• No results found

De ironie van rechtvaardigheid: Hoe een procedureel rechtvaardige behandeling van minderheden hun bereidheid tot collectieve actie ondermijnt

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De ironie van rechtvaardigheid: Hoe een procedureel rechtvaardige behandeling van minderheden hun bereidheid tot collectieve actie ondermijnt"

Copied!
73
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE IRONIE VAN RECHTVAARDIGHEID

HOE EEN PROCEDUREEL RECHTVAARDIGE BEHANDELING VAN

MINDERHEDEN HUN BEREIDHEID TOT COLLECTIEVE ACTIE

ONDERMIJNT

Aantal woorden: 11.628

Mon Dewulf

Studentennummer: 01510882 Promotor: Prof. dr. Alain Van Hiel Begeleider: Kim Dierckx

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de klinische psychologie. Academiejaar: 2019 - 2020

(2)
(3)

3

Dankwoord

Graag zou ik een enkele mensen bedanken die een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan deze masterproef. Ten eerste wil ik Prof. dr. Alain van Hiel bedanken voor de vrijheid en ondersteuning die hij bood bij het tot stand komen van het onderwerp van deze masterproef. Mijn begeleider Kim Dierckx bedank ik voor zijn ongelooflijke bereikbaarheid, kritische feedback en het beantwoorden van mijn talloze vragen. Verder wil ik mijn ouders en broers bedanken voor hun steun en aanhoudende interesse. Tenslotte bedank ik ook mijn goeie vrienden Karel, Elisabeth en Elena voor hun morele steun en het nalezen van mijn teksten.

(4)

4

Corona preambule

De steekpoef in deze studie bestaat uit leden van minderheidsgroepen (personen die zelf niet in België geboren zijn, of wiens ouders of grootouders niet in België geboren zijn). Omdat het bereiken van deze doelgroep niet gemakkelijk is, werd gekozen om een vragenlijst tweetalig aan te bieden en deze zowel digitaal als op papier te verspreiden. Door de coronacrisis werd het onmogelijk om de papieren versies te gaan gebruiken waardoor de dataverzameling volledig terugviel op de digitale vragenlijsten.

Deze preambule werd in overleg tussen de student en de promotor opgesteld en door beide goedgekeurd.

(5)

5

Abstract

Een opvallende bevinding is dat individuen met een lage status, vaak degene zijn die het maatschappelijke systeem, en daarbij hun benadeelde sociale positie, het sterkst rechtvaardigen. In de literatuur vindt men echter onderzoeksresultaten die deze hypothese zowel bevestigen als ontkrachten. Deze masterproef tracht de rol van procedurele eerlijkheid in deze context naar voren te schuiven en zo deze tegenstrijdige bevindingen te verklaren. Aan de hand van een vragenlijstonderzoek werd het verband tussen procedurele eerlijkheid en steun voor sociale verandering onderzocht bij etnische minderheden in België. Om verder zicht te krijgen op de onderliggende psychologische mechanismen van deze relatie, werd de invloed van statuserkenning, collectieve identificatie, attitudes ten opzichte van de dominante groep en aandacht voor ongelijkheid nagegaan. De resultaten toonden dat de perceptie van procedurele eerlijkheid onder leden van minderheden gepaard ging met een daling in steun voor sociale verandering. Dit betekent dat wanneer procedurele eerlijkheid ervaren wordt, men het bestaande sociale systeem en eigen ondergeschikte positie kan rechtvaardigen. Samengevat wijzen deze bevindingen op een ironisch neveneffect van een goedbedoelde poging tot rechtvaardigheid.

(6)

6

Inhoudsopgave

INLEIDING 7

PROCEDURELE EERLIJKHEID 8

ANALOGIE MET DE CONTACTLITERATUUR 11

DE HUIDIGE STUDIE 12

COLLECTIEVE IDENTIFICATIE 14

ATTITUDES TEN OPZICHTE VAN DE DOMINANTE GROEP 16

ONDERZOEKSVRAGEN EN HYPOTHESEN 17

METHODE 19

STEEKPROEF 19

METINGEN 21

RESULTATEN 24

CORRELATIES TUSSEN DE VARIABELEN 24

MEDIATIEMODELLEN 25

DISCUSSIE 29

BESPREKING VAN DE ONDERZOEKSRESULTATEN 29

IMPLICATIES 33

BEPERKINGEN EN SUGGESTIES VOOR VERDER ONDERZOEK 34

ALGEMENE CONCLUSIE 36

BIBLIOGRAFIE 38

BIJLAGEN 47

BIJLAGE 1:NEDERLANDSTALIGE VRAGENLIJST 47

(7)

7

Inleiding

Maatschappelijke ongelijkheid vind je in elke samenleving. Hoe benadeelde groepen met hun lage statuspositie omgaan is een vraag waar er in het vakgebied van de sociale psychologie veel belangstelling voor is. Volgens de System Justification Theory (Jost et al., 2004; Jost & Banaji, 1994) hebben mensen in het algemeen de neiging om het systeem en de bestaande sociale orde te rechtvaardigen en zelfs te verdedigen, vanuit een soort reflex om hun zelf- en wereldbeeld te beschermen. Dit theoretisch kader voorspelt voorts, paradoxaal genoeg, dat net diegenen die het meest te verliezen hebben bij de status quo – i.e., diegenen met een lage status – degenen zijn die het bestaande sociale systeem met de meeste overtuiging rechtvaardigen. In de literatuur staat deze laatste hypothese ook wel bekend als de ‘status-legitimiteitshypothese’ (Brandt, 2013). Deze neiging tot ondersteuning van het systeem vertoond door leden van achtergestelde groepen is vaak in strijd met hun eigen belangen, wat de paradoxale kant van deze hypothese aantoont. De status-legitimiteitshypothese is echter niet geheel onbesproken, en het debat is getekend door talrijke tegenstrijdige onderzoeksresultaten die de hypothese zowel bevestigen (Henry & Saul, 2006; Jost, Glaser, Kruglanski, & Sulloway, 2003) als ontkrachten (Brandt, 2013; Citrin & Green, 1986; Sutton et al., 2008). Tegenstanders van de status-legitimiteitshypothese halen aan dat de theorie zelf een aantal mankementen vertoont (Brandt, 2013) en wijzen op inconsistenties in de data (zie bijvoorbeeld de meta-analyse door Yang, Xu, Yu, & Guo , 2019). Zo lijkt empirisch onderzoek naar antecedenten, moderatoren en mediatoren een belangrijke stap te zijn bij het verhelderen van dit verband. In deze masterproef trachten wij bij te dragen aan dit debat door de rol van procedurele eerlijkheid in dit kader naar voor te schuiven. Procedurele eerlijkheid of rechtvaardigheid verwijst naar de perceptie dat men op een eerlijke manier behandeld is geweest bij een genomen beslissing (zie verder). Zo stellen we dat een procedureel rechtvaardige behandeling van lage status groepen (in de huidige thesis focussen we op etnische minderheden) paradoxaal genoeg zou kunnen leiden tot de rechtvaardiging van een ondergeschikte positie. Wanneer men leden van een lage statusgroep rechtvaardig behandelt bij politieke en beleidsmatige beslissingen, erkent men hun status als

(8)

8 volwaardige groep in de samenleving. Echter, zulke status erkenning kan er ook voor zorgen dat men (1) minder aandacht heeft voor bestaande, structurele sociaal-economische ongelijkheid, (2) meer sympathie voelt voor de dominante groep in de samenleving, en/of (3) zich meer thuis voelt in de samenleving en het bestaande systeem. Dit zijn allemaal factoren die uiteindelijk de steun voor sociale verandering - en de bereidheid tot collectieve actie - kunnen ondermijnen. Met andere woorden probeert de huidige thesis probeert dus te ‘waarschuwen’ voor een ‘ironisch” neveneffect’ van goedbedoelde rechtvaardige behandeling van minderheden, namelijk verminderde steun voor sociale verandering. Op die manier dragen we ook bij aan het debat over de status-legitimiteitshypothese: slechts wanneer groepen met lage status een procedureel rechtvaardige behandeling krijgen, zal men de bestaande sociaal-economische positie rechtvaardigen.

Procedurele eerlijkheid

Bij het evalueren van sociale ervaringen denkt men vaak dat de bekomen uitkomst, ook wel distributieve rechtvaardigheid genoemd (Lind & Tyler, 1988), de doorslaggevende factor zal zijn. Als we krijgen wat we willen, zullen we tevreden zijn en die beslissing graag aanvaarden. Wanneer we daarentegen in een situatie komen waarin het verkregen resultaat ons lijkt te benadelen, zullen we de beslissing eerder als onrechtvaardig beschouwen. Echter, bij het evalueren van beslissingen spelen ook andere factoren een rol. Mensen hechten immers waarde aan de manier waarop een beslissing genomen wordt en de mate van waargenomen eerlijkheid geassocieerd met het beslissingsproces (Lind & Tyler, 1988). Procedurele rechtvaardigheid of procedural fairness is een rechtvaardigheidsoordeel over hoe een bepaalde procedure of beslissing genomen werd. De manier waarop men behandeld werd en het ervaren van procedurele eerlijkheid zal een grote invloed hebben op hoe men met een bepaalde uitkomst zal omgaan, zeker wanneer de uitkomst van een beslissing nadelig is voor de betrokkene (Brockner & Wiesenfeld, 1996). Onderzoek wijst uit dat mensen tot zes verschillende criteria gebruiken bij het beoordelen van de procedure van een beslissingsproces (Leventhal, 1980; zie ook: Van Hiel, 2013). Zo ziet men deze als eerlijker verlopen wanneer men inspraak had in het proces en de kans kreeg zijn/haar eigen standpunt uit te uitdrukken (het zogenaamde

(9)

9 ‘voice’ criterium). Daarnaast is het belangrijk dat de regels die men gebruikt tijdens het maken van een beslissing voor iedereen op een consistente manier worden toegepast en dat niemand bevooroordeeld wordt. Verder dient men accurate informatie te gebruiken en speelt de mate waarin het beslissingsproces ethisch en moreel correct verloopt een belangrijke rol. Tenslotte wordt de corrigeerbaarheid, de mogelijkheid om de beslissing te herzien bij het optreden van fouten, in rekening gebracht bij in de beoordeling van procedurele rechtvaardigheid.

