• No results found

Wachten tot je een ons weegt : een onderzoek naar de invloed van tijdsperspectief op de effectiviteit van positief en negatief geformuleerde hoe en waarom- informatie in een gezondheidsboodschap die voldoende sporten pr

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wachten tot je een ons weegt : een onderzoek naar de invloed van tijdsperspectief op de effectiviteit van positief en negatief geformuleerde hoe en waarom- informatie in een gezondheidsboodschap die voldoende sporten pr"

Copied!
101
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wachten tot je een ons weegt

Een onderzoek naar de invloed van tijdsperspectief op de effectiviteit van

positief en negatief geformuleerde hoe en waarom- informatie in een

gezondheidsboodschap die voldoende sporten promoot.

Master’s Thesis

Master’s programme Communication Science Track Persuasive Communication Graduate School of Communication

University of Amsterdam

Student: Philippine Dorhout Mees Studentnummer: 6129382 Begeleider: Gert-Jan de Bruijn

(2)

Abstract

Een aantal feiten op een rij: de Nederlandse bevolking sport onvoldoende, het aantal mensen met overgewicht neemt in Nederland ieder jaar toe en bestaande sportinterventies hebben niet altijd het beoogde positieve effect op sportgedrag (CBS, 2012; Conn, Hafdahk, & Mehr, 2011; Nationaal Kompas, 2014). Bovenstaande roept de noodzaak op om op systematische wijze te onderzoeken welke boodschapstrategieën effectief ingezet kunnen worden om sportgedrag te bevorderen. Middels een 2 (type frame: positief/negatief) x 2 (type tijdsperspectief: kort/lang) x 2 (type belief: hoe/waarom- informatie) factorieel design is onderzocht wat de invloed van een korte of lange termijn tijdsperspectief is op de effectiviteit van zowel positief en negatief geformuleerde informatie als hoe en waarom- informatie in een sportpromotie boodschap. Na willekeurige blootstelling van de respondenten (N = 367) aan een van de acht condities is dit design getoetst op waargenomen ernst en vatbaarheid, response- en zelfeffectiviteit, attitude, intentie en behavioral resolve. Variantieanalyses (ANOVA/ ANCOVA) toonden aan dat er geen significante interactie- effecten waren op waargenomen ernst en vatbaarheid, response- effectiviteit, attitude, intentie en behavioral resolve. Er werd wel een significant interactie- effect gevonden van type tijdsperspectief en type belief op zelfeffectiviteit. Daarnaast zijn er significante hoofdeffecten gevonden van type tijdsperspectief op waargenomen vatbaarheid, response- effectiviteit en intentie. En tot slot is er een significant hoofdeffect gevonden van type belief op zelfeffectiviteit. De verwachte niet- significante effecten van message framing onderstrepen de gaande discussie omtrent het gebruik van deze theorie bij onderzoek naar effectieve sport- interventiestrategieën. Door de prominente rol van tijdsperspectief in deze studie, wordt het gebruik van de Construal Level Theory (CLT) in volgend onderzoek sterk aanbevolen.

Trefwoorden: Construal Level Theory, message framing, Theorie van Gepland Gedrag,

(3)

Inhoudsopgave

Introductie 5

Theoretisch Kader 7

Hoofdeffect van type frame 7

Tijdsperspectief 10

Tweeweg interactie- effect van type tijdsperspectief en type frame 12

Type tijdsperspectief en type belief 14

Drieweg interactie- effect van type tijdsperspectief, type frame en type belief 16

Protectie Motivatie Theorie (PMT) 16

Intentie en behavioral resolve 19

Methode 23 Steekproef 23 Onderzoeksdesign 25 Procedure 26 Stimulusmateriaal 27 Metingen 29 Data- analyse 38 Resultaten 39

Effecten op waargenomen ernst 39

Effecten op waargenomen vatbaarheid 40

Effecten op response- effectiviteit 41

Effecten op zelfeffectiviteit 41

Effecten op attitude 42

Effecten op intentie 44

(4)

Conclusie en Discussie 45

Theoretische en praktische implicaties 49

Beperkingen en toekomstig onderzoek 50

Literatuur 54

Bijlagen 61

Bijlage I: Tabellen resultaten 61

Bijlage II: Flow chart 69

Bijlage III: Inclusie criteria 70

Bijlage IV: Visuele stimuli 71

(5)

Introductie

Talloze onderzoeken bewijzen dat een actieve levensstijl nodig is voor een gezond leven en ongewilde ziektes, zoals diabetes en hart- en vaatziekten, helpt voorkomen (Warburton, Charlesworth, Ivey, Nettlefold, & Bredin, 2010). De afgelopen dertig jaar is het aantal mensen met overgewicht in Nederland echter sterk toegenomen en is lichamelijke inactiviteit in de westerse wereld zelfs doodsoorzaak nummer vier (Centraal Bureau voor de Statistiek [CBS], 2012). Daarbij voldoet één derde van de Nederlandse bevolking niet aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen, die stelt dat men tenminste drie keer per week minimaal twintig minuten aan intensieve lichamelijke activiteiten moet doen waarbij de hartslag flink omhoog gaat, de ademhaling dieper wordt, praten lastiger wordt en waarbij (mogelijk) gezweet wordt (Kemper, Ooijendijk, & Stiggelbout, 2000; Nationaal Kompas, 2014). Onder deze fitnorm valt een breed scala aan bewegingsactiviteiten, echter zal de huidige studie zich enkel richten op voldoende sportgedrag.

De effectiviteit van gezondheidsboodschappen die door middel van positief of negatief gepresenteerde informatie lichamelijke activiteit promoten, wordt in eerder onderzoek vaak ofwel verklaard door het type gedrag dat gepromoot wordt (preventie- en detectiegedrag), ofwel door de mate waarin de persoon kans denkt te maken op de uitkomsten van het gedrag (Gallagher & Updegraff, 2012; Latimer, Salovey, & Rothman, 2007). Beide blijken echter niet consistent de effectiviteit van message framing te bepalen (Covey, 2014; Van’t Riet, Cox, Cox, Zimet, De Bruijn, vandenPutte,. . . Ruiter, 2014). Daarbij blijken gezondheidsinterventies met als doel het bevorderen van lichamelijke activiteit niet altijd het beoogde positieve effect op daadwerkelijk sportgedrag te hebben (Conn, Hafdahl, & Mehr, 2011). Het is daarom maatschappelijk relevant dat er meer onderzoek gedaan wordt naar de manier waarop sportintenties verhoogd kunnen worden.

