• No results found

De beteekenis van de gesuspendeerde kaasstof bij het verkarnen van zuren room

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De beteekenis van de gesuspendeerde kaasstof bij het verkarnen van zuren room"

Copied!
16
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De beteekenis van de gesuspendeerde kaasstof bij het

verkamen van zuren room

DOOR

W. VAN DAM en B. J. HOLWERDA. (Ingezonden 13 Juni 1927).

De aanvankelijke bedoeling van het onderzoek, waarvan de resul-t a resul-t e n hieronder worden medegedeeld, was de volgende. Uiresul-tgaande van de theorie van BAUX 1) voor het karnproces, moet verandering van

kaasstof gehalte bij het v e r k a m e n van zuren room geen, of veel minder, invloed uitoefenen dan wijziging van het gehalte aan opgelost eiwit. Dit laatste is nl. op het schuimen van invloed en ook op de opper-vlaktespanning. I n de eerste plaats werd de beteekenis v a n de hoe-veelheid gesuspendeerde kaasstof nagegaan, m a a r daarbij werden zóó eigenaardige uitkomsten verkregen, dat we het wenschelijk geacht hebben er wat nader op in te gaan, ofschoon daardoor het oorspronke-lijk gestelde doel eenigermate op den achtergrond k w a m . Ook andere, toevallige, omstandigheden hebben daar trouwens toe geleid.

Om den invloed van verschillende hoeveelheden kaasstof op het ver-loop van het karnproces te bestudeeren, moesten parallelproeven .worden genomen, waarbij deze grootheden verschillend waren, terwijl

de andere, als vetgehalte, zuurheidsgraad, toestand van het vet e.a. gelijk moesten zijn. Om dit te bereiken zijn we als volgt te werk gegaan. De melk werd door centrifugeeren gescheiden in een v e t t e n room, m e e r d a n 40 °/0 vet bevattend, en magere melk m e t zoo m i n

mogelijk vet. Beide vloeistoffen werden daarna gedurende 25 m i n u t e n gepasteuriseerd bij 65° C , afgekoeld, en de room in ijs geplaatst, om .gedurende m i n s t e n s 22 uren daarin te blijven, en de magere melk

werd aangezuurd m e t reincultuur. D e gezuurde melk werd gebruikt om èn als zoodanig de room er m e d e t e v e r d u n n e n tot een vetgehalte van het gewenschte bedrag, èn na filtratie door kaasdoek, het serum

1) Forschungen auf dem Gebiete der Milchwirtschaft und des Molkereiwesens I, 309 (1921).

(2)

386

te leveren, waarmede een tweede portie room werd verdund t o t het-zelfde vetgehalte. E e n derde portie room werd dan soms nog verdund m e t de dikke kaasstofbrij, waarbij dus een zeer dik karnsel werd ver-kregen wegens de aanwezigheid van veel gesuspendeerde kaasstof. D a t er bij al deze manipulaties voor gezorgd werd, dat het vet niet op een t e m p e r a t u u r k w a m , hooger dan de k a r n t e m p e r a t u u r spreekt, na al het voorafgaande, vanzelf. H e t kwam er nu nog op aan, de ver-kregen roomen tot denzelfden zuurheidsgraad te zuren. D a t deze in dit geval niet kan worden gecontroleerd door titreeren van de vloei-stoffen zelf is duidelijk; er bestond i m m e r s een groot verschil in gehalte aan kaasstof, die sterk loogbindend is. Om een idee t e krijgen van den zuurheidsgraad moest óf h e t serum, na affiltreeren der kaas-stof, worden getitreerd, óf de P g worden gemeten. Wij hebben het laatste gedaan, en wel steeds langs potentiometrischen weg. Alleen bij de allereerste oriënteerende proeven zuurden wij den m e t zure melk verdunden room tot die karnrijp was, en onderzochten dan langs colo-rimetrischen weg m e t methylrood, of de andere karnsels denzelfden zuurheidsgraad hadden bereikt. I n de meeste gevallen bleek het ver-krijgen van practisch denzelfden zuurheidsgraad volstrekt geen moei-lijkheden op te leveren, d.w.z. dat den volgenden dag de drie karnsels nagenoeg denzelfden zuurheidsgraad toonden, onafhankelijk ervan of m e t serum, melk of „dikke m e l k " was verdund geworden. B e h a l v e bij de eerste proeven, werd steeds 2,5 L . van den bovenbeschreven „ v e r d u n d e n " room in de proefkarntjes, die in den t h e r m o s t a t stonden, verwerkt. E é n L . van den zeer v e t t e n room werd dan ver-dund m e t I J L . toevoegsel. Dit l a a t s t e bestond dikwijls weer uit een mengsel van serum en zure melk of v a n zure melk en dikke melk.

Als dus boven een kolom in de tabel aangegeven staat : room + § serum + J zure melk, dan beteekent dit, dat 1 L. vette room verdund werd m e t 1 L . serum en \ L . zure, magere melk.

I n tabel I zijn de uitkomsten van eenige voorloopige proeven ver-meld, waarin tevens, bij wijze van voorbeeld, alle andere gegevens zijn opgenomen.

Beschouwen we het r e s u l t a a t van deze oriënteerende proeven, be-paaldelijk wat betreft het vetgehalte van de karnemelk en den karn-duur, dan blijkt zonder uitzondering het vetgehalte lager t e zijn, n a a r m a t e de hoeveelheid gesuspendeerde kaasstof grooter was. Bij de eerste drie proeven werd vergeleken room, die m e t veel serum verdund was, m e t denzelfden room, die in gelijke m a t e m e t de zure ondermelk van denzelfden room was verdund. De , , s e r u m - r o o m " gaf in alle drie gevallen een belangrijk vettere karnemelk. Bij de vol-gende drie proeven werd voor de verdunning in het eené geval ge-zuurde ondermelk, in het andere de dikke kaasstofbrij gebruikt, die op het filterdoek achterbleef bij filtratie der zure melk. Merkwaardiger-wijze werd ook in dit geval een duidelijk lager vetgehalte verkregen bij het verwerken der zeer dikke karnsels dan bij het karnen van den m e t ondermelk verdunden room. Bij de proeven van 2 J u n i en

(3)

TABEL I.

