• No results found

Positieve beeldvorming jongeren met LVB : een studie naar jongeren met een licht verstandelijke beperking als onderzoeker in een participatief project

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Positieve beeldvorming jongeren met LVB : een studie naar jongeren met een licht verstandelijke beperking als onderzoeker in een participatief project"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Positieve beeldvorming jongeren met LVB

Een studie naar jongeren met een licht verstandelijke beperking als

onderzoeker in een participatief project

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

Cindy Rosema 10284494

Begeleiding: Dr. X. M. H. Moonen Tweede Beoordelaar: Dr. E. S. van Vugt

(2)

Inhoudsopgave

Dankwoord Pag. 2

Abstract Pag. 3

Hoofdstuk 1: De huidige studie Pag. 4

Inleiding Pag. 4

Theoretisch kader Pag. 5

Hoofdstuk 2: Methode Pag. 9

Participanten Pag. 9

Procedure Pag. 9

Project Pag. 10

Meetinstrumenten Pag. 12

Analyseplan Pag. 13

Hoofdstuk 3: Resultaten Pag. 14

Competentie Belevingsschaal voor Adolescenten (CBSA) Pag. 14 Hoe Ik Denk- vragenlijst (HID) Pag. 14 Kort gestructureerde vragenlijst Pag. 15

Hoofdstuk 4: Discussie Pag. 17

Literatuurlijst Pag. 21

(3)

Dankwoord

Voor u ligt de masterscriptie ter afsluiting van mijn Master Forensische Orthopedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam. De gegevens zijn verzameld door jongeren van Stichting Orion te Amsterdam-Noord, locatie Beijerlandstraat te laten participeren binnen het project ‘Positieve beeldvorming jongeren met LVB’. In samenwerking met stichting Hoezo Anders hebben Carmen Schlotter (studente Orthopedagogiek UvA, die over dit project zelfstandig een masterscriptie schrijft) en ik dit project opgezet. Bij Stichting Orion te Amsterdam-Noord, locatie Beijerlandstraat mochten wij gedurende zes maanden dit project met hun leerlingen ten uitvoer brengen. Ik heb daar veel ervaring opgedaan met betrekking tot het samenwerken met jongeren met een licht verstandelijke beperking. Ik heb mijn horizon verbreed door de jongeren vooral zelf de regie te laten voeren en mezelf als ondersteunende begeleidster op te stellen. Op deze manier is het project dan ook echt het project van de jongeren geworden.

Als eerste wil ik graag de jongeren, die als onderzoeker hebben geparticipeerd binnen het project, bedanken voor de fijne samenwerking en de leuke tijd. Daarnaast wil ik Carmen, Schlotter, Daniella Krijger, Henny Verheijen, Future of Fame en Daily Milk bedanken voor alle mogelijkheden en de hulp die zij geboden hebben om dit project tot stand te laten komen. Tevens wil ik Xavier Moonen en Eveline van Vugt bedanken voor hun ondersteuning en de kritische feedback op mijn scriptie. Ten slotte wil ik iedereen bedanken die mij het afgelopen half jaar hebben gesteund om dit project, en hiermee de scriptie, tot een goed einde te laten komen.

Dit onderzoek werd mede mogelijk gemaakt door (financiële) steun van

Stichting Hoezo Anders Stichting Orion College GGD Amsterdam

(4)

Samenvatting

Dertien jongeren met een licht verstandelijke beperking tussen de 14 en 20 jaar hebben als onderzoeker deelgenomen aan het project: ‘Positieve beeldvorming jongeren met LVB’. De invloed van deelname aan het project op hun competentiebeleving en denkfouten is onderzocht. Zowel tijdens de voormeting als tijdens de nameting zijn de Competentiebelevingsschaal voor Adolescenten (CBSA) en de Hoe-Ik-Denk (HID) vragenlijsten afgenomen voor het in kaart brengen van de competentiebeleving en denkfouten. Uit de kwantitatieve analyse bleken geen significante verschillen in competentiebeleving en denkfouten bij de participanten na deelname aan het project. Kwalitatieve resultaten laten zien dat de participanten het participatief project als positief hebben ervaren en aangeven er veel van geleerd te hebben. Verder onderzoek naar de invloed van participatief onderzoek op houding en gedrag bij jongeren met een licht verstandelijke beperking wordt aanbevolen.

Abstract

Thirteen young people with mild intellectual disabilities age 14 to 20 years participated as a researcher in the project: 'Positive imaging youth with MID’. It was examined to what extent participation to the project increases their level of perceived competence and decreases participants level of cognitive distortions. During pre-test and the post-test, the CBSA and HIT questionnaires were administered to estimate perceived competence and cognitive distortions. No significant change in perceived competence or cognitive distortions was found after participation in the project. Qualitative results however show that the participants experienced the project in a positive way and they indicate that participating was a lot of fun and that they had learned a lot. Further research into the impact of participatory research on attitude and behavior in adolescents with mild intellectual disabilities is recommended.

(5)

Hoofdstuk 1: De huidige studie Inleiding

Deze masterthesis richt zich op een project dat tot doel heeft de beeldvorming over jongeren met een licht verstandelijke beperking positief te beïnvloeden. Jongeren met een licht verstandelijke beperking hebben dit geprobeerd te bewerkstelligen door als onderzoekers deel te nemen aan het project ‘Positieve beeldvorming jongeren met LVB’. Voor mensen met een licht verstandelijke beperking zijn er verschillende benamingen in omloop waaronder Moeilijk Lerend, Zwakbegaafd, Licht Verstandelijk Gehandicapt, ‘de buitenbeentjes-thuis’ en ‘de buitenbeentjes- op school’ (Ponsioen & Pellini, 2010). Al deze termen hebben als overeenkomst dat zij mensen beschrijven op grond van hun negatieve kenmerken. Het gaat daarbij om beperkingen, tekorten, zwakheden op basis van wat deze mensen niet kunnen en

niet zijn, aldus Ponsioen en Pellini (2010).

Het project ‘Positieve beeldvorming jongeren met LVB’ is in samenwerking met stichting Hoezo Anders opgezet en is onderdeel van de campagne: ‘Ik kan dit’. De bedoeling van dit project is dat jongeren met een licht verstandelijke beperking zelf onderzoek gaan verrichten, om zo bij te dragen aan positieve beeldvorming over jongeren met een licht verstandelijke beperking. Zij gaan daartoe op zoek naar mensen met en zonder een beperking die op grond van hun talenten en mogelijkheden hun droom hebben waargemaakt. De jongeren zullen voor een interview met deze mensen vragen opstellen en vervolgens zullen zij zelf het interview afnemen. De jongeren worden door Future Of Fame (een werk-leerbedrijf voor multimediale producten en diensten) ondersteund bij het opnemen van filmmateriaal, waarbij de regie bij de jongeren blijft. Uiteindelijk worden alle interviewverhalen, de foto’s en de illustraties die door de jongeren worden gemaakt, samengevoegd in een tijdschrift. De jongeren krijgen van het reclamebureau Daily Milk een workshop over tijdschriften maken en zullen tijdens deze workshop aan de slag gaan om hun eigen magazine vorm te geven. Het eindresultaat is het ‘Orion Magazine’.