Verschillende onderzoekers hebben aangetoond dat de perceptie van procedurele rechtvaardigheid heel wat positieve gevolgen kan hebben zowel op individueel als als op groepsniveau. Zo toonden Lind en Tyler (1988) dat het ervaren van procedurele rechtvaardigheid de tevredenheid met de uitkomsten van een beslissing verhoogt. Op juridisch vlak zorgt procedurele rechtvaardigheid voor een sterkere mate aan acceptatie en naleving van een vonnis, zelfs bij het verkrijgen van een negatief resultaat (De Cremer & Tyler, 2007). Daarbovenop speelt procedurele eerlijkheid een belangrijke rol in de waardering van en de tevredenheid met het juridisch systeem (Tyler, 2001). De aanwezigheid van procedurele rechtvaardigheid op groepsniveau promoot ook coöperatie (De Cremer & Tyler, 2005). Daarnaast zet het leden van de groep aan tot engagement, loyaliteit en extra inspanning (Tyler, Degoey, & Smith, 1996). Tenslotte verhoogt de perceptie van een rechtvaardige behandeling de zelfwaarde van groepsleden en verbetert het de onderlinge relaties (Cornelis, Van Hiel, & De Cremer, 2006).

In de literatuur bestaat er een sterke focus op de positieve gevolgen van procedurele eerlijkheid. Tenminste drie studies rapporteren echter negatievere, of op zijn minst meer genuanceerde conclusies. Zo suggereert onderzoek (Leung, Tong & Lind, 2007) dat de bevindingen van procedural fairness op individueel niveau niet gegeneraliseerd kunnen worden naar groepsniveau. Als een beslissing of procedure op een volledige groep mensen betrekking heeft (bijvoorbeeld het verhogen van belastingen of een ontslagbeslissing voor groep arbeiders) zal de aanwezigheid van een stevige sociale identificatie ervoor zorgen dat men veel waarde hecht aan de gewenste uitkomst voor de groep. In tegenstelling tot procedures op individueel niveau worden mensen in dit soort

(10)

10 situaties meer beïnvloed door distributieve eerlijkheid bij het nemen van beslissingen in een collectieve context, en neemt de waargenomen procedurele eerlijkheid een minder prominente rol in.

Ook de mate van identificatie met de groep waartoe een individu en de beslissende autoriteit behoort, kan een modererende invloed hebben op de effecten van procedurele en distributieve eerlijkheid. Zoals eerder beschreven zal men de beslissingen van een autoriteit die als eerlijk wordt aanzien, makkelijker accepteren en naleven bij een hoge mate van identificatie. Wanneer men zichzelf niet identificeert met de groep waar deze autoriteit toe behoort, vaak de meerderheidsgroep, is het opvolgen van gemaakte beslissingen minder vanzelfsprekend (Huo, Smith, Tyler, & Lind, 1996). Bovendien zal een zwakke identificatie met de meerderheidsgoep en een sterke identificatie met de minderheidsgroep zorgen voor een negatieve evaluatie van de autoriteit, die beschouwd wordt als verdediger van andere groep. Dit plaatst een accent op de distributieve rechtvaardigheid, het behalen van de gewenste uitkomsten, en minimaliseert de effecten van procedural fairness. Een te grote identificatie met een subgroep en een slechte band met de dominante meerderheid zorgt vaak voor een moeilijkere relatie met autoriteiten, dat beslissingen moeilijker worden geaccepteerd en slechter worden nageleefd.

Een ander, relatief paradoxaal gevolg van procedural fairness is dat de ervaring van een eerlijke selectieprocedure om tot een gegeerde groep te mogen behoren geassocieerd is met negatievere attitudes ten opzichte van anderen die nog geen lid zijn van de groep maar wel aspiraties hebben om toe te treden. Zo vonden Dierckx en collega's (2019) dat de mate van eerlijkheid die genaturaliseerde burgers zelf ondervonden doorheen hun inburgeringsproces predictief was voor hun attitudes tegenover andere migranten. De auteurs verklaarden dit paradoxale effect vanuit de idee dat ervaren procedurele eerlijkheid doorheen het inburgeringsproces zal zorgen voor een sterke identificatie met de nieuwe samenleving, wat dan weer een negatief effect heeft op uitgroepattitudes (i.e., attitudes ten opzichte van mensen die nog niet tot deze groep behoren; in het geval van de studie van Dierckx et al., 2019, “nieuwe” migranten). Als gevolg zal procedural fairness er ook voor

(11)

11 zorgen dat deze nieuwe bevolkingsgroep een voorkeur zal hebben voor een strikter migratiebeleid.

Analogie met de contactliteratuur

Samenvattend kunnen we dus stellen dat goedbedoelde procedurele eerlijkheid, die mensen en groepen dichter bij elkaar kan brengen, soms ook minder positieve effecten sorteert. Zoals aangetoond in de laatste artikelen kan procedurele eerlijkheid leiden tot separatie van groepen en negatievere inter- en intragroepsrelaties. Hier dringt een analogie met de literatuur over intergroepscontact zich op. Ook hier vond het merendeel aan studies dat positief contact met leden van andere sociale groepen in staat is tot de reductie van spanningen en een verbetering van de relatie tussen deze groepen (Pettigrew, 1998). Contact tussen leden van verschillende groepen leidt tot tal van positieve gevolgen zoals vermindering van vooroordelen, verbetering van relaties, coöperatie en behulpzaamheid (Al Ramiah & Hewstone, 2013).

Nochtans ook hier kunnen tegenstrijdige effecten ontstaan. Saguy, Tausch, Dovidio en Pratto (2009) vonden immers dat positief intergroepscontact ook een impact heeft op de perceptie van gelijkheid tussen de twee groepen. Dit kan problematisch zijn, omdat de erkenning van structurele ongelijkheid en de minderwaardige positie waarin de groep zich bevindt, samen met een bijkomend gevoel van ontevredenheid erg belangrijk zijn voor collectieve actie (van Zomeren, Postmes, & Spears, 2008). Wanneer sociale ongelijkheid minder zichtbaar is, kan dit als gevolg een daling in de steun voor sociale verandering met zich meebrengen. Een verbetering van de relatie tussen twee groepen kan leiden tot optimistische verwachtingen bij de leden van de benadeelde groep, waardoor bestaande structurele ongelijkheid tussen deze groepen geminimaliseerd of minder opgemerkt wordt, en zo dus minder steun voor sociale verandering wordt teweeggebracht bij de benadeelde groep.

Analoog met de vorige studie toonden Dixon, Tropp, Durrheim en Tredoux (2010) een gelijkaardig paradoxaal effect aan bij het gebruik van verschillende ‘vooroordelen-verminderende-interventies’ Contact wordt in dit soort procedures actief ingezet om de

(12)

12 relatie tussen twee groepen te verbeteren. Door dat de attitudes tegenover de uitgroep veranderden beginnen leden van de benadeelde groep de anderen minder te zien als de

agents of discrimination. Het verbeteren van vooroordelen en attitudes ging gepaard met

een daling in steun voor sociale verandering.

Een andere verklaring voor deze onverwachte gevolgen van contact is het ontstaan van een gemeenschappelijke identiteit (Dixon et al., 2010). Een collectieve identificatie brengt heel wat positieve gevolgen voor de relatie tussen twee groepen. Wanneer men elkaar als lid van dezelfde groep ziet, gaan vooroordelen dalen en attitudes tegenover leden die vroeger bij de andere groep behoorden, verbeteren. Men gaat fouten van groepsleden gemakkelijker vergeven en de communicatie verloopt op een positievere manier (Dovidio, Gaertner, & Saguy, 2009).

De huidige studie

In de vorige paragraaf beschreven we hoe goedbedoelde pogingen tot fairheid (positief intergroepscontact), paradoxaal genoeg, onverwachte negatieve maatschappelijke gevolgen met zich kunnen meebrengen. Meer bepaald illustreerden de voorgaande artikels hoe dergelijk contact tussen sociale groepen, die verschillen in sociale status, kan leiden tot een daling in steun voor sociale verandering.

