn er ook andere factoren waardoor

individualisering optreedt, maar New Public Management werkt deze ontwikkeling sterk in de hand. De aanname hier is dat New Public Management ervoor zorgt dat mensen zich steeds minder met hun werkvloer en de maatschappij verbonden voelen en dat dit onwenselijke effecten van

individualisering veroorzaakt. Dit kan beter begrepen worden als er wordt gekeken naar de zojuist genoemde maatschappelijke gevolgen van New Public Management. Hier werd omschreven hoe dit model de managerscultuur en de onderlinge competitie op een flexibele arbeidsmarkt heeft

versterkt. Hiermee gepaard gaat dat er meer bureaucratie is ontstaan. Door de managerscultuur te versterken ontstaat er een minder collegiale atmosfeer op de werkvloer. Er zou zelfs kunnen worden gesproken over het versterken van wantrouwen. Er wordt niet meer uitgegaan van het vermogen van een persoon om taken goed uit te voeren, deze moeten allemaal gecontroleerd worden op basis van resultaten. Dit zorgt ervoor dat er minder collegiale autoriteit is (Evetts, 2009: 248). Managers worden aangenomen op hun bekwaamheid als manager, waardoor er een grote kans is dat ze minder affiniteit hebben met een bedrijf of organisatie dan de mensen die daar als ‘expert’ rond lopen. In sommige gevallen kan er zelfs worden getwijfeld over de bekwaamheid van zo’n manager zonder een expertise-achtergrond. Naast de versterking van de managerscultuur is er sprake van meer onderlinge competitie op een flexibele arbeidsmarkt (Savas, 2003: 3). Deze competitie zorgt voor meer wantrouwen omdat het een soort strijd van ieder voor zich wordt. Het neoliberalisme ziet mensen immers als rationele wezens die hun eigenbelang nastreven. Het idee van ieder voor zich wordt nog meer versterkt door de flexibele arbeidsmarkt waarbij mensen gemakkelijker ontslagen en aangenomen kunnen worden. Ook was één van de kenmerken van New Public Management dat werkgevers de eisen van vakbonden zoveel mogelijk zouden proberen te weerstaan (Hood, 1991: 5).

(15)

15

Deze twee processen zorgen ervoor dat de positie van de werknemer ernstig verzwakt wordt.

Daarnaast hebben werknemers door flexwerken minder baanzekerheid en minder affiniteit met hun collega’s en hun werkplek. Een derde maatschappelijke verandering die individualisering in de hand werkt is de toegenomen bureaucratie. Er komen steeds meer instanties met verschillende

bevoegdheden en eigen procedures (Hood & Peters, 2004: 276). Mensen worden voor deze instanties steeds meer een nummertje die via procedures behandeld moet worden om zo nog enigszins een overzicht te creëren. Er is amper meer sprake van persoonlijk contact waardoor burgers zich minder verbonden voelen met instanties en hier ook minder vertrouwen in hebben. Er is geen oog meer voor de behoeftes van het individu, slechts voor de behoeftes van het individu als consument (Larbi,1990: 10).

Een tweede overkoepelend kritiekpunt is dat van afgenomen kwaliteit. Nu is het belangrijk om te realiseren dat kwaliteit vaak een kwestie van perceptie is. In de praktijk zien we dat landen waar New Public Management sterk in de maatschappij doorgedrongen is – zoals Engeland en de Verenigde Staten – de perceptie van kwaliteit van publieke diensten is afgenomen. In Scandinavische landen is de perceptie van kwaliteit een stuk hoger en hebben burgers het gevoel betere publieke diensten te krijgen voor de belasting die ze betalen (Svallfors, 2013: 377). Een tweede manier waarop kwaliteit afneemt door New Public Management is door de focus van dit model op output. Door alleen te kijken naar gestandaardiseerde targets wordt de procedure uitgesloten, terwijl deze heel waardevol kan zijn voor de kwaliteit van een dienst of product (Hood, 1991: 4). Dit effect wordt nog versterkt doordat er bij deze resultaten alleen wordt gekeken naar budget en efficiëntie. Producten en diensten worden dus op waarde geschat door te kijken hoe goedkoop en snel het wordt geproduceerd (Connell et al, 2009: 335). Een goed voorbeeld hiervan is het hoger onderwijs. Deze werd oorspronkelijk gewaardeerd voor zijn maatschappelijke relevantie. Op universiteiten en hogescholen moesten kritische studenten worden opgeleid die via hun persoonlijke ontwikkeling konden bijdragen aan een betere maatschappij. Inmiddels zijn universiteiten een soort massale leerfabrieken geworden die succesvol zijn als studenten zo snel mogelijk afstuderen (Verhaeghe, 2012: 125). De sturing van een bedrijf of organisatie komt dus steeds meer te liggen op budget en niet op de inhoud. Tot slot gaat kwaliteit van onderlinge relaties door de zojuist omschreven individualisering verloren. Via New Public Management wordt er een sfeer van onderling wantrouwen en competitie gecreëerd waarbij de waarde van solidariteit ernstig tekort schiet.