(6)

De huidige studie verwacht dat de effectiviteit van positief en negatief geformuleerde gezondheidsboodschappen afhankelijk is van of het gedrag op de korte of op de lange termijn geconstrueerd wordt. Deze aanname sluit aan bij de Construal Level Theory (CLT), die stelt dat wanneer het gedrag in de verre toekomst plaatsvindt men een abstracte high- level construal vormt waarbij het ‘waarom’ en de wenselijkheid van het gedrag belangrijk zijn. En wanneer het gedrag dichterbij in tijd komt, een concretere low- level construal gevormd wordt waarbij het ‘hoe’ en de uitvoerbaarheid van het gedrag belangrijker zijn (Trope & Liberman, 2003). Betreffende de koppeling met message framing, bewijst eerder onderzoek dat negatief gepresenteerde informatie effectiever is wanneer men gedrag op de korte termijn construeert en dat positief gepresenteerde informatie effectiever is wanneer gedrag op de lange termijn geconstrueerd wordt (White, MacDonnell, & Dahl, 2011).

Tijdsperspectief wordt in de huidige studie gemanipuleerd door de respondenten in een korte of in een lange termijn mindset te krijgen. De huidige studie beoogd te onderzoeken of deze manipulatie inderdaad de effectiviteit van positief en negatief gepresenteerde informatie bepaalt in een gezondheidsboodschap die voldoende sporten promoot. De huidige studie gaat een stap verder door eveneens te onderzoeken of een bepaald tijdsperspectief de effectiviteit van positief en negatief geformuleerde hoe en waarom- beliefs kan bepalen. Hiervoor zal een drieweg- interactie van type tijdsperspectief, type frame en type belief getoetst worden op de waargenomen ernst en vatbaarheid, response- en zelfeffectiviteit, attitude en de intentie om voldoende te gaan sporten. Tot slot zal de reguliere intentiemaat, op suggestie van Rhodes en Horne (2013), bijgestaan worden door de behavioral resolve- maat, die de motivationele dimensie van voldoende sporten meeneemt wanneer men te maken krijgt met barrières die uitvoering van het gedrag kunnen beperken. Een recente studie, die geen significante effecten van positief en negatief geformuleerde informatie in sportpromotie boodschappen op intentie vond en wel op behavioral resolve, wees uit dat deze maat

(7)

gevoeliger is voor boodschapmanipulatie dan de reguliere intentiemaat (De Bruijn, Out, & Rhodes, 2014).

Een manipulatie van tijdsperspectief in combinatie met een manipulatie van type frame (positief/ negatief) en type belief (hoe/waarom- informatie) in het ontwerp van een gezondheidsboodschap, is in eerder communicatieonderzoek in het algemeen en gericht op sportgedrag, nog niet onderzocht. Daarbij is het effect van de bovengenoemde drie manipulaties nog niet eerder getoetst op zowel intentie als behavioral resolve. De resultaten zullen zodoende belangrijke wetenschappelijke implicaties hebben voor volgend onderzoek naar de effectiviteit van gezondheidsinformatie die voldoende sportgedrag promoot. Daarbij hoopt dit onderzoek meer inzicht te verschaffen in welk type informatie het meeste invloed heeft op de belangrijkste determinanten van sportgedrag (attitude, intentie en behavioral resolve), wanneer men dit gedrag op de korte of op de lange termijn construeert. Dit onderzoek wordt uitgevoerd met het uiteindelijke doel om in de toekomst effectievere sportpromotie interventies te kunnen ontwerpen, om daarmede het maatschappelijke probleem van lichamelijke inactiviteit in Nederland te reduceren.

Theoretisch kader Hoofdeffect van type frame

Informatie kan zowel op een positieve als op een negatieve manier gepresenteerd worden. Bij een gain frame worden de positieve uitkomsten van verwezenlijking van het gedrag gepresenteerd en bij een loss frame worden de negatieve uitkomsten van het niet uitvoeren van het gedrag gepresenteerd (Rothman & Salovey, 1997). Message framing is een veel gebruikte theorie in onderzoek naar de overtuigingskracht van gezondheidsboodschappen en wordt gezien als een adequate methode om sportintenties te bevorderen (Latimer, Brawley, & Bassett, 2010). De effectiviteit van positief en negatief gepresenteerde informatie wordt

(8)

volgens Rothman en Salovey bepaald door de waargenomen risico’s die met de uitvoering van verschillende gedragingen gepaard gaan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen preventiegedrag en detectiegedrag. Met preventiegedrag gaat een laag risico gepaard, omdat uitvoering ervan ongewenste uitkomsten voorkomt. Een voorbeeld van preventiegedrag is sportgedrag, omdat deze negatieve gevolgen zoals ziektes en gewichtstoename kan voorkomen (Gallagher & Updegraff, 2012). Detectiegedrag brengt een groter risico met zich mee, omdat hierbij ongewenste uitkomsten gedetecteerd kunnen worden. Het laten doen van een mammografie door vrouwen waarbij borstkanker ontdekt kan worden, is een voorbeeld van detectiegedrag (Meyerowitz & Chaiken, 1987).

Rothman en Salovey (1997) stellen dat negatief gepresenteerde informatie effectiever is voor de promotie van detectiegedrag en dat positief gepresenteerde informatie effectiever is wanneer preventiegedrag gepromoot dient te worden. Deze assumptie vindt zijn grondslag in de postulaten van de prospect theory, die stelt dat mensen hun keuze baseren afhankelijk van de manier waarop de informatie gepresenteerd is (Kahneman & Tversky, 1979). Wanneer informatie op een positieve manier geformuleerd wordt, zoals in een gain frame, neemt men liever geen risico en zullen voordelen veilig gesteld worden door het gezonde gedrag uit te voeren. Wanneer dezelfde informatie echter op een negatieve manier gepresenteerd wordt, is men wel bereid om risico te nemen zodat de nadelen van het niet uitvoeren van het gedrag, die middels een loss frame gepresenteerd worden, voorkomen kunnen worden (Rothman, Bartels, Wlaschin, & Salovey, 2006).

De gevestigde theorie omtrent message framing zou dus stellen dat positief gepresenteerde informatie effectiever is voor de promotie van voldoende sportgedrag. Meta- analyses bewijzen een klein collectief voordeel van gain frames bij de promotie van lichamelijke activiteit en raden hierdoor aan om informatie in gezondheidsboodschappen die lichamelijke activiteit bevorderen op een positieve manier te framen (Gallagher & Updegraff,

(9)

2012; Latimer et al., 2010). Veel individuele studies vinden echter geen hoofdeffect van positief en negatief gepresenteerde informatie op sportgedrag (Gallagher & Updegraff, 2011; Van’t Riet, Ruiter, Werrij, & de Vries, 2010). Een recente studie vond zelfs effecten die tegenovergesteld zijn aan de aannames van Rothman en Salovey (1997): een loss frame werd effectiever bevonden voor de promotie van lichamelijke beweging (De Bruijn et al., 2014).