Tot op heden is er nog maar weinig vergelijkbaar onderzoek in Nederland verricht (Van Wandelen, 2010). De verwachting is, dat als jongeren met een licht verstandelijke beperking zelf als onderzoeker gaan participeren in dit project, dit een positief effect heeft op hun competentiebeleving en leidt tot vermindering van hun denkfouten. Om het effect van deelname te kunnen bepalen, zal er voorafgaand aan het project een voormeting met het oog op voornoemde aspecten bij de jongeren worden verricht. Aan het einde van het project zal er een nameting worden gedaan bij de jongeren om in kaart te brengen of het project een positief effect heeft op hun competentiebeleving en op het verminderen van hun denkfouten.

(6)

Theoretisch Kader

In 2011 zijn er in Nederland naar schatting ruim 166.000 mensen met een verstandelijke beperking, (Ras, Verbeek-Oudijk, & Eggink, 2013) die zorg kregen vanuit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Mensen met een licht verstandelijke beperking (LVB) hebben een IQ score tussen de 50 en 85 en laten daarbij een beperkt sociaal aanpassingsvermogen zien (Moonen & Verstegen, 2006). Naast het intelligentieniveau en het sociaal aanpassingsvermogen zijn mensen met een licht verstandelijke beperking kwetsbaar wat betreft hun maatschappelijke participatie. Uit de participatiemonitor van 2008 is af te leiden dat mensen met een verstandelijke beperking op verschillende terreinen (woonomgeving, mobiliteit, werk opleiding, vrijetijdsbesteding en sociale contacten) in mindere mate meedoen in de samenleving dan mensen zonder een verstandelijke beperking (Van den Hoogen, Cardol, Spreeuwenberg, & Rijken, 2010). Daarnaast hebben mensen met een licht verstandelijke beperking problemen met het verwerken van informatie, problemen met regulerende functies, een gebrekkig probleemoplossend vermogen en problemen met het generaliseren van kennis. Mensen met een licht verstandelijke beperking hebben een ontwikkelingsachterstand van het werkgeheugen en een relatief zwak verbaal korte termijn geheugen (Van der Molen, Luit, Jongmans, & Van der Molen, 2007). Het werkgeheugen is gericht op het kunnen vasthouden van informatie én het kunnen manipuleren van deze informatie gedurende een korte periode. Dit speelt een belangrijke rol bij het leren. Het visuele kortetermijngeheugen van mensen met een licht verstandelijke beperking functioneert over het algemeen prima. Het gebruik van visuele ondersteuning helpt hen om informatie goed te onthouden en te herkennen, aldus Van der Molen e.a., (2007). Behalve op cognitief gebied blijken mensen met een licht verstandelijke beperking ook op sociaal emotioneel gebied een achterstand te hebben in vergelijking met leeftijdsgenoten met een gemiddelde begaafdheid, wat kan leiden tot overvraging (De Wit, Moonen, & Douma, 2012). Mensen met een licht verstandelijke beperking hebben een grotere kans op bijkomende problemen als psychische problemen, leerproblemen en problemen in de sociale context, aldus Moonen, De Wit en Hoogeveen (2011).

In de tijd hebben er paradigmaverschuivingen plaatsgevonden in de visie op zorg voor mensen met een verstandelijke beperking (Van Gennep, 2001). Er zijn de afgelopen 50 jaar achtereenvolgend drie paradigma’s in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking te onderscheiden, namelijk het defectparadigma, het ontwikkelingsgerichte paradigma en het burgerschapsparadigma. In het defectparadigma worden mensen met een verstandelijke

(7)

beperking gezien als patiënten, die verzorgd en behandeld moet worden. Het dominante denken in dit paradigma is dat mensen met een verstandelijke beperking afgezonderd moeten worden van de samenleving en dat zij binnen instituten moeten leven. In het ontwikkelingsgerichte paradigma wordt uitgegaan van mogelijkheden en worden mensen met een licht verstandelijke beperking gezien als leerlingen, die zich moeten ontwikkelen. Mensen met een verstandelijke beperking moeten getraind worden binnen speciale voorzieningen in de samenleving. In dit paradigma moeten mensen met een verstandelijke beperking worden genormaliseerd in de samenleving, aldus van Gennep (2001).

Het huidige paradigma is het burgerschapsparadigma dat dominant is in het hedendaagse denken over gehandicaptenzorg en in recente wetgeving is verankerd. Centraal in dit paradigma staat de ‘ondersteuning’ van individuen met een beperking. Onderscheidend van de andere twee voorafgaande paradigma’s is dat in dit paradigma wordt uitgegaan van emancipatie, sociale gelijkheid en ondersteuning op maat voor mensen met een beperking. Door ondersteuning is het voor een persoon met een verstandelijke beperking mogelijk om zowel fysiek als sociaal als een burger door het leven te gaan. Deze ondersteuning krijgt hij of zij van de gewone voorzieningen die in de samenleving aanwezig zijn en wanneer dit niet mogelijk blijkt, van professionals (Frederiks, Van Hooren, & Moonen, 2009). In het artikel van Frederiks e.a. (2009) wordt vanuit een pedagogisch, ethisch en juridisch perspectief beargumenteerd dat het zelfbeschikkingsrecht in het burgerschapsparadigma belangrijk is, maar dat ondersteuning en ontplooiing zouden moeten behoren tot de sleutelbegrippen die door professionele hulpverleners gehanteerd zouden moeten worden. Het is belangrijk dat in overleg met de cliënt wordt bepaald welke vorm van ondersteuning en begeleiding nodig is om de ontplooiingsmogelijkheden van de cliënt te bevorderen. Dit hoort volgens Frederiks e.a. (2009) nog meer centraal te komen staan in het professioneel waarmaken van het burgerschapsparadigma.

In het project ‘Positieve beeldvorming jongeren met LVB’ wordt er vanuit de centrale waarden van het burgerschapsparadigma gekeken naar jongeren met een licht verstandelijke beperking. Er wordt getracht de betreffende jongeren zelf een actieve rol te geven in het beïnvloeden van de beeldvorming over hen, waarbij zij zelf participatief onderzoek daarnaar gaan doen. Hierbij wordt de nadruk gelegd op wat jongeren met een licht verstandelijke beperking wél kunnen (www.hoezoanders.nl).

Participatief jongerenonderzoek heeft volgens Stichting Alexander een waardevolle betekenis (www.st.alexander.nl), omdat het gekenmerkt wordt door vier bijzondere kenmerken, namelijk: (1) Het levert inzicht en kennis op over de belevings- en leefwereld van

(8)

jongeren. (2) Inzichten en kennis worden gebruikt ter verbetering van beleid en concrete verbetering van de leefsituatie van de jongeren. (3) Jongeren krijgen de mogelijkheid om hun recht op inspraak uit te oefenen. (4) Er wordt gestreefd naar een meer gelijkwaardige relatie tussen jongeren en volwassenen. Uit onderzoek blijkt dat participatief onderzoek kan bijdragen aan de persoonlijke ontwikkeling van jongeren (Dedding, Jurrius, Moonen, & Rutjes, 2013). Jongeren die als medeonderzoekers zelf iets doen aan het veranderen van een als ongewenst beleefde situatie naar een gewenste situatie, vergroten hun gevoel van zelfbepaling. Ook de identiteitsontwikkeling, cognitieve competentie en sociale competenties worden door participatief onderzoek bevorderd (Dedding e.a., 2013; Sabo Flores, 2007). Om te evalueren of participatief onderzoek als positief wordt ervaren bij de jongeren, kan er gebruik gemaakt worden van een kort gestructureerde vragenlijst (Verhoeven, 2005). Deze vragenlijst heeft als doel om kwalitatieve informatie te verzamelen over de beleving van de jongeren over een bepaald onderwerp, aldus Verhoeven (2005).