(16)

16

De Nieuwe Universiteit

1. “Democratisering en decentralisering van het bestuur van de universiteit.

2. Afschaffing van het huidige allocatiemodel: financiering op basis van kwaliteit, niet op basis van kwantiteit.

3. Stopzetting van het huidige Profiel 2016.

4. Referenda per instituut en opleiding over de samenwerking tussen de UvA en de VU op de FNWI.

5. Duurzame carrièreperspectieven voor al het personeel. 6. Geen vastgoedspeculatie met onderwijsgeld.”

Hierboven staan de zes eisen die de bezetters van het Bungehuis stelden toen ze De Nieuwe Universiteit oprichtte. Een hypothese in deze thesis was dat de kritiek van De Nieuwe Universiteit beter begrepen zou worden aan de hand van een analyse van New Public Management. Vooral de tweede, derde, vijfde en zesde eis kunnen nu beter begrepen worden. De eerste en de vierde eis gaan vooral om het verkrijgen van meer inspraak van studenten en docenten. Dit zijn belangrijke eisen maar ze hebben minder direct met het onderwerp New Public Management te maken dan de andere vier. Deze zullen nu afzonderlijk worden besproken aan de hand van de analyse van New Public Management, zoals gegeven in deze thesis.

De tweede eis van De Nieuwe Universiteit gaat over het allocatiemodel van de UvA, waarbij er volgens de studenten vooral wordt gefinancierd op basis van kwantiteit. Het allocatiemodel gaat over de verdeling van geld dat naar verschillende faculteiten gaat. Het geld dat bij de UvA

binnenkomt bestaat uit drie geldstromen. Als eerste is er het geld dat het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap namens de rijksoverheid verdeelt over de Nederlandse universiteiten en daarnaast het geld dat studenten betalen voor hun collegejaar. Dan is er de geldstroom die bestaat uit gelden die worden verdeeld door overheidsinstanties die zich bezig houden met wetenschap, zoals de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en de Koninklijke Nederlandse Akademie der Wetenschappen (KNAW). Tot slot is er de derde geldstroom die bestaat uit bijdragen van private en non-profit organisaties. Dit zijn bedragen uit het bedrijfsleven maar bijvoorbeeld ook de Katholieke Kern Nederland geeft geld voor het onderwijs aan de UvA. Hoe de universiteit dit geld verdeelt hangt af van verschillende factoren. Een eerste factor waar naar wordt gekeken is hoeveel eerstejaars studenten er instromen. Een tweede factor is dat er wordt gekeken hoeveel diploma’s er worden behaald, mits een student nominaal afstudeert met maximaal één jaar uitloop. Tot slot wordt er gekeken naar studiepunten, per studiepunt krijgt de faculteit een bepaald bedrag (site Studentenraad, 2015). Het moge duidelijk zijn dat zo’n allocatiemodel goed begrepen

(17)

17

kan worden aan de hand van New Public Management model. De concurrentie tussen faculteiten wordt vergroot door meer geld toe te kennen aan een faculteit die het meeste studenten aantrekt, die succesvoller is in het snel laten afstuderen van studenten en die het meeste studiepunten verstrekt. Er wordt daarbij dus alleen gekeken naar resultaten van afstuderende studenten en niet naar procedures. Er wordt bijvoorbeeld niet gekeken naar de kwaliteit van het onderwijs.