Als gevolg van bovengenoemde gemixte resultaten stelt eerder onderzoek eveneens risicoperceptie, de mate waarin iemand kans denkt te maken op de uitkomsten van het gedrag, voor als mogelijke moderator van message framing (Latimer et al., 2007). De aanname hierbij is dat een gain frame effectiever is bij de promotie van gedrag dat als minder risicovol wordt ervaren, zoals sportgedrag, en een loss frame beter is voor de promotie van risicovol gedrag (Bartels, Kelly, & Rothman, 2010). Een systematische review van Covey (2014) naar de moderatoren van message framing vindt echter geen consistente interactie- effecten tussen risicoperceptie en positief en negatief gepresenteerde informatie in gezondheidsboodschappen. Een recent overzicht van zes verschillende studies naar de interactie tussen risicoperceptie en message framing vindt ook geen significant effect van de mate waarin het gedrag als persoonlijk risicovol wordt ervaren (Van’t Riet et al., 2014).

Intentie en attitude worden in sociaal cognitieve modellen die gedrag verklaren, gezien als de belangrijkste voorspellers van gedrag in het algemeen (Fishbein & Ajzen, 1975) en sportgedrag (Rhodes & Nigg, 2011). De meta- analyse van Gallagher en Updegraff (2012) vond bij studies naar de promotie van lichamelijke activiteit alleen een significant message framing- effect op gedrag en niet op de intentie om meer te bewegen en de attitude ten opzichte van meer lichamelijke beweging. Volgens Gallagher en Updegraff moet onderzoek naar de effectiviteit van message framing sowieso getoetst worden op zowel attitude als intentie en wordt een gezondheidsboodschap pas effectief bevonden wanneer deze een positief effect heeft op beide determinanten van het gepromote gedrag. In deze studie zullen

(10)

attitude en intentie daarom als afhankelijke variabelen worden meegenomen. De effectiviteit van positief en negatief geformuleerde informatie in sportpromotie boodschappen wordt in de huidige studie niet op bovengenoemde theoretische aannames gebaseerd, maar op basis van de empirisch bevonden en reeds beschreven gemixte resultaten. Er wordt verwacht dat zowel positief als negatief geframede informatie geen significante effecten heeft op de attitude en de intentie om voldoende te sporten. Hiervoor is de volgende hypothese geformuleerd:

H1: Er is geen significant effect van zowel positief als negatief gepresenteerde

informatie op de a) attitude en de b) intentie om voldoende te sporten.

Tijdsperspectief

Stel u heeft een gezond voornemen voor het nieuwe jaar: meer sporten in de zomer. Wanneer u dit doel voor uzelf stelt, denkt u vooral na over de algemene wenselijkheid van sporten (bijv. gezonder leven en afvallen). Naarmate de zomer dichterbij komt, gaat u echter concreter nadenken over details en de manier waarop u dit doel gaat verwezenlijken (bijv. een sportschoolabonnement). Dit fenomeen wordt verklaard vanuit de assumptie dat men nog weinig informatie ter beschikking heeft over gebeurtenissen in de verre toekomst en in die situatie ook nog niet gemotiveerd is om specifieke details over de uitvoerbaarheid van het gedrag te overwegen. Details en de contextuele situaties waarin het gedrag plaatsvindt, worden pas duidelijk wanneer het gedrag dichterbij in tijd komt. Hierdoor wordt het specifiek nadenken over de uitvoering en de unieke aspecten van het gedrag op lange termijn uitgesteld (Trope & Liberman, 2003).

De Construal Level Theory (CLT) beschrijft de manier waarop men gedrag, zoals meer sporten, construeert afhankelijk van of dit gedrag dichtbij of ver in tijd plaatsvindt. Tijdsafstand, ver of dichtbij, bepaalt of men hetzelfde gedrag op een abstracte of een concrete

(11)

wijze construeert (Trope & Liberman, 2003; Trope, Liberman, & Wakslak, 2007). Men vormt een high level construal over het gedrag wanneer deze ver in tijd plaatsvindt. Dit houdt in dat het gedrag geconstrueerd wordt op een algemeen en abstract niveau, waarbij de essentie en het doel van het gedrag centraal staan (Freitas, Gollwitzer, & Trope, 2004; Trope et al., 2007). Wanneer het gedrag op lange termijn plaatsvindt, wordt vooral gedacht aan de wenselijkheid, de waarom- vraag van het gedrag. Tegenovergesteld wordt gedrag dat op de korte termijn plaatsvindt, geconstrueerd op een concreter en meer gedetailleerd niveau, namelijk de low level construal. Bij deze mindset is de uitvoerbaarheid, de hoe- vraag van het gedrag, belangrijker voor de persoon die deze op korte termijn dient uit te voeren (Trope & Liberman, 2003).

Trope en Liberman (1998) testten bovenstaande notie door deelnemers een keuze tot bepaalde gedragingen te laten maken die zowel op de korte als de lange termijn zouden plaatsvinden. Zoals verwacht, vonden ze dat de wenselijkheid (het ‘waarom’) van het gedrag toenam naarmate de keuze verder in de toekomst gemaakt moest worden en werd de uitvoerbaarheid (het ‘hoe’) van het gedrag belangrijker naarmate de keuze dichterbij in tijd kwam. Een andere studie, waarin deelnemers zich verschillende gebeurtenissen (bijv. kamperen) moesten inbeelden dichtbij en ver in de tijd en daarbij gerelateerde elementen (bijv. zaklamp) moesten classificeren, wees uit dat gebeurtenissen in de verre toekomst gekarakteriseerd werden door een minder aantal en abstractere elementen en dat gebeurtenissen in de nabije toekomst met meer en gedetailleerdere elementen beschreven werden (Liberman, Sagristano, & Trope, 2002).

Tot dusver is er slechts één studie die onderzoek heeft gedaan naar de CLT in combinatie met gezondheidsboodschappen die sporten promoten. Dimmock, Jackson, Clear en Law (2013) toetsten het effect van individuele tijdsoriëntatie op lange en korte termijn sportconsequenties en de rol van argumentkwaliteit hierbij. De resultaten wezen uit dat enkel

(12)

wanneer argumentkwaliteit hoog was, mensen met een high level construal gevoeliger waren voor de lange termijn consequenties en mensen met een low level construal gevoeliger waren voor de korte termijn consequenties. In genoemde studie is tijdsperspectief echter alleen als persoonskenmerk gemeten en wordt dit niet, zoals in de huidige studie, tevens gemanipuleerd als mindset bij de respondenten.

Tweeweg interactie- effect van type tijdsperspectief en type frame

De huidige studie sluit aan bij het idee dat de effectiviteit van positief en negatief gepresenteerde informatie bepaald wordt door de manier waarop men gedrag construeert op basis van of deze dichtbij of ver in tijd plaatsvindt. Een studie van De Bruijn, Spaans, Jansen en Van’t Riet (ter perse) naar de preventie van gehoorverlies, wees uit dat negatief gepresenteerde informatie het meest effectief was wanneer het gedrag op de korte termijn zou plaatsvinden. Deze bevinding sluit aan bij onderzoek van Eyal, Liberman, Trope en Walther (2004) waarin deelnemers voordelen en nadelen moesten genereren bij verschillende gedragingen die in de nabije en verre toekomst zouden plaatsvinden. Voordelen bleken belangrijker naarmate het gedrag verder weg in tijd plaatsvond en nadelen werden op de korte termijn belangrijker (Eyal et al., 2004). Dit suggereert dat men op de lange termijn voornamelijk denkt aan positieve uitkomsten, terwijl op de korte termijn negatieve uitkomsten domineren. De bevindingen van de bovengenoemde twee studies staan haaks op message framing theorie beschreven in eerdere literatuur, die zou stellen dat positief gepresenteerde informatie effectiever is voor de promotie van sportgedrag omdat dit een preventiegedrag betreft (Rothman & Salovey, 1997). Daarbij suggereren de resultaten dat er voor de effectiviteit van message framing bij de promotie van voldoende sportgedrag niet gekeken moet worden naar de interactie met type gedrag en risicoperceptie, maar of de persoon voldoende sporten voor zichzelf op de korte of op de lange termijn construeert.