Hoeveelh. room Hoeveelh. toev. Samen . . . Vetgehalte van het mengsel Zuurgraad van het mengsel Zuringstempe-r a t u n Zuringstempe-r . . . Duur van het zuren . . .

Karntempera-tuur . . . Duur van het karnen. . . Eind-tempera-tuur . . . Vetgehalte van de karnemelk 10 Mei. room -4-zure melk. 1125 co. 1000 cc. 2125 cc. •20 °/„ 69.5 12.5° C. 11 uren 13.5° C. 22 min. 15° C. 0.50 % room -4-serum. 1125 cc. 10C0 cc. 2125 cc. -y> / o 48 12.5° C. 11 uren 13.5° C. 25 min. 15° C. 1.00 % 14 Mei. room + r o o m , zure melk. ' s e m m -1375 cc. -1375 c c 1125 cc. 1 1125 cc. 2500 c c 2500 cc. 19.55 »/„ 56 13° C. 19.55 % 39 13° C. 21 uren 13° C. 32 min. 14.5° C. 0.40 % 21 uren 13° C. 30 min. 14.5° C. 1.00 % 19 Mei. room j -zure melk. 1 L. 1.5 L. 2.5 L. 17.50% 62 14° C. 22 uren 15° C. 43.5 min. 12.5° C. 0.38 % room -\-serum. 1 L. 1.5 L. 2.5 L. 17.50 % 42 14° C. 22 uren 15° C. 42 min. 12.5° C. 0.80 % Hoeveelh. room Hoeveelh. toev. Samen . . . Vetgehalte van het mengsel Zuurgraad van het mengsel Zurings tempe-ratuur . . . Duur van het zuren . . . Karn

tempera-tuur . . . Duur van het karnen . . Eind-tempera-tuur . . . Vetgehalte van de karnemelk 26 Mei. room -4-zure melk. 1 L. 1.5 L. 2.5 L. 18.20 % 56 13° C. 23 uren 15° C. 42 min. 14° C. 0.40 % room -4-dikke zure melk. 1 L. 1.5 L. 2.5 L. 18.20 % 56 (?) 13° C. 23 uren 15° C. 44 min. 14° C. 0.35 % 2 Juni. room -4-zure melk. 1 L. 1.5 L. 2.5 L. 17.32 % 59 14° C. 23 uren 15° C. 59 min. 14° C. 0.40 % room -4-dikke Z U l ' t ' melk. 1 L. 1.5 L. 2.5 L. 17.32 % 67 14° C. 23 uren 15° C. 71 min. 14° C. 0.33 % 10 Juni. room -f-zure melk. 1 L. 1.5 L. 2.5 L. 16.65 % 59 15° C. 23 uren 15° C. 50 min. 14° C. 0.35 % room -4-dikke zure melk. 1 L. 1.5 L. 2.5 L. 16.65 % 68 15° C. 23 uren 15° C. 75 min. 14° C. 0.25 %

(4)

388

10 J u n i werd ook nog het stikstofgehalte bepaald, waarbij bleek, dat het dikke karnsel rond 1 % kaasstof v) meer b e v a t t e dan het dunnere.

Bij de proeven m e t , , s e r u m - r o o m " tegen ,,zure-melk-room" m o e t dit verschil nog grooter zijn geweest.

De karntijden blijken bij de eerste vier proeven tamelijk wel onaf-hankelijk te zijn van de meerdere of mindere beweeglijkheid van het karnsel. Zelfs bij het experiment van 19 Mei, waarbij 1 L . v e t t e room m e t niet minder dan 1,5 L . serum werd verdund, waardoor dus een zeer dun-vloeibaar karnsel werd verkregen, waren de karntijöen 43,5 m i n u u t tegen 42 m i n u t e n . M e t betrekking tot de gevonden karntijden moet echter opgemerkt worden, dat ze misschien niet voldoende nauw-keurig zijn, en wel om de volgende reden. I n den loop van de nog volgende onderzoekingen is opgemerkt geworden, dat bij h e t v e r k a m e n van één en denzelfden room in de beide karntjes, de karntijden meer verschillen dan vroeger, toen het verschil onbeduidend was, terwijl het n u bij een controle 5 °/0 van de grondwaarde bleek t e bedragen. 2) Voor

het vetgehalte bleek dit niets uit te m a k e n , m a a r waar h e t om nauw-keurige bepaling van den k a r n d u u r gaat moet er rekening m e e gehou-den worgehou-den. Tot onzen spijt kon dus uit een klein aantal bepalingen geen zekere conclusie worden getrokken; h e t betrekkelijk uitgebreide materiaal, waarover we beschikken, laat echter wel een gevolgtrekking toe. De cijfers van tabel 1 doen alleen zien, dat geen grootc verschillen in den k a r n d u u r k u n n e n bestaan bij de eerste vier proeven. Bij de proeven van 2 J u n i en 10 J u n i heeft de geringere bewegelijkheid zich wel duidelijk geuit in längeren karntijd. W a a r o m dit op 26 Mei niet het geval was, is ons onbekend. Ook de zuurheidsgraad (getitreerd) was daar onbegrijpelijk.

I n de tabellen I I en I I I zijn herhalingen van dergelijke proeven weergegeven, echter op iets uitgebreider schaal, in dien zin, dat één en dezelfde room m e t 6 verschillende toevoegsels werd vermengd, zooals aan het hoofd der kolommen 2—7 is aangegeven. Hier was dus in ieder opvolgend karnsel meer gesuspendeerde kaasstof aan-wezig, zooals trouwens duidelijk blijkt uit de hoeveelheden '/10 n. zuur,

die voor 5 c c . room, volgens Kjeldahl behandeld, werden verbruikt. Verder zijn in de tabellen nog opgenomen de P J J waarden van de filtraten der roomen, op het oogenblik van v e r k a m e n , de hoeveelheden Vioo normaal zuur, verbruikt bij het „ K j e l d a h l e n " van 1 G r a m boter, het vochtgehalte der boter, en t e n slotte den titerzuurheidsgraad van de karnrijpe roomen.

D e cijfers dezer tabellen doen zien, dat bij beide proefreeksen de P J J waarden voor de roomen op het oogenblik, waarop ze verkarnd werden, onderling nagenoeg gelijk waren. Verder blijkt uit het aantal

1) De cijfers voor de proef v a n 10 J u n i w a r e n eenigszins onzeker, wegens schuimen bij de destillaties, m a a r ze k u n n e n van liet opgegeven p e r c e n t a g e slechts weinig afwijken.