In dit onderzoek trachten we deze bevindingen verder uit te breiden naar het domein van procedural fairness. Meer bepaald gaan we de invloed van procedurele eerlijkheid op de steun voor sociale verandering na. Kan procedural fairness, net als contact dat doet, zorgen voor valse verwachtingen op vlak van sociale gelijkheid? Met andere woorden is dat negatief effect op collectieve actie ook aanwezig als gevolg van procedural fairness? In de volgende paragrafen illustreren we drie psychologische mechanismen die mogelijks een rol zouden kunnen spelen in de relatie tussen procedurele eerlijkheid en verminderde steun voor sociale verandering.

(13)

13 Statuserkenning

De mens heeft een basisbehoefte om sterke, stabiele interpersoonlijke relaties te vormen en te onderhouden (Baumeister & Leary, 1995). Deze behoefte tot verbondenheid zorgt ervoor dat we op zoek gaan naar sociale netwerken om deel van uit te maken. Het verwerven van een lidmaatschap in een groep gaat gepaard met een drang om te weten of we door deze groep gewaardeerd en gerespecteerd worden (van den Bos, Bruins, Wilke, & Dronkert, 1999). Zo toonden Lind en Tyler (1988) dat mensen erg attent zijn voor de signalen die informatie over hun status binnen de groep communiceren. Dergelijke informatie kan men vinden door te kijken naar de manier waarop men door de groepsautoriteiten behandeld wordt, omdat de autoriteiten over het algemeen als representatief voor de hele groep worden beschouwd (Tyler & Lind, 1992). Een respectvolle behandeling door een gezagsdrager waarbij er rekening gehouden wordt met individuele rechten en opinies wijst op een status als volwaardig lid van deze groep. Aan de andere kant draagt een onwaardige, respectloze of onbeleefde behandeling door een autoriteit de implicatie dat men geen gerespecteerd lid van de groep is. Deze twee principes liggen aan de basis van “statuserkenning”.

Fondacaro, Jackson en Luescher (2002, p. 365) definiëren statuserkenning als “de mate waarin een gezagsdrager een persoon als een gewaardeerd lid van de groep behandelt”. We ervaren een hoge mate aan statuserkenning wanneer we als een volwaardig lid van de groep erkend en geaccepteerd worden, met alle rechten die aan het lidmaatschap verbonden zijn (Tyler et al., 1996). Al is er in de literatuur discussie over de causaliteit van het verband, vonden verschillende studies een positieve correlatie tussen procedurele eerlijkheid en statuserkenning (Fondacaro et al., 2002). Een procedureel eerlijke behandeling kunnen we zo beschouwen als een teken van persoonlijke waardering geuit door een autoriteit, wat gepaard gaat met een gevoel van statuserkenning (Conlon, Lind, & Lissak, 1989). Zo stellen van den Bos & Lind (2002) dat procedurele eerlijkheid kan leiden tot het verkleinen van de onzekerheid over iemands sociale status in de groep. Zo duidt een rechtvaardig behandeling en het ervaren van procedurele eerlijkheid op een status als volwaardig lid. Wanneer men een procedure of behandeling echter als oneerlijk ervaart, brengt de implicatie mee dat men geen gerespecteerd lid van de groep is.

(14)

14 Statuserkenning biedt informatie over onze status en de mate van inclusie in een groep. De ervaring van statuserkenning, een teken dat men gewaardeerd en geaccepteerd wordt door de groep, stimuleert het gevoel van verbondenheid met het sociale systeem (van den Bos & Lind, 2002). Onderzoek over collectieve actie toont ons echter dat het erkennen van de lage statuspositie waarin men zicht bevindt een belangrijke rol speelt bij het tot stand komen van steun voor sociale verandering (Wright & Tropp, 2001). Het ervaren van statuserkenning door minderheidsgroepen kan op die manier zorgen voor optimistische verwachtingen en een verzwakkend effect hebben op aandacht voor sociale ongelijkheid. Zo kunnen we verwachten dat statuserkenning, en bijgevolg procedurele rechtvaardigheid, negatief gecorreleerd is met steun voor sociale verandering.

Collectieve identificatie

Van Zomeren, Postmes en Spears (2008) toonde in een meta-analyse van 182 studies die handelen over collectieve actie de belangrijke rol die sociale identiteit speelt bij het herkennen van intergroeps-onrechtvaardigheid en de daaruit resulterende motivatie voor collectieve actie. Zo zijn zij die zich sterk identificeren met een lage-statusgroep gevoeliger voor het waarnemen van onrechtvaardigheid en vervolgens ook meer bereid om collectief op te treden tegen het gepercipieerde onrecht (Wright & Tropp, 2001). Dit effect werd in de literatuur herhaaldelijk teruggevonden. Zo vond men een sterke samenhang in de mate aan identificatie met eigen groep en de deelname aan sociale acties ten behoeve van deze groep bij activisten uit de homobeweging (Stürmer & Simon, 2004). Ook toonden De Weerd en Klandermans (1999) in een onderzoek met landbouwers in Nederland, dat een sterke identificatie met eigen groep – i.e., landbouwers op regionaal en nationaal niveau - een goeie voorspeller was voor de deelname aan sociaal protest ter bevordering van hun situatie. Ook in de hogere statusregionen kunnen we dit effect terugvinden. Wanneer leden van een hoge-statusgroep zich sterk identificeren met hun groep verdedigt men bestaande ongelijkheden tussen de groepen in hogere mate. Hoe sterker ‘blanken’ zich identificeerden met hun raciale groep, hoe meer ze zich verzetten tegen een bepaalde beleidskeuze wanneer deze als schadelijk voor hun groep of als begunstigend voor ‘zwarten’ gezien werd (Lowery, Unzueta, Knowles, & Goff, 2006).

(15)

15 Als we terugkeren naar de literatuur omtrent procedurele eerlijkheid vinden we ook hier de link naar sociale identiteit. Zo is de perceptie van procedural fairness op groepsniveau gelinkt aan een verhoogde collectieve identificatie (Valcke, Van Hiel, Van Roey, Van de Putte, & Dierckx, 2019). Wanneer procedures als eerlijk worden ervaren, voelt men zich geaccepteerd en gewaardeerd door de groep en de autoriteitsfiguur die deze groep vertegenwoordigd. Dit heeft als gevolg dat leden van een minderheidsgroep zich meer gaan identificeren met de overkoepelende groep (of de maatschappij als geheel) bij het ervaren van procedurele eerlijkheid. Ook het eerder beschreven onderzoek naar een strengere migratievoorkeur bij geneutraliseerde individuen vertoont dit effect (Dierckx et al., 2019).

De identificatie met een collectieve sociale identiteit brengt verschillende positieve gevolgen met zich mee. Het versterkt banden tussen verschillende groepen en is gerelateerd aan positievere en vredelievendere interacties (Dovidio, Gaertner, Saguy, & Halabi, 2008). Verder vermindert het vooroordelen en stimuleert het coöperatie en behulpzaamheid over groepsgrenzen heen (Dovidio et al., 2009; Nier et al., 2001). Echter brengt het aannemen van een gemeenschappelijke collectieve identiteit door leden van een minderheidsgroep, ten koste van hun eigen groepsidentiteit, ook enkele minder wenselijke consequenties met zich mee. Zoals hierboven beschreven speelt een sterke identificatie met de eigen minderheidsgroep een belangrijke rol bij het ontstaan van collectieve actie en steun voor sociale verandering. Collectieve identificatie vervaagt samen met oorspronkelijke groepsgrenzen ook de opvallende statusverschillen tussen deze groepen. Zo brengt het verminderen van de herkenbaarheid van afzonderlijke groepsidentiteiten de neiging dat de leden van de minderheidsgroep het bestaande sociale systeem en eigen minderwaardige positie hierin gaan rechtvaardigen (Jost, Banaji, & Nosek, 2004). Men zal minder aandacht schenken aan statusverschillen tussen groepen en wanneer deze ongelijkheden wel gepercipieerd worden zullen ze als meer legitiem ervaren worden (Huo, 2003; Huo et al., 1996). Zo toonden Jaśko en Kossowska (2013) dat een hoge collectieve identificatie bij leden van de lage-statusgroep kan leiden tot een verhoging van de acceptatie van ongelijkheden tussen groepen. Een stevigere identificatie

(16)

16 met de eigen ‘benadeelde’ groep vermindert daarentegen de gepercipieerde legitimiteit van sociale ongelijkheid, wat dan weer een versterkend effect heeft op steun voor collectieve actie.

Een opvallende groepsidentiteit en de perceptie van illegitieme statusverschillen tussen groepen zijn belangrijke motivatoren van collectieve actie bij leden van minderheidsgroepen (Simon & Klandermans, 2001; Wright, 2003). Het verwerven van collectieve identificatie (i.e., met de maatschappij die de ongelijke statusverdeling met zich meebrengt) neemt deze stimulansen weg en veroorzaakt een daling in steun voor sociale verandering. Kortom, collectieve identificatie kan zorgen voor een verbetering in de relatie tussen groepen maar brengt ook een daling in steun voor sociale verandering met zich mee.

