• No results found

Verteerbaarheid en voederwaarde van kunstmatig gedroogd gras

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verteerbaarheid en voederwaarde van kunstmatig gedroogd gras"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

RIJKSLANDBOUWPROEFSTATION TE HOORN

VERTEERBAARHEID EN VOEDERWAARDE VAN

KUNSTMATIG GEDROOGD GRAS

DOOR

E. BROUWER E N N. D. DIJKSTRA (Ingezonden 20 Maart 1939)

Inleiding

In vorige verhandelingen mochten wij verslag uitbrengen omtrent de verteerbaarheid en voederwaarde van geënsileerd gras1), van hooi2) en van versch gras 3). Toen in 1938 op enkele plaatsen in ons land werd aan-gevangen met proefnemingen omtrent de kunstmatige droging van gras, hebben wij, in overleg met de Commissie voor kunstmatig grasdrogen, ook het aldus bereide materiaal in onze serie opgenomen en met behulp van schapen de verteerbaarheid onderzocht. Tevens werd in den winter van 1938—1939 een voederproef aangezet met twee groepen, elk van 12 tuberculosevrije herfstkalvers, waarbij werd nagegaan hoeveel van het krachtvoeder in een rantsoen met enkel hooi als ruwvoeder, kon worden vervangen door een bepaalde hoeveelheid kunstmatig gedroogd gras, waarbij zoo noodig ook de hoeveelheid hooi vermindering mocht ondergaan.

Ten behoeve van deze laatstgenoemde proef werd van 7 Mei tot en met 22 Juni van de dagelijksehe productie der drogerij (type Kaloroil) te Burum (F.) een vast percentage beschikbaar gesteld. Dit materiaal, dat afkomstig was van twaalf verschillende landbouwers, bestond derhalve uit voorjaarsgras en stelt als het ware een groot monster voor van al het gras, dat in de genoemde periode te Burum werd gedroogd. Het werd ons toegezonden in balen van i 24 kg, die te Hoorn op een drogen zolder in gedempt licht werden opgetast.

Ook de op de verschillende partijen betrekking hebbende analysecijfers werden ons verstrekt. Aan de hand daarvan rangschikten wij het materiaal

*) B R O U W E R , D E R U Y T E R D E W I L D T , H O L L E M A N , F R E N S , Versl. landbk.Onderz. 39

(1933) 401; Jaarverslag Proefzuivelboerderij over 1932, blz. 135,

D E R U Y T E R D E W I L D T , B R O U W E R , D I J K S T R A , Versl. landbk. Onderz. 40C (1934) 585 Jaarverslag Proefzuivelboordorij over 1933, blz. 161,

B R O U W E R , D E R U Y T E R D E W I L D T , D I J K S T R A , Versl. landbk. Onderz. 43(7(1937)351 Jaarverslag Proefzuivelboordorij over 1937, blz. 1,

D E R U Y T E R D E W I L D T , B R O U W E R , D I J K S T R A , Versl. landbk. Onderz. 44C (1938) 477, Jaarverslag Proefzuivelboerderij over 1937, blz. 259.

*) BROUWER, D I J K S T R A , Versl. landbk. Onderz. 44C (1938) 529; Jaarverslag Proef zuivolboerderij over 1938, blz. 7.

*) D I J K S T R A , B R O U W E R , Versl. landbk. Onderz. 4 5 0 (1939) 1 ; Jaarverslag Proefzuivel boerderij over 1938, blz. 107.

(2)

naar het eiwitgehalte in drie groepen en namen daaruit groote monsters van ± 185 kg (uit elke baal ± 1>2 kg) voor de verteringsproeven, nl.:

a. gras met hoog gehalte aan eiwitachtige stof,

6. gras met gemiddeld gehalte aan eiwitachtige stof, c. gras met laag gehalte aan eiwitachtige stof.

Aangezien bij onze proeven met hooi en versch gras was gebleken, dat voor de verteerbaarheid niet alleen aan het eiwitgehalte maar ook aan het ruwe-celstof-gehalte een groote beteekenis moet worden gehecht, hebben wij het materiaal bovendien nog op een andere wijze ingedeeld, waarbij rekening werd gehouden met eiwitachtige stof en celstof beide, en vervolgens namen wij voor het verteerbaarheidsonderzoek ook hieruit groote monsters en wel van de volgende partijen:

d. gras met veel eiwitachtige stof en weinig ruwe celstof,

e. gras met weinig eiwitachtige stof en veel ruwe celstof.

Uit den aard der zaak was er ook hier nog een middensoort met gemiddeld eiwit- en celstdfgehalte; maar deze werd niet afzonderlijk onderzocht.

Behalve met de bovengenoemde partijtjes a, b, c, d en e werden ook nog verteringsproeven genomen met twee partijtjes gedroogd gras, afkomstig van den droger (eveneens type Kaloroil) te Stolwijk (Z.H.). Het eene bestond uit voorjaarsgras, dat op 24 Mei was gemaaid; het andere was herfstgras; hiervan was de maaidatum 19 October.

In alle gevallen was dus een Kaloroil gebruikt, waarmede het gras, na voordragen, door de met lucht gemengde verbrandingsgassen van een cokes-vuur in ca. 10 minuten in een draaiende trommel wordt gedroogd.

Het verteerbaarheidsonderzoek, waarover thans verslag wordt uitge-bracht, ving aan op 2 Augustus en werd afgesloten op 25 December l) . De uitkomsten van de voederproef met melkvee hopen wij later mede te deelen.

Techniek van het verteerbaarheidsonderzoek

Al de zeven grassoorten zijn met dezelfde drie hamels onderzocht: hamel I ( ± 77 kg), hamel I I I ( ± 79 kg) en hamel IV ( ± 80 kg). Dit aantal kan in verband met de geringe individuëele schommelingen der verterings-coëfficienten voldoende worden geacht; in het buitenland beperkt men zich meestal tot twee dieren of zelfs tot één enkel dier; dit laatste is natuurlijk geheel onvoldoende.

Om een goede monsterneming beter mogelijk te maken werd het gedroogde gras bij iedere proef, één geval uitgezonderd, in twee porties uitgezeefd:

*) Voorloopige mededeeling in Officieel Orgaan F.N.Z. 34 (1939) 213.

(3)

een fijn gedeelte en een grover gedeelte. Hiervan werden voor de dagporties der afzonderlijke schapen aliquote deelen afgewogen; het grove en het fijne materiaal werden afzonderlijk en in duplo bemonsterd. Beide soorten werden elk voor zich geanalyseerd en dus niet vóór de analyse door elkaar gemengd, zooals vroeger, omdat de scheikundige samenstelling der beide gedeelten nog al iets verschilde. Ook werd het allerfijnste zeefsel niet weggedaan, zooals bij onze verteringsproeven met hooi was geschied.

De duur der proefperioden bedroeg tien dagen, waaraan telkens een voor-periode van zeven à tien dagen voorafging. Ander voedsel dan gras werd niet gegeven. In het drinkwater werd, na eenig probeeren onder controle op het Na-gehalte der urine1), dagelijks 5 g NaCl toegediend; wanneer het voorgezette water echter niet geheel werd gedronken, werd een evenredige hoeveelheid NaCl minder opgenomen.

Voor verdere technische bijzonderheden verwijzen wij naar onze vroegere, in den aanhef genoemde verhandelingen, in het bijzonder naar die, genoemd in noot twee en drie.

Verkregen uitkomsten

Van de numerieke gegevens vindt men een overzicht in de tabellen 1, 2 en 3. Tabel 1 heeft betrekking op de scheikundige samenstelling en de voeder-waarde, terwijl in de beide andere tabellen de verteringscoëfficienten zijn afgedrukt. Uit den aard der zaak zijn hot déze verteringscoëfficienten, met behulp waarvan de voederwaardecijfers in tabel 1 werden berekend.

Bij de zetmeelwaardebecijfering verkeerden wij in het onzekere hoe groot de factor voor ruwe-celstof-aftrek moest worden genomen. Zooals bekend beval KELLNEB voor hooi aan om dezen aftrek op 0,58 per procent ruwe celstof te stellen; voor versch, ongedroogd gras daarentegen ried hij aan 0,29. Deze onzekerheid kan niet anders definitief worden opgelost dan door proeven met behulp van respiratieapparaten, waarover wij niet beschikken. Wij hebben daarom een keus moeten doen en hebben gemeend het best te handelen door het gemiddelde te nemen, nl. 0,44 2).

Verder dient nog te worden opgemerkt, dat voor de berekening der zetmeelwaarde niet het verteerbaar werkelijk eiwit werd benut, maar de verteerbare eiwitachtige stof. De uitkomsten zouden daardoor iets hooger zijn uitgevallen dan wanneer, volgens het voorschrift van KELLNEB, met

1) B K O O W E B , Zeitschr. physiol. Ohem. 241 (1936) 135; Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 80

(1936) 3626.

*) De onzekerheid o m t r e n t den ruwe-celstof-aftrek goldt ook voor andere bedrijfs-voodermiddelen, zooals hooi, stroo e.a.. Sommige schrijvers nemen zelfs a a n , d a t de voor hooi en stroo volgens K E I X N E R berekende waarden niet minder d a n 20 % t e laag zijn. Voor een beschouwing hieromtrent venvijzen wij n a a r B R E I B E M , N. J. F. s Kongres i

Uppsala (1938).