In de adolescentieperiode ervaren jongeren zowel geestelijk als fysiek veranderingen. Deze veranderingen zijn van invloed op de manier waarop jongeren naar zichzelf kijken en op de ontwikkeling van hun identiteit (Alsaker & Kroger, 2006). Competentiebeleving wordt gezien als het oordeel dat iemand heeft over zijn of haar succes in verschillende vaardigheden (Yun & Ulrich, 1997). Competentiebeleving is een belangrijke voorspeller voor een persoon om deel te nemen aan activiteiten waarin hij of zij denkt over deze vaardigheden te beschikken. Iemand kan zichzelf zowel onder- als overschatten als hij of zij geen goed beeld heeft van de eigen competenties. Overschatting kan onrealistische verwachtingen van de omgeving met zich mee brengen. Deze onrealistische verwachtingen kunnen leiden tot faalervaringen. Faalervaringen hebben een negatieve invloed op iemands competentiebeleving (Rudisill, Mahar, & Meaney, 1993). Het overschatten van de eigen competentie heeft op termijn dus een negatieve invloed op de daadwerkelijke competentiebeleving. Het onderschatten van de competentie heeft als gevolg dat de persoon lagere verwachtingen ten aanzien van zijn of haar vaardigheden heeft en hierdoor niet meer wordt uitgedaagd om zijn of haar vaardigheden te vergroten. Een tekort aan uitdaging verminderd de kans om succeservaringen op te doen, aldus Yun en Ulrich (1997).

Naar de competentiebeleving van jongeren met een licht verstandelijke beperking is nog maar weinig onderzoek gedaan (Van Gogh, 2008). Volgens Donders en Verschueren (2004) kan het zelfbeeld van jongeren worden voorspeld aan de hand van sociale interacties en kan de zelfwaardering voorspeld worden vanuit vroegere zelfwaardering en vroegere acceptatie door leeftijdsgenoten. Jongeren vergelijken zich met hun ‘eigen’ doelgroep,

(9)

waarbij hun competentiebeleving wordt bepaald aan de hand van de referentiegroep waarmee ze zich vergelijken (Silon & Harter, 1985). Jongeren met een licht verstandelijke beperking kunnen zich vergelijken met andere jongeren die wel, maar ook met jongeren die geen licht verstandelijke beperking hebben. Mogelijk is de competentiebeleving van jongeren met een licht verstandelijke beperking minder accuraat (Elias, 2005). Door hun cognitieve beperkingen hebben jongeren met een licht verstandelijke beperking een grotere kans op faalervaringen en ontwikkelen hierdoor een lage competentiebeleving (Elias, Vermeer, & ’t Hart, 2005). Naast dat jongeren met een licht verstandelijke beperking hun eigen capaciteiten onderschatten, zijn er daarnaast vooral veel jongeren waarbij er sprake is van een overwaardering van hun eigen vaardigheden (Vermeer, Lijnse & Lindhout, 2004). Het is belangrijk om de competentiebeleving te bevorderen om zodoende eventuele gedragsproblemen te reduceren, aldus van Gogh (2008).

Cognitieve vertekeningen, ook wel denkfouten genoemd, hebben de functie om schade aan het zelfbeeld (de competentiebeleving) te voorkomen (Barriga & Gibbs, 1996). Denkfouten zijn onjuiste gedachten, overtuigingen en houdingen, die gericht zijn op het eigen belang. Er zijn vier categorieën denkfouten te onderscheiden. Ten eerste denkfouten waarbij de eigen behoeften en verlangens zo belangrijk zijn dat er geen rekening wordt gehouden met anderen, worden egocentrische denkfouten genoemd. Barriga en Gibbs (1996) noemen deze denkfouten, primaire denkfouten. De secundaire denkfouten omvatten de andere drie categorieën denkfouten, namelijk de schuld bij anderen leggen, de gevolgen bagatelliseren en ervan uitgaan dat anderen het slechtste met je voor hebben. Secundaire denkfouten zijn er om de primaire denkfouten te ondersteunen en neutraliseren het geweten en eventuele schuldgevoelens, aldus Barriga en Gibbs. Mensen met een laag IQ scoren op testen die cognitieve vertekeningen pretenderen te meten, hoger dan mensen met een hoog IQ (Nas, 2005; Nas, Brugman, & Koops, 2008).

Het bovenstaande heeft ertoe geleid om onderzoek te verrichten naar het effect van het participatief project ‘Positieve beeldvorming jongeren met LVB’ bij jongeren met een licht verstandelijke beperking tussen de 14 en 10 jaar, waarbij de jongeren als onderzoeker deelnemen aan het participatief project. Ten eerste zal het effect van het participatief project op de competentiebeleving van jongeren met een licht verstandelijke beperking worden onderzocht. Daarnaast zal het effect van het participatief project op de mate van denkfouten van jongeren met een licht verstandelijke beperking worden onderzocht. Tot slot zal onderzocht worden wat de belevingen van de jongeren zijn omtrent het, als onderzoeker, participeren binnen het project: ‘Positieve beeldvorming jongeren met LVB’.

(10)

De verwachting is dat het participatief onderzoek, het project: ‘Positieve beeldvorming jongeren met LVB’ een positief effect heeft op de competentiebeleving en leidt tot een vermindering in cognitieve vertekeningen van jongeren met een licht verstandelijke beperking, die als onderzoekers hebben deelgenomen aan het participatief project. Sabo Flores (2007) geeft weer dat het zelfvertrouwen van jongeren, zonder een licht verstandelijke beperking, en de tevredenheid die zij met zichzelf ervaren toeneemt, wanneer zij meedoen aan een participatief onderzoek. Doordat jongeren over kennis en inzicht gaan beschikken en dit gaan delen met volwassenen, zullen zij zich competenter en zelfverzekerder voelen in hun gespreksvaardigheden (Dedding e.a., 2013). Voor de competentievergroting is het van belang om uit te gaan van het positieve gedrag en het vergroten en versterken van vaardigheden (Slot & Spanjaard, 2007). Succeservaringen en het verantwoordelijk voelen voor het eindproduct, iets waar de jongeren actief mee bezig zijn, hebben een positieve invloed op de mate van competentiebeleving en het gevoel van eigenwaarde (Van Gogh, 2008; Van Sprang, 2005). Tevens zullen de jongeren tijdens het project intensief met elkaar samenwerken en profiteren zo van de kennis en vaardigheden die zij opdoen (Schouten, 2010). Door te interviewen en door interactie met anderen worden sociale competenties bevorderd (Sabo Flores, 2007). Het versterken van de sociale vaardigheden van jongeren, waarbij jongeren leren om elkaar te helpen en samen te werken, verminderd de mate van denkfouten (Nas e.a., 2005; Brugman, Bink, Nas, & Van den Bos, 2008).

Als laatste wordt verwacht dat de deelnemende jongeren het participatief onderzoek, het project: ‘Positieve beeldvorming jongeren met LVB’ als positief hebben beleefd. Uit voorgaande studie blijkt een positief eindoordeel van jongeren met een licht verstandelijke beperking over deelname aan een participatief onderzoek (Schouten, 2010).