2) Waarschijnlijk is h e t euvel o p g e t r e d e n n a een r e p a r a t i e , die h e t a p p a r a a t moest o n d e r g a a n , hoewel h e t t e herstellen gebrek niets m e t h e t hierbedoelde b e z w a a r t e m a k e n scheen t e h e b b e n .

(5)

H -s« I — < En CD

+

+

f-, H 64

+

Cu H ù. CD p (S3

+

o C

+ + 1

S S c

S

M , 3

+ +1

o r

+

O O -l O C I o çc [ -i C - r C 3 ce -_• C l CO Ö o -5 us iO ic T-H CI* I> ?0 >-0 co o o ^ c A o s i o O r^ Ü o ia -* CD ce C l o S o T-H T-H C d ^ ^ o o o

4^°

O o

i.O l O »O I'S

'~ O o cq O T — 1 ei ü o ; o C l —1 = cc .c •co A A A»o & _, T-H c i O -5 ^ o ze -> CD • ^ J Ö 5 o t f l >-' o H T l ö SH -^ œ = H cc O !> — 2 -^ CD Ç3 N ^ e: g a c; <1 .5 "ë •£, M H > M c8 CL CD CC -O =

(6)

3 9 0 a 3 is

=

<

M M •S

+

S o o

-T " ^ ? r* °- 3 g S N 8 T » « '-3

+

-n c z X

+ +

1

O 3

+ + |

-+

§ I

J J o- O O) i a l « - * & 3 r i N 5 V •* 1-1 s S3 CN l O

-iq IN o -t «O O O so CD 3

"*

~

+

lO u 1 -IC lO O X

-'

i -r-H _i iq oi o o

o

o CO* 3 ÇD

-1 Cl i-H od i a -4 1-4 ^~~ ^ 9 o iq -*. & 5 H ^ ^ ra 5 i 3 O o - * © r-< CM ^ .3 (_) S o

S 3

o

g

-s

3S 1—1 T — t •_ to 'M CO ?? iH lO x' I -1-1 o~ i a "^ ei JD

=

o CM

^

^

o r

d

ia co od CC co' 00 CM rH

!"

X L -ca M o cc n cö 3

II

^ ® 0 3 r i a CD CD c/l

11

sx- 3 CD " * T T CD -iS PQ M G 2 •d c*

-o

-3' > M 3 3 E-t PH

(7)

c e . l/io norm. zuur, door 5 o.e. room volgens Kjeldahl verzadigd, dat

het verschil in kaasstofgehalte van den eersten en laatsten room be-droeg 3,3 ]) °/0 bij de proef van tabel I I en 3,7 *) °/0 bij die v a n

tabel I I I . Zeer duidelijk komt ook nu weer uit, dat het vetgehalte der karnemelk toeneemt, n a a r m a t e het karnsel minder gesuspendeerde kaasstof bevat. Uit nevenstaande graphische voorstelling blijkt, dat we in dit opzicht een vrij regelmatig verloopende curve verkregen bij onze proeven.

Stikstof-gehalte room.

Vetgehalte karnemelk.

Ook wat we vonden bij de voorloopige proeven m e t betrekking tot den k a r n d u u r wordt door de cijfers van tabel I I en I I I bevestigd, waarbij m e t de hierover gemaakte opmerking is rekening te houden. Bij zeer uiteenloopende bewegelijkheid van de karnsels blijken de karntijden niet zóó groote verschillen t e vertoonen, als misschien menigeen verwachten zou. Alleen bij de hoogste concentratie aan kaasstof treedt duidelijk verlenging in.

Geheel in overeenstemming m e t de verwachting bleken de bereide boters meer eiwit t e bevatten, n a a r m a t e de room m e e r kaasstof gesus-pendeerd hield; er werd dan m e e r kaasstof ingesloten.

H e t vochtgehalte der boter was in beide gevallen het laagst voor de boter, welke bereid was uit room + zure melk, m a a r dit kan zeer wel toeval zijn. Regelmaat zit er in deze cijfers niet. D e laatste horizon-tale kolom toont de toeneming van den titerzuurgraad van de karnsels, die gelijke P J J waarden vertoonden. Deze wordt natuurlijk veroor-zaakt door de vermeerdering van het kaasstofgehalte.

1) Deze cijfers zijn natuurlijk niet geheel juist, omdat met de ongetwijfeld sterke adsorptie van de serumeiwitten aan de afgefiltreerde kaasstof geen rekening is ge-houden.

(8)

392

Wij hebben nog een aantal proeven uitgevoerd om m e t grootere zekerheid uit t e m a k e n , of de gevonden verhooging van h e t vethalte der karnemelk door vermindering van h e t kaasstofgevethalte ge-regeld wordt gevonden. Tevens werd de karnduur bepaald, om over meer gegevens t e beschikken, waardoor de genoemde fout in de ge-vonden waarden hiervoor aanmerkelijk verkleind werd door h e t n e m e n van een gemiddelde. D e uitkomsten v a n alle proeven zijn in tabel I V aangegeven, waarbij, t e r bekorting dezer mededeeling, de verschil-lende détails zijn weggelaten.

T A B E L I V .

De invloed van het gehalte aan gesuspendeerde kaasstof op het vetgehalte der karnemelk en op den karnduur.