(4)

I

r

'S

•8

'S Ä

1

• y

.3

Os "S IS to o .8 •a M c

I

es 03 l)IAiI9 5(flX05lJ9AS. jcrçs 93l^qoO^IMI9 e a e q j e a ^ j g ^ !)1AJ9 irajaep -pura^sgq ei'BJSinpg; JO?S190 9 A t i y ; -J99UI^92 JCrçS e8i^qoB|99ui -ijez + -%a\ JO!)8 j o ; s e q o s i u B ä j o fi a | c o •a

1

s % o* CO £' S o o 10 IN to > 1 0 10 r-CC M< O O rt OS CO ef T * lO • * •>* 1 — < <M C l 0 1—1 <M O l!5 S-J M< CO IM •m 0 00 M Ml "*. co" • * I N CO r~ 1—i O t -03 « 0 00 O l 00 0 " M 00 «M -1 C3 l -0 1 MI CN 0 1—1 es -01 _, CO M O 00 I N O « ÎO lO 1—1 lO œ co •* M t -t~ CM oT co CN rt 1—t C i OS Ci 0 I > -* iM • •* r-< 00 -* « Ml C5 r* m 10 •* r-« ** 00 t -00 es 00 CM eo . • * " T H M* O m" t—t f -co 03 t ~ 00 0 I N O OS oi" M> co CO m 10 co « 10 i - H 00 >o rt CD CO CO •* Ml 00 • H 0 • * ri a CO o j rt m •* 0 t - i • * <N CO IM CO 0 <* Td M* lO m 0 co r-•* 1—1 t » K5 r~t Ml 10 IM -fr-US fi •s •S> § *c> $î S ö> • p a "5 S 0 l u "e" «f 0

^

|>

•*-,

^

<û »«S g W S .1

c

0 0

&

•*5 Os O O

**

'S c» B 6 1—1 0 t -00 co 0 1—1

5.

T * M 0 >o *H 0 CO 0 " rt 0 0 Ml

"*

IM 0 0 CO CO Ml 0 • * 0 0 t ^ t ^1 Ml Ml t^

"

CO « 5 CO Ml 0 1 C I i - H

5

*

• ^ 0 0 Mi_ t^" C H t<5 00 O r-l CO Ml iM IM "O 1—1 IM Mi «5 <M M? O

"*.

co" Ml r-l

«

O CM

1 1

ö 10 M^

E

« H

4

II

(4) C 74 •Ä

?

é

S • « .M •SSï w

I I

X

(5)

TABEL 2

Verteringscoëfficienten. Kunstmatig gedroogd voorjaarsgras, afkomstig uit Burum

V50 Eiwitrijk gras V51 Gemid-deld gras V52 Eiwitarm gras V53 (Eiwit-rijk en) / Hamel I ) Hamel I I I \ Hamel I V ( Gemiddeld / Hamel I ) H a m e l I I I J Hamel I V ' Gomiddold / Hamel I } Hamel I I I ] Hamel I V \ Gemiddeld i Hamel I ) Hamel I I I \ Hamel I V ceistoiarm G e m i d d e l d gras \ V49 (Eiwit-a r m en) celstofrij li gras 1 H a m e l I ) H a m e l I I I j Hamel I V f Gemiddeld •s & •o

ë~

79 79 79 79 77 80 79 79 80 81 82 81 75 77 79 77 77 79 79 78 Opgenome n 1 drog e sto f (k g pe r dag ) | 1,018 1,025 1,261 1,101 0,992 0,995 1,232 1,073 0,998 1,003 1,231 1,077 0,981 0,984 1,214 1,060 1,015 1,024 1,267 1,102 Verteringscoëfficienten O œ © M) 0 Q 71,8 72,6 73,9 72,8 76,2 74,2 77,4 75,9 74,6 73,4 75,6 74,5 77,6 75,7 76,7 76,7 72,0 71,1 72,4 71,8 o w

1

O ' S 74,8 75,9 76,7 75,8 79,0 77,1 80,0 78,7 77,3 76,2 78,2 77,2 80,4 78,6 79,5 79,5 74,6 73,8 74,7 74,4 9 .SP '-+3 JS § 'S — • - 9 W S 72,3 69,9 73,7 72,0 70,8 66,6 72,8 70,1 70,1 62,1 70,4 67,5 74,3 69,2 71,4 71,6 71,3 68,3 70,8 70,1

«s

<D ta H ^ - I - -0 , =s

fit

> S 75,5 76,6 77,3 76,5 81,9 79,8 82,5 81.4 79,1 78,5 80,0 79,2 83,0 81,6 82,8 82,5 74,7 74,3 75,0 74,7 .ÊP 8 -S "H V 0 s. -^ 50,9 46,5 52,0 49,8 56,7 50,6 54,1 53,8 50,9 49,0 52,0 50,6 53,2 51,1 53,8 52,7 49,3 45,9 51,8 49,0

s.

1 &>

(0 o Kl <s 77,7 79,2 79,6 78,8 83,8 82,0 84,5 83,4 81,1 80,6 82,0 81,2 85,1 83,9 84,9 84,6 76,7 76,5 76,9 76,7 PS 8 75,1 78,8 77,5 77,1 77,8 78,0 79,1 78,3 77,6 79,4 78,9 78,6 78,6 77,8 77,2 77,9 76,5 76,3 76,5 76,4 S. $ •S s 47,3 45,5 51,3 48,0 50,3 47,3 52,2 49,9 50,6 47,5 51,0 49,7 51,7 48,5 49,3 49,8 49,6 47,8 52,3 49,9 .M "S •«.-a S- $ 69,8 67,7 71,1 69,5 69,7 63,1 70,5 67,8 67,0 57,8 68,0 64,3 72,3 65,7 68,8 68,9 68,2 64,2 67,0 68,5 (5) C 75

(6)

TABEL 3

Verteringscoëfficienlen. Kunstmatig gedroogd voorjaars-afkomstig uit Stolwijk

en herjslgras, V48 Voor- jaars-gras V54 Herfst-( H a m e l I ) Hamel I I I ) Hamel I V \ Gemiddold ( H a m e l I ) H a m e l I I I 1 Hamel I V ' Gemiddeld 43 o c 75 77 77 76 76 79 81 79 Opgenome n drog e sto f (k g pe r dag ) 1,040 1,041 1,307 1,129 1,024 1,043 0,952 1,006 Verteringscoëfficionten O 00 o bc O u p 77,2 74,9 77,2 76,4 70,4 69,2 72,8 70,8 £ 'o m

•a

es O ' S 79,2 76,9 79,0 78,4 73,4 72,4 75,0 73,6 o .ËP '•3 .0 ü C3 1 O W to 73,3 70,5 73,7 72,5 72,5 69,8 70,4 70,9 CD CC + -S

fit

> S 79,8 77,2 79,6 78,9 73,9 73,3 76,7 74,6 CD 'o •S "H © o 54,3 45,7 54,5 51,5 54,8 53,0 57,8 55,2 «4-1 O

IS

O ü N ce 82,2 80,1 81,9 81,4 75,9 75,3 78,6 76,6 « 8 82,1 81,0 81,7 81,6 73,0 72,8 75,7 73,8

i %

&t

I'S

.3 si e"! en 60,3 58,1 61,8 60,1 44,1 43,7 51,6 46,5 K» CD 71,8 68,7 72,9 71,1 71,8 69,0 69,3 70,0

het verteerbaar werkelijk eiwit zou zijn gewerkt. Daar staat echter tegenover, dat de vetachtige stoffen niet afzonderlijk in rekening zijn gebracht, maar eenvoudig bij de zetraeelachtige stoffen werden geteld, hetgeen een compen-seerenden invloed ten gevolge heeft. Wij hebben aldus gehandeld om in overeenstemming te blijven met de werkwijze, welke wij bij onze vroegere onderzoekingen hebben gevolgd. Dààr betrof het echter geen gedroogd gras, zoodat wij het niet overbodig achtten de vereenvoudigde methode nog op-zettelijk met de oorspronkelijke methode van KELLNEB te vergelijken.

Daarom werden ook nog de verteringscoëfficienten van de vetachtige stof en de zetmeelachtige stof afzonderlijk bepaald (zie tabel 2 en 3), waarna de berekening geheel volgens KELLNEB werd uitgevoerd, echter wederom met celstofaftrek = 0,44. De volgens beide werkwijzen verkregen uitkomsten zijn naast elkaar geplaatst in tabel 4, uit welke tabel blijkt, dat vrijwel gelijke waarden werden gevonden. Ook voor kunstmatig gedroogd gras is de vereenvoudigde zetmeelwaardeberekening dus geoorloofd.

Bezien wij de tabel 1 nader, dan blijkt het gehalte aan eiwitachtige stof in de droge stof te hebben geschommeld tusschen 13,7 en 20,3 %, grenzen, welke zeker de hoofdmassa van het tot nu toe in de practijk gedroogde materiaal omvatten. Het celstofgehalte schommelde tusschen 20,9 en 26,2 %.

(7)

T A B E L 4

Vergelijking van de zetmeelwaarden der droge stof, berekend volgens de

oorspronkelijke methode van KELLNER en volgens de vereenvoudigde methode ;

celstofaftrek steeds : 0.44

Aard v a n h e t gras N ° .

oorspronke-lijke methode v a n K E L L N E R Zetmeelwaarde berekend volgons vereen-voudigde methode Buruin Stolwijk Eiwitrijk Gemiddeld Eiwitarm

(Eiwitrijk en) celstofarm. (Eiwitarm en) celstofrijk. Voorjaarsgras Herfstgras V 5 0 V 5 1 V 5 2 V 5 3 V 4 9 V 4 8 V 5 4 54,9 60,4 57,8 61,5 53,5 58,8 55,0 55,8 60,7 58,1 62,0 54,4 58,6 54,9

Merkwaardig was, dat bij de partijen, welke alleen naar het gehalte aan eiwitachtige stof waren gesorteerd, het celstofgehalte slechts weinig varieerde; in het eiwitrijke gras was het 25,0 %, in het gemiddelde 21,9 % en in het eiwitarme 24,7 %. Bij het materiaal, dat was ingedeeld naar eiwit- en celstof-gehalte beide, bedroeg het celstofcelstof-gehalte 20,9 en 26,2 %. Ook wat het eiwit-gehalte betreft werd hier een verschil verwacht, welke verwachting evenwel niet werd bewaarheid, vermoedelijk door de zeer onregelmatige frequentie-verdeeling der ons ter beschikking gestelde analysecijfers.