(11)

Hoofdstuk 2: Methode Participanten

Dit onderzoek is uitgevoerd bij 13 jongeren met een licht verstandelijk beperking die als onderzoeker meededen aan het project ‘Positieve beeldvorming jongeren met LVB’. Deze jongeren volgen speciaal onderwijs bij Stichting Orion te Amsterdam-Noord, locatie Beijerlandstraat. Deze school maakt deel uit van cluster 3 van het Regionaal Expertise Centrum (REC) en biedt onderwijs aan leerlingen die moeilijk lerend zijn en/of een licht verstandelijke beperking hebben. Leerlingen in cluster 3 hebben extra ondersteuning nodig om deel te kunnen nemen aan het onderwijs (http://orioncollege.orion.nl). In totaal hebben er 15 jongeren aan het onderzoek mee gedaan, waarbij er bij 13 jongeren de vragenlijsten zijn afgenomen. In verband met de jonge leeftijd van twee participanten, zijn deze buiten het onderzoek gelaten, omdat de vragenlijsten niet voor hen geschikt waren. De participanten waarbij de meetinstrumenten zijn afgenomen zijn zowel jongens als meisjes (n = 9 jongens en

n = 4 meisjes) in de leeftijd van 14 en 20 jaar (M = 17,66; SD = 1,29). De jongeren hebben

allen een LVB (IQ = 50/55-70) of zijn zwakbegaafd (IQ > 70-85).

Procedure

De data, ten behoeve van het beantwoorden van de beide onderzoeksvragen, zijn verzameld aan de hand van een voor- en een nameting bij de participanten van het onderzoek. Het gehanteerde onderzoeksdesign is een one-group pretest-posttest design (Hoyle, Harris, & Judd, 2002). De competentiebeleving en de mate van denkfouten van de aan het project deelgenomen jongeren van het Orion College te Amsterdam locatie Beijerlandstraat, (verder te noemen participanten), zijn gemeten voorafgaande aan de start van het project: ‘Positieve beeldvorming jongeren met LVB’ (de interventie). Na beëindigen van de interventie zijn de competentiebeleving en de mate van denkfouten van de participanten nogmaals gemeten. Het effect van de deelname aan het project is vervolgens bepaald aan de hand van het gemiddelde verschil tussen de uitslagen van de voor- en de nameting van de diverse gebruikte meetinstrumenten (Hoyle e.a., 2002). De betrouwbaarheid van de antwoorden is getracht te waarborgen na te gaan of er bij de jongeren mogelijk sprake kon zijn van een specifiek antwoordpatroon. De antwoorden van de jongeren zijn besproken, waardoor er is nagegaan of de jongere de vragen heeft begrepen en het gewenste antwoord heeft gegeven. Deze controle was bij de huidige studie van belang, omdat sommige meetinstrumenten niet geheel genormeerd zijn voor jongeren met een licht verstandelijke beperking. Om het onderzoeksproces ook op een kwalitatieve wijze te evalueren, werd er na afloop van het

(12)

project een kort semigestructureerde vragenlijst bij de participanten afgenomen. Deze vragenlijst is gericht op de belevingen van de jongeren over het project. Op deze manier kon er aan de hand van de bevindingen van de jongeren geëvalueerd worden of het participatief onderzoek in hun ogen positieve veranderingen teweeg had gebracht.

Project

In totaal hebben er acht bijeenkomsten plaatsgevonden op het Orion College Beijerlandstraat in Amsterdam. De keuze om de bijeenkomsten in de eigen omgeving (op school) te laten plaatsvinden heeft er mee te maken dat jongeren met een verstandelijke beperking moeite hebben met het generaliseren van informatie (De Koning & Collin, 2007). Tevens was het laten plaatsvinden van de bijeenkomsten op school het meest praktisch voor de leerlingen. Het is belangrijk dat de jongeren tijdens het gehele project en dus tijdens de bijeenkomsten voldoende informatie krijgen over waar het project over gaat, wat er van hen verwacht wordt en wat de uitkomsten van het project zullen zijn (Dedding, Jurrius, Moonen, & Rutjes, 2013). De mate waarin jongeren zich prettig voelen in het project bepaald in hoge mate de kwaliteit van het onderzoek. Het is belangrijk om op de hoogte te zijn van de verwachtingen en behoeften van de jongeren, zodat er een sfeer gecreëerd kan worden waarin de jongeren uitgenodigd worden om hun ervaringen en ideeën te delen, aldus Dedding e.a. (2013). Tijdens de bijeenkomsten functioneerden de jongeren zoveel mogelijk op eigen initiatief en zelfstandigheid en namen de begeleidsters een terughoudende houding aan. De bijeenkomsten zijn waar mogelijk voorbereid aan de hand van PowerPoint presentaties en tijdens de eerste bijeenkomst zijn er door de jongeren regels opgesteld. Op deze manier werd er structuur geboden aan de jongeren en was voor hen het doel van de bijeenkomst duidelijk. Aan de hand van de richtlijn effectieve interventies LVB (De Wit e.a., 2012) is het taalgebruik van de begeleidsters zoveel mogelijk aangepast aan de jongeren en is er zoveel mogelijk eenvoudige taal gebruikt. Tevens is er door de PowerPoint presentatie en het gebruik van flipovers geprobeerd visuele ondersteuning aan de jongeren te bieden. Op deze manier is geprobeerd het werkgeheugen van de jongeren zo min mogelijk te belasten (De Wit e.a., 2012).

De jongeren zijn tijdens het project op zoek gegaan naar hun dromen, talenten en mogelijkheden. De leerlingen hebben zichzelf de vragen gesteld: ‘Wat zou ik later eigenlijk willen worden en wat zou ik hiervoor moeten doen’? Om op de laatste vraag een antwoord te kunnen geven, hebben de leerlingen interviews afgenomen. Deze interviews werden onder

(13)

andere gehouden met mensen die een beperking hebben, mensen die de droombaan van de leerlingen hadden en met mensen die hun eigen dromen hebben waargemaakt.

De leerlingen hebben allereerst bedacht wie ze wilden interviewen. Vervolgens hebben zij de interviewvragen opgesteld en daarna hebben zij de interviews afgenomen. De leerlingen werden door ‘Future Of Fame’ ondersteund bij het verkrijgen van filmmateriaal, waarbij de regie zoveel mogelijk bij de leerlingen lag. De leerlingen kregen van reclamebureau ‘Daily Milk’ een workshop over het maken van een tijdschrift en tijdens deze workshop hebben zij het magazine samen in elkaar gezet. Het eindresultaat is een prachtige magazine (‘Orion Magazine; Iedereen heeft lef’), waaraan de leerlingen ontzettend hard hebben gewerkt.

Meetinstrumenten

De Competentie Belevingsschaal voor Adolescenten (CBSA) (Treffers, Goedhart, van der Berg, Veerman, Ackaert, & Rycke, 2002) is gebruikt voor het meten van het zelfbeeld en de competentiebeleving van de participanten. Dit betreft een Nederlands versie van de Self Perception Profile for Adolescents (Harter, 1988) en geeft op een gestandaardiseerde wijze inzicht in de manier waarop een kind zichzelf ervaart en hoe hij zijn eigen vaardigheden en adequaatheid op een aantal relevante levensgebieden inschat. De 35 items worden verdeeld over de volgende subschalen: Schoolvaardigheden, Sociale Acceptatie, Sportieve Vaardigheden, Fysieke Verschijning, Gedragshouding, Hechte Vriendschap en Gevoel van Eigenwaarde. Voorbeelden van vragen zijn: ‘Sommige jongeren hebben veel vrienden, maar andere jongeren hebben niet zoveel vrienden’ en ‘Sommige jongeren zijn erg goed op school, maar andere jongeren zijn niet zo goed op school’ (Treffers e.a., 2002). De betrouwbaarheid, de begripsvaliditeit, normen en de toepasbaarheid van de CBSA zijn als voldoende tot goed beoordeeld door de COTAN. De criteriumvaliditeit van de CBSA is als onvoldoende beoordeeld, omdat daar nog geen onderzoek naar is verricht (COTAN, 2007). De CBSA is niet genormeerd voor jongeren met een licht verstandelijke beperking en de gevonden resultaten zullen derhalve met alle voorzichtigheid moeten worden geïnterpreteerd (Van Wandelen, 2010). Van Gogh (2008) stelt dat de CBSA wel bruikbaar is voor jongeren die functioneren op zwakbegaafd niveau.