D a t u m . R o o m + 2/3 s e r u m + 1/:i z u r e m e l k . Tijd. 10 M e i 1924 1) . . 1 25 ' 14« » l) • • 19 „ 1) . . 26 „ 10 „ . . . 16 , . . . 25 „ . . . 1 J u l i . . . 9 „ . . . 29 ,, . . . 5 A u g u s t u s . 22 J u n i 1925 . 30 ,, . . . 28 J u l i . . . 17 A u g u s t u s . 7 S e p t e m b e r 14 „ 2) 3 N o v e m b e r 2j 10 8 D e c e m b e r . 12 J a n u a r i 1926 19 „ . . 3 A u g u s t u s . 9 „ 16 „ 23 „ i) 6 S e p t e m b e r i) G e m i d d e l d (26) G e m i d d e l d (11) 3 0 ' 4 2 ' : — — 4 6 ' 5 6 ' 5 0 ' 4 9 ' 4 8 ' 5 5 ' 6 0 ' 4 8 ' 4 0 ' 6 7 ' 7 2 ' 7 8 ' 8 2 ' 3 5 ' 501/2 ' 4 2 ' 5 1 ' 491/2 ' 4 2 ' 4 5 ' 491/2 ' SOI/2' 5 6 ' 5 1 ' — V e t g e h a l t e k a r n e m e l k . 1.00 0/0 1.00 o/0 0.80 0/0 — — 0.65 0/0 0.50 o/0 0.55 »/o O.SOo/o 0.50 o/0 O.5OO/0 O.550/0 0.60 o/0 0.500 0 0.35 o/0 0.40 0/0 0 65 0/0 O.650/0 0.550/0 0.50 o/o 0.35 0/0 0.45 0/0 0.400/0 0.60 o/0 l.OOO/o 0.64 o/„ 1.14 0,„ I.I20/0 o.a3„/o — R o o m + Tijd. 2 2 ' 3 2 ' 431/2 ' 4 2 ' 5 9 ' 5 0 ' 4 7 ' 511/2 ' 5 6 ' 4 6 ' 5 5 ' 6 6 ' 6 0 ' 5 6 ' 4 0 ' 8 0 ' 8 2 ' 7 9 ' 9 9 ' 3-5' 5 3 ' 4 4 ' 5 2 ' 5 3 1 /2' 5 1 ' 551/2' 6 3 ' 661/2 ' 7 1 ' 5 6 ' 57 ' s u r e m e l k . V e t g e h a l t e k a r n e m e l k . O.SOo/o 0.40 o/0 0.38 0/0 0.40 0/0 0.40 o/0 0.35 o/0 0.45 o/0 0.40 «/o 0.35 o/„ 0.35 0 0 O.SOo/o 0.35 0/0 0.38 «/o 0.30 + o/„ 0.30 0/0 0.30 0/0 0.30 + o/„ 0.40 o/0 0.45 0/0 0.45 0/0 0.30 + o/„ 0.20 0/0 0.30 o/0 O.300/0 0.58 0/0 0.62 o/„ 0.48 o/„ 0.56 o/0 0.55 o/„ 0.40 0/0 0.42 0/0 R o o m + d i k k e z u r e m e l k . Tijd. — -4 -4 ' 7 1 ' 7 5 ' 7 0 ' 9 0 ' — — — 7 5 ' 4 0 ' — — a5' 53 — • — -10.31/2 ' 9 1 ' 6 8 ' V e t g e h a l t e k a r n e m e l k . — -0.350/c 0.330/a 0.25 + o/0 0.32 o/„ 0.35 o/„ _ — — — 0.40 o/„ 0.40 o/„ — — O.3OO/0 0.35 — o/0 — — — 0.49 »/o 0 45 0/, 0.36 0/0 1) Op deze d a t a w e r d een L i t e r v e t t e r o o m n i e t v e r d u n d m e t 1 L . s e r u m en i L . zure melk, zooals a a n h e t hoofd der 2de kolom is a a n g e g e v e n , doch m e t 1^- L . s e r u m .

2) Op deze d a t a werd een L i t e r v e t t e room n i e t alleen m e t kaasstofbrij v e r d u n d , doch m e t 1 L . h i e r v a n en m e t è L . z u r e melk.

(9)

Uit de cijfers blijkt, dat het vetgehalte van de karnemelk, verkregen bij het v e r k a m e n van m e t serum verdunden room, gemiddeld 0,23 % hooger was dan van die, gewonnen bij het verwerken van den m e t zure melk vermengden room. Slechts éénmaal viel het vetgehalte gelijk uit, nl. op 23 Juli 1924; in beide karnemelken vonden we toen 0,50 °/0.

Dit verschil van 0,23 % is in zooverre iets geflatteerd, dat in 5 ge-vallen alleen m e t serum werd v e r d u n d ; toen werd zeer veel vet in de karnemelk gevonden. Verder werd elf m a a l room verkarnd, die in het eene geval m e t dikke zure melk (kaasstofbrij), in het andere m e t ge-wone zure melk werd verdund. I n h e t eerste geval werd gemiddeld 0,06 °/0 vet m i n d e r gevonden in de karnemelk. Op 19 J a n u a r i 1926

vonden we een afwijking; toen bevatte de kaasstofrijkste karnemelk 0,35 % vet, tegen 0,30 % in de andere. l) E n op 23 Juli 1924 en

op 12 J a n u a r i 1926 was het gehalte gelijk, wat eigenlijk ook een uit-zondering beteekent. E e n verklaring hiervoor k u n n e n we niet geven.

Voor den karntijd werd bij den dünneren room een lagere waarde gevonden dan bij den andere, n.1. gemiddeld 5 1 ' en 56' voor de 26 onderzochte gevallen en 57' en 68' voor de 11 gevallen, waarbij gewone room werd vergeleken m e t het extra dikke karnsel. Bij de karntijden hebben zich eenige volstrekt onverklaarbare verschijnselen voorgedaan. Zoo werd b.v. op 14 September 1925 en op 12 J a n u a r i 1926 voor den dikken room een aanmerkelijk korteren tijd gevonden dan dien, welken de gewone room noodig had, terwijl in de meeste andere gevallen juist het omgekeerde het geval w a s . H i e r zijn dus factoren van invloed geweest op den karntijd, die we niet k e n n e n . W e m e e n e n uit het voorafgaande dan ook alleen de conclusie te mogen trekken :

Hoe meer gesuspendeerde kaasstof in het karnsel aanwezig is, des te minder vet blijft er, onder overigens gelijke omstandigheden, in de karnemelk achter.

Zooals vanzelf spreekt hebben we gezocht naar een mogelijke ver-klaring van dit resultaat, m a a r bij de luttele kennis, die we nog bezitten v a n h e t m e c h a n i s m e der botervorming, is die, n a a r wij gelooven, niet gemakkelijk te geven. E é n mogelijkheid, w a a r a a n wij hebben gedacht, is door ons eem'germate getoetst aan het experiment en hierover zij nog een en ander medegedeeld.