Wat de tabellen 2 en 3 aangaat, was de overeenkomst tusschen de in triplo bepaalde verteringscoëfficienten bijna zonder uitzondering zeer goed. Opmerkelijk was evenwel, dat bij hamel I I I de verteringscoëfficienten voor de eiwitachtige stof, de vetachtige stof en het werkelijk eiwit zonder uit-zondering iets lager waren dan bij de twee andere dieren. Bij de ruwe celstof en de zetmeelachtige stof echter kwam dit niet zoo duidelijk naar voren.

Tenslotte beschouwen wij de cijfers voor verteerbare eiwitachtige stof, verteerbaar werkelijk eiwit en zetmeelwaarde in tabel 1. De eerste schommelden tusschen 9,3 en 14,4 %, de tweede tusschen 7,2 en 12,2 % en de laatste tusschen 54,4 en 62,0. Het gemiddelde bedroeg achtereenvolgens 11,7 %, 9,5 % en 57,8. Echter zal men, in plaats van steeds met deze gemiddelde cijfers te werken, liever voor verschillende qualiteiten gras verschillende cijfers gebruiken, voor de betere qualiteiten hoogere en voor de slechtere lagere. I n het volgende hoofdstuk zal daarom worden nagegaan of op grond van de scheikundige samenstelling een betrouwbaarder schatting kan worden gemaakt.

(8)

Verband tusschen samenstelling en voederwaarde

In een vorige verhandeling1) hebben wij aangegeven hoe bij het versehe gras de voederwaarde op grond van de scheikundige samenstelling door berekening kan worden benaderd. Wanneer de verteerbaarheid van het versehe gras door de kunstmatige droging niet zou veranderen, dan zouden wij op het gedroogde materiaal precies dezelfde berekening kunnen toepassen, met dien verstande evenwel, dat bij de zetmeelwaarde de celstofaftrek iets hooger zou moeten worden genomen. Het ligt dus voor de hand allereerst te beproeven of met de formules en tabellen, welke zijn gepubliceerd voor het versehe gras, een behoorlijke benadering kan worden bereikt en ze zoo noodig te corrigeeren.

Verteerbare eiwitachtige stof

Deze liet zich in de organische stof van het versehe voorjaarsgras vrij nauwkeurig berekenen met behulp van de formule:

C = + 15,316 + 0,9389(a; — 20),

of: £ = — 3,463 + 0,9389x, (1) waarin

x = eiwitachtige stof (%) in de organische stof;

£ = verteerbare eiwitachtige stof (%) in de organische stof.

De door deze vergelijkingen voorgestelde regressielijn is geteekend in fig. 1 (languit getrokken lijn). Bovendien zijn in dezelfde figuur uitgezet de gegevens, betrekking hebbende op de zeven onderzochte partijen gedroogd gras (x uitgezet op de horizontale as, £ op de verticale as). De aldus geteekende zes punten, vertegenwoordigende het voorjaarsgras, alsook het nulletje, dat op het herfstgras uit Stolwijk betrekking heeft, liggen alle iets beneden de languit getrokken regressielijn, het nulletje iets meer dan de punten. Dit alles wil zeggen, dat bij eenzelfde eiwitachtige-stof-gehalte, het gehalte aan verteerbare eiwitachtige stof bij het gedroogde gras iets lager is dan bij het versehe; groot is het verschil echter niet. Bij het gedroogde voorjaarsgras bedroegen de gehalten dooreengenomen 95,19 % van de berekende. Wij hebben daarom in de figuur een tweede (korte) regressielijn geteekend, waarbij de zes punten zeer goed aansluiten en waarvan de formule werd verkregen door do formule (1) met 0,9519 te vermenigvuldigen. Aldus werd gevonden:

£ = _ 3,30 + 0,894x, (2) of : £ = + 14,58 + 0,894(x — 20).

Hieruit laat zich weer een andere, hieronder volgende formule afleiden voor het geval, dat de eiwitachtige stof niet gegeven is in de organische stof maar in de droge stof. Bij de afleiding is er rekening mee gehouden, dat het

(9)

o o '5 » &. rtf J3 l . O V t V > 14 IS I t 17 IS I« 20 21

Eiwitachtige stof (%) in organische stof

Fig. 1. Samenhang tusschen eiwitachtige stof (horizontale as) en verteerbare

eiwitachtige stof (verticale as) bij zeven soorten kunstmatig gedroogd gras, alles in de organische stof.

De languit getrokken lijn geeft hetzelfde verband a a n bij verach, niet gedroogd gras. De punten, betrekking hebbende op de zes soorten gedroogd voorjoarsgtas, liggen alle een weinig onder deze lijn en sluiten zeer goed a a n bij de korte lijn, welke gehalte-cijfers aangeeft, die circa 5 % lager liggen d a n die, aangegeven door de eerste.

H e t nulletje, d a t h e t herfstgras vertegenwoordigt, ligt duidelijk beneden het verlengde der korte lijn. Dit wil zeggen, d a t de verteerbaarheid v a n h e t eiwit bij het herfstgras geringer was d a n bij voorjaarsgras m e t gelijk eiwitgehalte. Desondanks was h e t gehalte a a n verteerbare eiwitachtige stof in het herfstgras h e t hoogst, hetgeen echter werd ver-oorzaakt door het hooge gehalte a a n eiwitachtige stof.

mineraalgehalte eenigszins met het eiwitachtige-stof-gehalte verandert, waarvoor wij naar de zooeven genoemde vroegere verhandeling verwijzen. Noemen wij:

x' = eiwitachtige stof (%) in de droge stof,

£' = verteerbare eiwitaehtige stof (%) in de droge stof, m' = minerale bestanddeelen (%) in de droge stof, dan werd gevonden:

f' = + 13,12 + 0,899 (x' — 18). (3) (9) C 79

(10)

Wijkt het mineraalgehalte echter belangrijk van 10 % af, dan doet men beter een andere uit (2) afgeleide formule te gebruiken, waarin ook m' voorkomt. Hiervoor werd gevonden:

C' = + 13,12 + 0,894(a;' — 18) + 0,033(m' — 10). (4) Tenslotte hebben wij de formule (2) nog geschikt gemaakt voor het geval

dat de gehaltecijfers zijn gegeven in het kunstmatig gedroogde gras als

zoo-danig. Wij noemen:

x" = eiwitachtige stof (%) in gedroogd gras als zoodanig,

£" r= verteerbare eiwitachtige stof (%) in gedroogd gras als zoodanig, m" = minerale bestanddeelen (%) in gedroogd gras als zoodanig,

n" = vocht (%) in gedroogd gras als zoodanig.

De verkregen formule was nu de volgende:

£" = + 10,87 + 0,894(x" — 15) + 0,033(m" + n" — 23). (5) Wijkt m" -\- n" niet ver van 23 af of zijn de gehaltecijfers van m" en n" niet bepaald, dan kan men den laatsten term laten vervallen, waardoor men overhoudt:

f" = + 10,87 + 0,894(z" — 15).

Passen wij de formule (3), welke dus evenals de andere alleen op het voorjaarsgras betrekking heeft, toe op de gegevens in tabel 1, dan vinden wij het volgende (tabel 5; kolom 3).

TABEL 5

Kunstmatig gedroogd gras. Berekend en gevonden gehalte aan verteerbare eiwitachtige stof, verteerbare organische stof en zetmeelwaarde in de droge stof

Aard

1

1

B u r u m / ;

f

\ Stolwijkj • van h e t gras Eiwitrijk . . . Gemiddold . . Eiwitarm . . . (Eiwitrijk en) celatofarm . . (Eiwitarm en) eelstofrijk . . . Voorjaarsgras . Herfstgras. . . N°. V 5 0 V 5 1 V 52 V 5 3 V 49 V 4 8 V 5 4 Verteerbare eiwitachtige stof "3 S o JA (Li U O .o 12,78 10,90 9,30 11,16 11,07 12,35 15,20 (%) e o s o a> to 12,69 10,89 9,27 11,32 11,01 12,43 14,40 Verteerbare organische stof -£ »

ei

-g-s

© »ir x o S £ o o Ä 5 66,8 70,1 68,0 70,7 60,2 67,6 68,8 (%) -P bereken d m e eiwitachtige -stof-gohalt e 69,1 68,7 67,0 68,9 68,3 69,1 70,3 a c O > 67,5 71,0 69,5 71,8 66,6 70,1 65,6 Zetmeelwaarde 01 -S E'S •«•§ C 60 •* 2

£3

8 o .0 o 55,2 59,6 56,4 60,6 54,0 56,1 58,1 -*S bereken d m e eiwitachtige -stof-gohalt e 58,5 57,3 55,2 57,6 57,1 58,3 60,4 "e O e 0 S> te 55,8 60,7 58,1 62,0 54,4 58,6 54,9 (10) C 80

(11)

Naar men ziet sluiten de berekende gehalten voor verteerbare eiwit-achtige stof bijzonder fraai bij de werkelijk gevonden gehalten aan. Het verschil bedraagt ten hoogste slechts 0,16 %, behalve bij het herfstgras, waar het werkelijk gevonden gehalte 0,8 % lager ligt dan het berekende. Wij mogen wel aannemen, dat dit laatste niet of althans niet geheel op een minder goede techniek van drogen berust, maar dat de oorzaak gelegen is in den bijzonderen aard van het herfstgras. Immers ook bij het versehe herfstgras vonden wij blijkens onze vroegere verhandeling een iets lager gehalte aan verteerbare eiwitachtige stof dan met bet gehalte aan eiwit-achtige stof overeenkwam; hier bedroeg het verschil, eveneens berekend op de droge stof, bij twee monsters achtereenvolgens 0,6 en 0,4 %.