De Hoe Ik Denk - vragenlijst (HID) (Nas, Brugman, & Koops, 2008) is gebruikt om de cognitieve vertekeningen, denkfouten, te bepalen. Het betreft de Nederlandse vertaling van de How I Think questionnaire (Gibbs, Barriga, & Potter, 2001). De HID bestaat uit 54 items, waarvan 39 zijn onderverdeeld in vier schalen die kunnen wijzen op cognitieve vertekeningen, namelijk egocentrisme, anderen de schuld geven, goedpraten/verkeerd labelen

(14)

en uitgaan van het ergste. Voorbeelden van vragen zijn: ‘Ik roddel weleens over anderen’ en ‘Regels zijn meestal bedoeld voor anderen’. De overige 15 items dienen als controle-items (Nas e.a., 2008). De HID is nog niet door de Cotan beoordeeld. Er zijn al wel positieve resultaten gevonden. Er is een hoge Cronbach’s Alpha van .96 voor de interne consistentie gevonden (Barriga & Gibbs, 1996). Jongeren met een licht verstandelijke beperking kunnen moeite hebben met het begrijpen van de dubbele ontkenning (bijvoorbeeld “als iemand niet doet wat ik zeg, is het niet mijn schuld als hij gewond raakt”), die sommige vragen van de HID-vragenlijst bevatten. De vraag is dan of de jongeren de gestelde vraag begrepen hebben, aldus IJzerman (2010).

Kort gestructureerde interview. De vragen van het interview zijn gebaseerd op de

richtlijnen van de Richtlijn Effectieve Interventies LVB omtrent de kenmerken van mensen met een licht verstandelijke beperking in relatie tot het stellen van vragen aan hen (De Wit, Moonen, & Douma, 2012). Deze vragenlijst bestond uit de volgende vragen: ‘Hoe vond je het om mee te doen aan het project?, Wat vond je het leukst om te doen?, Wat vond je het minst leukst om te doen?, Wat heb je geleerd?, Algemeen eindoordeel: duim omhoog of duim naar beneden?’.

Analyseplan

De resultaten van de metingen zijn met behulp van het statistische werkprogramma SPSS 21 geanalyseerd. Om de beide onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden is er gekeken naar het verschil in scores op de vragen tijdens de voormeting en de nameting binnen de onderzoeksgroep. Op deze manier kon er gekeken worden of de mogelijke effecten toegeschreven konden worden aan de deelname aan het project ‘Positieve beeldvorming jongeren met LVB’. Aangezien er bij dezelfde personen twee metingen werden verricht, was er sprake van herhaalde metingen. Er is voor de statistische analyse gebruik gemaakt van de rangtekentoets van Wilcoxon voor twee gepaarde steekproeven. De rangtekentoets van Wilcoxon is een niet-parametrische toets, die twee gepaarde metingen met elkaar vergelijkt waarbij er sprake is van niet normaal verdeelde data. Deze toets is minder nauwkeurig dan de gepaarde T-toets, maar de data van dit onderzoek voldoet niet aan de aanname van de gepaarde T-toets dat er sprake is van normaal verdeelde data. Er is een significantieniveau van 5% gehanteerd (α < 0.05). Dit betekent dat er met 95% zekerheid uitspraken gedaan kunnen worden over de resultaten van het onderzoek, aldus Agresti en Franklin (2009).

(15)

Hoofdstuk 3: Resultaten

Competentie Belevingsschaal voor Adolescenten (CBSA)

Als eerste is er gekeken naar het effect van deelname aan het project: ‘Positieve beeldvorming jongeren met LVB’ op de competentiebeleving van jongeren met een licht verstandelijke beperking. De verwachting was dat deelname aan het project een positief effect zou hebben op de competentiebeleving van de jongeren. Op basis van statistische analyse zijn echter geen significante verschillen gevonden tussen de voormeting en de nameting op de diverse subschalen van de CBSA (zie tabel 1).

Tabel 1 Verandering in competentiebeleving na deelname aan het project: Positieve beeldvorming jongeren met LVB’. ( N = 13)

Voormeting Nameting CBSA M (SD) M (SD) z Schoolvaardigheden 13.31 (3.68) 14.54 (3.38) -1.54 Sociale acceptatie 14.46 (2.79) 14.46 (3.15) -0.05 Sportieve vaardigheden 12.69 (4.17) 11.85 (3.08) -0.85 Fysieke verschijning 13.31 (3.45) 14.08 (3.35) -0.82 Gedragshouding 15.15 (2.51) 16.77 (3.03) -1.43 Hechte Vriendschap 13.15 (4.26) 14.54 (3.50) -1.54 Gevoel van Eigenwaarde 13.31 (2.39) 14.38 (2.60) -0.96

* p<0.05

Hoe-Ik-Denk (HID)

Als tweede is er gekeken naar het effect van deelname aan het project: ‘Positieve beeldvorming jongeren met LVB’ op de mate van denkfouten bij jongeren met een licht verstandelijke beperking. De verwachting was dat deelname aan het project een positief effect zou hebben op de vermindering van de mate van denkfouten bij de jongeren. Op basis van de statistische analyse blijken twee participanten van de 13 op de voormeting en/of nameting een hoge Ware OA score (>4.25) te hebben. Vanwege deze onregelmatige antwoorden zijn de resultaten van deze participanten uit de statistische analyse verwijderd. De resultaten van de

(16)

overige 11 participanten zijn meegenomen in de statistische analyse. Op basis van statistische analyse zijn echter geen significante verschillen gevonden tussen de voormeting en de nameting op de diverse subschalen (denkfouten) van de HID (zie tabel 2).

Tabel 2 Verandering in denkfouten na deelname aan het project: Positieve beeldvorming jongeren met LVB’. ( N = 11)

Voormeting Nameting

HID M (SD) M (SD) z

Egocentrisme 2.95 (0.86) 2.71 (0.75) 0.71 Anderen de schuld geven 3.13 (0.74) 2.85 (0.76) -1.38 Goedpraten/ Verkeerd benoemen 3.05 (0.72) 2.75 (0.95) -0.83 Uitgaan van het ergste 3.13 (0.62) 2.90 (0.95) -1.02

* p<0.05

Kort Gestructureerde Interview

Ten slotte is er aan het eind van het project: ‘Positieve beeldvorming jongeren met LVB’ een kort semi-gestructureerde vragenlijst afgenomen bij de jongeren met een licht verstandelijke beperking. Op de vraag hoe de participanten het vonden om mee te doen aan het project gaven alle participanten aan dat ze het erg leuk vonden om mee te doen. Hierbij gaven 11 van de 13 participanten aan dat ze dachten dat het voor iedereen van de school wel leuk zo zijn om mee te doen aan het project. Twee participanten gaven aan graag nog een tijdschrift te willen maken.

Op de vraag wat de participanten het leukst vonden om te doen, gaf de meerderheid van de participanten, negen van de 13, aan dat ze het afnemen van de interviews het leukst vonden om te doen. Het schrijven van een eigen verhaal en het filmen van de interviews werden beide één keer benoemd door de participanten. De overige twee participanten gaven het maken van de tekeningen aan als het leukste om te doen.