(13)

White et al. (2011) deden onderzoek naar de effectiviteit van positief en negatief gepresenteerde informatie op de intentie om afval te recyclen en onderzochten welke rol een abstracte of een concrete mindset hierbij speelde. Middels een veldonderzoek en een laboratoriumonderzoek werd bewezen dat de effectiviteit van positief en negatief gepresenteerde informatie afhankelijk is van of het gedrag op een concreet of een abstract niveau wordt geconstrueerd. De auteurs stellen dat bij blootstelling aan negatief gepresenteerde informatie een low level construal wordt geactiveerd (White et al., 2011). Dit sluit aan bij een korte termijn tijdsperspectief, aangezien deze eveneens een low level construal activeert waarin meer nagedacht wordt over de uitvoerbaarheid (het ‘hoe’) van het gedrag. Positief gepresenteerde informatie activeert daarentegen een abstracter niveau van denken, dat goed aansluit bij een high level construal die gevormd wordt wanneer gedrag in de verre toekomst plaatsvindt en wanneer de wenselijkheid (het ‘waarom’) van het gedrag saillant is (Trope & Liberman, 2003; White et al., 2011). Een loss frame en een low level construal vormen volgens White et al. dus een concreet gedachtegoed en een gain frame en een high level construal vormen een abstract gedachtegoed. Door de match tussen frame en construal is er volgens White et al. een betere verwerking van de boodschap mogelijk, wat leidt tot een hogere intentie en realisatie om afval te recyclen.

Op basis van bovenstaande bevindingen is te verwachten dat een combinatie van zowel een korte termijn tijdsperspectief met negatief gepresenteerde informatie als een lange termijn tijdsperspectief met positief gepresenteerde informatie de hoogste scores teweeg brengen op de attitude tegenover voldoende sporten en de intentie om voldoende te sporten. Dit heeft geleid tot de totstandkoming van onderstaande hypotheses:

H2A: Mensen met een korte termijn tijdsperspectief die negatief gepresenteerde

(14)

voldoende te sporten dan mensen met een korte termijn tijdsperspectief die positief gepresenteerde informatie gezien hebben.

H2B: Mensen met een lange termijn tijdsperspectief die positief gepresenteerde

informatie gezien hebben, scoren hoger op de a) attitude en de b) intentie om voldoende te sporten dan mensen met een lange termijn tijdsperspectief die negatief gepresenteerde informatie gezien hebben.

Type tijdsperspectief en type belief

De CLT maakt bij een korte en lange termijn tijdsperspectief een onderscheid tussen een abstracte en een concrete mindset, waarin ofwel wenselijkheid- beliefs (het ‘waarom’) ofwel uitvoerbaarheid beliefs (het ‘hoe’) saillant zijn (Trope & Liberman, 2003). Daarbij wees de studie van White et al. (2011) uit dat de effectiviteit van positief en negatief geformuleerde informatie bepaald wordt door deze mindsets. Deze informatie suggereert dat er voor de effectiviteit van gezondheidsinformatie niet alleen gekeken kan worden naar type frame en type tijdsperspectief, maar eveneens naar het effect van de soorten beliefs (hoe en waarom- informatie) in een gezondheidsboodschap. Hiervoor zijn voor de huidige studie, naast de twee boodschappen die de voor of nadelen van voldoende sportgedrag uitdragen (de “waarom- boodschappen”), eveneens twee boodschappen ontworpen die de manier belichten waarop voldoende sportgedrag wel of niet is uit te voeren (de “hoe- boodschappen”).

Voor het ontwerp van doeltreffende gezondheidscommunicatie wordt frequent gebruik gemaakt van de Theorie van Gepland Gedrag (TPB), die zich richt op de determinanten en de beliefs die het gedrag aansturen (Fishbein & Ajzen, 1975). Ook voor onderzoek naar de determinanten die saillant zijn bij sportgedrag wordt gebruik gemaakt van de TPB (Downs & Hausenblas, 2005). Intentie wordt in deze theorie gezien als de belangrijkste voorspeller van gedrag en gedefinieerd als de motivatie die een persoon heeft om het gedrag uit te voeren op

(15)

basis van een cognitief overwegingproces van de drie determinanten van intentie: attitude, subjectieve norm en waargenomen controle (PBC) (Ajzen, 2011). Attitude wordt gevormd door behavioral beliefs, die de uitkomsten (positief en negatief) van het gedrag afwegen en evalueren. De subjectieve norm wordt beïnvloed door normative beliefs, die gericht zijn op de sociale goedkeuring en/of afkeuring door belangrijke referenten voor het uitvoeren van het gedrag en het belang voor de persoon om hetzelfde gedrag uit te voeren als haar referenten. Tenslotte, wordt de waargenomen controle gevormd door control beliefs, die ingaan op de controle die de persoon denkt nodig te hebben en die hij of zij bezit voor de uitvoering van het gedrag (Ajzen, 2011).

Lutchyn en Yzer (2011) identificeerden overeenkomende constructen tussen de CLT en de TPB en voegden beide theorieën als eerste samen. Ze onderzochten welke TPB- beliefs dominant zijn wanneer bijvoorbeeld fruitconsumptie op de korte of de lange termijn zou plaatsvinden. Volgens de auteurs heeft tijdsperspectief namelijk invloed op welke determinanten belangrijk zijn voor het aansturen van het gedrag (Lutchyn & Yzer, 2011). Lutchyn en Yzer stellen dat het attitude- concept uit de TPB conceptueel gelijk is aan de high level construal en dus de wenselijkheid (het ‘waarom’) van het gedrag. Beide concepten kunnen worden gezien als de evaluatie van waarom iemand een gedrag wel of niet wil uitvoeren. Volgens Lutchyn en Yzer kan ook de subjectieve norm uit de TPB gelijk gesteld worden aan de high level construal, aangezien een sociale goedkeuring het gedrag voor de persoon wenselijker kan maken en een sociale afkeuring het gedrag juist minder wenselijk kan maken. De studieresultaten wezen uit dat de behavioral beliefs en normative beliefs uit de TPB daadwerkelijk meer saillant waren wanneer, net als het wenselijkheid- principe uit de CLT, het gedrag ver in tijd plaatsvond (Lutchyn & Yzer, 2011). Control beliefs, ook wel efficacy beliefs genoemd, gaan in op wat uitvoering van het gedrag makkelijker en moeilijker zal maken. Deze beliefs zijn volgens Lutchyn & Yzer conceptueel gelijk aan de low level

(16)

construal van de CLT en dus de uitvoerbaarheid (het ‘hoe’) van het gedrag. Zoals verwacht, wees het onderzoek uit dat control beliefs belangrijker werden naarmate het gedrag dichterbij in tijd kwam, alsmede het uitvoerbaarheid- principe uit de CLT (Lutchyn & Yzer, 2011).