Verteerbare organische slof

Evenals indertijd bij het versehe gras kiezen wij de symbolen als volgt:

z' — verteerbare organische stof (%) in de droge stof, x' — eiwitachtige stof (%) in de droge stof,

y' = ruwe celstof (%) in de droge stof, co' = organische stof (%) in de droge stof.

Voor het gehalte aan verteerbare organische stof in de droge stof van versch gras gelden dan de volgende formules, welke gemakkelijk uit formule (5) en (7) van onze verhandeling omtrent het versehe gras kunnen worden afgeleid:

x'

z' = + 0,8080 co' — 0,6632 co' X 1 0 ~6 > 6 6 5^ ? (6)

en £

z' = + 0,8236 co' — 0,00287 co' X 10+ 5>01 w'. (7)

Wij hebben deze formules beproefd op de analysen in tabel 1 en de aldus verkregen uitkomsten opgenomen in de vijfde en zesde kolom van tabel 5, terwijl de werkelijk gevonden gehalten aan verteerbare organische stof zich in de zevende kolom bevinden. Bij vergelijking volgt onmiddellijk, dat de uitkomsten van de formule (7), d. w. z. die in y' (celstof), veel beter bij de gevonden waarden aansluiten dan die van de formule (6), d.i. die in x' (eiwitachtige stof). Dit is geheel in overeenstemming met hetgeen wij bij het Nederlandsche versehe gras hadden waargenomen. Eveneens is met onze vroegere waarnemingen in overeenstemming het feit, dat de aansluiting bij het herfstgras (onderste regel van tabel 5) het minst goed is. Hier was het gehalte aan verteerbare organische stof eenige eenheden lager dan op grond van eiwit- en celstof gehalte kon worden berekend. Afgezien van dit herfstgras waren de uitkomsten van de beste formule, dus die in y', steeds

(12)

een weinig lager dan de met de verteringscoëfficienten gevonden werkelijke waarden. Desondanks vonden wij geen aanleiding om de formules ten behoeve van de toepassing op het kunstmatig gedroogde gras te corrigeeren. Wij zullen hierop iets nader ingaan bij de bespreking der zetmeelwaarde, welke laatste immers in hoofdzaak parallel loopt met het gehalte aan verteerbare organische stof.

Zetmeelwaarde

Noemen wij:

Z' = zetmeelwaarde in de droge stof,

x' = eiwitachtige stof (%) in de droge stof, y' = ruwe celstof (%) in de droge stof,

co' = organische stof (%) in de droge stof,

dan golden bij het versehe gras de onderstaande betrekkingen: X

Z' = + 0,6940 co' + 0,164 x' — 0,6632 co' X 10~~ 6M5Ü>

en £

Z' = + 0,8023 co' — 0,241 y' — 0,00287 co' X 10+ 5-0la>'.

Tevens gaven wij aan, dat voor het berekenen der zetmeelwaarde de laatstgenoemde formule de voorkeur verdient.

Willen wij deze formules op het kunstmatig gedroogde gras aanwenden, dan moeten ze een weinig worden veranderd, omdat wij hier, zooals gezegd, niet met een celstofaftrek 0,29, maar 0,44 willen rekenen. Onder deze voor-waarde zouden de formules volgens een desbetreffende becijfering als volgt moeten luiden:

Z' = + 0,6340 co' + 0,278 x' — 0,6632 co' X 10 ~" 6-6 6 5 t 0' (8)

en y,

Z' = + 0,8023 co' — 0,391 y' — 0,00287 co' X 10+ 5 l 0 1 w'. (9)

Passen wij deze formules toe op de analysen der droge stof in tabel 1, dan komen wij tot ongeveer dezelfde conclusies als bij de verteerbare organische stof, zooals trouwens kon worden verwacht. De beste uitkomst gaf ook hier de formule in y', dus (9). Met behulp van deze formule werden de in de achtste kolom van tabel 5 opgenomen uitkomsten verkregen. Bij het voorjaarsgras komen deze uitkomsten inderdaad zeer goed met de „gevondene" (zie de tiende kolom) overeen, al zou men ook hier de opmerking kunnen maken, dat het verschil steeds in dezelfde richting ligt; de berekende uitkomsten zijn nl. alle een weinig lager. Toch is dit voor ons nog geen aan-leiding geweest om de formule (9) te corrigeeren, eensdeels omdat het verschil gering is en voorts omdat de celstof bij het kunstmatig gedroogde gras door

(13)

ons volgens een ietwat andere methode was bepaald dan vroeger. Bij het kunstmatig gedroogde gras toch waren wij overgegaan tot de provisorische invoering van de methode VAN K A M P E N1) , die in ons laboratorium een 1 à 2 eenheden hoogere uitkomst oplevert dan de vroeger gebruikte, hetgeen voor de berekende zetmeelwaarde een circa één eenheid lagere uitkomst moet opleveren. Ondanks dit lag het verschil bij het herfstgras in tegen-gestelde richting; de „gevonden" zetmeelwaarde was nl. enkele eenheden lager dan de berekende.

In de negende kolom van dezelfde tabel 5 vindt men nog de zetmeel-waarden, berekend met behulp van de formule (8) in x' ( = eiwitachtige stof). Deze geeft ook hier minder goede uitkomsten dan de formule (9) in

y' ( = ruwe celstof). Toch hebben wij de formule (8) onveranderd moeten

laten, omdat ons geen doeltreffende correctie mogelijk bleek.

Tenslotte vragen wij ons nog af hoe de formules moeten luiden, wanneer niet de gehaltecijfers in de droge stof zijn gegeven, maar die in het gedroogde

gras als zoodanig. Men zal gemakkelijk inzien, dat zij daarvoor in geen enkel

opzicht verandering ondergaan. Duiden wij derhalve de gehaltecijfers in het gedroogde gras aan met dezelfde symbolen, maar met een dubbel accent, dan heeft men:

Z" = + 0,6340 co" + 0,278 x" — 0,6632 co" X 10~~6 6 6 5 co' (8a)

en y

Z" = + 0,8023 co" — 0,391 y<" — 0,00287 co" X 1 0+ 5-01 »» • (9a)

Verteerbaar werkelijk eiwit

Hiervoor vonden wij indertijd bij het versehe gras het volgende. Stellen wij:

x = eiwitachtige stof (%) in de organische stof, xw = werkelijk eiwit (%) in de organische stof,

Ç„ = verteerbaar werkelijk eiwit (%) in de organische stof, dan gold:

£ . = + 11,852 + 0,8428 (* — 20) (10) en

f» = + 11,493 + 0,9688 (xa — 16). (11)

Hierbij dient echter te worden opgemerkt, dat deze formules slechts betrekking hadden op 13 monsters voorjaarsgras van de Proefzuivel-boerderij en dat zij dus op een veel minder breede basis rusten dan de

») V A N K A M P E N , Versl. landbk. Onderz. 42E (1936) 353.

(14)

vorige formules, waarin ook de uitkomaten van tal van buitenlandsche verteringsproeven zijn verwerkt.

Pasten wij deze formules (10) en (11) toe op de organische stof in liet kunstmatig gedroogde voorjaarsgras, dan bleek bij uitzetten in een diagram, dat de uitkomsten der formule (11) aanmerkelijk beter bij een rechte regressie-lijn aansloten dan die der formule (10). De formule (11) leverde bij het kunst-matig gedroogde voorjaarsgras voor het gemiddelde gehalte aan verteerbaar werkelijk eiwit een waarde 10,253 % op, terwijl in werkelijkheid was ge-vonden: 10,04 %, hetgeen dus slechts 2,08 % (van 10,253) lager is dan werd berekend.

De formule (10) leverde een waarde 9,95 % op; hier was het werkelijk gevonden gehalte (10,04 %) zelfs 0,9 % (van 9,95) hooger. Aangezien de aansluiting aan een regressielijn in het laatstgenoemde geval evenwel minder goed was, hebben wij de beide formules (10) en (11) zoodanig gecorrigeerd, dat de uitkomst 2,08 % lager uitvalt, en wel door vermenigvuldiging met 0,9792, hetgeen na eenige herleiding het volgende opleverde:

Cw= + 1 1 , 6 1 + 0 , 8 2 5 (z —20) (12)

Cw = + 11,25 + 0,949 (xw — 16). (13)

Deze formules hebben wij weer zoodanig getransformeerd, dat zij toegepast kunnen worden op de gehaltecijfers in de droge stof, waarvoor wij de symbolen weer met een accent voorzien:

£'„ = + 10,44 + 0,825 (x' — 18) + 0,049 (m' — 10)

GM

Cw = + 9,75 + 0,949 (*„ — 14) + 0,039 (m' — 10).

m' stelt hierin het gehalte aan minerale bestanddeelen in de droge stof

voor.