Ook Profiel2016 is een goed voorbeeld om de werking van New Public Management te illustreren. Profiel2016 is een ontwerp dat is bedacht door het Dagelijks Bestuur van de faculteit geesteswetenschappen. Dit ontwerp moet een antwoord bieden op de financiële problemen van deze faculteit. In een notendop komt Profiel2016 erop neer dat veel zelfstandige taal en

cultuurprogramma’s zullen worden opgeheven en terugkeren in de vorm van regiostudies en taalverwervingsmonitoren (site Studentenraad, 2015). Dit is een duidelijk voorbeeld van budgetgericht beleid waarbij studies alleen op hun economische waarde worden geschat.

Ook de vijfde eis, duurzame carrièreperspectieven voor al het personeel, is kenmerkend voor de werking van New Public Management. In de organisatie van de UvA werkt twee derde van het personeel onder een flexcontract. Dit zijn vaak contracten die eenmalige functies aanbieden van maximaal twee jaar (Mohandis, 2015). Deze contracten zijn een duidelijk voorbeeld van de flexibele arbeidsmarkt waarbij werknemers hun waarde constant opnieuw moeten bewijzen.

Tot slot is er de zesde ‘geen vastgoedspeculatie met onderwijsgeld’ eis. Deze eis stelt dat universitaire gebouwen gemeenschappelijk bezit zouden moeten waarmee niet gespeculeerd wordt. Er mag dus geen geld worden verdiend door de universiteit met het verhuren van gebouwen voor commerciële activiteiten, waardoor deze ruimtes niet meer beschikbaar zijn voor de primaire universitaire taken. Ook deze eis kan worden uitgelegd als er wordt gekeken naar New Public Management. Door universiteitsgebouwen te verhuren voor commerciële activiteiten wordt de universiteit meer beschouwd als een onderneming dan een publieke instelling (Halffman & Radder, 2013: 10).

Aan de hand van deze eisen zien we dus dat de UvA zich specifiek richt op het halen van gestandaardiseerde resultaten, hun beleid afstelt op budgetoverwegingen en de flexibele

arbeidsmarkt in de hand werkt. Allemaal factoren die ook te zien zijn bij New Public Management. Afgaande op de besproken kritiek op New Public Management treedt er ook meer individualisering op en gaat de kwaliteit achteruit. Zo moeten wetenschappers strijden om onderzoeksgeld waardoor er minder collegiale autoriteit is (Halffman & Radder, 2013: 3). Daarnaast zijn universiteiten steeds meer gaan concurreren om geld en studenten. Maar op het moment dat een universiteit of opleiding groeit zal de kwaliteit juist eerder achteruitgaan omdat de infrastructuur van docenten, zalen, onderwijsvormen en administratie deze groei niet aankan (Halffman & Radder, 2013: 3).

(18)

18

Is There No Alternative?

Het moge duidelijk zijn dat het niet gemakkelijk is om een hegemoniale ideologie tegen te gaan. Het wordt een norm voor mensen waaraan ze niet langer twijfelen. Maar er is nog een andere reden waarom het moeilijk is om een kritische blik op New Public Management te werpen. Er is in dit paper gekeken naar de maatschappelijke gevolgen, de kritiekpunten en naar het initiatief van De Nieuwe Universiteit. Deze vormen geen duidelijk meetbare, eenzijdige kritiek. Fenomenen als ‘wantrouwen’, ‘kwaliteit’, ‘perceptie’ en ‘perspectieven’ zijn moeilijk om op een logische wijze aan te dragen als kritiek. Het is alleen al lastig is om een definitie te geven van deze fenomenen omdat er veel verschillende interpretaties mogelijk zijn. Toch is het wel degelijk de moeite waard om De Nieuwe Universiteit en de bijbehorende kritiek vanuit de Gramsciaanse theorie te bekijken. Eerst zal even de kort de theorie van Gramsci betreffende een contrahegemonie worden aangehaald, hierna zal deze theorie worden toegepast op De Nieuwe Universiteit.

