J.
van den
Burg
/
Deinvloed van konstante grondwaterstanden op
dejeugdgroei van Euramerikaanse populier
Riiksinstiluut voor onderzoek in de bos- en landschapsbouw ,,De Dorschkamp",
Wageningen
(POpuluSx
eufameficana)
1) Red.aktie:De scbrijuer uan d.it
artikel is weíenschappelijk med'ewerker aan
het
Rijksiutituut
toor
Ond.erzoekin
d,eBot-
en
Land.tchaps-bouu
,,De Dorschkanzp"te
'llageningen,Hij is
aooralthuis op
het gebied.
aan d,e bod'emkundeen
d,elyiologie
oan d.e houtsoofien.Het
ond.erzoek d.at hier aan de ord'e is loopt nog d.oor;nu
ookmet
anl,ere houtsoorlen
en
nze, dalencle grond'tuaterstanden,
Van populierzijn
nu reed,t gegeuens bekend' oaer groeibij
kon-stante gronduaterttand.en d,iepublikatie weliigen.
De rewbaren ua.nd,it ond,erzoek
zijn
uangroot
belang uoor d.epraktijk;
het is d.aarom, d,atu eraan
op d.e hoogle gehoud.en. cuord.l,onuerkofi
en upto
d.ate.Samenvatting
In
een
grondwaterstandenproefveldis
gedurendedrie
jaren (1970t/m1972)
de relatie tussen de groei van Eutamerikaansepopulier (Populus
x
euramericana'ZeeIand' en'Gelrica')
en de hoogte van de grondwaterstand onderzocht.De
grondwaterstan-den wergrondwaterstan-den gedurende het groeiseizoen konstant gehouden. Het onderzoekis
uitgevoerd
qp
zavelgrond(8-18 7o
lttum)
en zwareklei
(34-45
7alunm).
In
het
jaar van
aanleg tredengrote
verschillenop
tussen de groei van populier op zavel en op zware klei: de groei op zwareklei is
onafhankelijkvan
de
grondwaterstanden
veel
kleiner danop
zavel.Op
zavelis
alleenbij
zeer ondiepe gtondwater-stand(ca.2
dm
-m.v.)2)
de groei ongeveer
dezelfdeals op
zware klei, maar neemtbij
diepere grondwaterstand toe, totdatbij
ca.5
dm
-m.v.
eenmaximum
wordt
bereikt.
Bij
diepere grondwaterstandblijft
degroei onveranderd.
In
het
tweede of derde jaar na aanleg is de groei op zavel en zwareklei
dezelfde, alleenis
op zavel de groeibij
grondwaterstanden ondieper dan ca. 5 dm-m.v.
wat minder danbij
diepere grondwaterstanden.Op
zwareklei
neemt degroei eerst
af
als de grondwaterstand ondieper is dan ca. 2 dm-
m.v. De invloed van een hoge grond-waterstandkomt
op
zavel totuiting
in
een tijdelijke groeirem-ming.Op zware klei
hebben de profieleigenschaPPen veel meer invloed dan de hoogte van de grondwaterstand enis
de achter-standin
groei, vergelekenmet die
op zavel,van
tijdelijke
aard.Dit
geldt echter onder het voorbehoud dat bodemvruchtbaarheid en grondwaterkwaliteit geen beperkende faktoten vormen.De
optimale ontwateringsdieptevan
zavelgrondvoor
de groei vanpopulier bedraagt ongeveer
5-8
dm
-m.v.
gedurende het groeiseizoen, van zanaÍeklei
is geen uitgesprokenoptimum
aan te geven.In
hettaject
2-I2
dm-m.v.
heeft de hoogte van de grondwaterstandin
zwareklei geen
grote invloed op de groei.Inleiding
De mate waarin houtsootten hoge grondwaterstanden gedutende de vegetatieperiode tolereren
loopt sterk
uiteen. Soorten alspo-pulier, wilg, els
en es verdragen hoge grondwaterstandentame-lijk
goed, eik, beuk en esdoorn daarentegenzijn weinig
tolerant(Gill
1970; Kóstler,Briickner
und Bibelriether 1968;Van
Lyn-den 1969;
Richtlijnen
Bosaanleg 1970).Omtrent de
hoogste grondwaterstandwelke
in
de
vegetatieperiodenog
geenaan-merkelijke
achteruitgangin
groei en
konditie
veroorzaakt en over de invloed van de duur van deze periode van hoge grond-waterstandenis weinig
bekend(Van
Lynden 1969).De
relatie tussengroei en
grondwaterstandwordt
bovendien beïnvloed
door faktoren als bodemvruchtbaarheid,kwaliteit van het
grond-water (zuurstofgehalte) en structuur van de grond (Dietze 1972; Grosscurth1972;
Houtzagers1954 Van der Meiden
1960): stagnerend grondwater en een dichte structuurzijn
nadelig voor de groei.Ook de vorm
van het wortelstelselkan
de relatietus-r)
Verschijnt tevens als Mededeling nr. 147 van,,De Dorschkamp"2) -
m.v,:
beneden maaiveld.The inÍluence
oÍ
permanent groundwateÍtables
on
iuvenile
growth
oÍ
Euramerican poplar
Summary
Juvenile
growth
of
Euramericanpoplar
(Populusx
eurameri-cana'Zeeland'and'Gelrica') was studied
for three years
onlight
sandy loam
(8_I8 %
lurum)
and heavy clay(34-45
7olur'rm)
in
a
groundwatertrial field at
Geestmerambacht(province of
North Holland). A
seriesof
groundwatertables berweenlllz
and 12dm
below surface was setup
andkept constant
duringthe growing
season. Levelof
soil
fertility
was sohigh
(due toformer
agriculrural andhorticulrural
use)that growth was
only affectedby differences
in
groundwater table.On lighr
sandy loam, growth decreasedin
the year of plantationif
groundwatertable was
lessthan
ca.
5
dm
below
surface.Growth
wasnot
substantially affectedby
deeper groundwater-tables.During
the second
and
third
year afterplantation
dif-ferencesin
growth at high and deep
groundwater tables became less obvious.On
heavy clay,growth in the
yearof
plantation was always
inferior
togrowth
onlight
sandy loam, and was not affected by depthof
groundwater table.In
the second
andthird
year after plantation, grov/th on heavy clay equalled growth onlight
sandy loam.Át
veryhigh groundwatertables
({
2
dm below surface) growth was alittle
poorer than at deeper ones.It
is
concludedthat during the
first
yearsafter
plantation,growth
of
Euramericanpoplar on wet
or
heavybut
otherwisefertile
soils, is hampered only temporarily.Optimum
groundwatertablefor
growth
of
Euramerican poplar onlight
sandy loam may be estimatedat
5-8
dm below surface(during
thegrowing season).