Natuurlijk kan men nog een weinig verder gaan en de formules in dier voege transformeeren, dat zij kunnen worden gebruikt wanneer de gehalte-cijfers gegeven zijn in het kunstmatig gedroogde gras als zoodanig. De des-betreffende symbolen schrijven wij weer met een dubbel accent, waarbij

n" voorstelt het gehalte aan vocht. Aldus werd gevonden:

£ = + 8,61 + 0,825 (*" — 15) + 0,049 (m" + n" — 23) e n £ = + 8,36 + 0,949 (:£ — 12) + 0,039 (m" + n " — 23).

Wij kunnen aan dit alles weer toevoegen, dat de laatste termen in de vier laatstgenoemde formules een zoodanigen vorm hebben, dat zij meestal kunnen worden verwaarloosd.

(15)

Wat het gedroogde herfstgras aangaat, dit nam ten aanzien van de formule (13), alsook van de formules, welke daarvan zijn afgeleid, weer een uitzonder-lijke positie in, hetgeen daarin tot uiting kwam, dat de berekende waarden hooger waren dan de werkelijk gevondene. Bij de formule (12) evenwel was het verschil slechts zeer gering, hetgeen vermoedelijk wel aan de geringere nauwkeurigheid van deze laatstgenoemde formule zal moeten worden toe-geschreven.

Vergelijking van de voederwaarde van kunstmatig gedroogd gras met die van andere voedermiddelen

In het voorgaande was gebleken, dat het gehalte aan eiwitachtige stof in do droge stof van het kunstmatig gedroogde gras schommelde tusschen 13,7 en 20,3 %, dat aan verteerbare eiwitachtige stof tusschen 9,3 en 14,4 %, dat aan verteerbaar werkelijk eiwit tusschen 7,2 en 12,2 % en de zetmeel-waarde tusschen 54,4 en 62,0. Het gemiddelde bedroeg achtereenvolgens 16,6 % 11,7 %, 9,5 % en 57,8.

Deze cijfers zijn aanmerkelijk hooger dan die voor de droge stof van typische Nederlandsche hooisoorten uit de jaren 1931 en 1932 x), waarbij de gehalten voor de eiwitachtige stof schommelden tusschen 7,8 en 12,1 %, die voor de verteerbare eiwitachtige stof tusschen 3,7 en 6,6 %, die voor het verteerbaar werkelijk eiwit tusschen 2,8 en 4,3 % en de zetmeelwaarde tusschen 32,2 en 39,8 (celstofaftrek: 0,58). Hier waren de gemiddelden achtereenvolgens 10,0 %, 5,1 %, 3,7 % en 35,8.

Echter waren de gehaltecijfers bij het kunstmatig gedroogde gras over het algemeen aanmerkelijk Jager dan die in de droge stof der gebruikelijke krachtvoedermiddelen, zooals uit tabel 6 blijkt.

Het gehalte aan verteerbare eiwitachtige stof in het kunstmatig gedroogde gras was nl. slechts weinig hooger dan dat in de granen en aanmerkelijk lager dan dat in de eiwitrijkere krachtvoeders (lijnmeel, grondnotenmeel, soya-schroot en zelfs cocosmeel). Wat de zetmeelwaarde betreft, deze schommelt in de droge stof der krachtvoeders tusschen 67,4 en 93,6, terwijl die in de droge stof van het onderzochte kunstmatig gedroogde gras, zooals gezegd, tusschen 54,4 en 62,0 varieerde.

De voederwaarde van het gedroogde gras was dus hooger dan die van het beste hooi, maar lager dan die der gebruikelijke krachtvoedermiddelen; m. a. w. het gedroogde gras nam een tusschenpositie in. Wanneer dit materiaal even gaarne zou worden gegeten als hooi en krachtvoeder, zoodat een uit-wisseling op basis van gelijke hoeveelheden droge stof mogelijk zou zijn,

!) BROUWER, D I J K S T R A , Versl. landbk. Ondcrz. 4 4 0 (1938) 529.

(16)

T A B E L 6

Vergelijking van de voederwaarde der droge stof van kunstmatig gedroogd gras met die van andere voedermiddelen

Aard van h e t materiaal

Eiwitachtige stof (%) Verteerbaar werkelijk eiwit (%) Verteerbare eiwitachtige stof (%) Zetmeel-waarde 9 Nederlandsche hooisoorten. Maismeel Gerstemeel . . . Roggemeel Havermeel Lijnmeel Cocosmeel Grondnotenmeel Palmpittenmeel Soyaschroot K u n s t m a t i g gedroogd gras . 7,8—12,1 10,9 13,4 12,8 12,4 35,3 22,3 53,6 18,7 51,8 13,7—20,3 2,8—4,3 7,3 8,6 9,7 8,5 28,5 16,9 46,7 13,7 45,6 7,2—12,2 3,7—6,6 7,9 9,4 10,8 9,4 30,4 17,4 48,2 14,1 47,7 9,3—14,4 32,2—39,8 93,6 81,4 82,2 67,4 81,7 84,6 84,4 75,8 79,8 54,4—62,0

dan zou men volgens een desbetreffende berekening met 1 kg droge stof in gemiddeld kunstmatig gedroogd gras kunnen uitsparen: 0,5 kg droge stof in gemiddeld hooi plus 0,5 kg droge stof in een krachtvoedermengsel, waarbij verondersteld is, dat dit krachtvoeder per 100 kg droge stof 80 kg zetmeel-"waarde en 18,4 kg verteerbare eiwitachtige stof zou bevatten.

In het bovenstaande is gerekend met gemiddeld hooi uit de jaren 1931 en 1932. Gaat men in ons land de hooiqualiteit geleidelijk verbeteren, hetgeen inderdaad het geval is, dan zal zich bij de vervanging de verhouding nog een weinig ten nadeele van het krachtvoeder verschuiven (1 kg gedroogd gras zal gelijk staan met iets minder krachtvoeder en iets meer hooi dan boven is aangegeven). Het tegengestelde doet zich echter voor, wanneer men zich de uitwisseling (wederom op basis van gelijke hoeveelheden droge stof) uitgevoerd denkt bij rantsoenen met minder goed hooi of met stroo en dgl. als ruwvoeder. Uiteraard werkt in denzelfden zin het opvoeren van de qualiteit van het gedroogde gras, hetgeen bij het toenemen der ervaring zeker mogelijk moet zijn, zoodat het gehalte aan eiwitachtige stof in de droge stof gemiddeld b.v. 20 % zou bedragen.

Wij willen ons tenslotte nog afvragen, op welke voederwaarde bij een dergelijke samenstelling der droge stof zou mogen worden gerekend. Wat het gehalte aan verteerbare eiwitachtige stof betreft mogen wij uit de formule (3) gerust besluiten, dat dit bij voorjaarsgras circa 14,9 % zou

(17)

bedragen. Iets moeilijker is het een voorspelling omtrent de zetmeelwaarde te doen, omdat deze meer bleek af te hangen van het celstofgehalte dan van het eiwitachtige-stof-gehalte. Maken wij echter op grond van dit laatst-genoemde gehalte een berekening naar formule (8), dan komen wij (wederom bij voorjaarsgras) tot de gemiddelde waarde van 60,4 in de droge stof, daarbij op grond van onze vroegere onderzoekingen aannemende, dat het gehalte aan minerale bestanddeelen in deze droge stof 10,4 % zou bedragen.

Houdt men vast aan de door ons toegepaste wijze van zetmeelwaarde-berekening (celstofaftrek = 0,44), dan zou door het opvoeren van het eiwit-gehalte tot 20 % dus een tamelijk geringe verhooging der gemiddelde zetmeel-waarde worden bereikt. Nog iets verder zou men komen, indien men er in zou slagen om, bij een als boven bedoeld verhoogd eiwitgehalte, het daarbij behoorende gemiddelde celstofgehalte op een lager niveau te brengen. Met dit laatste roeren wij echter een onopgelost probleem aan, waartoe wij ook reeds in onze vroegere verhandelingen werden gevoerd, maar dat vooraf nader onderzoek zou behoeven.

Geldswaarde van kunstmatig gedroogd gras1)

Wij zijn ons terdege bewust van de moeilijkheid der geldswaarde-berekening bij een nieuw voedermiddel. Toch willen wij trachten den lezer ook op dit punt eenig houvast te geven en wel door een becijfering op grond van twee criteria: zetmeelwaarde en verteerbare eiwitachtige stof, waarbij echter wel moet worden bedacht, dat ook tal van andere factoren voor de practische geldelijke waardeering van beteekenis zijn.

Allereerst hebben wij ons afgevraagd op welk bedrag verteerbare eiwit-achtige stof en zetmeelwaarde in de gebruikelijke krachtvoedermiddelen moeten worden begroot. Als prijzen dezer krachtvoedermiddelen, welke in het laatst van Februari voor den practischen landbouwer golden, werden ons diè opgegeven, welke zijn afgedrukt in de vierde kolom van tabel 7.

Vervolgens werd van elk dezer voedermiddelen de prijs alsook het gehalte aan verteerbare eiwitachtige stof omgerekend op 100 kg zetmeelwaarde (zie de laatste twee kolommen van tabel 7).

Zet men nu op millimeterpapier op een horizontale as voor ieder voeder-middel het gehalte aan verteerbare eiwitachtige stof (kolom 5) uit en op een verticale as den prijs (kolom 6), beide per 100 kg zetmeelwaarde, dan zal men aan de ligging der aldus geteekende punten zonder eenige verdere becijfering direct zien, dat van de eiwitarmere voedermiddelen het roggemeel

a) Voor een uitvoeriger beschouwing o m t r e n t de geldswaardeberekening v a n

voedermiddelen verwijzen wij n a a r : F B E N S , B R O U W E R , Tierernährung 7 (1935) 506.