Op de vraag wat de participanten het minst leuk vonden om te doen, kon ongeveer de helft van de participanten, zeven van de 13, geen antwoord geven op de vraag. Een klein deel van de participanten, vier van de 13, gaf aan dat ze niks het minst leuk vonden om te doen. De overige twee participanten vonden het typen van de vragenlijsten het minst leuk om te doen.

(17)

Op de vraag wat de participanten geleerd hebben, gaf ongeveer de helft, zes van de 13 participanten, aan geleerd te hebben hoe ze iemand kunnen interviewen en hoe ze interviewvragen kunnen opstellen. Twee participanten gaven aan geleerd te hebben hoe ze met mensen om kunnen gaan en twee andere participanten gaven aan hoe ze met anderen kunnen samenwerken. Tevens gaven twee van de 13 participanten aan geleerd te hebben hoe ze een tijdschrift kunnen maken. Tot slot gaf één participant aan geleerd te hebben hoe hij of zij een schrijver kan worden. Alle participanten gaven bij de vraag of ze als algemeen eindoordeel de duim omhoog of omlaag zouden geven, een duim omhoog.

(18)

Hoofdstuk 4: Discussie

In deze masterthesis is onderzocht of het project ‘Positieve beeldvorming jongeren met LVB’ leidt tot een toename in de competentiebeleving en een afname van denkfouten bij jongeren met een licht verstandelijke beperking, die als onderzoekers deelnamen aan het project. Uit de gevonden resultaten blijkt dat er geen verschil in competentiebeleving is bij jongeren met een licht verstandelijke beperking voor en na deelname aan het project. Ook blijkt dat er geen verschil in de mate van denkfouten is bij de jongeren voor en na deelname aan het project. Uit de kwalitatieve gegevens kan geconcludeerd worden dat de jongeren het participatief project als positief hebben ervaren. Hierbij geven de jongeren verschillen dingen aan die zij tijdens het project hebben geleerd, bijvoorbeeld het interviewen en het samenwerken met andere mensen.

De resultaten van dit onderzoek omtrent de competentiebeleving zijn niet in overeenstemming met de verwachting dat actieve participatie binnen een project leidt tot een toename in competentiebeleving (Van Gogh, 2008) en leidt tot een toename in zelfvertrouwen en meer tevredenheid met zichzelf (Sabo Flores, 2007). Dit is mogelijk te verklaren vanuit het gegeven dat zelfwaardering een relatief stabiel kenmerk is (Treffers e.a., 2002). Met name in de adolescentieperiode kent het zelfbeeld een grote stabiliteit. Optredende veranderingen kunnen een langzame wijziging in een meer negatieve of een meer positieve beleving inhouden, maar het kan ook een in beperkte mate schommeling tussen een positieve en negatieve beleving inhouden, aldus Van der Ploeg (2005). Mogelijk hebben jongeren met een licht verstandelijke beperking een minder reële competentiebeleving (Elias, 2005), waarbij er naast jongeren die hun eigen capaciteiten onderschatten, ook jongeren zijn die hun eigen capaciteiten overwaarderen (Vermeer e.a., 2004). Een verklaring voor het niet gevonden verschil zou dan ook kunnen zijn dat jongeren een meer reële competentiebeleving hebben gekregen, waarbij de een zichzelf nu minder overschat maar de ander zichzelf nu minder onderwaardeert.

De kwalitatieve resultaten komen overeen met de resultaten van Schouten (2010), namelijk dat jongeren met een licht verstandelijke beperking, die als onderzoekers hebben deelgenomen aan een participatief onderzoek, het project een positief eindoordeel hebben gegeven. Uit de resultaten van de kwalitatieve resultaten geven twee van de dertien jongeren aan wel vaker een tijdschrift te willen maken. Een verklaring voor deze uitspraken kan zijn dat jongeren die positieve ervaringen hebben opgedaan met betrekking tot hun deelname aan

(19)

een participatief project, in de toekomst ook weer mee willen doen aan een soortgelijk onderzoek ( Dedding e.a., 2013).

De resultaten van dit onderzoek omtrent denkfouten zijn niet in overeenstemming met de verwachting dat deelname van jongeren aan een participatief project, waarbij de jongeren elkaar leren helpen en moeten samenwerken, leidt tot een vermindering in denkfouten (Nas e.a., 2005; Brugman, Bink, Nas, & Van den Bos). Een verklaring voor het niet gevonden verschil zou kunnen zijn dat de denkfouten van adolescenten een grote mate van stabiliteit kennen (Van der Velden e.a., 2010). Een andere verklaring zou kunnen zijn dat er tijdens het participatief project geen specifieke aandacht uitgegaan is om de mate van denkfouten van de participanten te verminderen. Het is wel van belang om jongeren met een licht verstandelijke beperking te laten leren door te ervaren (Zoon, 2013). Jongeren met een licht verstandelijke beperking hebben namelijk een beperkt werkgeheugen, moeite met abstract denken, moeite met informatieverwerking en leren door concrete ervaringen, aldus Zoon (2013). Doordat er geen specifieke aandacht is uitgegaan naar de denkfouten, hebben de jongeren niet concreet ervaringen op kunnen doen omtrent hun denkfouten. Het bewust worden van denkfouten en leren hier beter mee om te gaan is belangrijk bij het verminderen van denkfouten (IJzerman, 2010).

Een beperking van dit onderzoek is de keuze van meetinstrumenten die zijn gebruikt. Voor het meten van de competentiebeleving is er gebruik gemaakt van de Competentie Belevingsschaal voor Adolescenten (CBSA). Dit instrument is niet ontwikkelend en gevalideerd voor jongeren met een licht verstandelijke beperking (Treffers e.a., 2002). De resultaten dienen hierdoor met voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd. Ook moet er een kanttekening gezet worden bij de bruikbaarheid van de Hoe-Ik-Denk-vragenlijst, die is gebruikt voor het meten van denkfouten. Een aantal vragen van de HID-vragenlijst bevat moeilijk taalgebruik en dubbele ontkenning. Om deze vragen te kunnen begrijpen, wordt er een bepaalde taalvaardigheid vereist, die jongeren met een licht verstandelijke beperking mogelijk niet hebben (Douma e.a., 2012). Om de vragenlijst geschikt te maken voor jongeren met een licht verstandelijke beperking zullen er een aantal aanpassing gedaan moet worden, zoals het verwijderen van dubbele ontkenning en het toepassen van korte vragen met eenvoudig taalgebruik (Douma e.a., 2012). Zodra er aanpassingen in een reeds bestaande vragenlijst worden gedaan, zal opnieuw de validiteit van de aangepaste vragenlijst getoetst moeten worden (IJzerman, 2010). Als laatste is er gebruik gemaakt van een kort gestructureerde interview, die door de onderzoekers is afgenomen. De antwoorden die de participanten hebben gegeven zijn mogelijk onbetrouwbaar. Jongeren met een licht

(20)

verstandelijke beperking hebben de neiging sociaal wenselijke antwoorden te geven en hebben de neiging tot het instemmen met de gestelde vraag om zo de onderzoekers tevreden te willen stellen (Douma e.a., 2012).