Attitudes ten opzichte van de dominante groep

Zoals hierboven beschreven lijkt procedurele eerlijkheid, via psychologische mechanismen als statuserkenning en collectieve identificatie, in staat te zijn om de banden tussen verschillende sociale groepen te versterken. Een derde manier om de betere relaties tussen groepen te verklaren is de vaststelling dat er, als gevolg van procedurele eerlijkheid, een verandering plaatsvindt in attitudes en gevoelens die men heeft ten aanzien van de andere groep. Zo vonden Dierckx en collega's (2020) dat procedurele eerlijkheid op institutioneel niveau gepaard gaat met verminderde gepercipieerde discriminatie ten aanzien van de eigen minderheidsgroep onder leden van minderheden. Met andere woorden, de ervaring van een eerlijke behandeling door de maatschappelijke instellingen is gelinkt aan het gevoel dat er minder gediscrimineerd wordt ten opzichte van de leden van de eigen minderheidsgroep in het dagelijkse leven. Die daling in de gepercipieerde mate aan discriminatie ging gepaard met een hoger niveau van vertrouwen in de leden van de meerderheidsgroep. Zo kan een procedureel eerlijke behandeling door een autoriteit de attitudes van minderheidsleden ten opzichte van de dominante groep die door deze autoriteit vertegenwoordigd wordt verbeteren.

(17)

17 Verschillende onderzoeken tonen echter aan dat de houding en attitudes die men heeft ten opzichte van de bevoorrechte groep belangrijke voorspellers zijn bij het tot stand komen van collectieve actie (Kelly & Kelly, 1994; Zhou & Wang, 2012). Dit betekent dat een meer negatieve, koude of vijandige houding ten opzichte van de andere groep samengaat met een grotere motivatie om de status quo te veranderen. Het verbeteren van de attitudes en gevoelens die minderheden hebben ten opzichte van de dominante groep kan dus ook een demotiverend effect hebben op hun steun voor sociale verandering.

Daarnaast kan een verbetering in attitudes, zoals statuserkenning en collectieve identificatie, ervoor zorgen dat men de leden van de dominante groep als gelijken gaat beschouwen (Dixon et al., 2010). De bevoorrechte positie of zelfs de discriminerende houding van de leden uit de dominante groep worden minder opvallend wanneer minderheden hen als aardig en betrouwbaar beschouwen. Verschillen tussen groepen op socio-economisch vlak kunnen door dit optimisme als minder evident of gewichtig ervaren worden waardoor sociale ongelijkheid op deze manier onder de radar blijft bij leden uit benadeelde groepen. Op basis van voorgaande bevindingen kunnen we dus vermoeden dat het (hypothetische) verband tussen institutionele rechtvaardigheid en steun voor sociale verandering ook deels kan verklaard worden door attitudes ten opzichte van de dominante groep, omdat een verbetering in deze attitudes gepaard gaat met een daling in aandacht voor ongelijkheid en een vermindering van steun voor sociale verandering.

Onderzoeksvragen en hypothesen

Analoog met wat we terugvinden in de contactliteratuur vermoeden we dat het ervaren van procedurele eerlijkheid kan zorgen voor een daling in steun voor sociale verandering bij leden van minderheidsgroepen. Verschillende mechanismen lijken een belangrijke rol te spelen in deze relatie. Een hoge mate aan statuserkenning, een collectieve identificatie en een verbetering in attitudes tegenover leden uit de dominante groep lijken te zorgen voor valse verwachtingen en trekken de aandacht weg van sociale ongelijkheid wat vervolgens een daling in steun voor sociale verandering met zich meebrengt.

(18)

18 Op basis van wat voorgaand beschreven werd komen we tot de volgende hypothesen. Allereerst vermoeden we dat procedurele eerlijkheid negatief geassocieerd is met de steun voor sociale verandering (dit is onze basishypothese of hypothese 1). Vervolgens veronderstellen we dat aandacht voor ongelijkheid een mediërende rol zal spelen in het verband tussen procedural fairness en steun voor sociale verandering (hypothese 2). Ten derde gaan we ervan uit dat procedurele eerlijkheid ook indirecte effecten heeft op de steun voor sociale verandering via elk van de processen beschreven in de vorige paragraaf. Zo vermoeden we dat een procedureel eerlijke behandeling van minderheden gelinkt is aan gevoelens van statuserkenning, wat op zijn beurt weer relateert aan een verminderde aandacht voor socio-economische ongelijkheid en resulteert in een verminderde steun voor sociale verandering. Analoog veronderstellen we dat procedurele eerlijkheid gepaard gaat met een collectieve identificatie en een verbetering in attitudes ten opzichte van de dominante groep, wat gerelateerd is aan een daling in aandacht voor ongelijkheid en vervolgens samengaat met een daling in steun voor sociale verandering. Dit leidt ons tot onze laatste hypothesen: Het verband tussen procedurele eerlijkheid en steun voor sociale verandering kunnen we verklaren door een seriële mediatie van statuserkenning en aandacht voor ongelijkheid (hypothese 3a), door een seriële mediatie van collectieve identificatie en aandacht voor ongelijkheid (hypothese 3b) en door een seriële mediatie van attitudes ten opzichte van de dominante groep en aandacht voor ongelijkheid (hypothese 3c). Deze hypothesen zijn grafisch afgebeeld op figuur 1.

Figuur 1

Schematisch overzicht van de hypothetisch verbanden die onderzocht zullen worden in deze masterproef.

Hypothese 1

H3 H2

H3

Procedurele eerlijkheid

Steun voor sociale verandering Statuserkenning (3a) Collectieve identificatie (3b) Attitudes t.o.v. de dominante groep (3c) Aandacht voor ongelijkheid Hypothese 3

(19)

19

Methode

In deze masterproef werd gekozen voor kwantitatief onderzoek aan de hand van vragenlijsten. Voor de verschillende metingen die we wilden uitvoeren bestonden er diverse gevalideerde vragenlijsten. Om een voldoende divers publiek te bereiken, werd ook geopteerd voor een vertaling van de vragenlijst in het Frans. Zowel de Nederlandstalige als Franstalige versie werden gemaakt met personen die Frans en Nederlands beheersten als moedertaal en werden nagelezen door twee doctoraatstudenten die bekend zijn met het onderzoeksveld van procedurele eerlijkheid. Beide vragenlijsten werden online aangeboden, via de vragenlijst tool van de vakgroep Ontwikkelings-, Persoonlijkheids-, en Sociale Psychologie.

Steekproef

In het onderzoek van deze masterproef wilden we de invloed van een procedureel rechtvaardige behandeling op de mate aan steun voor sociale verandering nagaan bij leden van minderheidsgroepen. Hiervoor gingen we op zoek naar mensen die zelf niet in België geboren zijn (eerste generatie Belg) of waarvan hun ouders of grootouders niet in België geboren zijn (tweede en derde generatie Belg; dit is conform de definitie van de Vlaamse overheid). Samen met een tweetalige uitleg van het onderzoek en een oproep om deze in te vullen wanneer men lid was van ‘een minderheidsgroep’ (dat wil zeggen wanneer men zelf niet in België geboren is of wanneer men (groot)ouders heeft die niet in België geboren zijn) werden de vragenlijsten via verschillende kanalen verspreid, volgens het principe van snowball sampling. Ten eerste werden ze in verschillende Facbookgroepen geplaatst die een link hadden met een bepaalde minderheidsgroep of gerelateerd waren aan het vakgebied van psychologie (zoals de groepen: ‘Islamitische Pedagogiek & Psychologie’ en ‘2de master in de klinische psychologie (UGent)’). Ten tweede werden verschillende basisscholen in Brussel gevraagd om het onderzoek met de ouders van hun leerlingen te delen. Tenslotte werden oproep en vragenlijsten ook via het ‘Minderhedenforum’, een organisatie die etnisch-culturele verenigingen vertegenwoordigd, gedeeld met verschillende multiculturele werkingen in Vlaanderen en Brussel.

(20)

20 Initieel vulden 154 personen die tot deze doelgroep behoorden onze vragenlijst in. Daarvan werden 32 respondenten uitgesloten voor verdere analyse omdat zij de aandachtchecks incorrect invulden (“Kruis hier aub het derde antwoordalternatief aan”). Zo bestaat onze uiteindelijke steekproef uit 122 personen (33 (27,7%) mannen, 84 (70,6%) vrouwen en 2 (1,7%) genderneutraal) met een leeftijd tussen 15 en 70 jaar (M = 28,1; SD = 10,9). Het grootste deel behaalde een diploma in het hoger onderwijs op bachelor niveau (47,1%) of masterniveau (27,7%), anderen rapporteerden een secundaire opleiding (22,7%), lagere schoolopleiding (0,8%) of een andere opleiding/ diploma (1,7%). Op een beoordelingsschaal van eigen levensstandaard in vergelijking met de gemiddelde Belg rapporteerde 40,3% een gemiddelde positie, 28,6% een iets hogere positie, 15,1% een tamelijk hoge positie, 11,8% een iets lagere positie, 3,4 procent een tamelijk lage positie en 0,8% een extreem hoge positie (niemand beoordeelde de eigen positie als extreem laag).