(18)

TABEL 7 Voedermiddelprijzen Voedermiddol G r o n d n o t e n m e e l . . . . Palmpittenineel . . . . Zetmeel-waardo 81,0 71,0 71,0 60,0 73,0 76,0 77,0 67,0 70,0 Vertoerb. eiwitacht. stof (%) 6,8 8,2 9,3 8,4 27,2 15,6 44,0 12,5 41,8 Prijs per 100 k g (guldons) 8,75 8,85 7,50 7,70 8,85 8,65 8,40 7,75 8,35 Per 100 kg zetmeelwaarde Verteerb. eiwitacht. stof (%) 8,40 11,55 13,10 14,00 37,26 20,53 57,14 18,66 59,71 Prijs (guldens) 10,80 12,46 10,56 12,83 12,12 11,38 10,91 11,57 11,93

en het maismeel het goedkoopst waren. Hoewel het roggemeel nog iets goedkooper was dan het maismeel, hebben wij het eerste niet bij onze be-rekening benut, omdat men mag aannemen, dat wij hier met het gedenatu-reerde product (met een verhoogd vochtgehalte) te maken hadden. Onder de eiwitrijkere producten was het grondnotenmeel het goedkoopst. Uit deze goedkoopste combinatie (maismeel en grondnotenmeel) kan de prijs (x) per kg zetmeelwaarde en de toeslag (y) per kg verteerbare eiwitachtige stof worden berekend door de volgende twee vergelijkingen op te lossen:

voor maismeel: 100 x + 8,40 y = 10,80, voor grondnotenmeel: 100 x + 57,14 y = 10,91.

Bij oplossing bleek, dat x, dus de prijs per kg zetmeelwaarde, gelijk was aan 10,78 cent, terwijl de toeslag (y) voor 1 kg verteerbare eiwitachtige stof slechts 0,2 cent bedroeg en daarom voor het kunstmatig gedroogde gras ver-waarloosd mag worden. Dit alles wil zeggen, dat de prijs van het eiwit per kg zetmeelwaarde nauwelijks hooger was dan die der eiwitvrije zetmeelwaarde. Al jaren lang vinden wij bij onze berekeningen slechts zeer geringe verschillen tusschen de prijzen van verteerbare eiwitachtige stof en eiwitvrije zetmeel-waarde. Wij brengen dit hier opzettelijk naar voren, omdat men in de practijk nog dikwijls bij berekeningen geneigd is om voor het eiwit een prijs aan te nemen, welke aanmerkelijk hooger is dan die der eiwitvrije zetmeelwaarde.

Berekenen wij met den zooeven genoemden prijs van 1 kg zetmeelwaarde, de geldswaarde onzer zeven soorten kunstmatig gedroogd gras, dan vinden wij de in tabel 8 (kolom 4) vermelde uitkomsten, welke gelegen zijn tusschen fl 5,86 en fl 6,68 per 100 kg droge stof.

(19)

T A B E L 8

Geldswaarde van kunstmatig gedroogd gras ]>er 100 kg droge stof

Aard v a n h e t gras « . V 5 0 V 5 1 V 5 2 V 5 3 V 4 9 V 4 8 V 5 4 Zetmeel-waarde 55,8 60,7 58,1 62,0 54,4 58,6 54,9 Geldswaarde (guldens), berekend n a a r laagste kracht- voeder-prijzen 6,02 6,54 6,26 6,68 5,86 6,32 5,92 alle kracht- voeder-pnjzen 6,50 7,07 6,76 7 22 6,33 6,82 6,39 B u r u m Stolwijk Eiwitrijk Gemiddeld Eiwitarm

(Eiwitrijk en) celstofarm (Eiwitarm en) celstofrijk Voorjaarsgras

Herfstgras. . . .

Hierbij is uitgegaan van de laagst geprijsde voedermiddelen. Wij hebten echter ook nog een tweede berekening, thans volgens de methode der kleinste quadraten, uitgevoerd, waarbij niet twee, maar alle voedermiddelen van tabel 7 op passende wijze in rekening zijn gebracht. Aldus kwamen wij tot de gemiddelde waarden voor zetmeelwaarde en eiwittoeslag, waarin dus ook de specifieke eigenschappen der krachtvoedermiddelen tot op zekere hoogte tot uitdrukking komen. Velen zullen ongetwijfeld deze gemiddelde waarden boven de zooeven berekende verkiezen, omdat men mag aannemen, dat toch ook aan het gedroogde gras bijzondere eigen-schappen toekomen.

De gemiddelde prijs van 1 kg zetmeelwaarde bleek te bedragen 11,64 cent. De toeslag per kg verteerbare eiwitachtige stof was hier zelfs negatief en be-droeg — 0,1 cent; deze mag ook hier worden verwaarloosd.

Ook met behulp van het aldus gevonden, hoogere cijfer per kg zetmeel-waarde hebben wij de berekening der geldszetmeel-waarde van het gedroogde gras uitgevoerd (tabel 8); thans schommelden de uitkomsten tusschen fl 6,33 en fl 7,22 per 100 kg droge stof.

Zooals gezegd hebben al de in tabel 8 vermelde uitkomsten betrekking op de droge stof; uit den aard der zaak kunnen zij gemakkelijk worden om-gerekend op het gedroogde gras als zoodanig.

Tenslotte zij een woord van dank gebracht aan de dames W. R. VAN

GOOR en C. L. VAN DEK PLAS voor de correcte uitvoering van het analyse-werk.

(20)

Overzicht

Toen in 1938 op enkele plaatsen in ons land werd aangevangen met proef-nemingen omtrent de kunstmatige droging van gras, hebben wij deze gelegen-heid te baat genomen om de verteerbaargelegen-heid van het aldus bereide materiaal met behulp van hamels te onderzoeken en tevens een voederproef met melkvee te nemen.

Ten behoeve van de laatstbedoelde proef, waarover wij eerst later uit-voerig verslag hopen uit te brengen, werd van 7 Mei tot en met 22 Juni van de dagelijksche productie der drogerij (type Kaloroil) te Burum (F.) een vast percentage beschikbaar gesteld. Dit materiaal, dat afkomstig was van twaalf verschillende landbouwers, bestond derhalve uit voorjaarsgras en stelt als het ware een groot monster voor van al het gras, dat in de genoemde periode te Burum werd gedroogd. Aan de hand van de tevens verstrekte analysecijfers rangschikten wij het materiaal in verschillende groepen. Van vijf dezer groepen werden wederom groote monsters genomen, welke op verteerbaarheid werden onderzocht; het betrof:

a. gras met hoog gehalte aan eiwitachtige stof, b. gras met gemiddeld gehalte aan eiwitachtige stof,

c. gras met laag gehalte aan eiwitachtige stof,

d. gras met hoog gehalte aan eiwitachtige stof en laag gehalte aan ruwe

celstof,

e. gras met laag gehalte aan eiwitachtige stof en hoog gehalte aan ruwe

celstof.

Het eiwitgehalte bij d en e bleek naderhand echter weinig te verschillen. Behalve met de bovengenoemde partijtjes werden ook nog verterings-proeven genomen met gedroogd voorjaarsgras (maaidatum 24 Mei) en ge-droogd herfstgras (maaidatum 19 October) van den droger (eveneens type Kaloroil) te Stolwijk (Z.H.).

Bij deze zeven partijtjes schommelde het eiwitachtige-stof-gehalte der droge stof tusschen 13,7 en 20,3 % en het celstofgehalte tusschen 20,9 en 26,2 %.

Alle soorten kunstmatig gedroogd gras werden met dezelfde drie hamels onderzocht. Bij de berekening der zetmeelwaarde op grond van de aldus verkregen gegevens verkeerden wij in het onzekere omtrent de waarde, waarop de aftrek voor ruwe celstof moest worden gesteld; wij hebben gemeend het best te handelen door hiervoor 0,44 per procent ruwe celstof te nemen.

Wat de verkregen uitkomsten betreft bleek het gehalte aan verteerbare eiwitachtige stof te schommelen tusschen 9,3 en 14,4 %, dat aan verteerbaar werkelijk eiwit tusschen 7,2 en 12,2 % en de zetmeelwaarde tusschen 54,4

(21)

en (52,0, alles in de droge stof. De gemiddelden bedroegen achtereenvolgens 11,7 % 9,5 % en 57,8.

De verteerbaarheid van de eiwitachtige stof bleek slechts zeer weinig ( ± 5 %) lager te zijn dan bij versch gras. Nog geringer was het verschil voor het verteerbaar werkelijk eiwit. Ook wat de verteerbare organische stof aangaat werd in vergelijking met versch gras geen verschil van eenige be-teekenis vastgesteld.

Op grond van dit alles was het mogelijk om, door het aanbrengen van geringe wijzigingen, de indertijd voor het versehe, ongedroogde gras afgeleide formules*) pasklaar te maken voor de schatting, aan de hand eener analyse, van de voederwaarde van het kunstmatig gedroogde gras.

Met behulp van deze pasklaar gemaakte formules kon het gehalte aan verteerbare eiwitachtige stof in het kunstmatig gedroogde voorjaarsgras met groote nauwkeurigheid uit het gehalte aan eiwitachtige stof worden berekend. Voor de becijfering van de verteerbare organische stof en de zetmeelwaarde was het echter beter de formules te gebruiken, waarbij niet de eiwitachtige stof, maar de ruwe celstof in rekening wordt gebracht. Derhalve verdient het aanbeveling om voor de klassificatie van het kunstmatig gedroogde gras niet alleen rekening te houden met het gehalte aan eiwitachtige stof, maar met eiwitachtige stof en celstof beide.