Als m e n nagaat, hoe het feit verklaard wordt, dat bij het kiezen van een hoogere k a r n t e m p e r a t u u r , het vetgehalte der karnemelk toeneemt, dan vindt m e n ongeveer het volgende. H e t eerste gevolg der verhooging van de t e m p e r a t u u r is een vermindering van de taai-vloeibaarheid van het karnsel, w a a r v a n het onmiddellijk uitvloeisel is een heftiger beweging en t e n gevolge hiervan weer een korteren karnduur. Verder redeneert m e n dan zóó, dat wegens de verkorting v a n den karntijd m e e r vetbolletjes aan de botervorming ontsnappen

1) O p g e m e r k t zij, d a t deze beide roomen g e k a r n d werden bij 13° C. Dezelfde monsters vertoonden geen afwijking toen ze bij lß\° C. werden g e k a r n d ; de karne-melk van den dikken room b e v a t t e toen 0.45+ %, de a n d e r e 0.50 % vet.

(10)

en dus in de karnemelk blijven. I n het bekende werk van HÜXZIKER : „ T h e B u t t e r I n d u s t r y " , vindt m e n op blz. 2 8 3 : „ C h u r n i n g at too high t e m p e r a t u r e s further causes excessive loss of fat in t h e butter-milk. This is due to t h e great rapidity with wich t h e large globules coalesce and t h e shortness of t h e churning period , giving t h e small globules insufficient opportunity to become properly incorporated in t h e b u t t e r g r a n u l e s . "

BAHN, die in zijn geschrift over den invloed van de k a r n t e m p e r a -t u u r x) deze kwestie ook aanroert, uit zich in gelijken geest. Volgens

dezen schrijver is de botervorming een gevolg van het schuimen van het karnsel, waarbij de vetbolletjes t e n gevolge van capillaire wer-kingen in de schuimvliezen worden samengedrongen; bij het breken dezer vliezen zijn ze d a n tot uiterst kleine kluitjes samengedrukt. Ver-hoogt m e n de k a r n t e m p e r a t u u r , dan „ s p r i n g e n " de schuimlamellen

spoediger eu de karntijd is dan kleiner. M a a r een gevolg van het sneller uitkarnen zou volgens E A H X weer zijn, dat vele vetbolletjes in den korteren tijd geen gelegenheid vinden om in de schuimvliesjes over t e gaan, m e t h e t gevolg, dat ze in de karnemelk achterblijven en daarvan het vetgehalte verhoogen. De uitkomsten van onze proeven onder den invloed van de k a r n t e m p e r a t u u r 2) en v a n den

physischen toestand van het vet op het vetgehalte der karnemelk, 3)

zijn m e t deze l a a t s t e opvatting v a n B A H N moeilijk te rijmen. I m m e r s , in tabel I (blz. 239), zien we, dat door verhooging van de k a r n t e m p e -rauur, die een reductie van den karntijd tot dikwijls m i n d e r dan de helft veroorzaakte, en waarbij karntijden tot slechts 15 m i n u t e n voor-kwamen, het vetgehalte der karnemelk eerder lager dan hooger uit-viel bij de kortere karntijden. Bij die proeven m e t diep gekoelden room h a d dus bij verhooging van de k a r n t e m p e r a t u u r wel de sterke verkorting van den karntijd plaats ,maar niet de volgens B A H N ' s opvatting t e verwachten vermeerdering v a n h e t vetgehalte der karne-melk. E n vooral ook bij de studie van den invloed van den physischen toestand van het melkvet gedurende het karnen is gebleken, dat deze van m e e r beteekenis schijnt t e zijn dan de karnduur. Zoo werd b.v. wel gevonden, dat de karntijden bij een bepaalde t e m p e r a t u u r voor een en denzelfden room, welks vet in het eene geval wèl en het andere niet in evenwicht was, nagenoeg gelijk werden gevonden, m a a r het vetgehalte der karnemelk was dan voor h e t zachtere vet toch merk-baar hooger. E n niet alleen als we „nagenoeg gelijke" karntijden vonden, deed zich dit verschil voor, m a a r m e e r m a l e n werd bij de aan-merkelijke kortere karntijden veel minder vet in de karnemelk ge-vonden dan bij de langere. Trouwens het geheele verschijnsel der m een vorig artikel beschreven „ o m k e e r i n g " der karntijden bij stijging van t e m p e r a t u u r , terwijl de vetgehalten van de karnemelk de

omkee-1) F o r s c h u n g e n auf dem Gebiete der Milchwirtschaft u n d des Molkereiwesens, I I , 76 (1922).

2) Verslagen van L a n d b o u w k . Ond. X X X I I , blz. 23!). 3) I b i d e m , blz. 219.

(11)

ring niet toonen, is moeilijk in overeenstemming te brengen m e t de genoemde verklaring van de vetgehalteverhooging in de karnemelk door karnen bij hoogere t e m p e r a t u u r .

Zooals in een vorig artikel l) reeds werd opgemerkt, heeft B A H N ook

de mogelijkheid geopperd, dat bij hoogere t e m p e r a t u u r het weekere vet door het karnen in sterkere m a t e zou worden stukgeslagen dan het hardere, m . a . w . hij n e e m t aan, d a t ook vast vet door h e t karnen weer verdeeld kan worden door de heftige beweging, zooals dat van vloei-bare vetdruppeltjes algemeen bekend is. Hoewel BAHN v a n meening is, dat deze invloed slechts van ondergeschikt belang k a n zijn voor het vetgehalte der karnemelk, hebben we toch deze gedachte aan het experiment getoetst, omdat we door genoemde opvatting inderdaad verschillende feiten wel eenvoudig k u n n e n verklaren.