Een tweede beperking van het huidige onderzoek is dat er van de jongeren niet bekend is met welke doelgroep zij zich vergelijken wanneer er gevraagd is naar hun competentiebeleving. Bij de CBSA is er sprake van zelfrapportage. De items van de CBSA worden gescoord op een vierpuntenschaal, waarbij er bij elk item twee typen jongeren worden onderscheiden. De jongere dient aan te geven bij welke groep hij/zij zichzelf het meeste kan identificeren. (bijvoorbeeld: ‘sommige jongeren hebben veel vrienden, maar andere jongeren hebben niet zoveel vrienden’). Hierbij geven zij aan in hoeverre zij zich met de gekozen groep kunnen identificeren (‘een beetje waar voor mij’ of ‘helemaal waar voor mij’). Wanneer jongeren met een licht verstandelijke beperking zich vergelijken met andere jongeren die ook een verstandelijke beperking hebben, schatten zij hun competentiebeleving waarschijnlijk hoger in (Van Gogh, 2008). Wanneer jongeren met een licht verstandelijke beperking zich vergelijken met jongeren zonder een verstandelijke beperking schatten zij hun competentiebeleving mogelijk lager in en voelen zij zich minder competent (Elias, 2005). Daarnaast is er binnen dit huidige onderzoek de achtergrond van de jongeren onbekend. De zelfwaardering van jongeren vormt de schakel tussen het gedrag en de omgeving (Treffers e.a., 2002). Factoren als gezinssituatie, scholing en voorgeschiedenis kunnen mogelijk van invloed zijn op de competentiebeleving (Van Gogh, 2008).

Een derde beperking van het huidige onderzoek is dat er gebruik is gemaakt van een relatief kleine onderzoeksgroep (N = 13), waardoor de resultaten minder betrouwbaar zijn dan wanneer er gebruikt wordt gemaakt van een grotere onderzoeksgroep (Hoyle, Harris & Judd, 2002). Door de kleine steekproef kunnen de resultaten moeilijk gegeneraliseerd worden naar andere jongeren met een licht verstandelijke beperking. Daarnaast kende het participatief project maar een relatief korte periode van ongeveer 15 weken. De persoonlijke invloed die een project kan hebben op de ervaringen van jongeren is gerelateerd aan de duur van het project en aan de mate van verandering die tot stand is gekomen (Kirby & Bryson, 2002). Jongeren met een licht verstandelijke beperking hebben moeite met het onthouden van, maar ook met het oproepen van datgene wat ze al geleerd hebben. Vanwege hun beperkte werkgeheugen hebben jongeren met een licht verstandelijke beperking meer moeite met leren (Dedding e.a., 2013).

Een aanbeveling voor verder onderzoek is dat er gekeken wordt naar de mogelijkheid om een participatief project voor een langere periode aan te bieden aan jongeren met een licht

(21)

verstandelijke beperking. Om rekening te houden met het werkgeheugen van jongeren met een licht verstandelijke beperking is het van belang om informatie herhaaldelijk aan te bieden en gebruik te maken van visuele ondersteuning bij het trainen van vaardigheden (De Koning & Collin, 2007). Tevens is een aanbeveling voor verder onderzoek dat er gekeken wordt naar de mogelijkheid om een groter aantal jongere te laten deelnemen aan een participatief onderzoek en dat er gebruik gemaakt wordt van een controlegroep. Belangrijk hierbij is dat er gekeken wordt naar de bruikbaarheid van de meetinstrumenten bij de specifieke doelgroep om zo het effect van het participatief onderzoek op de onderzochte constructen valide te kunnen meten. Op deze manier zullen de resultaten van het onderzoek betrouwbaarder zijn en gegeneraliseerd kunnen worden naar de bredere populatie (Hoyle e.a., 2002).

Ondanks de beperkingen geeft dit onderzoek weer dat het project ‘Positieve beeldvorming jongeren met LVB’ bijdraagt aan de positieve belevingen van jongeren met een licht verstandelijke beperking over hun deelname als onderzoeker binnen een participatief onderzoek. Tijdens het project is er gekeken naar de vaardigheden die jongeren met een licht verstandelijke beperking wel hebben. Belangrijk is dat de participerende jongeren het project: ‘Positieve beeldvorming jongeren met LVB’ als erg leuk en leerzaam hebben ervaren.

(22)

Literatuurlijst

Alsaker, F. D., & Kroger, J. (2006). Self-concept, self-esteem and identity. In S. Jackson & L. Goossens (Eds.). Handbook of adolescent development (90-110). Hove and New York: Psychology Press.

Agresti, A., & Franklin, C. (2009). Statistics: the art and science of learning from data (2nd ed.). Upper Saddle River: Pearson Education, Inc.

Barriga, A. Q., & Gibbs, J. C. (1996). Measuring cognitive distortion in antisocial youth: Development and preliminary validation of the ‘How I Think’ Questionnaire.

Aggressive Behavior, 22, 333-343.

Brugman, D., Bink, M. D., Nas, C. N., & Bos, J. K. van den (2008). Equip: kunnen

delinquente jongeren elkaar helpen in hun sociale ontwikkeling?. In I. Weijers (Ed), Justitiële interventies. Voor jeugdige daders en risicojongeren (223- 237). Den Haag:

Boom Juridische uitgevers.

Cotan (2007). Documentatie van tests & testresearch in Nederland. Aanvulling 2007/01. Amsterdam: Boom test uitgevers.

Dedding, C., Jurrius, K., Moonen, X., & Rutjes, L. (2013). Kinderen en jongeren actief in

wetenschappelijk onderzoek. Ethiek, methoden en resultaten van onderzoek met en door jeugd. Houten: Lannoo Campus.

Donders, W., & Verschueren, K. (2004). Zelfwaardering en acceptatie door leeftijdgenoten. Een longitudinaal onderzoek bij basisschoolkinderen. Kind en Adolescent, 25, 74-90. Douma, J. C. H., Dekker, M. C., Verhulst, F. C., & Koot, H. M. (2006). Self-reports on

mental health problems of youth with moderate to borderline intellectual disabilities.

Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 45, 1224-1231.

Douma, J., Moonen, X., Noordhof, L., & Ponsioen, A. (2012). Richtlijn Diagnostisch

Onderzoek LVB. Aanbevelingen voor het ontwikkelen, aanpassen en afnemen van diagnostische instrumenten bij mensen met een licht verstandelijke beperking. Utrecht:

Landelijk Kenniscentrum LVB.

Elias, C. L. (2005). The development of perceived competence in children with mild

intellectual disabilities. Utrecht: Universiteit Utrecht.

Elias, C. L., Vermeer, A., & ’t Hart, H. (2005). Measurement of perceived competence in Dutch children with mild intellectual disabilities. Journal of Intellectual Disability

Research, 49, 288-295.

(23)

Frederiks, B. J. M., Hooren, R. H. van, & Moonen, X. M. H. (2009). Nieuwe kansen voor het burgerschapsparadigma. Een pedagogische, ethische en juridische beschouwing. NTZ,

35, 3-30.

Gennep, A. T. G. van (2001). Begeleiding van mensen met verstandelijke beperkingen in de nabije toekomst. Vademecum Zorg voor Verstandelijk Gehandicapten. Aanvulling 29

mei 2001, 4020-1 tot 4020-20.

Gibbs, J. C., Barriga, A. Q., & Potter, G. B. (2001). The How I Think Questionnaire. Champaign, IL: Research Press.

Gogh, K. L. van (2008). Competentiebeleving bij adolescenten met een licht verstandelijke

beperking en de invloed hierop van geslacht, ego-ontwikkeling en de mate van gedragsproblemen. Utrecht: Masterthesis Universiteit Utrecht.

Harter, S. (1988). Self-Perception Profiles for Adolescents (SPPA). Denver: Denver University.