Onze steekproef bestond voornamelijk uit personen die zelf niet in België geboren zijn (eerste generatie Belgen: 58 of 48,7%) en personen met ouders die buiten België geboren zijn (tweede generatie Belgen: 58 of 48,7%). Daarnaast vulden ook enkele personen met grootouders die buiten België geboren zijn de vragenlijst in (derde generatie Belgen: 3 of 2,6%)1. Om meer inzicht te krijgen op de verschillende minderheidsgroepen werd het land van herkomst bevraagt (voor tweede of derde generatie Belgen de gebruiken we de herkomst van (groot)ouders). Het grootste aandeel van onze respondenten is afkomstig uit Azië (69 of 56,5%, waarvan 45 (36,9%) afkomstig uit het Midden-Oosten), gevolgd door Europa (24 of 19,7%), Afrika (20 of 16,4%) en Amerika (9 of 7,4%). Op vlak van geloof of levensbeschouwing beschouwd 48,7% van onze respondenten zich als moslim, 20,2% zonder religie, 13,4% katholiek christen, 11,8% vrijzinnig/atheïst, 1,7% boeddhist, 0,8% als protestants christen, 0,8% als orthodox christen en 2,5% als ander.

(21)

21

Metingen

Alle items werden gescoord op een 5-punts Likert schaal gaande van 1 ‘helemaal niet

akkoord’ tot 5 ‘helemaal akkoord’.

Procedurele eerlijkheid.

Procedurele eerlijkheid werd in onze vragenlijst gemeten aan de hand van vier items gebaseerd op van den Bos (2019). Maatschappelijke instellingen (zoals de politiek, de rechters, de politie…) maken soms beslissingen die een duidelijke impact hebben op een specifieke minderheidsgroep. Met deze schaal bevroegen we hoe men dacht dat dergelijke beslissingen genomen werden. Verschillende criteria van procedurele eerlijkheid beschreven door Leventhal (1980) werden in de items vertegenwoordigd, zoals het representativiteitscriterium (“Er wordt naar de mening van mijn culturele minderheidsgroep geluisterd.”) en neutraliteitscriterium (“Leden van mijn culturele minderheidsgroep worden eerlijk behandeld.”). Een hogere score op deze schaal wijst op een hogere perceptie van procedurele eerlijkheid. De interne consistentie van de schaal was hoog ( = .85).

Statuserkenning.

Deze schaal werd gescoord met negen items gebaseerd op Fondacaro et al. (2002), waarin statuserkenning gemeten werd in familieconflicten. De items werden aangepast naar een maatschappelijke context met als doel statuserkenning te meten bij leden van minderheidsgroepen. De items peilen naar de mate waarin men het gevoel heeft als een gewaardeerd lid van de maatschappij aanzien en behandeld te worden. De items toetsen enerzijds de mate aan respect en aanzien die men ervaart (bv: “Mensen van mijn culturele minderheidsgroep worden niet gerespecteerd door de Belgische samenleving”), als de mate waarmee men op een consistente en niet-discriminerende manier behandeld wordt (bv: “De Belgische samenleving behandelt mensen van mijn culturele minderheidsgroep alsof we er niet toe doen” en “De samenleving respecteert mijn culturele minderheidsgroep minder dan andere etnische groepen”). De items werden zo gecodeerd dat hogere scores duiden op een grotere perceptie van statuserkenning. In lijn met het onderzoek van Fondacaro et al. (2002) vonden we een hoge betrouwbaarheid van deze schaal ( = .90).

(22)

22

Collectieve identificatie.

De mate waarmee een individu zich identificeert met de Belgische samenleving werd gescoord met 4 items gebaseerd op Leach en collega's (2008). Deze verwezen naar verschillende componenten van identificatie zoals solidariteit (bv: “Ik voel me sterk verbonden met België") en tevredenheid (bv: "Ik ben trots om in België te wonen"). Een hogere score op deze schaal wijst op een stevigere identificatie met de Belgische samenleving. De interne consistentie van deze schaal was goed ( = .81)

Attitudes tegenover meerderheidsgroep

We gebruikten een aangepaste versie van de General Evaluation Scale (Wright, Aron, McLaughlin, & Ropp, 1997; zie ook Van Assche, Roets, Dhont, & Van Hiel, 2014) waarin we de deelnemers vroegen om hun algemene gevoelens over autochtone Belgen te beschrijven op vier vijf-puntsschalen: negatief - positief, koud – warm, vijandig – vriendelijk, minachtend – eerbiedig. Een hogere score duidt op een meer positieve houding ten opzichte van autochtone Belgen. Van Assche et al. (2014) rapporteerde een stevige betrouwbaarheid van de schaal ( = .85) bij het meten van gevoelens ten opzichte van immigranten. Ook in onze studie vonden we een stevige betrouwbaarheid van de schaal ( = .89).

Aandacht voor ongelijkheid.

Dit concept werd bevraagd aan de hand van zes generische items, die enerzijds gebaseerd waren op Saguy et al. (2009), en anderzijds op Jaśko en Kossowska (2013). Items peilden voornamelijk naar hoe men de status van de eigen groep inschatte, relatief ten opzichte van de Belgische autochtone meerderheid (vb. “In de afgelopen decennia zijn de leden van mijn culturele groep en autochtone Belgen niet gelijker geworden in termen van inkomen en kansen.” en “De economische situatie van de meeste mensen van mijn culturele minderheidsgroep die in België wonen is verre van optimaal, zeker als je vergelijkt met de economische situatie van autochtone Belgen.”). De betrouwbaarheid was voldoende ( = .62).

(23)

23

Steun voor sociale verandering.

Steun voor sociale verandering werd gemeten aan de hand van drie items uit Saguy et al. (2009). De items peilen naar de mate waarin men, rekening houdend met eigen minderheidsgroep, een verandering wil van het bestaande beleid in België. (“Ik zie geen noodzaak om beleid te steunen dat de positie van mijn culturele minderheidsgroep in België zal verbeteren.” (omgekeerd gescoord), “Ik ben voorstander van wetgeving waarmee leden van mijn culturele minderheidsgroep dezelfde arbeidskansen als anderen worden geboden.” en “Ik zou willen dat mijn eigen culturele minderheidsgroep dezelfde kansen had in het leven als autochtone Belgen.”) Een hoge score toont dat men sociale verandering ondersteunt, een lage score daarentegen wijst op weerstand tegen verandering. De interne consistentie van de schaal was voldoende ( = .73)

(24)

24

Resultaten

Na het afnemen van de vragenlijsten werden de gegevens van alle volledige vragenlijsten ingevoerd in IBM SPSS Statistics 26. Na het hercoderen van enkele items werd de betrouwbaarheid van elke schaal onderzocht en werden relevante schaalscores berekend (zie tabel 1).

Tabel 1

Gemiddelden, standaarddeviaties en onderlinge correlaties van de variabelen.

Correlaties Variabelen 1 2 3 4 5 6 M SD 1. Procedurele eerlijkheid 1 - - - 3.20 .91 2. Statuserkenning .739*** 1 - - - - 2.92 .78 3. Attitudes t.o.v de dominante groep .250** .234** 1 - - - 3.85 .77 4. Collectieve identificatie .404*** .277** ,499*** 1 - - 3.74 .81 5. Aandacht voor ongelijkheid -.493*** -.427*** -.175 -.138 1 - 2.76 .68

6. Steun voor sociale

verandering -.492*** -.566*** -.032 -.021 .240** 1 4.10 .81

Noot: *p < .05, **p < .01, ***p < .001.

Correlaties tussen de variabelen

Tabel 1 toont de correlaties tussen de verschillende variabelen die in onze studie werden opgenomen. Het merendeel van de variabelen correleerden in overeenstemming met de verwachtingen op basis van het voorgestelde model (zie figuur 1). Procedurele eerlijkheid hing negatief samen met aandacht voor ongelijkheid (r = -.49, p < .001) en, in lijn met

hypothese 1, steun voor sociale verandering (r = -.49, p < .001). Verder hing procedurele

eerlijkheid positief samen met statuserkenning (r = .74, p < .001), collectieve identificatie (r = .40, p < .001) en attitudes t.o.v. de dominante groep (r = .25, p < .01). Het verband tussen aandacht voor ongelijkheid en steun voor sociale verandering was positief en significant (r = .24, p < .01). Overigens vonden we enkel een negatief verband tussen statuserkenning en aandacht voor ongelijkheid (r = -.43, p < .001). Zowel collectieve

(25)

25 identificatie als attitudes t.o.v. de dominante groep hingen ook negatief samen met aandacht voor ongelijkheid al waren deze verbanden niet significant (r = -.18, p > .05 en r

= -.14, p > .05). Analoog vonden we enkel een negatief significant verband tussen

statuserkenning en steun voor sociale verandering (r = -.57, p < .001). Voor collectieve identificatie en attitudes t.o.v. de dominante groep werd geen significant verband gevonden met steun voor sociale verandering (r = -.03, p > .05 en r = -.02, p > .05).

Mediatiemodellen

De mediërende rol van aandacht voor ongelijkheid in het verband tussen procedurele eerlijkheid en steun voor sociale verandering (hypothese 2), werd getoetst met gebruik van de PROCESS macro (Hayes, 2013) in SPSS (model 4, bootstrapping: 10 000 re-samples,  = .05). Het effect van procedurele eerlijkheid op aandacht voor verandering was negatief en significant (b = .37, SE = .059, p < .001, 95% betrouwbaarheidsinterval CI = [.483, -.249]). Een significant effect van aandacht voor ongelijkheid op steun voor sociale verandering werd niet teruggevonden (b = -.00, SE = .109, p > .05, CI = [-.220, .213]). De analyse toonde dat het indirecte effect van procedurele eerlijkheid via aandacht voor ongelijkheid op steun voor sociale verandering niet significant is (b = .00, SE = .043, p < .05, CI = [-.086, .083]). In lijn met hypothese 1 een was het directe effect van procedurele eerlijkheid op steun voor sociale verandering significant en negatief (b = -.44, SE = .081, p < .001, CI = [-.598, -.276]).