Naar de zooeven bedoelde formules werden eenige nomogrammen en tabellen vervaardigd, waarin bij het gedroogde voorjaarsgras het gehalte aan verteerbare eiwitachtige stof en de zetmeelwaarde (in de droge stof of in het kunstmatig gedroogde gras als zoodanig) zonder eenige berekening kunnen worden afgelezen, zoodra de analyse bekend is (zie hiervoor het aanhangsel).

Bij het kunstmatig gedroogde herfstgras was de voederwaarde iets lager dan de formules, tabellen en nomogrammen aangeven. Wij mogen wel aan-nemen, dat dit niet of althans niet geheel op een minder goede techniek van drogen berust, maar op den bij zonderen aard van het herfstgras, waarvan de droge stof over het algemeen iets minder voedzaam is dan men op grond van de scheikundige samenstelling zou verwachten.

Bij de vergelijking met andere voedermiddelen bleek de voederwaarde der droge stof in het kunstmatig gedroogde gras aanmerkelijk hooger te zyn dan in typische Nederlandsche hooisoorten uit de jaren 1931 en 1932, welke toentertijd door ons waren onderzocht. Echter waren de gehaltecijfers over het algemeen aanmerkelijk lager dan bij de gebruikelijke krachtvoeders. Het gehalte aan verteerbare eiwitachtige stof in de droge stof was nl. slechts weinig hooger dan in de granen. Wat de zetmeelwaarde betreft, ook deze was in de gebruikelijke krachtvoedermiddelen aanmerkelijk hooger dan in het gras.

») D I J K S T R A , B Ä O U W E B , Verel. landbk. Onderz. 4 5 C ( 1 9 3 9 ) 1 .

(22)

Gerekend naar de qualiteit der droge stof was de voederwaarde van .het gedroogde gras dus hooger dan die van het beste hooi, maar lager dan die der gebruikelijke krachtvoedermiddelen; m.a.w. het gedroogde gras nam een tusschenpositie in. Houden wij vast aan de door ons gekozen zetmeelwaarde-berekening (celstofaftrek voor hooi 0,58 en voor kunstmatig gedroogd gras 0,44) en veronderstellen wij, dat het kunstmatig gedroogde gras even gaarne zou worden gegeten als hooi en krachtvoeder, zoodat een uitwisseling op basis van gelijke hoeveelheden droge stof mogelijk zou zijn, dan zou men met 1 kg droge stof in het gemiddelde kunstmatig gedroogde gras kunnen uitsparen: 0,5 kg droge stof in gemiddeld hooi plus 0,5 kg droge stof in een kracht-voedermengsel, waarbij verondersteld is, dat dit krachtvoeder per 100 kg droge stof 80 kg zetmeelwaarde en 18,4 kg verteerbare eiwitachtige stof zou bevatten. Bij een mogelijke verbetering van de qualiteit van het kunstmatig gedroogde gras wordt deze verhouding uiteraard verschoven ten gunste van het krachtvoeder; echter ook de qualiteit van het hooi is variabel.

Tenslotte werden nog eenige beschouwingen omtrent de geldswaarde van het kunstmatig gedroogde gras ten beste gegeven.

ZUSAMMENFASSUNG

VERDAULICHKEIT UND FUTTERWERT DES KÜNSTLICH GETROCKNETEN GRASES

Als in 1938 an einigen Stellen in den Niederlanden mit Versuchen über die künstliche Trocknung des Grases angefangen wurde, haben wir diese Gelegenheit benutzt um mit Hammeln die Verdaulichkeit des in dieser Weise hergestellten Materials zu prüfen, während zugleicherzeit ein Fütterungs-versuch mit Milchvieh angestellt wurde.

Zum Behuf des zuletztgenannten Versuches, worüber erst später aus-führlich berichtet werden soll, wurde von 7 Mai bis 22 Juni einschlieszlich, von der täglichen Produktion des Trockners (Typus Kaloroil) in Burum (F.) ein fester Prozentsatz verfügbar gestellt. Dieses Material, das von zwölf ver-schiedenen Landwirten stammte, bestand also aus Frühlingsgras und stellte sozusagen eine grosze Probe von der gesamten Grasmenge dar, welche in der erwähnten Periode in Burum getrocknet worden ist. Auf Grund der ebenfalls zur Verfügung gestellten Analysenzahlen teilten wir das Material in mehrere Gruppen ein. Von fünf dieser Gruppen wurden aufs neue grosze Proben genommen, welche auf Verdaulichkeit untersucht wurden; es handelte sich um:

a. Gras mit hohem Rohproteingehalt,

b. Gras mit durchschnittlichem Rohproteingehalt,

(23)

c. Gras mit niedrigem Robproteingehalt,

d. Gras mit hohem Rohproteingehalt und niedrigem Rohfasergehalt,

e. Gras mit niedrigem Rohproteingehalt und hohem Rohfasergehalt. Der Rohproteingehalt zeigte sich nachher bei d und e jedoch nur wenig verschieden.

Auszer mit den obengenannten Sorten wurden noch Verdauungsversuche angestellt mit getrocknetem Frühlingsgras (gemäht am 24. Mai) und ge-trocknetem Herbstgras (gemäht am 19. Oktober), welche mit dem Trockner (ebenfalls Typus Kaloroil) in Stolwijk (Z.H.) hergestellt worden waren.

Bei diesen sieben Sorten schwankte der Rohproteingehalt der Trocken-substanz zwischen 13,7 und 20,3 % und der Rohfasergehalt zwischen 20,9 und 26,2 %.

Alle Arten Trockengras wurden mit denselben drei Hammeln untersucht. Der Stärkewert wurde berechnet mit Rohfaserabzug = 0,44 pro prozent Rohfaser.

Was die erhaltenen Ergebnisse anbetrifft, so schwankte der Gehalt an verdaulichem Rohprotein zwischen 9,3 und 14,4 %, der Gehalt an verdau-lichem Reineiweisz zwischen 7,2 und 12,2 % und der Stärkewert zwischen 54,4 und 62,0, alles in der Trockensubstanz. Die Durchschnittszahlen waren der Reihe nach 11,7%, 9 , 5 % und 57,8.

Die Verdaulichkeit des Rohproteins war nur sehr wenig ( ± 5 %) niedriger als bei frischem Gras. Noch geringer war der Unterschied für das verdauliche Reineiweisz. Auch was die verdauliche organische Substanz anbetrifft wurde im Vergleich mit frischem Gras kein deutlicher Unterschied konstatiert.

Von diesen Tatsachen ausgehend war es möglich die damals für das frische, ungetrocknete Gras aufgestellten Formeln x) durch geringe Änderungen geeignet zu machen um den Futterwert des Trockengrases auf Grund der Analyse abzuschätzen.

Mit Hilfe dieser geänderten Formeln konnte der Gehalt an verdaulichem Rohprotein im künstlich getrockneten Frühlingsgras mit groszer Genauigkeit aus dem Rohproteingehalt berechnet werden. Für die Berechnung der ver-daulichen organischen Substanz und des Stärkewertes war es jedoch besser die Formeln zu benutzen, wobei nicht das Rohprotein sondern der Rohfaser in Rechnung gebracht wird. Deshalb ist es empfehlenswert um für die Klassifizierung des künstlich getrockneten Grases nicht nur den Rohpro-teingehalt zu berücksichtigen sondern RohproRohpro-teingehalt und Rohfasergehalt beide.

») D I J K S T R A , B K O U W K H , Veral. lutulbk. Oiiderz. 4 5 C ( 1 9 3 9 ) 1 .

(24)

Nach den soeben gemeinten Formeln wurden einige Nomogramme und Tabellen hergestellt, worin für das getrocknete Frühlingsgras der Gehalt an verdaulichem Rohprotein und der Stärkewert (in der Trockensubstanz oder in dem Trockengut an sich) ohne jede Berechnung abgelesen werden können, sobald die Analyse bekannt ist (siehe „Aanhangsel").

Beim künstlich getrockneten Herbstgras war der Futterwert etwas niedriger als die Formeln, Tabellen und Nomogramme angeben. Wir dürfen jedoch annehmen, dasz dies nicht oder wenigstens nicht vollständig auf einer weniger guten Trocknungstechnik, sondern auf der eigentümlichen Art des Herbst-grases beruht, dessen Trockensubstanz im allgemeinen etwas weniger nahrhaft ist als man auf Grund der chemischen Zusammensetzung erwarten würde.

Bei dem Vergleich mit anderen Futtermitteln zeigte sich der Nährwert der Trockensubstanz im künstlich getrockneten Gras erheblich höher als der in typischen niederländischen Heuarten, welche schon früher von uns untersucht worden sind. Jedoch waren die Gehaltzahlen im allgemeinen erheblich niedriger als in den üblichen Kraftfuttermitteln. Der Gehalt der Trockensubstanz an. verdaulichem Rohprotein war nämlich nur wenig höher als in den Getreidearten. Was den Stärkewert anbetrifft, auch dieser war in den üblichen Kraftfuttermitteln erheblich höher als im Trockengras.

Gerechnet nach der Trockensubstanzqualität war der Futterwert des Trockengrases also höher als der des besten Heues, jedoch niedriger als der der üblichen Kraftfuttermittel; m.a.W. das getrocknete Gras nahm eine Zwischenstellung ein.