Drieweg interactie- effect van type tijdsperspectief, type frame en type belief Protectie Motivatie Theorie (PMT)

De Protectie Motivatie Theorie (PMT) van Rogers (1975) is een veelvoudig toegepaste theorie voor de promotie van lichamelijke beweging en de preventie van negatieve uitkomsten die met het niet uitvoeren van het gezonde gedrag gepaard gaan (Bui, Mullan, & McCaffery, 2013). De PMT stelt dat intentie om gezond gedrag uit te voeren bevorderd kan worden door een verhoging van vier soorten beliefs. De vier beliefs, die bepalen of iemand het gezonde gedrag of het ongezonde gedrag uitvoert, kunnen opgedeeld worden in twee cognitieve waardebepalingen: de threat appraisal houdt een evaluatie in van de factoren die uitvoering van het ongezonde gedrag bepalen en de coping appraisal houdt een evaluatie in van de factoren die uitvoering van het gezonde gedrag bepalen (Maddux, 1993).

De eerste waardebepaling, de mate van dreiging, wordt gevormd door: 1) waargenomen vatbaarheid: in hoeverre de persoon kans denkt te maken op de negatieve uitkomsten als gevolg van het niet uivoeren van het gezonde gedrag en het blijven uitvoeren van het ongezonde gedrag en 2) waargenomen ernst: in hoeverre de persoon de dreiging die gepresenteerd wordt, evalueert als ernstig of niet. Wanneer waargenomen vatbaarheid en waargenomen ernst toenemen, neemt volgens de PMT de kans op uitvoering van het ongezonde gedrag af. De kans op uitvoering van het gezonde gedrag kan echter ingeperkt worden door voordelen die de persoon ervaart bij uitvoering van het ongezonde gedrag (Maddux, 1993). De tweede waardebepaling, die bepaalt hoe de persoon met het gepromote gedrag omgaat, is gebaseerd op: 1) response- effectiviteit: de waargenomen effectiviteit van

(17)

het voorgestelde gedrag om negatieve consequenties te voorkomen en positieve resultaten te bereiken en 2) zelfeffectiviteit: de perceptie van de eigen vaardigheid en het zelfvertrouwen van de persoon om het gezonde gedrag uit te kunnen voeren. Wanneer response- en zelfeffectiviteit toenemen, neemt volgens de PMT de kans dat de persoon het gezonde gedrag gaat uitvoeren toe. De kans op uitvoering van het gezonde gedrag kan daarentegen ingeperkt worden door de kosten en barrières die hierbij ervaren worden (Maddux, 1993). Volgens Rogers (1975) zal een hoge mate van alle vier de beliefs leiden tot protectie motivatie, oftewel een hoge intentie om het gepromote gedrag uit te voeren. Meta- analyses die de effectiviteit van de PMT in het voorspellen van lichamelijke activiteit hebben getoetst, wezen uit dat vooral response- en zelfeffectiviteit de belangrijkste voorspellers zijn voor een verhoogde intentie om meer te bewegen (Bui et al., 2013; Plotnikoff & Trinh, 2010).

Het PMT- concept protectie motivatie komt overeen met het intentie- principe uit de TPB. Naast deze zijn er nog meer overlappende concepten in beide theorieën, waardoor ze aan elkaar verbonden kunnen worden (Armitage & Conner, 2000). De PMT en de TPB hebben beiden als doel om de sociaal cognitieve processen te verklaren die geactiveerd worden wanneer men geconfronteerd wordt met gezondheidsinformatie en gaan ervan uit dat de mens een doelgericht, rationeel en zelfregulerend wezen is (Maddux, 1993). Volgens literatuur die een vergelijking maakt tussen verschillende sociaal cognitieve theorieën die worden gebruikt in onderzoek naar de determinanten van lichamelijke activiteit, komen waargenomen ernst en vatbaarheid uit de PMT overeen met de behavioral en normative beliefs uit de TPB (Maddux, 1993; Plotnikoff, Costigan, Karunamuni, & Lubans, 2013). Attitude, waargenomen ernst en vatbaarheid omvatten allen de verwachte uitkomsten van het gedrag en het belang daarvan. Wanneer men bijvoorbeeld dreiging ervaart vanuit het ongezonde gedrag en hier gevoelig voor is, neemt de wenselijkheid van het ongezonde gedrag af en kan de wenselijkheid van het gezonde gedrag toenemen. Hetzelfde geldt voor de sociale

(18)

norm, waargenomen ernst en vatbaarheid: de sociale goed- of afkeuring van het gedrag kan invloed hebben op de waargenomen ernst en vatbaarheid en kan het wenselijkheid- principe uit de CLT van zowel het ongezonde als het gezonde gedrag bepalen (Plotnikoff et al., 2013). Zoals reeds is vastgesteld, activeert de evaluatie van uitkomsten en de persoonlijke relevantie een high level construal, oftewel het wenselijkheid- principe (het ‘waarom’) van het gedrag uit de CLT (Lutchyn & Yzer, 2011). Consistent met het idee van de CLT wees onderzoek van White et al. (2011) uit dat positief gepresenteerde informatie effectiever was bij een high level construal die gevormd wordt wanneer gedrag op de lange termijn plaatsvindt.

De response- en zelfeffectiviteit uit de PMT kunnen gekoppeld worden aan de efficacy beliefs uit de TPB. Bij zowel de PBC als response- en zelfeffectiviteit gaat het over de uitvoerbaarheid van het voorgestelde gedrag (Maddux, 1993). Zoals eveneens reeds is beargumenteerd, activeren gedachtes over het omgaan met het gedrag en de uitvoerbaarheid ervan een low level construal, oftewel het uitvoerbaarheid- principe (het ‘hoe’) van het gedrag uit de CLT (Lutchyn & Yzer, 2011). Bij response- en zelfeffectiviteit denkt men na over de effectiviteit van het voorgestelde gedrag en de eigen bekwaamheid om deze uit te voeren, wat overeenkomt met de hoe- vraag uit de CLT. De CLT stelt dat men op de korte termijn meer denkt aan negatieve informatie (Trope & Liberman, 2003) en eerder onderzoek wees inderdaad uit dat negatief gepresenteerde informatie beter past bij een low level construal, die gevormd wordt wanneer gedrag op de korte termijn geconstrueerd wordt (White et al., 2011). Daarbij vonden Bassett- Gunter, Martin Ginis en Latimer-Cheung (2013) in een studie naar de promotie van lichamelijke activiteit en het effect van message framing op de waargenomen vatbaarheid en de zelfeffectiviteit, dat een loss frame een groter effect had op efficacy beliefs dan een gain frame. Het effect van type tijdsperspectief op type belief die positief en negatief geformuleerd zijn, is in eerdere literatuur naar de promotie van voldoende sportgedrag nog niet onderzocht. Niettemin is het op basis van bovenstaande informatie gegrond om voor de