Figuur 2

Schematisch overzicht van de mediatie analyse met procedurele eerlijkheid als onafhankelijke variabele, aandacht voor ongelijkheid als mediator en steun voor sociale verandering als onafhankelijke variabele.

-.37*** -.00 -.44*** (.00) Noot: *p < .05, **p < .01, ***p < .001 Procedurele eerlijkheid Steun voor sociale verandering Aandacht voor ongelijkheid

(26)

26 Om verder de onderliggende causale hypothesen 3a, 3b en 3c te toetsen, onderzochten we de vooropgestelde mediatie effecten aan de hand van de PROCESS macro (Hayes, 2013) in SPSS (model 6, bootstrapping: 10 000 re-samples,  = 0,05). Ten eerste was het seriële mediatie effect van procedurele eerlijkheid op steun voor sociale verandering met als mediatoren statuserkenning en aandacht voor ongelijkheid niet significant (b = .00,

SE = .013, p > .05, 95% betrouwbaarheidsinterval CI = [-.015, .037]; test van hypothese 3a). De verschillende pad coëfficiënten van deze mediatieanalyse worden schematisch

weergegeven in figuur 3. Het pad van procedurele eerlijkheid naar statuserkenning was positief en significant (b = .64, SE = .053, p < .001, CI = [.528, .736]). Daarentegen was het verband tussen statuserkenning en aandacht voor ongelijkheid niet significant (b = -.12, SE = .103, p > .05, CI = [-.324, .082]). Ook de relatie tussen aandacht voor ongelijkheid en steun voor sociale verandering was niet significant (b = -.05, SE = .104, p > .05, CI = [-.253, .157]). Verder waren de paden van procedurele eerlijkheid naar aandacht voor ongelijkheid (b = -.29, SE = .088, p < .01, CI = [-.519, -.061]) en van statuserkenning naar steun voor sociale verandering (b = -.47, SE = .117, p < .001, CI = [-.773, -.164]) negatief en significant. Het directe effect van procedurele eerlijkheid op steun voor sociale verandering was in dit statistisch model niet significant (b = -.16, SE = .103 p > .05, CI = [-.362, .047]).

Figuur 3

Een schematisch overzicht van de verschillende pad coëfficiënten uit de mediatie analyse met procedurele eerlijkheid als onafhankelijke variabele, statuserkenning en aandacht voor ongelijkheid als mediatoren en steun voor sociale verandering als onafhankelijke variabele. (Indirecte effect weergegeven tussen parenthesen.) -.12 .63*** -.05 -.29** -.47*** -.16 (.00) Noot: *p < .05, **p < .01, ***p < .001 Procedurele eerlijkheid

Steun voor sociale verandering

Statuserkenning Aandacht voor

(27)

27 Ten tweede was het mediatie effect van collectieve identificatie (identificatie met België) en aandacht voor ongelijkheid niet significant op het verband tussen procedurele eerlijkheid en steun voor sociale verandering (b = -.00, SE = .004, p > .05, 95% betrouwbaarheidsinterval CI = [-.009, .007], test van hypothese 3b). Figuur 4 toont de verschillende pad coëfficiënten die gevonden werden in deze mediatie analyse Het effect van procedurele eerlijkheid op identificatie met België was positief en significant (b = .36,

SE = .074, p < .001, CI = [.212, .506]). De paden van identificatie met België naar aandacht

voor ongelijkheid (b = .06, SE = .073, p > .05, CI = [-.083, .206]) en van aandacht voor ongelijkheid naar steun voor sociale verandering (b = -.02, SE = .107, p > .05, CI = [-.236, .189]) waren beide niet significant. Verder was het verband tussen procedurele eerlijkheid en aandacht voor ongelijkheid negatief en significant (b = -.39, SE = .065, p < .001, SE = [-.516, -.260]), en het pad van collectieve identificatie naar steun voor sociale verandering positief en significant (b = .21, SE = .086, p < .05, CI = [.044, .383]). Het directe effect van procedurele eerlijkheid op steun voor sociale verandering was negatief en significant (b = -.52, SE = .086 p < .001, CI = [-.692, -.350]).

Figuur 4

Een schematisch overzicht van de verschillende pad coëfficiënten uit de mediatie analyse met procedurele eerlijkheid als onafhankelijke variabele, collectieve identificatie en aandacht voor ongelijkheid als mediatoren en steun voor sociale verandering als onafhankelijke variabele. (Indirecte effect weergegeven tussen parenthesen.) .06 .36*** -.02 -.39*** .21* -.52*** (-.00) Noot: *p < .05, **p < .01, ***p < .001 Procedurele eerlijkheid Steun voor sociale verandering Collectieve identificatie Aandacht voor ongelijkheid

(28)

28 Tenslotte werd er geen indirect effect gevonden van procedurele eerlijkheid op steun voor sociale verandering via attitudes t.o.v. de dominante groep en aandacht voor ongelijkheid (b = .00, SE = 004, p > .05, 95% betrouwbaarheidsinterval CI = [-.007, .009], test van hypothese 3c). Pad coëfficiënten van deze mediatieanalyse worden schematisch weergegeven in Figuur 5. Het verband tussen procedurele eerlijkheid en attitudes t.o.v. dominante groep was positief en significant (b = .21, SE = .075, p < .01, CI = [.064, .360]). De paden tussen attitudes t.o.v. de dominante groep en aandacht voor verandering (b = -.05, SE = .072, p > -.05, CI = [-.191, .095]) en tussen aandacht voor ongelijkheid en steun voor sociale verandering (b = .01, SE = .109, p > .05, CI = [-.212, .221]) waren niet significant. Verder vonden we een negatief verband tussen procedurele eerlijkheid en aandacht voor ongelijkheid (b = -.36, SE = .061, p < .001, CI = [-.477, -.235]). Er werd geen significant effect gevonden van attitudes t.o.v. de dominante groep op steun voor sociale verandering (b = .10, SE = .086, p > .05, SE = [-.069, .273]). Het directe effect van procedurele eerlijkheid op steun voor sociale verandering was negatief en significant (b = -.46, SE = .083, p < .001, CI = [-.619, -.292])

Figuur 5

Een schematisch overzicht van de verschillende pad coëfficiënten uit de mediatie analyse met procedurele eerlijkheid als onafhankelijke variabele, attitudes t.o.v. de dominante groep en aandacht voor ongelijkheid als mediatoren en steun voor sociale verandering als onafhankelijke variabele. (Indirecte effect weergegeven tussen parenthesen.) -.05 .21** .01 -.36*** .10 -.46*** (-.00) Noot: *p < .05, **p < .01, ***p < .001 Procedurele eerlijkheid Steun voor sociale verandering Attitudes t.o.v. de dominante groep Aandacht voor ongelijkheid

(29)

29

Discussie

In deze masterproef onderzochten we het verband tussen ervaren procedurele eerlijkheid van maatschappelijke instellingen en steun voor sociale verandering bij leden van etnische minderheden in België. Daarnaast gingen we na of een verminderde aandachtige houding ten opzichte van sociale ongelijkheid geassocieerd met procedurele eerlijkheid een verklaring kan bieden voor deze relatie. Tenslotte bestudeerden we ook verschillende indirecte effecten die procedurele eerlijkheid leek te hebben op steun voor sociale verandering via statuserkenning, identificatie met België, en attitudes t.o.v. de dominante groep.

Bespreking van de onderzoeksresultaten

Het verband tussen procedurele eerlijkheid en steun voor sociale verandering De resultaten van ons onderzoek ondersteunden gedeeltelijk de vooropgestelde hypothesen. Eerst en vooral vonden we dat procedurele eerlijkheid sterk negatief gerelateerd is aan steun voor sociale verandering. De ervaring van procedurele eerlijkheid is geassocieerd met een daling in steun voor sociale verandering onder leden van een minderheidsgroep. Deze bevinding kan een bijdrage leveren aan verschillende onderzoeksvelden van de sociale psychologie.

Ten eerste vinden we een analogie met de contactliteratuur. Dit effect, een daling in steun voor sociale verandering onder leden van benadeelde groepen, werd ook teruggevonden als gevolg van positief intergoepscontact (Saguy et al., 2009). Beide vormen van een rechtvaardige behandeling van minderheidsgroepen blijken dus paradoxale en ook tegengestelde effecten te sorteren. Enerzijds lijkt procedurele rechtvaardigheid, net als intergroepscontact, een ‘positieve’ impact te hebben op intergroepsrelaties: beide verbeteren de bestaande attitudes ten opzichte van de nationale meerderheidsgroep – zie ook het gevonden positieve verband in onze steekproef tussen procedurele eerlijkheid en attitudes t.o.v. de autochtone Belgen (r = .25 , p < .01) – en vormen een effectief middel tot reductie van vooroordelen (Dierckx et al., 2020; Dixon et al., 2010; Saguy et al., 2009). Anderzijds kan dit positieve effect op langere termijn negatieve gevolgen sorteren:

(30)

30 verminderde collectieve steun voor sociale verandering leidt tot een stilstand in het wegwerken van structurele ongelijkheid, wat dan weer onvrede over de eigen sociale situatie en wrevel tegenover de “verantwoordelijke” meerderheidsgroep kan met zich meebrengen. Met andere woorden, op lange termijn kan procedurele eerlijkheid ook een negatieve impact hebben op intergroepsrelaties. Onze resultaten sluiten dus aan bij een trend in de literatuur waarin voornamelijk gefocust wordt op de ongewenste “negatieve” neveneffecten van sociale vooruitgang en positieve intergroepsrelaties (Spoor & Schmitt, 2011; Tausch, Saguy, & Bryson, 2015).