In
heavy claythis
level should benot
higher than
ca.2
dm
below
surface.It
must
be kept
in
mind
thatsoil
fertiliry
and groundwater qualiry mustnot
act asgrowth resfficting
factors.sen grondwaterstand
en groei
beïnvloeden, omdathet
wortel-stelsel zichin rijke
grondenminder
in
horizontalerichting
uit-breidt
danin
arme gronden;bij
hoge grondwaterstanden treedt minder horizontale verbreiding van de wortels op danbij
diepe grondwaterstanden (Joachim1953; Rogers and Headi969).
Onderzoeknaar
de,in
verbandmet
de houtsoortenkeuze,
be-langrijke relatie tussen
grondwaterstand en boomgroei wastot
voor
kort moeilijk
uiwoerbaar omdat grondwaterstandenproef-velden zoalsdie
in
de
landbouwen de fruitteelt
worden
ge-bruikt
(Segeren en Visser 1971; Sieben 1964),voot de bosbouw ontbraken,zodat slechts
de
methodevan het
gedurende velejaren meten
van
grondwaterstandenin
proefperken overbleef(een
methodedie
in de fruitteelt wordt
toegepast,Van
der\feerd
L)6)),
hetgeen wegensde
tijdrovendheid
eenweinig
aanlokkelijke methode is.In
1970kon
het bosbouwkundig on-derzoek echter beschikken over een grondwaterstandenproefveld, waarvaÍr de resultaten over de periode T970t/m
1972
gedeel-Fig.
1
Proefterrein Geestmerambacht (Trial field Geestmerambacht) schaal (scale) 1 :4.000 overzichtskaatt Koedijk : zwígklots.4b%lutum -1 ft@vyctaytWTr#irrffirisntunayb.
llTÍTÍTÍTÍTÍIll rml s.lsxlutum lll I I I | | I I I I I ll rral't-ryrrnl-il:h,
l. l. ll. ll stÍ0ok mst constrnta gÍondwtsFtand
' (sttip with NÍmnont wt* able)
Toetsproefveld populier, diverse klonen (clone trial, tario*t poplar clonet) Grondwaterstanden proefveld ( tuatertab I e trial Íield )
Toetsproefveld witte abeel (clone trial uhite poplar) Toetsproefveld iep (clone
trial
elm)Toetsproefveld zwarte populier (clone tr'ial bla& poplar) Toetsproefveld wilg (elone trial
uillou)
Toetsproefveld populier, diverse klonen (clone trial, aariout poplar clonet) Bodemchemische eigenschappen van zwaÍe klei en zavel
in
het grondwaterstandenproefveld Geestmerambacht (maatt 197J, 0-2J cm) SoiJ chemical properties of heaoy clay and ligbt sand.y loanz in the ,rial field. Geettmerambacht (March 1973,0-25 cm),F E D c A
A-B=
C_
D:
E=
F=
G-TabelI
Table 1 Bodem SoilpH-KCl
org.stof
CaCO,lutumgehalte
N-totaalh*mu
content(/e)
l*tam content totalN
(%)
1/6
12 u)
(%)N-gehalte org.
stof P-totaal K-gehalte
Mg-uitwisselbaar N-contentorganic
,otalP
K-content
excbangeeble Mg marter(/o)
(7oPzO)
(mgK/100cr)
(mcMs/ks)
Zware
klei
7.2Heaay clay
Zavel
7.6Ligbt sand.y loam
3.4 2.2
3.8
40 0.2, 0.10 t.t 4.5 0.20 0.14 )6 22 243 95r3.4
rJ (K-gehalte: K-HCI, 0.1 N; Mg-uitwisselbaar: Mg-NaCl, 0.1 N)telijk
zijn
gepubliceerd(Van
denBurg
1971,1972,1973;
Gidsvoor
de
excursiesvan
het
Bosbouwproefstation 1972).In
dít
artikel
wordt
een overzichr gegevenvan
de resultatenvan
eenin 1970
t/m
1972 uitgevoetd onderzoek naar het verband tus-sende groei van
Euramerikaansepopulier
en
de
grondwater-stand op zaveleÍ
op zware klei.Probleemstelling
entloel
van'het
onderzoekOver de eisen
die
de Euramerikaansepopulier
stelt aan debo-dem is
vrij
veel bekend(Adorján
1968;Dietze
1972;Fólich
und Grosscurth I97i;Van
Goor,Van
Lynden en Van derMei-den 1974; Grosscurth 1972; Guldemond en
Van
Lynden1!68;
Houtzagers 1954; Joachim 7953, 1972;
Van
derMeiden
1960, 1962, 1969;Richtlijnen
bosaanleg 1970;Róhrig
1959;Schlen-ker
1964;
Volmuller I972a, I972b).
In
het
algemeen komen deze eisen erop neer dat de boclem vruchtbaar(P-tot
)
40 mgP2OJI00 gr)
enniet
tezuut
(pH-KCl
>
4.2) magzijn
en dathet
grondwaterniet
mag
stagneren. Verondersteldwordt,
datde
diepste grondwaterstandwaarbij nog
een goedegroei
kan optredenop
ca.2
m
-m.v.
ligt.
Grote fluktuaties tijdens
de vegetatieperiodezijn
nadelig.Hoge
grondwaterstanden tijdens de winterperiode wordenniet
nadelig geacht(Gill
1970; Kta-mer L969).Omtrent
de tijdens de vegetatieperiodenog
tolera-bele hoogste grondwaterstand lopen de meningen uiteen: litera-turropgavenvariëfen van
20
tot
80
cm
-m.v.
voof
Áigeirospopulieren,
20
à
40 cm
-m.v.
voor
Leuce-en
Tacamahaca-populieren(Dietze
1972).
T egen overstromingen gedurende devegetatieperide
(tot in
of
boven het maaiveld)wordt
de Aigei-rospopulier(en
dus de Euramerikaansepopulier)
vrij
resistent geacht(Gill
1970;Kolster
1966).\7el
kan
dan groeiafname optreden,doch
de door de
oversroming
afgestorven wortels wordendirekt
boven de grondwaterspiegel weer vervangen doornieuw
gevormde,ook
in
eenvrij
zuurstofarmmilieu
(Braun 1973;Kern
1970).Een andere vraag is:
Bij
welke grondwaterstand kanin
hetvoor-jaar
nog geplant worden,in
verbandmer de
aanslagvan
het plantsoen.Als
de grondte
naris
kao deonrwikkeling
van eennieuw
wortelselsel,dat het
bestaande moer vervangen,niet in
voldoendemate
plaatsvinden.Onder
Nederlandse omstandig-hedenwordt
aangenomendat ten tijde van de
aanplant het grondwaterniet
hogerdan
30à
40 cm
-m.v.