De invloed van verhooging der k a r n t e m p e r a t u u r op het vetgehalte der karnemelk zou dan een direct gevolg zijn van h e t weeker zijn van het vet, dat dientengevolge sterker stukgeslagen wordt. E n deze invloed zal kleiner zijn als we m e t erg vast vet te doen hebben (na diepe koeling), dan wanneer we m e t weeker vet (bij niet diepe koeling) werken, juist zooals onze ervaring het heeft geleerd. D a t de groote vloeibaarheid bij de hoogere t e m p e r a t u u r bovendien de desintegratie bevordert is bij onze hierboven vermelde proeven m e t „ s e r u m r o o m " duidelijk gebleken, waar bij gelijken physischen toestand van het vet de mindere taaivloeibaarheid v a n het karnsel het vetgehalte der karnemelk zeer verhoogde. De sterke verkorting van den karntijd door temperatuursverhooging bij het karnen is wel in hoofdzaak aan de grootere kleefkracht van het vet toe t e schrijven, w a n t een blijkbaar veel sterkere vermindering der taaivloeibaarheid (zie den „ s e r u m -r o o m " ) dan m e n ve-rk-rijgt doo-r een paa-r g-raden tempe-ratuu-rsve-r- temperatuursver-hooging had, bij gelijkblijvende kleefkracht, een zeer veel minderen invloed op den k a r n d u u r . E n van dit s t a n d p u n t uit zouden we dan de werking van de gesuspendeerde kaasstof m o e t e n beschouwen als een beschermende tegen het stukslaan van vetdeeltjes, wat zeer aan-nemelijk lijkt. Zooals reeds werd gezegd, hebben we bovenstaande opvatting nog getoetst aan het experiment. Indien het n.1. juist is, dat de kaasstof van den gezuurden room beschermend werkt, dan zal door verhooging van de k a r n t e m p e r a t u u r bij „ s e r u m r o o m " , waarbij die beschermende werking kleiner is, een grootere toeneming van het vetgehalte der karnemelk k u n n e n worden verwacht dan bij room, die belangrijk m e e r kaasstof gesuspendeerd houdt. O m na t e gaan, of dit inderdaad het geval is, hebben we roommengsels van verschillende kaasstofgehalten, w a a r v a n het vet weer langdurig sterk was afgekoeld, bij onderling d e z e l f d e . t e m p e r a t u u r gezuurd tot dezelfde P J J waarde, in de proefkarntjes bij twee nogal sterk uiteenloopende t e m p e r a t u r e n gekarnd en daarna het vetgehalte der karnemelk bepaald. Met weg-lating van alle détails zijn de uitkomsten in tabel V aangegeven.

(12)

396

TABEL V.

D a t u m . K a r n s e l . V e t g e h a l t e d e r k a r n e -m e l k n a k a r n e n hij A J u l i 1925 R o o m + z u r e m e l k . „ + 2/3 s e r u m + 1/3 z u r e m e l k . 1 3 " C. 0.30 »/o 0.35 0/0 16° C. 0.40 o „ 0.10 o/0 0.60 o;o 0.25 o/„ 17 A u g . 1925 R o o m + z u r e m e l k . » + */s s e r u m + 1/3 z u r e m e l k . 13» C. 0.30 + 0/0 0.10 % 16° O. 0.60 o/0 0.20 — o 0.80 »/o 0.40 «/o S e p t . 1925 I R o o m + z u r e m e l k . » + 2h s e r u m + 1/3 z u r e m e l k . 13" C. 0.40 o/0 0.65 o/0 17» C. 0.85 o/0 1.35 o/„ 0.45 o/„ 0.70 o/0 14 S e p t . 1925 R o o m + 2/3 d i k k e z u r e m e l k . „ + z u r e m e l k . „ + % s e r u m + 1/3 z u r e m e l k . 13° C. 0.40 o/0 0.45 o/j 0.65 0/0 17" C. 0.65 o/„ 0.90 o/„ 1.10 »/o 0.25 0/0 0.45 o/„ 0.45 0/0 3 N o v . 1925 R o o m + 2/3 d i k k e z u r e m e l k . ,, + z u r e m e l k . , + 2/3 s e r u m + 1/3 z u r e m e l k . 13 » C. 0.40 o/„ 0.45 o/j 0.55 o/„ 16° C. 0.500,0 O.lOO/o 0.65 — 0/0 I 0.20 - 0/0 1.10 o/„ 0.55 0/0 16» C. 0.60 o/0 0.30 — 0/0 1.10 0/0 0.60 o/j 10 N o v . 1925 I R o o m + z u r e m e l k . ,, + 2/-j s e r u m + 1/3 z u r e m e l k . 1 3 " C. 0.30 + o/„ 0.50 0/0 3 D e c . 1925 R o o m + z u r e m e l k . , + '/s s e r u m + 1/3 z u r e m e l k . 13» C. 0.20 0/0 0.35 o/0 16» C. 0.35 o/„ 0.70 o/„ 0.15 o/0 0.35 o/. 12 J a n . 1926 R o o m + d i k k e z u r e m e l k . ., + z u r e m e l k . ,. + s/3 s e r u m + l/s z u r e m e l k . 13» C. 0.30 o/j 0.30 o/„ 0.45 o/„ 161/jO C. 0.45 o,o 0.55 o/„ 1.20 0/0 0.15 o/„ 0.25 o/0 0.75 o/j 9 J a n . 1926 R o o m + d i k k e z u r e m e l k . „ + z u r e m e l k . o + 2k s e r u m + 1/3 z u r e m e l k . 1 3 " C. 0.35 — o/„ 0.30 0/0 0.40 0/0 1 6 i /2o C. 0.45 o/„ 0.50 0/0 1.00 0/0 0.10 + o/„ 0.20 o/„ 0.60 0/0 G e m i d d e l d A r o o m + z u r e m e l k 9 p r o e v e n 0.26 o/0 ) „ „ r o o m + 2/3 s e r u m + 1/3 z u r e m e l k 9 „ 0.52 o/0 j „ „ r o o m + d i k k e z u r e m e l k 4 „ 0.15 o/0 ) „ ., r o o m + z u r e m e l k 4 „ 0.275 o/0 j

(13)

De l a a t s t e kolom, waarin de verschillen in vetgehalte van de bij de lagere en de hoogere t e m p e r a t u u r verkregen karnemelk zijn vermeld, toont duidelijk aan, dat die verschillen het grootst zijn voor den met serum verdunden room en het kleinst voor dien m e t dikke zure melk. Alleen op 14 September werden gelijke verschillen gevonden voor „ z u r e m e l k - " en voor s e r u m r o o m " .

Deze uitkomsten zijn dus wel in overeenstemming m e t hetgeen verwacht kon worden als de veronderstelling omtrent de afbraak van het vet juist was. W e willen er hier even op wijzen, dat m e n bij deze proeven de z u r i n g s t e m p e r a t u u r van de verschillende karnsels goed gelijk moet nemen, w a n t , zooals we later zien zullen, oefent deze soms nog invloed uit op het vetgehalte der karnemelk. W e komen daar in een volgend artikel nog op terug.