Vervolgens duidt dit verband op de rol die procedurele eerlijkheid speelt bij het tot stand komen van collectieve actie. Zo blijkt dat het gevoel eerlijk behandeld te worden negatief samenhangt met de noodzaak om op te komen voor sociale verandering. Deze bevinding kunnen we plaatsen binnen het theoretisch perspectief dat collectieve actie verklaard aan de hand van ‘gepercipieerde onrechtvaardigheid’ (van Zomeren et al., 2008). Dit theoretisch kader gaat er vanuit dat ongelijkheid en een benadeelde positie op zich collectieve actie voortstuwt. Onze bevinding over de relatie tussen procedurele eerlijkheid en steun voor sociale verandering wijst naar de vaststelling dat de subjectieve ervaring van ongelijkheid meer invloed heeft dan de objectieve ongelijkheid waarmee men geconfronteerd wordt (Lind & Tyler, 1988). Zo kunnen we constateren dat onder specifieke omstandigheden, zoals in deze studie bij het ervaren van procedurele eerlijkheid, sociale ongelijkheid kan ervaren worden als eerlijk of rechtvaardig.

Dit brengt ons uiteindelijk terug naar het debat omtrent de status-legitimiteitshypothese. In de inleiding beschreven we de veronderstelling dat een procedureel rechtvaardige behandeling van lage status groepen zou kunnen leiden tot de rechtvaardiging van een ondergeschikte positie. De daling in steun voor sociale verandering als gevolg van procedurele eerlijkheid stemt overeen met dit vermoeden. Verder zou deze bevinding ook een verklaring kunnen zijn voor de tegenstrijdige onderzoeksresultaten die de status-legitimiteitshypothese zowel bevestigen als ontkrachten. Slechts onder de ervaring van procedurele eerlijkheid, zal men de bestaande sociaal-economische positie rechtvaardigen. Wanneer groepen met lage status een procedureel oneerlijke behandeling

(31)

31 krijgen is de kans kleiner dat zij hun benadeelde positie zullen rechtvaardigen en, vergroot de kans op steun voor sociale verandering.

Psychologische verklarende mechanismen voor het verband tussen procedurele eerlijkheid en steun voor sociale verandering.

We onderzochten enkele psychologische mechanismen die het verband tussen procedurele eerlijkheid en steun voor sociale verandering konden helpen verklaren. Ten eerste vonden we geen evidentie voor het mediatie effect van aandacht voor ongelijkheid op het verband tussen procedurele eerlijkheid en steun voor sociale verandering. Al stemden de gevonden correlationele verbanden overeen met onze verwachtingen, vertoonden de resultaten van onze mediatie analyses geen bewijs voor de rol van aandacht voor ongelijkheid als intermediair psychologisch proces. De veronderstelling dat procedurele eerlijkheid via een verminderde mate aan aandacht voor ongelijkheid zou zorgen voor een daling in steun voor sociale verandering, kon met onze resultaten niet aangetoond worden. Dit was wel het geval bij Saguy en collega's (2009) met betrekking tot het verband tussen positief intergroepscontact en steun voor sociale verandering. Deze vergelijking werd gemaakt omdat procedurele eerlijkheid en contact sterk gelijkende effecten vertonen (e.g., Dierckx et al., 2020; Valcke et al., 2019). Zo blijkt de rol van aandacht voor ongelijkheid erg belangrijk bij het tot stand komen van steun voor sociale verandering en collectieve actie. Het verbeteren van relaties tussen groepen gaat vaak gepaard met gevoelens van optimisme omtrent de gelijkheid tussen beide groepen. Dergelijk optimisme en verkeerde verwachtingen over de status quo hebben verder een afzwakkend effect op aandacht voor ongelijkheid. Daartegenover is de erkenning dat ongelijkheid bestaat en dat eigen groep zich in een ondergeschikte positie bevindt een belangrijke motivator om sociale verandering te ondersteunen.

Daarnaast werd er ook geen evidentie gevonden voor de seriële mediatie effecten van statuserkenning, collectieve identificatie en steun voor sociale verandering met aandacht voor ongelijkheid op het verband tussen procedurele eerlijkheid en steun voor sociale verandering. Bij het testen van deze verbanden werd het positieve effect van procedurele eerlijkheid op zowel statuserkenning als collectieve identificatie en steun voor sociale

(32)

32 verandering teruggevonden. Deze verbanden stemmen overeen met onze verwachtingen op basis van de literatuur en repliceren verschillende bevindingen uit vorig onderzoek (zie onder andere: Dierckx et al., 2020; Fondacaro et al., 2002; Valcke et al., 2019; van den Bos & Lind, 2002). Verder toont dit onderzoek dat elk van deze variabelen; het ervaren van statuserkenning, een collectieve identificatie en een verbetering in attitudes t.o.v. de dominante groep, samenhangen met een daling in steun voor sociale verandering (Jaśko & Kossowska, 2013; Wright & Tropp, 2001; Zhou & Wang, 2012). In deze studie werd dit negatieve verband enkel gevonden tussen statuserkenning een verminderde steun voor sociale verandering.

Bovendien werd er, in tegenstelling tot de verwachtingen van het voorgestelde model, een positief significant effect gevonden van identificatie met België op steun voor sociale verandering via aandacht voor sociale ongelijkheid (test van hypothese 3b). Verschillende studies wijzen echter op het demotiverend effect dat collectieve identificatie heeft op steun voor sociale verandering (zie: De Weerd & Klandermans, 1999; Lowery et al., 2006; Stürmer & Simon, 2004; Wright & Tropp, 2001). We zouden deze bevinding kunnen verklaren door een onderscheid te maken tussen een collectieve identiteit en een duale identiteit (Dovidio et al., 2009). Het aannemen van het duale identiteitsprincipe betekent de individuen uit onze steekproef zich zowel kunnen identificeren met hun eigen minderheidsgroep als met de dominante meerderheidsgroep. Zo vond Huo (2003) dat een sterke collectieve identificatie (‘Amerikanen’) gepaard kon gaan met een stevige identificatie als lid van een minderheidsgroep (Zwarten’ of ‘Latino’s’) voor leden die zowel behoren tot de minderheids- als meerderheidsgroep. Daarbij vond met dat leden met een duale identiteit gevoeliger waren voor de rechtvaardige behandeling van hun minderheidsgroep. Dit leidt ons tot het vermoeden dat naast een sterke identificatie met België men ook een stevige verbondenheid met eigen minderheidsgroep voelt, wat verder het positieve effect op steun voor sociale verandering verklaart. Een andere mogelijkheid is dat wanneer mensen meer betrokken zijn bij de samenleving (betrokkenheid is een facet van identificatie, zie: Leach et al., 2008) zij misschien ook meer belang gaan hechten aan goede intergroepsrelaties, en meer achter steun voor sociale verandering staan, omdat goede intergroepsrelaties nu eenmaal best bereikt worden door gelijke status. Recent

(33)

33 onderzoek wijst inderdaad in die richting: Valcke en collega's (2019) vonden dat aan procedurele rechtvaardigheid gelinkte identificatie met de maatschappij positieve effecten had op het sociaal vertrouwen van minderheden. Algemeen hoger sociaal vertrouwen kan ook vertrouwen in de status quo in de hand werken, wat eveneens voor een nadelig effect zorgt op steun ten opzichte van collectieve actie. Verder onderzoek zal hierover uitsluitsel moeten brengen.

Implicaties

De titel van deze masterproef verwijst naar de ironische constatering dat een eerlijke behandeling van minderheden kan leiden tot een ondermijning van hun bereidheid tot collectieve actie. Deze rechtvaardige behandeling, die samengaat met het gevoel van procedurele eerlijkheid, lijkt de noodzaak weg te nemen om bestaande ongelijkheid in de maatschappij, en meer bepaald de eigen benadeelde positie, aan te pakken. De paradoxale kant van deze bevinding toont zich net omdat dit deze “dysfunctionele” houding ontstaat uit een goedbedoelde poging tot rechtvaardigheid.

Zoals beschreven is procedurele eerlijkheid een belangrijk mechanisme in het verbeteren van de relaties tussen groepen. Onze resultaten wijzen echter ook op het belang van distributieve eerlijkheid: de mate waarin een bekomen uitkomst op zich rechtvaardig is. Eerlijke beslissingen op structureel niveau en een rechtvaardige behandeling van minderheden moet ook gekoppeld zijn aan de uitkomsten waar men recht op heeft. Het maken van beslissingen op een eerlijke manier, wat zorgt voor het gevoel van procedurele eerlijkheid, en daarna minderheden niet geven waar men recht op heeft, leidt zowel rechtstreeks als onrechtstreeks voor een lage distributieve eerlijkheid. Onrechtstreeks zal het gevoel procedureel eerlijk behandeld te worden de onrechtvaardige aard van deze bekomen uitkomsten vertroebelen, waardoor men als het ware ‘blind’ wordt voor deze lage distributieve eerlijkheid. Zo zouden we kunnen stellen dat de ervaring van procedurele eerlijkheid in staat is om onopvallende vormen van ongelijkheid in stand te houden en de bestaande verschillen tussen groepen te normaliseren.