mag sraan, her-geen innatte
terreinenbereikt
wordr
door
plantheuveltjesof
greppels aan
te
leggen(Gids voor de
exkursiesvan het
Bos-bouwproefstatíon
I97 2).Omdat de onzekerheid omtrent de door
populier
nog tetolere-ren
hoogste grondwarersrandroch
nog
tamelijk
groor
is,
herrisiko van
mislukken
van
de
aanplantvan populier
in
het gtondwaterstandenproefveld Geestmerambachrtamelijk
klein
was, de kans bestond dat binnen enkele jaren het waterbeheer-singssysteem moesr worden hersteld en dat wegens de voorge-schiedenis
als proefveld
voor het
telen
van
diverseland-
en ruinbouwgewassen verschillenin
bodemvruchtbaarheid konden bestaan, is allereerst onderzoek naar het verband russen de groei van Euramerikaansepopulier
en de hoogte van degrondwarer-stand uitgevoerd, omdat
bij
deze houtsoortduidelijke
reakties op verschillenin
groeiplaatseigenschappen zijn te verwachten. Opzet enuitvoering van het
onderzoeka
Beschrijving van het grondwaterstandenproefveld Geestmer-ambacht.L
Ligging en uoorgeschied.enis.In 1958
is
in
verband mer her onderzoek naar de problemen die ontstondenbij
nieuwe vormen van bodemgebruikin
de ruilverkaveling Geestmerambacht, een proefveld aangelegd waatin o.a. de reaktie van verschillende ge-wassenop
de grondwaterstandsdiepte
kon
worden onderzocht
(Exkursiegidsruilverkaveling Geestmerambacht
z.j.;
Jaamersla-gen Stichting
Tuinbouwproefbedrijf
Geestmerambacht 1963t/m
1967;Van
der
Yalk 196I; Van
der
Valk en
Schoneveld 1963; Feddes 1971).Dit
onderzoekis
tegenhet
eindevan
de zestigerjaren afgesloten.
Het
terrein
ging in
1970 over naar
het Staatsbosbeheer.Het
is gelegenop
ca.7 km
van de Noord-zeekust aan de provinciale wegdie
vanhet
Noordhollands ka-naal (Schoorldam/Koedijk) loopt naar Oudkarspel,/Scharwoude.2
Klimdal.
Kenmerkendis,
in
vergelijking
met het
binnen-land,het
optredenvan
hoge windsnelheden:6-7
m/s
in
april
t,/m
oktober,7-7rlz m/s
in
decembert/m
maan;het
binnen-land heeft windsnelhedenvan
31/z-5m/s. De
windrichting
is meestalZZW,behalve
in
de periode maarr.t/m
juni,
waarin dewind
meeruit N
en
O
richting waait (Klimaarsadas
van
Ne-derland 1972).De
gemiddelde temperatuurin
januari/f.ebruail bedraagt ca. 2-21lzoC,in
juli/augustus ca.
I6llz-I7oC.
Aan neerslagvalt ongeveer
775 mm/ jaar,w^
t.vafi ca. 400 mmin
de periodeapril
t/m
september (Landbouwcijfers 1971).De
hoge windsnelhedenwaren
de
oorzaakvan
het
mislukken
van
def ruitteeltproef nemingen.
3
Bod.emgestel.d.heid,.Oorspronkelijk
bestondde
bodem van het terreinuit
een afzetting van c^.70 cm jonge zware marieneklei
(pikklei) met
ongunstige fysische eigenschappen(bij
in-drogen sterk scheurendin
harde hoekige brokken,in
natte pe-rioden vervloeiend en dichtzwellend; Pons en van Oosten 1974; Toelichtingbij
de bodemkaart van Nederland1!65;
Veenenbos 1955).In
het
grondwaterstandenproefveld(fig. 1)
is
over
dehelft
van
de oppervlaktede zware
klei
naar beneden gewerkt en vervangendoor
zavel.Op
deze zavelis
de
oorspronkelijke bouwvoor(30 cm
dik)
gedeeltelijk weer aangebracht. Op dezewijze zijn
in
het
proefveld
drie
bodemprofielen ontstaan, nl. een zware klei-, een zavel- en een klei- op zavelprofiel.Dit
laat-steblijft
verderbuiten beschouwing.
4
Bod'entaruchtbaarheià.. Analyseresultaten vanh
maan 7971 genomen grondmonsters zijn vermeldin
tabel 1.De
waarden vermeldin
tabel 1wijzen op een zeer goede
voe-dingsstof fenvoorziening.5
Inricbting
aanhet
proefaelà.Het
grondwaterstandenproef-veld bestaatuit
twaalf parellelle stroken van 100 x 14 m(fig.
1), gescheiden door isolatiestrokenvan
zwareklei,
ca.8 m
breed.Per strook
is
de
grondwaterstandafzondedijk
regelbaar (Vander Valk
1961;
Feddes1!71).
Elke suook
bestaat steedsuit
twee veldjes
met zware klei, een
veldjemet
zavel en een veldjemet
30 cm klei-op-zavel.b
Beplanting en gronduater$anden.Na
het uitvoeren van een grondbewerkingvroeg
in
het voorjaat van 1970 (spitten
met spitmachine,25
cm
diep;
daarna geëgdmet
rotary
eg) is
het proeÍveld beplantmet
'Zeeland'(l-jarig), die
windresistent is en veel gelijkenis vertoontmet de elders
veel aangeplante 'Ro-busta'(Van
Goor,Van
Lynden en Van derMeiden
1974;Yan
derMeiden
1960, 1962, 1969; Broekhuizen 1.)64). Geplant isin
het voorjaar van 1970bij
een grondwaterstand van ca. 18 dm-
fr.v.,
met plantaÍstanden van 3x
3 m. Het aantal planten per veldje bedroeg2,
à
35 stuks (afmetingen van eenveldje
14x
25m).
Omdat de grondwaterstanden pasin
juni
1970 kondenworden opgezet,
is in het
najaarvan
1970 een achttal planten gerooiden
in
het
voorjaarvan
I97I
vervangendoor
l-jarige
'Zeeland',die is aangeplant
bij
grondwaterstanden diegeduren-de
het
groeiseizoenl97I en
L972
zijn
gehandhaafd.Op
het-zelfdetijdstip
zijn
per veldje4
'Gelrica'-poten geplant voor het uitvoerenvan bewortelingsonderzoek.
In
deze samenstelling is debeplanting
blijven
bestaantot het
najaarvan 1972.
Ingtlj-pende reparaties aan het waterbeheersingssysteem maakten dat de beplanting toen moest worden verwijderd.Teneinde de proefopzet
niet
te
gekompliceerd te makenis
ge-kozenvoor
een systeem van konstante grondwaterstanden ge-durendehet groeiseizoen, zodat
voor
de karakteriseringvan de
grondwaterstandenin
verbandmet de vast
te stellen invloed opde
groei
een eenvoudigvast
te
stellen parameter beschikbaar was.De in het
hoofdstuk ,,Resultaten"gebruikte uitdrukking
,,grondwaterstand"heeft betrekking
op
de
gemiddelde grond-waterstandper
strookvan het proefveld
in l97T en
1972
ge-durende
de periode april t/m
september.Deze
gemiddelde stand vreek hoogstens gedurende enkele dagen 1dm af
van dewerkelijke grondwatetstand, als
gevolg van enkele zararercgen-buien.