(19)

huidige studie te verwachten dat er een drieweg- interactie effect plaatsvindt van type tijdsperspectief (kort/lang), type belief (hoe/waarom- informatie) en type frame (positief/ negatief) op de waargenomen ernst en vatbaarheid, response- en zelfeffectiviteit en de attitude ten aanzien van voldoende sporten. Hiervoor zijn de onderstaande hypotheses geformuleerd:

H3A: Mensen met een korte termijn tijdsperspectief die negatief gepresenteerde hoe-

informatie gezien hebben, scoren het hoogst op de a) response- en b) zelfeffectiviteit ten aanzien van voldoende sporten dan de overige zeven condities.

H3B: Mensen met een lange termijn tijdsperspectief die positief gepresenteerde

waarom- informatie gezien hebben, scoren het hoogst op de a) waargenomen ernst en b) vatbaarheid en de c) attitude ten aanzien van voldoende sporten dan de overige zeven condities.

Intentie en behavioral resolve

Studies naar de effectiviteit van gezondheidsinterventies hebben vaak als doel de intentie voor uitvoering van het gedrag te verhogen, omdat intentie in sociaal cognitieve theorieën, zoals de TPB en de PMT, gezien wordt als de belangrijkste determinant van gedrag (Ajzen, 2011; Rogers, 1975). Een studie van Rhodes, Plotnikoff en Courneya (2008) vond echter dat sportintenties niet per se tot sportgedrag leiden. Deze bevinding wordt ondersteund door Rhodes en Dickau (2012), die met hun meta-analyse het eerste experimentele bewijs leveren voor de zogeheten intention- behavior gap bij sporten en een zwakke relatie (r= 0,07) tonen tussen sportintenties en daadwerkelijk sportgedrag. Deze zwakke relatie doet vermoeden dat veranderingen in sportintenties amper gepaard gaan met veranderingen in sportgedrag. Een meta- analyse van Rhodes en De Bruijn (2013a) vond dat 46 procent van de mensen die wel de intentie hadden om meer te gaan sporten, dit niet konden verwezenlijken. Dit geeft aan dat

(20)

men vaak wel de wenselijkheid van sporten inziet, maar dat enkel intentie niet genoeg is om het gedrag daadwerkelijk uit te voeren.

De originele intentiemaat uit de TPB heeft in verschillende domeinen kritiek ondervonden door haar zwakke voorspellingsvermogen van gedrag, eveneens bij onderzoek over lichamelijke beweging (Rhodes & Horne, 2013). Volgens Rhodes en Horne focust de originele intentiemaat louter op de richting van het gedrag: is er wel of geen intentie? Er moet volgens hen echter meer gefocust worden op de intensiteit en de motivatie die een persoon heeft om het gedrag uit te voeren. Rhodes en Blanchard (2008) lieten zien dat de intention- behavior gap tussen sportintenties en sportgedrag veroorzaakt wordt door de aanwezigheid van concurrerende doelen die men voor zichzelf stelt. Met deze barrières moet volgens Rhodes en Horne rekening gehouden worden, omdat men sporten vaak voor zich uitschuift en omdat sportgedrag gepaard gaat met bewuste overwegingen, zoals het indelen van tijd, het vinden van een geschikte locatie en het rusten van de spieren na intensief sportgedrag. De originele intentiemaat neemt voorgaande aspecten niet mee, waardoor deze volgens Rhodes en Horne niet adequaat genoeg de moeite meet die men voor voldoende sporten bereid is om te nemen.

Rhodes en Horne (2013) stellen naast de intentiemaat een tweede meting voor, genaamd behavioral resolve, en laten zien dat deze meting de intention- behavior gap bij sportgedrag verkleint en dus een betere voorspeller is voor sportgedrag dan de simpele intentiemaat. Het is een gevoeligere meting van intentie, omdat hierbij de algemene intentie om het gedrag uit te voeren in het kader geplaatst wordt van aspecten die de uitvoering ervan kunnen beperken. De behavioral resolve- maat meet de motivatie om het gedrag uit te voeren aan de hand van drie contextuele barrières: 1) wordt sporten gezien als prioriteit?, 2) wordt er ook gesport wanneer moeheid een rol speelt?, en 3) wordt er ook gesport wanneer de persoon andere dingen te doen heeft (Rhodes & Horne, 2013)? De distinctie tussen intentie en

(21)

behavioral resolve kan simpel omgeschreven worden als enerzijds intentie gebaseerd op het willen uitvoeren van het gedrag (intentiemaat) en anderzijds de motivatie om het gedrag uit te voeren wanneer alledaagse barrières in acht worden genomen (behavioral resolve- maat). De behavioral resolve- maat neemt, net als de efficacy- maat van Bandura (1977), het motivatie construct mee: heeft men de motivatie om het gedrag uit te voeren ondanks bovengenoemde barrières (Rhodes & Horne, 2013)? Deze inachtneming van barrières die uitvoering van gedrag kunnen tegenhouden, werd in literatuur van Ajzen en Fishbein (1977) over de TPB ook al voorgesteld. Volgens hen kon er naast de originele intentiemaat een ‘conditionele intentiemaat’ meegenomen worden, die intentie in het licht zou plaatsen van deze bekende barrières. Deze voorgestelde conditionele meting van de intentiemaat is volgens Rhodes en Horne echter nog niet eerder toegepast. Een studie van Rhodes et al. (2008) die de relatie tussen sportintenties en gedrag onderzocht, liet zien dat een hoge efficacy inderdaad belangrijk is voor de uitvoering van sportgedrag wanneer men hiervoor de intentie heeft. Een review van Rhodes en De Bruijn (2013b), die samenvatte welke determinanten de intention- behavior gap bij sportgedrag veroorzaken, liet eveneens zien dat een hoge zelfeffectiviteit het onderscheid bepaalt tussen mensen die de intentie hebben en het gedrag wel of niet succesvol weten uit te voeren.