Hoogen, P. van den, Cardol, M., Spreeuwenberg, P., & Rijken, M. (2010). Deelname aan de

samenleving van mensen met een beperking in 2006-2008: Participatiemonitor 2008.

Utrecht: Nivel.

Hoyle, R. H., Harris, M. J., & Judd, C. M. (2002). Research Methods In Social Relations. United States of America: Wadsworth Cengage Learning.

IJzerman, C. (2010). Implementatie en effectiviteit van EQUIP in het praktijkonderwijs: een

pilotstudie. Utrecht: Masterthesis Universiteit Utrecht.

Kirby, P., & Bryson, S. (2002). Measuring the Magic? Evaluating and researching young

people’s participation in public decision making. London: Carnegie Young People

Initiative.

Koning, N. D. de, & Collin, P. J. L. (2007). Behandeling van jeugdigen met een psychiatrische stoornis en een verstandelijke beperking. Kind en adolescent, 28, 138-147.

Kraijer, D. W., & Plas, J. J. (2007). Handboek psychodiagnostiek en beperkte begaafdheid:

Classificatie, test-, schaal- en vragenlijstgebruik. Amsterdam: Harcourt Book

Publishers.

Marsh, H. W., Tracey, D. K., & Craven, R. G. (2006). Multidimensional self-concept

structure for preadolescents with mild intellectual disabilities: A hybrid multigroup – MIMC approach to factorial invariance and latent mean differences. Educational

and Psychological Measurement, 66, 795-818.

(24)

Molen, M. J. van der, Luit, J. E. H. van, Jongmans, M. J., & Molen, M. W. van der (2007). Het werkgeheugen van jongeren met een lichte verstandelijke beperking. Kind en

Adolescent, 28, 135-148.

Moonen, X., Wit, M. de, & Hoogeveen, M. (2011). Mensen met een licht verstandelijke beperking in aanraking met politie en justitie. Proces, 5, 235-250.

Moonen, X., & Verstegen, D. (2006). LVB-jeugd met ernstige gedragsproblematiek in de verbinding van praktijk en wetgeving. Onderzoek & Praktijk, 4, 23-28.

Nas, C. N. (2005). Equipping delinquent male adolescents to think prosocially. Utrecht: Dissertatie Universiteit Utrecht.

Nas, C. N., Brugman, D., & Koops, W. (2008). Measuring self-serving cognitive distortions with the ‘How I Think’ questionnaire. European Journal of Psychological

Assessment, 24, 181-189.

Nieuwenhuizen, M. van, Bijman, E. R., Lamberix, I. C. W., Wijnroks, L., Oriobio de Castro, Vermeer, A., & Matthys, W. (2007). Sociale informatieverweking van kinderen met lichte verstandelijke beperkingen. Validering van twee meetmethoden. Kind en

Adolescent, 28, 149-159.

Ponsioen, A., & Pellini, D. (2010). Een kind met mogelijkheden. Een andere kijk op

LVG-kinderen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Ploeg, J. D. van der (2005). Gedragsproblemen. Ontwikkelingen en risico’s. Rotterdam: Lemniscaat.

Ras, M., Verbeek-Oudijk, D., & Eggink, E. (2013). Lasten onder de loep. De kostengroei van

de zorg voor verstandelijk gehandicapten ontrafeld. Den Haag: Sociaal en Cultureel

Planbureau.

Rudisill, M. E., Mahar, M. T., & Meaney, K. S. (1993). The relationship between children's perceived and actual competence. Perception Motor Skills, 76, 895–906.

Sabo Flores, K. (2007). Youth Participatory Evaluation. Strategies, for Engaging Young

People. San Francisco: Jossey-Bass.

Schouten, W. A. (2010). Op weg naar een participatiecultuur. Een studie maat de cliënt als

onderzoeker in een participatief georiënteerde organisatie. Amsterdam: Masterthesis

Universiteit van Amsterdam.

Silon, E. L., & Harter, S. (1985). Assessment of perceived competence, motivational orientation, and anxiety in segregated and mainstreamed educable mentally retarded children. The Journal of Educational Psychology, 77, 217.

(25)

Slot, N. W., & Spanjaard, H. J. M. (2007). Competentievergroting in de residentiële

jeugdzorg. Hulpverlening voor kinderen en jongeren in tehuizen. Baarn: HBuitgevers.

Sprang, A. van (2005). Orthopedagogiek. Een eerste oriëntatie. Soest: Uitgeverij Nelissen. Treffers, P. D. A., Goedhart, A. W., Bergh, B. R. H. van den, & Veerman, J. W., Ackaert, L.,

& Rycke, L. de (2002). Competentie Belevings-Schaal voor Adolescenten:

Handleiding. Lisse: Swets Test Publishers.

Velden, F. van den, Brugman, D., Boom, J., & Koops, W. (2010). Moral cognitive processes explaining antisocial behavior in young adolescents. International Journal of

Behavioral Development, 34, 292-301.

Verhoeven, N. (2005). Wat is onderzoek? Praktijkboek methoden en technieken voor het

hoger beroepsonderwijs. Amsterdam: Uitgeverij Boom.

Vermeer, A., Lijnse, M., & Lindhout, M. (2004). Measuring perceived competence and social acceptance in individuals with intellectual disabilities. European Journal of Special

Needs Education, 19, 283-300.

Wandelen, I. van (2011). Op weg naar een participatiecultuur. Een studie naar de cliënt met

SGLVG-problematiek als onderzoeker in een participatief georiënteerde organisatie.

Amsterdam: Masterthesis Universiteit van Amsterdam.

Wit, M. de, Moonen, X., & Douma, J. (2012). Richtlijn effectieve interventies LVB.

Aanbevelingen voor het ontwikkelen, aanpassen en uitvoeren van gedrags-veranderende interventies voor jeugdigen met een licht verstandelijke beperking.

Utrecht: Landelijk Kenniscentrum LVG.

Yun, J., & Ulrich, D. A. (1997). Perceived and actual competence in children with mild mental retardation. Adapted Physical Activity Quarterly, 14, 285-297.

Zoon, M. (2013). Wat werkt bij jeugdigen met een licht verstandelijke beperking? Utrecht: Nederlands Jeugd instituut.

Internetbronnen

http://orioncollege.orion.nl http://www.st.alexander.nl http://www.hoezoanders.nl

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ik maak contact met helpers: mensen die me kunnen helpen mijn wens te realiseren In deze Sprong is het essentieel dat jongeren contact kunnen maken met begeleiders en eventueel

Dit online leerprogramma is een onderdeel van Smart met Geld, een programma van MEE dat zich richt op het vergroten van de financiële weerbaarheid van jongeren met een

In de periode dat de cliënt een beschermende setting nodig heeft, kan sprake zijn van een behoefte aan geneeskundige zorg, maar dit is niet de reden voor het verblijf..

Door vroegsignalering in onder meer Centra voor Jeugd en Gezin, de jeugdgezondheidszorg, de voorschoolse opvang, het welzijnswerk en op school krijgen de kinderen en jongeren

Predicted is a statistically significant difference in purchase intention between the group with positive consumer-generated reviews about a popular performance, the group with

This study investigated the effects of surface neuromuscular electrical stimulation applied early after acute stroke to the wrist and finger extensor muscles on

The main motivation behind the development of the MobiHealth (MH) system, first developed during the MobiHealth project, was that of providing ubiquitous medical care by means of

&RQFOXVLRQ $OWKRXJK LW KDV EHHQ NQRZQ IRU D ZKLOH WKDW FOLPDWHUHODWHG IDFWRUV DFFRXQW IRU WKH