Een contrahegemonie moet komen vanuit de effectieve realiteit. Iemand moet vanuit het intellectuele realistisch genoeg zijn om niet in de val van een ideologie als culturele hegemonie te trappen en daarnaast de wil hebben om te vechten voor verandering (Hunt, 1990: 313). De Nieuwe Universiteit heeft bestaande zaken die als normaal worden beschouwd bekritiseerd, ze hebben de stilte doorbroken. Dit hebben ze gedaan door middel van zes eisen, waarvan er vier toepasbaar zijn op New Public Management. De zaken die zijn bekritiseerd zijn de sturing op budget, het uitsluitend kijken naar resultaten en niet naar inhoud, het managen van een publieke instelling als een

onderneming en het verstrekken van termijncontracten (Foliaweb, 2015). Dat het hier om breed gedragen kritiek gaat blijkt wel uit de verspreiding van deze studentenprotesten naar vele andere onderwijsinstellingen. Er zijn dus al twee belangrijke stappen gezet in het vormen van een

contrahegemonie. De derde en belangrijkste stap is het introduceren van elementen die de bestaande hegemonie overtreffen (Hunt, 1990: 315). Dit is De Nieuwe Universiteit tot dusver niet gelukt. Ze hebben tot op heden geen elementen kunnen introduceren die het rendementsdenken overtreffen en tegengaan. Het is ook maar de vraag of het ze ooit zal lukken om dit soort elementen te introduceren. Veel van wat er bij New Public Management verloren gaat – zoals vertrouwen, oog voor inhoud en oog voor het individuele – kunnen omschreven worden als menselijke waardes. Dit zijn zaken die bijna onmogelijk zijn om te vangen in een concreet model. Al met al kan De Nieuwe Universiteit niet volwaardig worden omschreven als een contrahegemonie, maar het vormt zeker een belangrijke stap in die richting. Het is een initiatief dat niet de val een ideologie als culturele hegemonie is getrapt en er is zeker een wil voor verandering. Het zal dan ook zeer interessant zijn om dit soort initiatieven in de gaten te blijven houden.

(19)

19

Conclusie

In dit paper is er gekeken naar de mogelijkheid om een alternatief vormen voor New Public Management. Dit is gedaan aan de hand van drie hypotheses.

Hypothese 1:

New Public Management heeft verregaande gevolgen voor de maatschappij.

Er zijn vijf belangrijke maatschappelijke gevolgen van New Public Management besproken. Allereerst wordt door New Public Management de managerscultuur versterkt, ten tweede is de focus sterk komen te liggen op competitie waardoor er een flexibele arbeidsmarkt is ontstaan, daarnaast speelt New Public Management in op het idee dat alles in de maatschappij meetbaar en begrijpelijk moet zijn,als vierde verandering wordt er bij beleid alleen nog gekeken naar het

kostenplaatje entot slot wordt de maatschappij door New Public Management steeds horizontaler georganiseerd waardoor er meer bureaucratie ontstaat. Deze hypothese blijkt dus te kloppen. Hypothese 2:

De kritiek van De Nieuwe Universiteit kan beter begrepen worden aan de hand van een analyse van New Public Management.

De Nieuwe Universiteit heeft zes belangrijke eisen waarin hun kritiek wordt samengevat. Hiervan zijn er vier toepasbaar op New Public Management. Ook deze hypothese blijkt te kloppen. Alleen de eisen voor meer inspraak van studenten en docenten hebben minder met het onderwerp van New Public Management te maken.

Hypothese 3:

Het is moeilijk om een alternatief te formuleren voor New Public Management omdat de kritiek niet goed meetbaar is.

De kritiek op New Public Management omvat vooral menselijke waardes die inderdaad moeilijk te meten zijn. Dit is een reden waarom het heel moeilijk zijn om een contrahegemonie te vormen.

Concluderend kan er worden gesteld dat de mogelijkheid voor een alternatief gering is. Maar juist daardoor zijn initiatieven als De Nieuwe Universiteit zo belangrijk om te analyseren en beter te begrijpen.

(20)

20

Literatuurlijst

 Birch, K. & Siemiatycki, M. (2015). Neoliberalism and the geographies of marketization: The entangling of state and markets. Progress in Human Geography, 1-22.

 Connell, R., Fawcett, B., & Meagher, G. (2009). Neoliberalism, New Public Management and the human service professions Introduction to the Special Issue. Journal of Sociology, 45(4), 331-338.

 Cox, R. W. (1983). Gramsci, hegemony and international relations: an essay in method. Millennium-Journal of International Studies, 12(2), 162-175.