In
1970
is
de
gemiddelde grondwaterstandper
strook berekend over de periodejuni
t/m
september.De
in
een jonge populierenopstand vaak noodzakelijkeonkruid-bestrijding
(Guldemond 1966;Yan
der Meiden
1!60;
Tromp
1964)
is niet
uitgevoerd,om geen gevaar
te
lopen datbestrij-dingsmiddelen zich
in het
grondwater
zoudenophopen
(het waterbeheersingssysteem is gebaseerd op recirkulatie).In
plaats daarvanis
de onkruidgroei onderdrukt door
het
inzaaien vanrode
klaver ('Tetri')
als
bodembedekker,die
zeer goed heeft voldaan(laget,
Oldenkamp en Peeters 1973).Resultaten
a
Aanslag.ZoweI bij de in het
voorjaar
van
1970
bij
een grondwaterstand van ca. 18 dm-o.v.,
alsbij
dein
het voorjaarvan
1971,bij
grondwaterstandenvan
Illz-12
dm
-m.v.,
aan-gelegde beplantingen is geen uiwal opgetreden.b
Uitloopstad.ia.Deze zijn opgenomen volgens het systeem datbij
het
Marssonina-onderzoekin
gebruik
is
(De Kam
1975).Áls de grondwaterstand
tentijde
van hetuitlopen
van'Zeeland' ca. 5 dm-m.v.
of dieper was,
vond het uitlopen op zavel enkele dagen eerder plaats danop zware klei.
Bij
hogere grondwater-standen waren ge€n verschillen aantoonbaar.Bij
'Gelrica'waren de verschillen te verwaarlozen.c
Gronluaterkwaliteit, Door het
laboratorium van het Hoog-heemraadschap van de Uirwaterende Sluizenin
Kennemerland en rVest-Frieslandis io 197I en
L972 onderzoek gedaan naarde
grondwaterkwaliteit.
Het
grondwater bleek een
chloride-gehaltete
hebbenvan 250-430
mg/líter en kan
als
zoettot
enigszins brak worden aangemerkt(Hellings
1973). Verder was het grondwater meestal met zuurstof verzadigd.d
Ziektm,
plagen
en
schadedoor
klimatologische oorzaken.Ziekten
en plagen van betekenis hebben zichniet
voorgedaan.De
weersomstandigheden]n I97I
waren
voor de
beplanting beter danin
1970en
1972:het
voorjaarvan
1970 wasnat en
koud, de
zomer ervan daarentegen zeerdroog;
de
zomet van 1972 was zeer droogen
warm.In
mei
1972]s de
beplanting aangetast door een droge zoutstorm,die
het
jongeblad
zl.taar beschadigde, dochvrij
spoedigtrad
herstelop.
Een mogelijke invloedvan het klimaat
in
het proefveld bestaat
in
het nogal
eens verdrogenvan
de eindknoppen waardoor zijscheuten gin-gen overheersen en de bomen een bossiguiterlijk
kregen.e
De
inaloed' aan d,e gronduaterstantlop
degroei
aan'Zee-landj.In fig.2
en 4 is voor de in het voorjaar van 1970en].97L
aangeplante'Zeeland'het
verband tussen lengtegroei en gemid-delde grondwaterstand gedurende het groeiseizoen weergegeven.bomen op zavel werd
in dit
jaar
van aanleg merkbaar beïnvloeddoor de
grondwaterstand(fig.
4a):
bij
grondwaterstanden on-dieper dan ca.5
dm
-m.v.
nam de lengtegroeiaf,
bij
diepere grondwaterstanden was geeninvloed
ervanop
de
lengtegroeiaarwezig.
In
1972 was eveneensvan
een kleinere lengtegroei sprakebij
ondiepe grondwaterstanden((
ca. 5 dm-m.v.)
ver-geleken
met
diepere
grondwaterstandenmaar
de
verschillen waren veel minder uitgesproken danin
197I. Op
de zwareklei
was in
I97L
de
invioedvan
de grondwaterstandop
dein
dat jaar geplante 'Zeeland'klein,
hoewel de lengcegroeibij
grond-waterstanden ondieper dan ca.5 dm
en dieper dan ca. 10 dm wat minder was danin
hetuaject
5-10
dm-m.v.
In
1972 wasbij
deze populieren pas van een negatieve invloed op de lengte-groei sprake als de grondwaterstand minder danca.2
dm-m.v.
bedroeg.De
resultatenvan
dein
het voorjaarvan
1970 aangelegdebe-planting van'ZeeIand'
sluitenhierbij
aan.Op
zavelgrondis in
197I,
blj
grondwaterstanden ondieper dan ca.5
dm
-m.v.,
in
zavel de lengtegroei
kleiner
danbij
diepere grondwaterstanden(Íig.
2a),
hoewel deze verschillenniet
uitgesprokenzijn.
Opzware
klei
is
bij
grondwaterstanden ondieperdan ca.
5
dm-
m.v. de lengtegroei iets minder danbij
grondwaterstanden die tussen5 en
10 dm-m.v.
liggen.De
lengtegroeiblijft in
l97I
achter
bij
die op
zavel.In
1972 heeft de diepte van de grond-waterstand geen merkbare invloed meer op de lengtegroei. Bo-vendien is deze vergelijkbaar mer die op zavel.De
invloed
van de
grondwaterstandop de
diktegroei
is
watgroter dan
die op
de
lengtegroei(Ííg. 1 en 5).
Bij
'Zeeland' aangeplantin
het
voorjaar vanI97I
op
zavel neemt de dikte-groeiin
I97L
enin
mindere matein
1972 aÍ als degrondwater-Fis. 2 Lengtegroei vanP.'Zeeland'en grondwatetstand, op zavel en zware klei (aanleg voorjaar 1970)
Height groutb of P.'Zeeland' and. groanduatertable, on light sandy loam and heaay clay (planted. spring 1970)
lengteqroei (cm)
(height growth) a. zavel
(light sandy loam)
o
1970o
1971L
1972 grondwaterstand (dm - mv) (water tablel a, zavel(light sandy loam)
lenEegroei (cm) (height growth)
A
LLL
dikte groei (mm; 60cm hoogte) (diametàr growth at 60 cm height)
o A
-'Ïïft:=-A o e18^e
@ o A b.zware klei (heavy clay) o gÍondtlÍateístand (dm - mv.) (water table) b. zmre kleÍ (heavy clay)
o
1970o
l97lL
1972 o grond$/aterstand (dm - m.v.) (Mter table) 1970 r97l 1972 I o A 200 o r00 0 0 200 Fig. 3oo
oI
o o ooa
!o.
o a a aara
10 ooo
é
l A A l 't00 t0Diktegroei van P. '7,eeland' en grondwaterstand, op zavel en zware
klei
(aanlegDiameter grouth oÍ P.'Zeeland' and gro*nduatertable, on light sandy loam and'
vooriaar 1970)
heaay clay lplanted. spring 1970) dikte gÍoei (mm: 60 cm hoogte)
(diameter groMh at 60cm height)
o
.
t970o
l97lL
1972 o^
50 40 30 20 l0 o o o a 50 40 30 20 't0 o o o--+ïj
a gÍondmteÍstand (dm - m.v.) (wter table) 0stand ondieper
wordr
dan
ca.5
dm
-m.v.