Ook op een andere wijze hebben we getracht eenige aanwijzing te verkrijgen voor het al of niet juist zijn van de gemaakte vooronder-stelling. W e redeneerden n.1. zoo, dat door verhooging van h e t aantal toeren van de raampjes onzer k a r n s het vetgehalte der karnemelk zou m o e t e n worden verhoogd, omdat dan de vet agglomeraten waarschijn-lijk m e t grootere kracht tegen de slaglijsten worden geworpen. H e t resultaat der op deze gedachte gebaseerde proeven is echter anders geweest dan wij verwachtten. De uitkomsten zijn in tabel V I weer-gegeven.

T A B E L V I .

Datum. Karn tempe-ratuur. toeren p. m. Aantal Kamtijd.

Vetgehalte van de karnemelk. /o

1

3 Augustus 1926. 9 Augustus 1926 . 16 Augustus 1926 . 25 April 1927 . . 2 Mei 1927 . . . 14° C.

f

1

15°

C. J 1 1 15° C. ]

1

14° C. ) 14° C. ) I

Zelfde room, volgende dag, dus \ iets zuurder (78 i. p. v. 75 1/10 nj / 316 274 259 319 276 319 277 275 180 310 195 375 245 50 ' 79 ' 96 V»' 3 5 7 / 5 4 7 / 3 7 7 / 61V/ 35 ' 167 ' 25 ' 156 ' 18 ' 61 ' 0.58 0.59 0.59 0.60 0.62 0.45 0.47 0.34 0.30 0.44 0.42 0.40 0.40 Gemiddeld l veel toeren 0.47 °/0.

vet ( weinig toeren 0.47 %•

Gemiddelde j veel toeren 33.6'. tijd (weinig toeren 96.5'.

(14)

398

De v e r k a m d e room was natuurlijk weer gedurende een e t m a a l afge-koeld tot een weinig boven 0° C , daarna gezuurd, en de eene helft m e t een sneller-, de andere m e t een langzaam ronddraaiend raampje gekarnd. H e t verschil in bewegingssterkte komt in de cijfers voor den k a r n d u u r zeer duidelijk tot uiting. Bij de proeven van 25 April en 2 Mei blijkt dit wel in zeer sterke m a t e . Beschouwen we echter de cijfers voor het vetgehalte der karnemelk, dan toonen deze zich nagenoeg geheel ongevoelig voor den karntijd. Vooral de proef van 2 Mei, waarbij aan het raampje een zoodanige snelheid werd gegeven, dat de karntjes reeds na 25' en 18' af waren, doen zien, dat de karntijd als zoodanig binnen zekere grenzen geen invloed op het vetgehalte van de karnemelk schijnt uit t e oefenen, als m e n er m a a r voor zorgt, dat alle andere omstandigheden gelijk zijn, en gedurende het karnen ook gelijk blijven. W e h a d d e n dit resultaat niet verwacht en het pleit ongetwijfeld sterk tegen de opvatting, dat het stukgeslagen worden van reeds gevormde vetkluitjes een rol van beteekenis zou spelen voor h e t vetgehalte van de karnemelk. Maar de cijfers pleiten in nog sterker m a t e tegen B A H N ' S vermoeden, dat korte karntijden de vet-bolletjes onvoldoende gelegenheid zouden geven om in de schuim-lamellen over t e gaan, waardoor ze in de karnemelk zouden blijven. D a t

het vetgehalte der karnemelk door de veel sterkere beweging van het karnsel niet hooger uitvalt dan dat der andere karnemelk, welke m e t een veel lager a a n t a l toeren werd verkregen, kan misschien zóó ver-klaard worden, dat de zooveel krachtiger beweging in het eerste geval ook zooveel korter duurt, m . a . w . de invloed der heftiger beweging zou gecompenseerd k u n n e n worden door den korteren duur daarvan. W a n n e e r dit het geval is, zou m e n misschien door het toerental nog meer uiteen te doen loopen, verschillen zien optreden, omdat het onwaarschijnlijk is, dat zich over een uitgebreid traject steeds alge-heele compensatie zou vertoonen. W e hebben daarom het toerental nog aanmerkelijk verhoogd voor de eene karn. Verlaging v a n dat der andere zou bezwaren gaan opleveren, omdat de beweging toch altijd voldoende sterk moet blijven, om de w a n d e n en deksels der karn-vaatjes door het karnsel voortdurend te doen afspoelen, om dus zeker t e zijn, dat geen roomdeeltjes aan de beweging worden ontrokken, die het vetgehalte der karnemelk ongemerkt hooger zouden doen uit-vallen. Deze proeven werden, zooals uit tabel V I I blijkt, genomen in directe aansluiting aan die van tabel V I .

W e zien dus dat inderdaad verschillen in het vetgehalte der karne-melk gaan optreden, en wel in dien zin, dat bij aanwending van het grootste aantal toeren, waardoor dus de k a r n d u u r tot bedragen van 9, 11 en 12 m i n u t e n werd teruggebracht, de cijfers het laagst uit-vielen, ondanks de zooveel sterkere beweging. I n het bijzonder trekken wel de a a n d a c h t de gevonden waarden bij de proeven van 30 en 31 Mei, toen dezelfde room werd verkarnd m e t een viertal verschillende toeren. Daarbij bleek, dat het vetgehalte der karnemelk bij de minste toeren weer het hoogst uitviel en afnam, n a a r m a t e de karntijd kleiner,

(15)

Datum. 9 Mei 1927 . . . 13 Mei 1927 l) . . 25 Mei 1927 . . .

Zelfde room . . .

30 Mei 1927 . . . 31 Mei 1927 . . T A B E L V I I . Karn tem-peratuur. Aantal toeren. \ 400 1 6

°

C

- 1 228

\ + 400 1 0 U | 230 430 1 6° C- ) 232 17« C. | 4 3 0 1 280 16u C. 1 16° C. 430 322 278 260 428 322 279 245 Karntijd. 12 ' 68 ' 18 ' 92 ' 12 ' 57 ' 9 ' 27 ' 11 ' 20 ' 31 ' 39 ' 121' 24 ' 33 ' 55 ' Vetgehalte van de karnemelk. 0 / /o 0.58 0.64 0.58 0.65 0.51 0.64 0.52 0.64 0.49 0.48 0.52 0.57 0.50 0.49 0.53 0.59 de beweging dus heftiger werd. M a a r vooral van belang scheen ons, dat er althans eenige aanwijzing ligt in de cijfers, dat de lijn, die het vetgehalte der karnemelk aangeeft als functie van den karntijd, mis-schien door een m i n i m u m gaat, w a t ook t e verwachten zou zijn, indien verkorting van den k a r n d u u r en versterking der beweging van het karnsel juist aan elkaar tegengestelden invloed uitoefenen. Wij wijzen er uitdrukkelijk op, dat de zoo kleine verschillen, die we vonden, natuurlijk niets bewijzen in dit opzicht, m a a r we hopen deze proeven uit te breiden en zoo mogelijk nog iets nauwkeuriger dan ze reeds zijn, uit te voeren, om te zien, of er werkelijk een m i n i m u m optreedt in de t e construeeren curve, w a t een vrij sterken s t e u n zou geven aan de hypothese van het stukgeslagen worden van de vetdeeltjes gedurende h e t karnen.