De huidige studie veronderstelt dat de behavioral resolve- maat conceptueel gelijk is aan het uitvoerbaarheid- principe (het ‘hoe’) uit de CLT, omdat bij beide de focus wordt gelegd op de manier waarop het gedrag uitgevoerd kan worden ‘zelfs als’ andere aspecten in beschouwing worden genomen. Het gaat hierbij dus om een meer concrete gedachte, die typerend is voor de low level construal uit de CLT (Trope & Liberman, 2003). In deze studie zouden de deelnemers die de boodschappen met hoe- informatie gezien hebben, het beste inzicht moeten hebben in de uitvoerbaarheid van het gedrag ondanks aanwezigheid van enkele barrières. En omdat mensen met een korte termijn tijdsperspectief meer belang hechten

(22)

aan hoe- informatie die negatief gepresenteerd is, zullen ze een hogere score op de PMT- variabelen response- en zelfeffectiviteit hebben (White et al., 2011). Aangezien response- en zelfeffectiviteit net als behavioral resolve de uitvoerbaarheid van het gedrag omvat, zullen deze deelnemers eveneens hoger scoren op de behavioral resolve- maat.

In tegenstelling daartoe, neemt de huidige studie aan dat de originele intentiemaat conceptueel gelijk is aan het wenselijkheid- principe (het ‘waarom’) uit de CLT, omdat bij beide de focus wordt gelegd op een simpele beschouwing van het feit of iemand het gedrag uit wil voeren of niet. Terwijl behavioral resolve een concreter gedachtegoed beoogt, gaat het bij de intentiemaat om een meer abstracte gedachte die typerend is voor de high level construal uit de CLT (Trope & Liberman, 2003). In de huidige studie zouden de deelnemers die boodschappen met waarom- informatie gezien hebben, het beste inzicht moeten hebben in de wenselijkheid van voldoende sporten. En omdat mensen met een lange termijn tijdsperspectief meer belang hechten aan waarom- informatie die positief geformuleerd is, zullen ze een hogere score op de PMT- variabelen waargenomen ernst en vatbaarheid hebben (White et al., 2011). Zowel waargenomen ernst en vatbaarheid als intentie omvatten de wenselijkheid van het gedrag, waardoor deze deelnemers eveneens hoger zullen scoren op de intentiemaat. Latimer et al. (2010) stelde dat het positief en negatief presenteren van informatie een effectieve manier kan zijn om intenties tot sporten te bevorderen. Desalniettemin is er nog weinig onderzoek gedaan naar het effect van positief en negatieve gepresenteerde informatie op zowel intentie als behavioral resolve. Een studie van De Bruijn et al. (2014) naar onder andere het effect van message framing op sportintenties en behavioral resolve wees, in overeenstemming met de verwachting van de huidige studie, uit dat een loss frame de hoogste score veroorzaakt op behavioral resolve. De Bruijn et al. (2014) vonden in deze studie geen effecten op intentie, omdat de intentiemaat, die zich vooral richt op het willen en dus de wenselijkheid van het gedrag, hoogstwaarschijnlijk voor iedereen hoog was:

(23)

het is algemeen bekend dat voldoende sporten goed en wenselijk is. Doordat wenselijkheid- beliefs vaak al hoog zijn, is het wellicht lastig om deze door middel van type informatie in een gezondheidsboodschap te beïnvloeden. Behavioral resolve is mogelijkerwijs wel beter te beïnvloeden door message framing, omdat gezondheidsboodschappen speciaal ontworpen kunnen worden aan de hand van de conditionele elementen waarop de behavioral resolve- maat is gebaseerd. Op basis van bovenstaande assumpties en bevindingen is er een drieweg interactie- effect van tijdsperspectief (kort/lang), type belief (hoe/waarom- informatie) en type frame (positief/ negatief) te verwachten op de intentie en de behavioral resolve ten aanzien van voldoende sportgedrag. Hiervoor zijn de onderstaande hypotheses opgesteld:

H4A: Mensen met een korte termijn tijdsperspectief die negatief gepresenteerde hoe-

informatie gezien hebben, scoren het hoogst op de behavioral resolve ten aanzien van voldoende sporten dan de overige zeven condities.

H4B: Mensen met een lange termijn tijdsperspectief die positief gepresenteerde

waarom- informatie gezien hebben, scoren het hoogst op de intentie om voldoende te sporten dan de overige zeven condities.

Methode Steekproef

De data voor het onderzoek ‘Tijdsperspectief en Sporten’ werd verzameld in de periode tussen 18 november en 10 januari via het persoonlijk netwerk van de onderzoeker, via het netwerk van twee corporatieve bedrijven en via het Digitaal Proefpersoonpunten Systeem (DPMS) van de Universiteit van Amsterdam. Om aandacht te genereren onder Communicatiewetenschapstudenten voor deelname aan het onderzoek via DPMS, werd een flyer ontworpen en verspreid op de faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen van

(24)

de Universiteit van Amsterdam. Communicatiewetenschapstudenten konden zich via test.uva.nl aanmelden bij DPMS en kregen een halve participatiepunt toegewezen wanneer ze deelnamen aan het gehele onderzoek. Er mocht enkel aan het onderzoek worden deelgenomen wanneer de respondent 18 jaar en/of ouder was en geen medische klachten had waardoor niet gesport mocht worden. De opzet van het onderzoek is goedgekeurd door de ethische commissie van de ASCoR (Amsterdam School of Communication Research), een onderzoeksinstituut van de Universiteit van Amsterdam.

Het onderzoek doelde op het verkrijgen van minimaal veertig respondenten voor elk van de acht condities, wat resulteerde in een beoogde steekproefgrootte van minimaal 320 respondenten. De online vragenlijsten werden uitgevoerd via de survey software Qualtrics. De survey flow van dit onderzoek is als volgt (zie Bijlage II voor volledige Flow chart). Er zijn in totaal 903 respondenten begonnen met het invullen van de vragenlijst. 617 respondenten hebben de eerste manipulatie, het schrijven van het tijdsperspectief verhaal, voltooid. Dit betekent dat 286 respondenten tot aan dit punt in de vragenlijst zijn afgehaakt. 603 respondenten zijn blootgesteld aan één van de vier sportpromotie boodschappen, wat heeft geleid tot 14 additionele afhakers na de eerste manipulatie. In totaal volbrachten 599 respondenten de gehele vragenlijst die voor dit onderzoek gebruikt werd. Van de 903 respondenten die aan de vragenlijst zijn begonnen, zijn er in totaal 304 respondenten halverwege gestopt (drop out rate = 33,66 %). Na uitsluiting van onbruikbare data bleven 367 respondenten over (N= 367), waarvan data gebruikt zal worden voor de analyse van de hypotheses. Data werd onbruikbaar verklaard wanneer respondenten duidelijk geen aandacht hadden besteed aan het schrijven van het tijdsperspectief verhaal (manipulatie 1) en minder dan tien seconden waren blootgesteld aan de sportpromotie boodschappen (manipulatie 2) (voor Inclusie criteria zie Bijlage III). De leeftijd van de respondenten lag tussen de 18 en de 69 jaar en de gemiddelde leeftijd was 29 jaar (M = 29,23, SD = 12,79, Min = 18, Max = 69).