Op
zwareklei
is deze negatieve invloed van hoge grondwaterstanden op de dikte-groeiin
I97I
wel
aanwezig,in
1972 daarentegen niet(fig.
5b).Bij
dein
1970 aangeplante'Zeeland' neemtin
l97l
dedikte-groei
duidelijk af
als de
grondwaterstand ondieperis
dan
ca.5
dm
-m.v.
(fig.3a),
in
tegenstellingtot
de
lengtegroei, die door de hoge grondwaterstandenin
l97l
nauwelijkswordt
be-invloed
(Íig.2a).
ln
1972 is op zavel deze invloed van de grondwaterstand op de diktegroeimin of
meer verdwenen.Op
zwareklei (fig. 3b)
isin
l97I
de diktegroeiminder
bij
diepe
()
tO dm
-m.v.)
en ondiepe({5
dm
-m.v.)
danbij
tussenliggende grondwater-standen.De
groeiverschillenzijn
echterniet
uitgesproken.In
7972 wordr op z'w^Íe
klei
de diktegroeiniet
door verschillen in de grondwaterstand beïnvloed.Ï
De inaloed, oan d.e grond.tuaterstand. op d.e groeiaan'Gelrica'
(Íig.
6
en 7).
Bij
dezein
het
voorjaar van
I97I
alspoot
ge-plante kloon
neemt zowelop
zavel alsop
zwareklei in
197i
de lengtegroei sterkaf als
de grondwaterstand hogeris
dan ca.5
dm
-m.v.
(Íig.
6a en6b).
In
1972 wasdit
verschil minder uitgesproken hoewelop
zavelgrondbij
grondwaterstanden on-dieperdan
ca.5
dm
-
m.v. de
lengtegroeinog
wel
kleiner
isdan
bij
diepere grondwaterstanden.Op
zwareklei is
pas vaneen
achteruitgangttaÍ
de
lengtegroeiin
1972
sprakeals
de grondwaterstand ondieper dan ca. 2 dm-m.v.
is. De diktegroeivan
'Gelrica'
is
alleenin
1972 gemeren(fi+.
7)
en
vertoonr dezelfde tendens als de lengtegroei: enige afname van de dikte-groeibij
ondiepe grondwaterstanden((
5 dm-m.v.)
op zavel-grond, op zware klei pasbij
zeer ondiepe((
2 dm-
m.v.).g
Her
aerloop uan d.e lengtegroei ged.urend,e bet groeiseizoen. Fig.4
Lengtegroei yanP.'7,eeland' en grondwaterstand, op zavel en zwareklei
(aanleg voorjaar 1971)Height grotuth ol P.'Zeeland' and. grounduatertable
or
light sandy loan. and heauy clay (plantedtpring
1971)lengtegroei (cm)
(height growth)
oo
a. zavel
(light sandy loam)
o
l97lL
1972 l5 grondmterstand (dm- m.v.l (water table) lengtegroei (cm) (height growth) oÁ1
ao
o A o oo b. zmre klei lheavy clay) o 15 gronduaterstand (dm - m.v.) (Mter table) b. zware kleí (heavy clay)o
1971L
1972 15 grondwaterstand (dm.mv.) (water table) o 1971 1912 200 Fig. 5^
A o A A ooo
^i
A o 100 oA o 0 't0Diktegroei van P. 'Zeeland' en grondwaterstand op zavel en zware klei (aanleg voorjaar
l97l)
Dianzetel glopth oÍ P.'Zeeland.' and gro*ndwatertable on light sandy loam and lteauy clay (planted spring 1971)
50 40 30 20 10 gíoei (mm; 60cm hooqte) growth at 60 cm height) a. zavel
(light sandy loam)
o
1971L
197215
grondmterstand(dm - m.v.)
(mter table)
dikte groei (mm;60cm hoogte)
(diameter growth, at 60 cn heightJ
50 40 30 20 10
^
A 0 o o 10De
resultatenvan
dit
onderzoek komen ongeveer overeen metdie
van
Van
Broekhuizen(L962):
in
1970en
1972werd
de maximale groeisnelheidvan'Zeeland' bereikt
omstreeks begin augustus en vond afsluiting van de groei omstreekshalf
sePtem-ber plaats.In
het gunstige jaar 1971 (geen koud en nat vootjaar en geen langdurige periodevan
droogte gedurendede
zomer-maanden) was de groeisnelheid reeds beginjuli
maximaal.Af-sluiting
van de groeivond
in
I97L
reeds einde augustus plaats.Invloed van
bodemen
grondwaterstand wasniet
aantoonbaar.Het
lengtegroeivedoop van 'Gelrica' wasin
1971(het
jaat van aanplant) onregelmatig,in
1972 vergelijkbaar met datvan'Zee'
land' hoewel het
tijdstip
waaroP de groei maximaal werd, ca. 2 wekenlater lag
dan bij 'Zeeland'. Bodemgesteldheid en grond-waterstand hadden op het lengtegroeiverloop geen invloed.h
Grondttaterstand,en
blad'samenstelling.Van
enige invloedvan
de grondwaterstandop
de bladsamenstelling van'Zeeland'was
in
1972
meestal geen sprake.Ook
bij
zeer hoge grond-waterstanden waren deN-
en K-gehalten van hetblad (die
opnatte
terreinenvaak
laagkunnen
zijn),
zo hoog dat van
een optimale voorziening met deze voedingsstoffen sprake was.Het
N-gehalte
van het blad
bedroeg in augustus 19722.8-3.6/o,
het
K-gehalteL.7-22/6.In I)70
en
1971kan
deN-voorzie-ning
wat slechterzijn
geweest, omdatbij
pas aangelegde popu-lierebeplantingen het wortelstelsel nog onvoldoende ontwikkeldis
en
dit
N-gebrek kan
veroorzaken(Van
der Meiden
1960). De P- en Mg-voorziening war€n optimaal.De
enige vastgestelde invloed van de grondwaterstand was dieop
het Mn-gehalte vanhet
blad.Bij
grondwaterstandenondie-per dan
ca.4
dm
-
m.v. wasop
zavel het Mn-gehaltevan
hetblad
(50-80
mS/kS)
hoger danbij
diepere grondwaterstandenFig.