De in tabel V I I weergegeven uitkomsten pleiten in nog sterkere m a t e dan die van tabel V I tegen de bovengenoemde veronderstelling, dat de verhooging van h e t vetgehalte der karnemelk door bij hoogere t e m p e r a t u u r te karnen, zou zijn toe t e schrijven aan den korteren karntijd. H i e r spelen de consistentieveranderingen van het vet, en wellicht ook andere oorzaken, een rol.

Als een bijzonderheid zij nog opgemerkt, dat, in tegenstelling m e t alle vorige bevindingen, bij de proef van 25 Mei, de t e m p e r a t u u r s

-1) Gewoon b e h a n d e l d e room u i t de proefboterfabriek : gekoeld op + 8° C. en dadelijk iets o p g e w a r m d e n gezuurd, dus n i e t koud b e w a a r d .

(16)

400

verliooging van 1° C. bij het karnen, het vetgehalte der karnemelk practisch niet heeft verhoogd in onze proefkarns (0,51 en 0,52 %) Deze proeven m e t meer of minder toeren geven, in het stadium, waarin ze zich bevinden, weliswaar geen steun aan de besproken opvatting van het stukgeslagen worden van het vet, m a a r ze bewijzen evenmin de onjuistheid ervan. E e n afdoende verklaring v a n de wijze waarop de gesuspendeerde kaasstof tot verlaging van het vetgehalte bijdraagt vermogen we dus nog niet te geven. E v e n m i n is de simpele vraag nog beantwoord, waarom het karnen bij hoogere t e m p e r a t u u r meer vet in de karnemelk doet verblijven. Ook is niet opgehelderd, waarom bij gelijke karntijden dezelfde room in twee karns van ver-schillenden bouw, verschillen in vetgehalte geven, zooals in een vorig artikel bleek. Deze vragen zijn volstrekt niet alleen van theoretische beteekenis. De l a a t s t e vraag werd reeds voor meer dan 30 jaren door BEXXO MARTINY gesteld en ze is ook nu nog niet beantwoord. E n wat deze autoriteit destijds opmerkte is ook nu nog waar, n.1. dat de constructie van onze karns, resp. karnkneders, alleen op empirie berust. E e n wetenschappelijke grondslag ontbreekt daar geheel. Alleen een goede verklaring van al de bijzonderheden van het karnproces kan daartoe leiden. M a a r om hiertoe t e geraken zullen nog vele onder-zoekingen noodig zijn, waarbij vooral grootere nauwkeurigheid betracht zal m o e t e n worden dan die, waardoor de meeste karnproeven geken-m e r k t zijn.

Zusammenfassung obiger Ausführungen.

E s wurde der Einflusz untersucht, welcher die Konzentration an suspendiertem Käsestoff in saurem, lang andauerd tiefgekültem R a h m ausübt auf die Menge F e t t in der B u t t e r m i l c h und auf die B u t t e r u n g s -dauer. E s zeigte sich, dasz weniger F e t t in jener verbleibt, je n a c h d e m der K a h m m e h r Käsestoff suspendiert hält. Die B u t t e r u n g s -dauer wird jedenfalls nicht stark beeinfluszt, ausgenommen bei sehr hohen Konzentrationen; dann fällt sie bedeutend länger aus.

Die schützende W i r k u n g des Käsestoffs ist vielleicht so zu deuten, dasz im allgemeinen beim B u t t e r n auch das feste F e t t zerschlagen wird, während die Kaseinflöckchen h e m m e n d wirken in dieser H i n -sicht. Diese V e r m u t u n g konnte aber nicht einwandsfrei als richtig bewiesen werden.

E s wurde weiter darauf hingewiesen, dasz die V e r m e h r u n g des F e t t -gehaltes der B u t t e r m i l c h durch Steigerung der B u t t e r u n g s t e m p e r a t u r bis jetzt keine E r k l ä r u n g gefunden h a t . Die A n n a h m e , dasz in Folge der Verkürzung der B u t t e r u n g s d a u e r , die F e t t k ü g e l c h e n nicht ge-nügend Gelegenheit finden in die Schaumlamellen, eventuell in die B u t t e r , über zu gehen, wird von den erhaltenen R e s u l t a t e n nicht gestützt.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Aangezien het hier om beperkte opbrengsten gaat voor de gemeente Beuningen, zijn beide leden in eerste instantie weggelaten, maar in de nieuwe verordening weer toegevoegd.. Artikel

Kort samengevat gaat het in deze zaak om het volgende: Volgens verkoopinformatie heeft de gemeente medio maart 2008 “te koop bij inschrijving” aangeboden de onroerende

Alle

beantwoordt niet aan `t doel dat God haar heeft gesteld maar door de eeuwen heen werkt Gods Geest door in mensen totdat de blijde boodschap aan ieder is verteld. Dan zegt God dat

Oude liberale wens vervuld om deze twee, die zich op eigen kracht ontworteld hebben aan oude dictatuur en die tevens geweigerd hebben om in ook nieuwe vormen van totalitaire

Binnen deze groep bevinden zich immers veel 'oude' AWW-ers die op 1 juli 1996 samenwoonden met een nieuwe partner en dat op 31 december 1997 nog steeds deden, waardoor hun

Although it is possible to estimate the number of true positives and negatives and the number of false positives and negatives for every rejection level using microarray data

• Je kunt deze uitspraken niet zonder meer als een ‘koude oorlog‘ stemming voor beide blokken beschouwen, want hoewel de mening van Stalin wel voor het Sovjetblok geldt, is