 Evetts, J. (2009). New professionalism and new public management: Changes, continuities and consequences. Comparative Sociology, 8(2), 247-266.

Femia, J. (2005). Gramsci, Machiavelli and international relations. The Political Quarterly, 76(3), 341-349.

 Foliaweb. (2015). Eisen van de Nieuwe Universiteit. Available at:

<http://http://www.foliaweb.nl/wp-content/uploads/2015/02/Eisen-van-de-Nieuwe-Universiteit.pdf> [Accessed: June 4, 2015].

 Halffman, W. & Radder, H. (2013). Het academisch manifest: Van een bezette naar een publieke universiteit. Krisis: tijdschrift voor actuele filosofie, 2013, 1-21.

Hood, C. (1991). A public management for all seasons. Public administration,69(1), 3-19.  Hood, C. & Peters, G. (2004). The middle aging of new public management: into the age of

paradox?. Journal of Public Administration Research and Theory: J-PART, 267-282.

Hunt, A. (1990). Rights and social movements: counter-hegemonic strategies.Journal of Law and Society, 309-328.

 Lane, J. E. (2002). New public management: an introduction. Routledge.

Larbi, G. A. (1999). The new public management approach and crisis states. UNRISD Discussion Paper, 112, 1-50.

 Lorenz, C. (2012). If you're so smart, why are you under surveillance? Universities, neoliberalism, and new public management. Critical inquiry, 38(3), 599-629.

 Mohandis, M., 2013. Vragen gesteld door de leden der Kamer. Tweede Kamer der Staten-Generaal. Available at:

<http://file://Downloads/Het_veelvuldig_gebruik_van_flexcontracten_door_de_UvA.pdf> [Accessed: June 10, 2015].

 Munck, R. (2003). Neoliberalism, necessitarianism and alternatives in Latin America: there is no alternative (TINA)?. Third World Quarterly, 24(3), 495-511.

(21)

21

 Peters, B. G., & Pierre, J. (2000). Citizens Versus the New Public Manager The Problem of

Mutual Empowerment. Administration & Society, 32(1), 9-28.

Savas, E. S.(2000). Privatization and public-private partnerships. New York: Chatham House, 1-17.

Schinkel, W. (2014). Lezing Tweede Science in Transition Symposium, KNAW, 3 december, 1-14.

 Studentenraad. (2015). Allocatiemodel & Profiel 2016 - deel 1. Available at:

<http://http://www.studentenraad.nl/geesteswetenschappen/dossiers/informatie/> [Accessed: June 7, 2015].

 Svallfors, S. (2013). Government quality, egalitarianism, and attitudes to taxes and social spending: a European comparison. European Political Science Review, 5(03), 363-380.  Van den Brink, G., 1978. Ideologie en hegemonie bij Gramsci. In Te Elfder

Ure Ideologietheorie 1, Socialistiese Uitgeverij Nijmegen, 1-58 Verhaeghe, P. (2012). Identiteit. Uitgeverij De Bezige Bij.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

en tussentijds rapporteren over de prestaties aan de leden van gemeenteraad/provinciale staten en College van Burgemeester en Wethouders/Gedeputeerde Sta- ten, werden van

Kijken we naar de relatie tussen NPM-hervormingen en de tariefstelling door gemeenten dan valt allereerst op dat deze zich voornamelijk voordoen bij de tarieven voor huwelijken..

Ook blijkt dat, binnen de Nederlandse publieke sector, gemeenten de eerder genoemde instrumenten uit het NPM-model (strate- gische planning, prestatiemeting en -beloning) veel

Keywords: New Public Management, management controls, output control, motivation, intrinsic motivation, extrinsic motivation, setting performance targets, providing

In masculine cultures, employees´ desire for achievement and competition permits a stronger focus on performance and performance evaluations (Merchant &amp; van der Stede,

Van democratie naar New Public Management: invoering van de Wet modernisering universitaire bestuursorganisatie aan de Universiteit van Amsterdam?.

six ordinal variables with principal-component factor analysis. Cronbach's alpha is 0.7, which passes a conventional guideline for the reliability of the scale. NPM reform index is

This study employed a qualitative content analysis methodology in the analysis of three purposively selected Anglophone Cameroon History textbooks with regards to their