6
Lengtegroei van P. 'Gelrica' en grondwaterstand op zavel en zware klei (aanleg voorjaat Height grouthol
P.'Gelrica' and grotnd.u,atertable on light sandl loant and heaay clal'r97
t)
(planted spring 1971) lengtegroei (cm) (heightgrowth) At
o odikte gÍoei (mm;60cm hoogte) (diameter grovlth, at 60 cm height)
t5 gÍondwaterstand (dm- m.v.) (watcr table) a. zavel
L
1972 15 gÍondmteístand (dm - m.v.) (watertable) a, zavel (light sandy loam)lengtegroei (cm) (height growth) A o
oro ro
o o b. zware klei (huvy clayJ 15 grondwaleÍsland (dm - m.v.) (water table J b. zmre klei ( heavy clay) L 1912 l5 qrondMterstand (dm- m.v.) lwater table)o
l97l^
1972 't971 't972 o 200 100 Fig. 7 A o A Ao 100 A l0 l A o A o o o l0 5Diktegroei van P. 'Gelrica' en grondwaterstand op zavel en zware klei (aanleg vooriaar 7971)
Diamàter growth of P,'Gelrica' and. groandtuatertable on light sandy loam en heaay
clq
@lanted. spring 197 1)(light sandY loam)
dikte groei (mm;60cm hoogte) (diameter growth at 60 cm height)
50 40 30 20 l0 50 40 30 20 l0 A A 0 A l0 A A
(35-50 mg/kg). Op
zwareklei
bedroeghet
Mn-gehalte vanhet blad
daarentegen,onafhankelijk
van de
grondwaterstand,30-50
ms/kg.
i
Bett,ortelingsonderzoek.In
het
naiaat
van l97I is
voor de
'Gelrica'-poten onderzochtover welke diepte beworteling
op-treedt,in
afhankelijkheid van de grondwaterstand. De resultaten vandit
onderzoekzijn
als volgt samen te vatten:in
zavelgrondis
het gehele bodemprofiel tussen maaiveld engrondwaterspie-gel min
of
meer hornogeendoorworteld; slechts
de bovenste
centimeters hebbenweinig
wortels.In
zwareklei
daarentegen hebbende
wortels
de neiging de
bovengrondte
vermijden, vooral als het grondwater dieper dan ca. 3 à4
dm-m.v.
staat.Álleen
bij
hogere grondwaterstandenin
zwareklei is, op
de bovenste 10 à 20 crn na, ook de bovengrond doorworteld.Vor-ming van
wortels
benedende
grondwaterspiegelheeft
niet
plaatsgevonden:waar ze
in
het
naiaarvan
1971 beneden de grondwaterspiegelwerden aangetroffen
bleek
steedsdat
de grondwaterspiegelin
het voorjaar beneden de bewortelde zone had gelegen.Diskussie
Bij
her interpreteren van de resultaten vandit
driejarige onder-zoekvalt te bedenken
dathet is
uitgevoerd onder veelal opti-male omstandigheden:het
niveauvan bodemvruchtbaarheid
is bijzonder hoog, zodatook
bij
hoge grondwaterstandende
N-voorziening geen beperkende faktor heeft gevormd, hetgeen op armere grondenwel
het
gevalkan
zijn
(Sieben 1964, Visser1964).Yerder
zijn
de grondwaterstanden zoveel mogelijk kon-stant gehoudenen heeft
in
de
zomer geen gtondwaterstiiging plaatsgevondendoor
regenval; deze
stijging kan leiden
tot
anaerobie entot
de vorming vangiftige
stoffen als gevolg vandaling
van de
redox-potentiaal(Greenwood 1969;
Lyr
undHoffmann
1967).Yerder treedt
in
het proefveld
geen water-stagnatieop en wordt
voortdurend zuurstofrijk water
aange-voerd, hetgeen de bewortelingsmogelijkheden begunstigt.Indien bovenstaande voorwaarden
in
het oog worden gehouden,valt
te
konkluderen,dat het
onder gunstige omstandigheden
mogelijk
is,
Aigeiros-klonen
zoals'Zeeland'
en
'Robusta'
tepháten
opgtorrá.n
waarinin
het voorjaar de grondwaterstand slechts2
dm
-m.v.
staat.Dit
geldt
echterniet
voor
populierin
het algemeen:uit
onderzoek vanFóhlich
und Dietze (1971) is gebleken datvoor
'Robusta'en
'Harff',
bij
aanplant hettijd-srip
van bladontluiking
(schuivenvan
de knoppen)
ongeveer 10à
15 dagenligt
nà het begin van de wortelvorming, hetgeen gunstig isin
verband met verdrogingsgevaar als gevolg van een slecht ontwikkeld wortelstelsel onder natte omstandigheden.Bij
'Androscoggin'en'Oxford'
daarentegenbeginnen
bladontlui-king en
wortelvorming praktisch
gelijktijdig.
De
wortelgroeiwordt dan als gevolg van de hoge grondwaterstand geremd door
zuurstofgebrek, zodat de omvang ervan te gering is om het door het ontluikende blad verdampte water aan te vullen.De
verschillen die optredenin
groei van Eutamerikaansepopu-lier
op droge en natte grondenin
het proefveldlijken niet
blij-vend
te
zijn,
maar zichte
beperkentot
hetjaar van aanleg
oftot
de
eerste groeiseizoenen:vooral
op
zavelgrondis
in deze
periode de groei,bij
grondwaterstanden ondieper dan ca.5 dm
-
fr.v.,
slechterdan
bij
diepere grondwaterstanden,maar
dit
verschilwordt
in
de loop dettijd
kleiner.Op zware klei zijn
de groeiverschillen o.i.v. het grondwater veelkleiner
dan opzavel-grond;
het heeft er veel van weg datop zware
klei
de groeiin
de eerste groeiseizoenen
wordt
geremddoor
de weerstand die de wortels ondervindenin
deze zwaregrond
(Eavis and Payne1969).Na
enkele jaren is de lengtegroei op zware klei ongeveer dezelfde als op zavel. Zowel hoge grondwaterstanden als mecha-nische weerstandin
zware gronden veroorzaken dus eentijde-lijke
groeivervaging van Euramerikaansepopulier
op overigensvruchtbare gronden. Deze resultaten sluiten aan
bij
die, gevon-den door Schoenfeld(1975)
oP natte humeuze zandgronden enWaenink
(1974)
op kalkrijke
zand- enm tig
zware kleigron-den: op natte grondenwordt
de groei gedurende de eerste drieà
vljf
laar vertraagd, maar vanaf dattijdstip
is de groeisnelheidmin
of
meer vergelijkbaarmet die
van
bomendie
vanaf het
begin groeidenbij
een voldoend diepe grondwaterstand.De
optimale ontwateringsdieptevoor Euramerikaanse
populier,waarbij
ook vanafhet
tijdstip
van aanleg geen groeistoornissen
opreden
hangt volgens de resultaten vandit
onderzoekvan de
bodemgesteldheidaf:
in
zavelgrondis
een grondwaterstandin
het groeiseizoen
van
5 à 8
dm
-m.v.
(of
dieper)
optimaal,in
zwareklei
is hettrajekt 2
à
12dm
-m.v.
(of
dieper) als opti-maalte beschouwen.