(34)

34 Een andere praktische, en zeer actuele, implicatie kunnen we vinden bij de betogingen en protestacties die tot stand kwamen na de dood van George Floyd in de Verenigde Staten. De videoclip van de gebeurtenis die verspreid werd via sociale media bracht een enorme golf van verontwaardiging met zich mee. In verschillende steden werd massaal geprotesteerd tegen de structurele ongelijkheid tussen blanken en zwarten. Dit toont duidelijk het negatieve verband tussen procedurele eerlijkheid en de steun voor sociale verandering; het onrechtvaardigheidsgevoel dat men ervaart bij het zien van de manier waarop George Floyd behandeld werd, is gekoppeld aan de steun voor sociale verandering en leidt uiteindelijk tot massale betogingen. Verder kunnen we verwachten dat de verontwaardiging, die gepaard gaat men collectieve actie, deels zal weggenomen worden wanneer men gaat luisteren naar de betogers. Zo zou het aankondigen van duidelijke hervormingen van politiediensten of het ontslaan van enkele agenten kunnen zorgen voor een gevoel van procedurele eerlijkheid, wat vervolgens opnieuw de steun voor sociale verandering en collectieve actie zal laten verminderen. Dit toont tenslotte dat de negatieve link tussen procedurele eerlijkheid en steun voor sociale verandering niet noodzakelijk ‘onproductieve’ effecten met zich meebrengt, maar ook ‘positieve’ maatschappelijke effecten kan hebben.

Beperkingen en suggesties voor verder onderzoek

In deze masterproef moeten enkele beperkingen opgemerkt worden. Ten eerste werd in deze studie gebruik gemaakt van een kleine steekproef. Dit zou ervoor kunnen zorgen dat de gevonden (en niet gevonden) resultaten niet betrouwbaar of representatief zijn voor de populatie, in het geval van deze studies: leden van minderheden in België. Verder werden de vragenlijsten enkel digitaal verspreid en kon men deze op vrijwillige basis invullen. Op die manier kan onze steekproef een bias vertonen naar personen met toegang tot internet en een bepaalde interesse in de sociale aspecten van de interacties tussen hun minderheidsgroep en de Belgische maatschappij. Daarnaast werd opgemerkt dat de complexiteit van de vragen en moeilijkheden met de taal voor sommigen bemoeilijkende factoren waren bij het invullen van de vragenlijsten. Verder laat de grote heterogeniteit van de steekproef het niet toe om conclusies te maken over individuele minderheidsgroepen. Verschillende aspecten – zoals bijvoorbeeld de mate van statuserkenning, verhoudingen

(35)

35 ten opzichte van autochtone Belgen en aandacht voor sociale ongelijkheid - komen misschien meer naar boven onder leden van de ene minderheidsgroep dan onder leden van andere groepen. Verder onderzoek zou zich kunnen toespitsen op één specifieke minderheidsgroep. Dit zou kunnen leiden tot een beter inzicht in de specifieke psychologische mechanismen onderliggend aan het verband tussen procedurele eerlijkheid en steun voor sociale verandering. Daarnaast brengt de focus op een individuele minderheidsgroep de mogelijkheid met zich mee om verduidelijking te brengen in de verhoudingen tussen collectieve en duale identificaties en de effecten die deze identiteit met zich meebrengt.

Ten tweede werden in deze studie correlationele verbanden onderzocht, uitspraken op causaal niveau kunnen dus niet gemaakt worden. De resultaten toonden hoofdzakelijk een negatief verband tussen procedurele eerlijkheid en steun voor sociale verandering, over de causale richting van dit verband kunnen geen conclusies gemaakt worden. Verder werd er in dit onderzoek gebruik gemaakt van betrouwbare en valide metingen die gebaseerd waren op vorige studies. Hier moeten we opmerken dat de betrouwbaarheid van de schaal waarmee aandacht voor ongelijkheid gemeten werd, voldoende, maar duidelijk lager dan de betrouwbaarheid van andere schalen was. Dit zou een mogelijke verklaring zijn waarom de verschillende onderliggende mediatie effecten niet gevonden werden (zie hypothese 2 en 3). In toekomstig onderzoek kan het interessant zijn om de rol die aandacht voor ongelijkheid speelt op het verband tussen procedurele eerlijkheid en steun voor sociale verandering te onderzoeken.

Verder dient toekomstig onderzoek andere variabelen als verklaringsmechanismen voor het verband tussen procedurele eerlijkheid en steun voor sociale verandering te onderzoeken. De mediatoren die opgenomen werden in deze studie - statuserkenning, collectieve identificatie en attitudes ten opzichte van de dominante groep - zijn slechts een selectie van mogelijke verklaringsmechanismen. Andere veelbelovende variabelen die invloed lijken te hebben op het verband tussen procedurele eerlijkheid en de motivatie tot collectieve actie zijn onder andere de gepercipieerde discriminatie van eigen groep en het geloof in sociale mobiliteit. Zo lijkt procedurele eerlijkheid een demotiverend effect te

(36)

36 hebben op de mate van gepercipieerde discriminatie van eigen groep, wat vervolgens een daling in aandacht voor structurele ongelijkheid met zich meebrengt (zie: Dierckx et al., 2020). Daarnaast zou de ervaring van procedurele eerlijkheid gepaard kunnen gaan met het gevoel dat men in een groep of maatschappij alle kansen krijgt. Dit geloof in sociale mobiliteit zou op deze manier zorgen voor valse verwachtingen onder leden van de benadeelde groep wat de noodzaak voor sociale verandering zou wegnemen. Tenslotte kan men in verder onderzoek ook de relatie tussen procedurele eerlijkheid en steun voor sociale verandering onderzoeken bij leden van de dominante meerderheid. Zo vond men dat intergroepscontact en steun voor sociale verandering positief gelinkt waren voor leden van een meerderheidsgroep, in tegenstelling tot de negatieve samenhang voor leden van een minderheidsgroep (Hässler et al., 2020). Analoog aan deze bevinding zou men in toekomstig onderzoek de hypothese dat het ervaren van procedurele eerlijkheid door leden van een meerderheidsgroep gelinkt zal zijn aan een stijging van steun voor collectieve actie kunnen nagaan.

Algemene conclusie

In de inleiding van deze masterproef werd de status-legitimiteitshypothese aangehaald. Deze theorie stelt dat individuen met een lage status vaak degenen zijn die het bestaande sociale systeem, en daarbij hun eigen benadeelde maatschappelijke positie, met de grootste overtuiging rechtvaardigen. De bestaande evidentie voor deze hypothese is echter verdeeld en inconsistent. Door de rol van procedurele eerlijkheid in deze context naar voor te schuiven, kan deze masterproef de tegenstrijdige bevindingen omtrent de status-legitimiteitshypothese deels verklaren. Onze resultaten tonen dat de perceptie van procedurele eerlijkheid onder leden van etnische minderheden gepaard ging met een daling in steun voor sociale verandering. Dit toont dat individuen van minderheidsgroepen onder specifieke omstandigheden – wanneer men het gevoel had dat men op een eerlijke manier behandeld werd bij een genomen beslissing – het sociale systeem en hun ondergeschikte positie accepteerden. Over de precieze psychologische mechanismen die dit negatieve verband tussen procedurele eerlijkheid en steun voor sociale verandering kunnen verklaren tasten we vooralsnog in het duister. Tenslotte wijzen onze resultaten op de noodzaak dat procedurele eerlijkheid gepaard gaat met distributieve eerlijkheid.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Therefore, the extent to which observer ratings and student perceptions in primary education are consistent with each other is still unclear, especially if similar teaching

Elk van de sferen van staat en religie bezit zijn eigen domein en werkings- gebied, maar omdat het hele proces doortrokken wordt door Geist en aangelegd is op de realisering van

Solidariteit in de zorg vraagt om blijk van effectieve en kwalitatief goede zorg en om patiënten die zich houden aan gemaakte af- spraken: return on investment en goed

LJL'-' of, om het in thans wat ouderwetse termen te zeggen, in een kapitalisti- sche economische orde; het past niet erg bij de verhouding tussen overheid en haar

67 Aan de hand van verhalen de moeders van Srebrenica die tijdens dit onderzoek zijn geïnterviewd, maar ook aan de hand van interviews met de hoofdimam van Srebrenica,

Waar distributieve rechtvaardigheid van groter belang lijkt te zijn voor de acceptatie van de uitkomst in de specifieke, eigen zaak, en in het verlengde daarvan voor de mate

After repeated doses of DOX we observed significantly more sarcomeric disintegration, significantly reduced viability, reduced mitochondrial function and consequently

f b was varied from on average one feedback connection per output unit to full feedback connectivity, and the reservoir was changed from on average one recurrent projection in total