Halten wir fest an der von uns gewählten Stärkewertberechnung (Roh-faserabzug beim Heu 0,58 und beim künstlich getrockneten Gras 0,44) und setzen wir voraus dasz das Trockengras ebenso gerne gefressen werden soll wie Heu und Kraftfutter, sodasz ein Austausch nach gleichen Trockensub-stanzmengen möglich wäre, so würde man mit 1 kg Trockensubstanz des untersuchten Trockengrases einsparen können: 0,5 kg Heutrockensubstanz von durchschnittlicher Zusammensetzung plus 0,5 kg substanz, wobei wir voraussetzen, dasz 100 kg dieser Kraftfuttertrocken-substanz 80 kg Stärkewert und 18,4 kg verdauliches Rohprotein enthalten würde. Bei einer künftlichen Verbesserung der Qualität des Trockengrases verschiebt sich dieses Verhältnis selbstverständlich zugunsten des Kraft-futters; jedoch ist auch die Heuqualität variabel.

Schlieszlich wurden noch einige Betrachtungen über die Preiswürdigkeit des künstlich getrockneten Grases angestellt.

(25)

143 Aanhangsel

PRAKTISCHE TOEPASSING DER AFGELEIDE FORMULES

Teti behoeve van de toepassing hebben wij de voornaamste formules in een practisch beter bruikbaren vorm gebracht, zoodat het gehalte aan ver-teerbare eiwitachtige stof en de zetmeelwaarde zonder eenige berekening kunnen worden gevonden, zoowel wanneer de gehaltecijfers gegeven zijn in de droge stof als wanneer zij gegeven zijn in het gedroogde gras als zoodan'g.

Verteerbare eiwitachtige stof

Hiervoor is met behulp van de formule (3) het nomogram 1 geconstrueerd, dat volkomen analoog is aan het nom. 1, dat zich aan het slot van onze ver-handeling *) omtrent de voederwaarde van het Nederlandsche hooi bevindt. Evenals dit laatste nomogram bevat het thans gepubliceerde twee verticaal loopende dubbelschalen en twee scheef loopende enkelschalen. Legt men een tusschen linker en rechter hand gespannen draad dwars over het papier, dan worden er dus zes schalen gesneden, zoodat men ook zes met elkaar corres-pondeerende waarden vindt. Twee hiervan, mits niet op één dubbelschaal gelegen, kan men willekeurig kiezen; legt men hierover den draad, dan kunnen de andere zonder meer worden afgelezen. Voor het overige kunnen wij naar de toelichting van nom. 1 in onze zooeven genoemde verhandeling verwijzen.

Wijkt het mineraalgehalte der droge stof belangrijk van 10 % af, dan gebruike men liever niet het nomogram maar de in den text genoemde for-mules (4) en (5).

Zetmeelwaarde

Aangezien de constructie van een eenvoudig schaalnomogram hier op moeilijkheden stuitte, hebben wij naar de formules (8), (9), (8a) en (9a) de tabellen 9 en 10 samengesteld.

Tabel 9, welke de voorkeur verdient, geeft de zetmeelwaarde wanneer, naast het gehalte aan organische stof, gegeven is het gehalte aan ruwe celstof, terwijl tabel 10 kan worden toegepast, zij het met minder betrouwbaar resultaat, wanneer, naast het gehalte aan organische stof, dat aan eiwitachtige stof bekend is. Volledigheidshalve is de best betrouwbare tabel (n°. 9) ook nog in nomogram vorm afgedrukt (nom. 2); een dergelijk meer gecompliceerd nomogram heeft echter slechts weinig voordeel boven een tabel.

*) BROUWER, D I J K S T R A , Versl. landbk. Onderz. 44C (1938) 529; Jaarverslag Proef-zuivelboerderij over 1938, blz. 7.

(26)

Zijn de gehaltecijfers gegeven in de droge stof, dan leveren de tabellen en het nomogram 2 de zetmeelwaarde eveneens in de droge stof. Zijn daarentegen gegeven de gehaltecijfers in het gedroogde gras als zoodanig, dan leveren zij ook de zetmeelwaarde in het gedroogde gras als zoodanig. Zijn derhalve alleen bekend de gehaltecijfers in de droge stof, dan kan men niét direct vinden de zetmeelwaarde in het gedroogde gras als zoodanig, maar moet men het ge-vonden cijfer voor zetmeelwaarde in de droge stof op de bekende, eenvoudige wijze omrekenen tot zetmeelwaarde in het gedroogde gras als zoodanig.

Tenslotte maken wij er opmerkzaam op, dat tabel 9 en nom. 2 links onder' het minst betrouwbaar zijn; hetzelfde geldt voor het linker bovengedeelte van tabel 10. Van de geheele tabellen kan worden gezegd, dat aan de cijfers achter de komma geen wezenlijke beteekenis mag worden toegekend; zij zijn, evenals in de verhandeling omtrent het versehe gras, voornamelijk weer opgenomen om den ,,gang" in de tabellen beter te doen uitkomen.

(27)

Organische stof (°/

0

)

70 71 72 Ttri" iiil

sg

Ëfi

++H-i+tt fiE j j j i j . igt Irr

P

w m

M

73 74 1 m. rul ±L~

f

m

'm

S

M

SE}:

IS

Ë-Sl -rrri 44Ö $B±

P

^ üSiiïL

sp

3ft

|

Iff

TTTT Tnt

m

p$

Bc 'irrnSjT ÏE+

W

*>\J-*-OT

M

75 m mt H § TTTT

l ï

11

i f f i i i f f t f i i r

M

E f t

H

N ^ ? ^ h ^ S i | ^

l y ^ ^ i ^ ^ j S i .

^ ^ H ^ j N ^ n T S ^ ' : ffl4ffl^CTl|TO 76 77 78 79 80 1 1 1 1 Î T T "

fig

fflt'

il

P

itff iS'^ S S Wff

fig

±H±

îSië

ïÉiji

S5 j f i ï •f-R-r-+fj+ - • H - V "

Jr^pHi,

HTT TI4T Tttt ^^ärlSnßiS^^»HS Ttt^yTff

«9mf

81 82

1

i

m i : T W 83 Trffijfr

iffiiïf

SsiiiixL 84 85

M

fff

B H ÖfjBfS

|p

SpSl

|jj|§P

|S§||

86 ïïjf

SBffi

87

ffffilgf

S^ffil

S S § ! f l

88 89 90

1 1

518

sis

l x 5iix Sita

Iffi

fail

Ètiitii2S|Èf$ö|2|É» ^ Ä ^ ^ Ä

m

ggffig i m O s t m ü i H B j •XuXTîO^OOoîl

^^^^M

j f r t ó l a ö t T l i t t f K S Î M ^ S S î f i ' a

^ f f i ^ ^ M

^ ^ ^ ^ ^ I j f i i s M i Ö ' i 91 92 93 ^^p.*f

ü!

1

"1 1 |4|4'1^"fcHl^TTlîli^

^^S^Ä

SËËIItSirlfîï!

s i

iili

JSSÜ: i r t j Ö ï e ÖSS HS S ^Mà i t 11l i ft

Siiî

H^HW

i t p f a ^ ^ m x l ^ È :'r-;rSi}:i:-irSi "!^ S ^ _ ^ S ^

'^t^vl^Sv

^^ÉH^^SxËi± i î r t ï i î tfflffi

i ö |

m i m i TmjTT

mm

•^ffl

• sSË r

1

X

1

.+

ï

£ t l

29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50

Zetmeelwaarde

Nomogram 2. Zetmeelwaarde in de droge stof e n in het gedroogde gras als zoodanig. Zijn het gehalte a a n

ruwe celstof en d a t a a n organische stof gegeven in d e droge stof, d a n levert h e t nomogram de zetmeelwaarde eveneens in d e droge stof. Zijn daarentegen gegeven de gehaltecijfers in h e t gedroogde gras als zoodanig, d a n levert

51

67

66

65

64

63

62

61

60

59

58

57

56

55

54

53

52

(28)

-H y 13 < O 3 --14 Cp Q 4- «s-«0—1—20 Nomogram 1. Eiwitnomogram. (27) C 97

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Gewenst resultaat De schoenconsulent/ondernemer weet welke schoenen hij voor de klant uit de voorraad moet halen op basis van de gegevens uit de beoordeling en de wensen van de

Gewenst resultaat De schoenconsulent/ondernemer weet welke schoenen hij voor de klant uit de voorraad moet halen op basis van de gegevens uit de beoordeling en de wensen van de

Met dit kloeke boek is voor het eerst de naoorlogse geschiedenis van de koninklijke landmacht in kaart gebracht.. De sectie militaire geschiedenis van de landmachtstaf wilde

Bovendien wordt in deel vier, dat Busbecqs wetenschappelijke verdiensten analyseert, zinvol ingegaan op de verschillende zaken waarmee Busbecq zich heeft beziggehouden: het

De Barres C.B, bleef in het algemeen bij de Groeningia achter, terwijl de lange rode biet de laagste opbrengst aan zetmeelwaarde van de drie bietenrassen leverde. De koolrapen

om de wegen te zoeken en deze begaanbaar te maken, om, rekening houdende met onze opleiding, aan de wensen van anderen tegemoet te komen. Dit behoeft geenszins in te houden, dat

Voor de bewerking van een oneven aantal rijen moeten de pennen waaraan de hefarmen wor- den bevestigd, worden versteld, zodat de machine schuin achter de trekker komt.. De

schappen van de laag als geheel niet zijn achter- uitgegaan. Waarschijnlijk speelt ook een zekere verbetering door de warmtebehandeling, een soort- gelijk effect als door