Uit
gegevens van\Taenink
(1974) volgt
dat
op
matig zw^te
klei
(35-50
7o
lu:tum) het
trajekt
10-20
dm
-
m.v. de optimale
ontwateringsdiepteis, maar
hierbij
is vermoedelijk sprake van gronden diein
het voorjaar langer natblijven dan in het
proefveld Geestmerambacht het geval is.Een
voorspellingover
de
situatie
op voor
populier
geschikte zandgrondenis moeilijk
te geven.
Uit
een eenjarig onderzoekvan
Joachim(1972) vak
aÍ.te
leiden dat
het trajekt
3-7
dm-m.v.
voor
zowellichte
zandgrondals kleigrond optimaal
is.De
resultatenvan
Schoenfeld(1975)
suggererendat
in
zand-grondenwaarin
het
grondwater
niet
hoger
dan
I
à lr/z
dm-m.v.
staatin
het voorjaar, weliswaar gedurende de eerste jaren na aanleg de groei is geremd maar dat vervolgens de groei goedop
gang komt.
Voor
kalkrijke,
lutumarme zandgrondenkomt
\Taenink
(1974)
tot
eenoptimale
ontwateringsdieptevan
8
à 12dm
-m.v.
Indien
men zich baseert op het uitgangspunt dat hoge grondwaterstanden deN-voorziening
kunnen beperken ishet mogelijk dat
deoptimale
ontwateringsdieptedie, zoals
uit
het onderzoekin
Geestmerambacht volgt, voor zvrareklei
reedsbij
ca.2
dm-m.v. ligt
enop
zavelbij
ca.5-8
dm
-m.v.,
van zandgrondendieper
ligt
dan
5
dm
-
m.v. en
mogelijk in
debuurt
van 8 à 12 dm-m.v.
kan liggen.Een andere vraag waarop een antwoord gewenst is maar die nog
niet
kan worden beantwoord,betreft de
invloed van hettijdstip
van grondwaterdalingin
het voorjaar op de groei van populier.Verder
valt te
denken aanhet
probleemvan de
invloed van
permanente grondwaterdaling als gevolgvan
waterwinning.In
eerste benadering
kan
menstellen
datin
zavel- en zware klei-gronden een grondwaterdalingtot
ca.2 meter-m.v.
geen grote groeiachteruitgang zal geven,mits
er geen belemmeringenzijn
voor de
wortelgroei.
In lichte
gronden
ligt
dit
niveau
voor grondwaterdalingvermoedelijk
hoger.Vooral populier
is
oplichte gronden
gevoelig(Vogel 1!62).
Tot
slot
zij
opgemerktdat het hiervoor beschreven onderzoek
het eerste is van een serie onderzoekingen naar de relatie tussen boomgroei en grondwaterstand.Na
het verwijderen van de po-pulierebeplantingin
het najaat
van 1972, isin
het voorjaar van1973 een
nieuw
experiment begonnenmet
verschillendeloof-houtsoorten waaronder
Euramerikaansepopulier
('ZeeIand'),wilg
en grauwe abeel.De
resultatenhiervan zullen
echter pas over enige jaren ter beschikking komen.L;terdtililr
Adorján, 1.1968. lstandorts- und Ertragsuntetsuchungen an Populus x euramericana cv. Robusta und cv. 1-214 auÍ grundwassernáhen Stand-orten des Somogyet Sandgebietesl (Hongaars). Erdeszéti kutatások 64, 77-83.
Btaun, H. J.
l9B.
Zum \Íuchsverhalten von Pappeln bei wechselndemund langdauerndem
Hochwasser. Allgemeine Forst- und Jagdzeitungr44,89-91.
Broekhuizen, J. T.
M.
1962. Over het groeiritme van populieren. Ne-derlands Bosbouw Tildschrift 3 4 (Io), 368-JT t.,,Communication" nr. 5Instituut voor Bosbouwkundig Onderzoek van de Landbouwhogeschool te'W'ageningen.
Broekhuizen, J.
T.M.
1964. Probiemen rond 'Z,eeland'. Populier 1(l),
6-7.Burg, J. van den. 1971. Grondwaterstandenproefveld Geestmerambacht,
rapport oveÍ het onderzoek
in
1970. Stencil Stichting Bosbouwproef-station ,,De Dorschkamp" nr.I97l/22
Burg, J. van den. 7972. Grondwaterstandenproefveld Geestmerambacht,
rapport over het onderzoek
in
1977. Intern rapport Stichting Bosbouw-proefstation ,,De Dorschkamp"Ír.
2).Butg, J. van den. 197J. Grondwaterstandenproefveld Geestmerambacht,
rapport over het onderzoek
in
7972. Intern rapport Stichting Bosbouw-proeÍstation ,,De Doschkamp"m.
41.Cultuurtechnische Dienst.
z.j.
Excursiegidsvoor
de
ruilverkavelingGeestmerambacht.
Dietze,
\7.
1972. Standorte, Begriindung und PÍlege beim Pappelanbau.Die Holzzucht 26
(1/2),8-Il.
Eavis,
B.
r0l. andD.
Payne. 1969. Soil physical conditions and root growth,in:
Root growth, Proceedings oÍ the Fifteenth Easter School in Ágricultural Science, University of Nottingham 1968, 311338.Feddes, R. A.1971. rJíater, heat and crop growth. Thesis \íageningen, Mededelingen Landbouwhogeschool 71-12.
Fróhlich,
H.
J. und\í.
Dietze. 1971. I7urzelentwicklung an Pflanzen von Áigeiros-, Leuce- und Tacamahaca-Pappeln. Silvae Genetica 19,131-142.
Fróhlich,
H. J.
und
$í.
Grosscurth.197).
Ziichtung, Anbau und Leistung der Pappeln. Mitteilungen der Hessischen Landesforstverwal-tung, Band 10.Gids voor de excursies
op
4
en
I
oktoberter
gelegenheid van het 21-jatig bestaan van het Bosbouwproefstation ,,De Dorschkamp". 1972.20-24.
Gill,
C.I.
1970. The flooding tolerance of woody species-
a review. Foresuy Abstracts3I
(4),671-688.Goor, C. P. van,
K.
R. van Lynden enH. A.
van der Meiden. 1974.Bomen voor nieuwe bossen. Koninklijke Nederlandse
Heidemaatschap-pij,
Árnhem.Gteenwood,
D.
J.
1969. Effectsof
oxygen distributionin
the soil on plant growth,in:
Root growth, Proceedingsof
the Fifteenth EasterSchool
in
Agricultural Science, Universityof
Nottingham 1968, 202-22j.Grosscurth,
W.
1972. Standortsanspruche und Sortenwahl von Pappelnder
Sektionen Aigeiros, Leuceund
Tacamahaca.Die
Holzzucht 26(j/4),2t-)0.
Guldemond,
J. L.
1966.De
invloed van bodemverwilderingop
degroei van populiet. Populier 3 (4),62-63.
Guldemond, J.
L.
enK.
R. van Lynden. 1968. De betekenis van het grondonderzoek voor de populierenteelt. Populier 5(l),3-4.
Hellings,
A. J.
197). Eisen inzake de kwaliteit van sproeiwater voor vollegrondsgroentegev/assen. Mededeling Instituut voor Cultuurtechniek en I7aterhuishouding nr. 145.Houtzagers,
G.
19t4. Houtteelt der gematigde luchtstreek, deelI -
De houtsooÍten. Tjeenkï7illink,
Zw ol\e.Jaarverslagen 1963
t/m
1967 Stichting Tuinbouwproefbedriif,,Geest-merambacht".
Jager, K., L. Oldenkamp en J. P. Peeters
.
197 3. I{et gebruik van bodem-bedekkersin
beplantingen. Nederlands Bosbouw Tijdschrift 45 (7/8),237 -24) ; Mededeling Stichting Bosbouwproefstation,,De Dorschkamp" nr. 134.
Joachim,
H.
F. 1953. Untersuchungen iiber die Iíurzelausbildung und die Standortsanspruche von Pappelsorten. Abhandlungen der DeutschenÁkademie der Landwirtschaftlichen 'Wissenschaften
zu
Berlin, Band VII.Joachim,
H. F.
1972. Ubet die Hóhenwuchsleistung von Pappelsortenim Graupaer Hydrofeld. Die sozialistische ForstwirtschaÍt
),76-78.
Kam,
M.
de. 1975. De bestrijding van Marssoninain
kwekerijen (in voorbereiding).Kern,
K. G.
L972. Ertragskundlich-ókologische Untersuchungen in Pappelnim
Uberschwemmungsgebiet des Rheines. Allgemeine Forst-und Jagdzeitungl4l, $-86.
Klimaatsatlas van Nederland. 1972. Koninklijk Nederlands Meteorolo-gisch Instituut, De Bilt.
Kóstler,
J. N.,
E. Briickner undH.
Bibelriether. f968. Die \Turzeln der'$7aldbáume. Verlag Paul Parey, Hamburg en Berlijn.Kolster,
H.
W.
1966. Hoog water en populieren. Populier3
(2),Jl-32.
Kramer,
P.
I.
1969. Plant&
soil water relationships. McGraw-Hill Book Company, New York.Landbouwcijfers 1971. 1972.
Cenunl
Bureauvoor de
Statistiek-Landbouw Economisch Instituut.
Lynden,
K.
R. van. 1969. De houtsoortenkeuzein
verband met debo-dem. Nederlands Bosbouw Tiidschrift 39
(l),
3-14.Lyr,
H.
und G. Hoffmann. 1967. Growth rates and growrh periodicity of tree roots. International Review of Forestry 2, 18l-236.Meiden,
H.
Á. van der. 1960. Handbook voor de populierenteelt.Ko-ninklijke Nederlandse Heidemaatschappij, Árnhem.
Meiden, H. A. van der. 1962. De praktische betekenis van verschillende populierecultivars
V.
Populus canadensis cv. Robusta (cv. Zeeland, cv.Bachelieri, cv. Vernirubens). Nederlands Bosbouw Tifdschrift
34
(4), r39-r44.Meiden, H. A. van der. 1969. Eigenschappen en gebÍuiksmogelijkheden van populieresoorten en -rassen. Populier
6
(j),50-14.
Pons, L. J. en M. F. van Oosten.
l974.De
bodem van Noord-Holland, toelichtingbil
blad
5
van
de
bodemkaartvan
Nederland schaal1 : 200.000. Stichting voor Bodemkartering, Wageningen.
Richtlijnen
voor de
bosaanleg. 1970.Staatsbosbeheer-BosbouwpÍoef-station.
Róhrig,
E. 19t9.
Untersuchungeniiber
das Jugendwachstum von Schwarzpappelhybriden auf verschiedenen Standorten. Silvae Genetica8
(1),24-30.Rogers,
Ií.
S. and G. C. Head. 1969. Factors affecting the distributionof
rootsof
perenniai woody species,in:
Root gÍowth, Proceedings of the Fifteenth Easter Schoolin
Ágricultural Science, University of Not-tingham 1968,280-2%.Schlenker,
G.
1964. Beobachtungen iibet das Jugendwachstum einiger Pappelsorten auf verschiedenen Standottenin
Nordwiirttemberg. Der Forst- und HolzwirtI8,
262.Schoenfeld, P.
H. I97t.
AÍsluitend rappoÍt populietencultivarproefveld LTp-1c-14 te Tegelen. Intetne nota Riiksinstituut ,,De Dotschlamp".Segeren,
\í.
A. en J. Visser. 1971. Nieuwe normen voor de ontwatering van appelboomgaarden. Yan Z,ee tot Land 49, 1$-126.Sieben, S7'.
H.
1964. Invloed van de ontwateringstoestand op stikstof-huishouding en opbtengst. Landbouwkundig Tijdschrift 76(20),784-802.
Toelichting
bii
de bodemkaaÍt van Nederland schaal 1 : 200.000. 1961.Stichting voor Bodemkartering, Iíageningen.
Tromp, P. H.
M.
1964. Chemische onkruidbestrijdingbil
de aanleg enhet onderhoud van populierenbeplantingen. Populier 1 (1), 9-11. Valk, G. G.
M.
van der. 1961. Proefveld voor ondetzoek van grond-waterstand en herontginning te Oudkarspel. Mededeling Instituut voor Cultuurtechniek en Iíaterhuishouding nr. 29.Valk, G. G. M. van det, en J. Á. Schoneveld. 1963. Invloed van grond-watetstand op de productie van enkele gewassen op klei- en zavelgron-den. Mededeling Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding
m.
56.Veenenbos, J. S. 19t5. Gedancken zum Knickproblem. Zeitschrift
fiir
Pflanzenernáhrung, Diingung und Bodenkunde 68 (113), F{eÍt 2, l4I-1 58.Visser,
Ií.
C. 1964. De stikstofvorming in de grond en de ontwatering. Verspreide overdrukken Instituut voor Cultuurtechniek en$Taterhuis-houding nr. 18.
Vogel,
O.
1962. Bestockungsumbauim
Trockengebiet des Obetrheins. Allgemeine Forstzeitung 17 (13/14), 204-208.Volmuller,
J.
L.
1972a. Een concept van ontwateringseisen voor bosaan de hand van de evapotranspiratie van bos, en de invloed van bos
op het grondwater en omgekeerd. Scriptie Landbouwhogeschool,
afde-ling
Cultuurtechniek.Volmuller,
I.L.
1972b. Het wortelstelsel van de meest voorkomende bosbomenin
Nederlandop
de verschillende gronden. Scriptie Land-bouwhogeschool, afdeling Houtteelt.rJ7aenink,
A.
W.
1974. Een onderzoek naai de bodemgesteldheid van een opgespoten terÍein en de groei van populier op de verschillende bodemtypen. Stichting voor Bodemkartering rapport nr. 1201.\0feerd, B. van der. 1969. Ontwatering van boomgaarden. Verspreide overdrukken Instituut voor Cultuurtechniek en I7aterhuishouding nr.
73.