(25)

32,7 procent van de respondenten was man (120 mannelijke respondenten) en 67,3 procent van de respondenten was vrouw (247 vrouwelijke respondenten). Via berekening van de Body Mass Index (M = 22,59, SD = 3,65) werd vastgesteld dat 3,1 procent van de respondenten ondergewicht had (BMI (kg/m2) ≤ 18,54), 78,7 procent een normaal gewicht had (BMI (kg/m2) 18,50 tot 24,99), 15,5 procent overgewicht had (BMI (kg/m2) 25,00 tot 29,99) en 2,2 procent van de respondenten obesitas had (BMI (kg/m2) ≥ 30). De respondenten hadden in de laatste twee weken gemiddeld twee dagen per week gesport (M = 2,16, SD = 1,64) en de duur van zo’n sportsessie was gemiddeld per keer 56 minuten (M = 56,02, SD = 46,42). In totaal besteedden de respondenten gemiddeld 149 minuten per week aan sport in de laatste twee weken (M = 149,89, SD = 184,38).

Onderzoeksontwerp

Deze studie hanteerde een kwantitatieve onderzoeksstrategie en maakte gebruik van een experimenteel onderzoeksontwerp voor toetsing van de hypotheses. Het onderzoek had een 2 (type frame: positief/ negatief) x 2 (type tijdsperspectief: kort/lang) x 2 (type belief: hoe/ waarom- informatie) factorieel design, waardoor respondenten willekeurig aan één van de acht condities konden worden blootgesteld. Na willekeurige verdeling over de condities werden in totaal 46 respondenten blootgesteld aan de eerste conditie, waarin de gemiddelde leeftijd 29 jaar was. 39 respondenten, met een gemiddelde leeftijd van 28 jaar, werden toegewezen aan de tweede conditie. In de derde conditie zaten 37 respondenten met een gemiddelde leeftijd van 29 jaar. 54 respondenten, met een gemiddelde leeftijd van 28 jaar, werden blootgesteld aan de vierde conditie. Aan de vijfde conditie werden 44 respondenten, met een gemiddelde leeftijd van 29 jaar, toegewezen. Aan de zesde conditie werden 50 respondenten blootgesteld, die een gemiddelde leeftijd van 27 jaar hadden. 49 respondenten, met een gemiddelde leeftijd van 28 jaar, zaten in de zevende conditie. En tot slot werden er 48

(26)

respondenten, met een gemiddelde leeftijd van 32 jaar, blootgesteld aan de achtste conditie. Zie Tabel 1 voor een overzicht van het aantal en percentage mannen en vrouwen per conditie en gemiddelden leeftijd- scores en standaardafwijkingen per conditie.

Tabel 1. Percentage Mannen en Vrouwen per conditie en Gemiddelden Leeftijd- scores en Standaardafwijkingen per conditie

Conditie n Geslacht Leeftijd

n (%) man n (%) vrouw M SD

1. lang, waarom, positief 46 11 (23,9) 35 (76,1) 29,07 14,31 2. lang, waarom, negatief 39 13 (33,3) 26 (66,7) 28,62 11,14 3. lang, hoe, positief 37 14 (37,8) 23 (62,2) 29,43 12,34 4. lang, hoe, negatief 54 18 (33,3) 36 (60,7) 28,46 11,05 5. kort, waarom, positief 44 13 (29,5) 31 (70,5) 29,91 14,85 6. kort, waarom, negatief 50 16 (32,0) 34 (68,0) 27,60 10,03 7. kort, hoe, positief 49 16 (32,7) 33 (67,3) 28,84 12,81 8. kort, hoe, negatief 48 14 (39,6) 29 (60,4) 31,08 15,37 Totaal 367 29,23 12,79

Procedure

Deelnemers aan het onderzoek ‘Tijdsperspectief en Sporten’ werden voorafgaand aan het onderzoek uitvoerig geïnformeerd over de opbouw van het onderzoek. Daarbij werd men geïnformeerd dat deelname vrijwillig en anoniem was en dat er onder de deelnemers tien waardebonnen naar keuze t.w.v. tien euro verloot werden. De online vragenlijst zou ongeveer twintig minuten duren. Respondenten werden ingelicht dat ze vragen konden verwachten over hun sportgedrag, een kort verhaaltje moesten schrijven, een korte tekst moesten lezen en tenslotte enkele vragen moesten beantwoorden omtrent hun mening over de tekst en voldoende sporten.

(27)

Respondenten die akkoord gingen met de algemene voorwaarden werden, na vaststelling van enkele descriptieve waarden, vragen gesteld over de waarde die ze hechten aan de toekomstige consequenties van hun alledaagse gedrag. Vervolgens werden ze willekeurig blootgesteld aan de eerste manipulatie: tijdsperspectief. Respondenten werd gevraagd een kort verhaaltje van ongeveer 150 woorden te schrijven over ofwel hun leven aankomende week of over vijf jaar. Hierbij moest worden beschreven hoe voldoende sporten op dat moment in hun leven zou passen.

Hierna werden de respondenten willekeurig toegewezen aan één van de vier boodschappen. Na blootstelling aan de manipulaties in de boodschappen, dienden de respondenten de algemeen geformuleerde afhankelijke variabelen te beantwoorden. Tot slot werden dezelfde afhankelijke variabelen nogmaals gesteld, echter nu met betrekking tot komende week. Deze specifiek geformuleerde vragen dienden als voormeting voor een tweede meting van dit onderzoek, waarin daadwerkelijk gedrag gemeten werd. Deze na- meting werd niet meegenomen in dit onderzoek. Aan het eind van de vragenlijst werden deelnemers bedankt voor hun deelname en konden ze hun e-mailadres invullen wanneer ze kans wilden maken op één van de waardebonnen. Naar aanleiding van de lengte van de vragenlijst kregen respondenten die niet via het DPMS- systeem deelnamen aan de studie, de mogelijkheid om na beantwoording van de algemeen geformuleerde afhankelijke variabelen te stoppen met de vragenlijst of deze in zijn geheel af te maken (zie Bijlage V: Vragenlijst onderzoek ‘Tijdsperspectief en Sporten’).

Stimulusmateriaal

Tijdsperspectief

Tijdsperspectief werd in deze studie gemanipuleerd door de deelnemers een kort verhaaltje (ongeveer 150 woorden) te laten schrijven over ofwel het plan om aankomende week of over

(28)

vijf jaar voldoende te gaan sporten. Hierbij kregen ze de instructie om na te denken over hoe hun leven er op dat moment zou uitzien en hoe voldoende sporten in dit plaatje zou passen. Ook werden respondenten geïnstrueerd om in zoveel mogelijk zinnen ofwel de woorden ‘aankomende week’ of ‘over vijf jaar’ te gebruiken. Het doel van deze manipulatie was om respondenten in een specifieke korte of lange termijn mindset te krijgen, welke invloed zou hebben op de effectiviteit van daaropvolgende informatie in de vier sportpromotie boodschappen. De manipulatie van tijdsperspectief, waarbij deelnemers werd gevraagd om aan een bepaalde tijd te denken en daar iets over te schrijven, werd gebaseerd op succesvol gebruik in eerder onderzoek (Lutchyn & Yzer, 2011). Het primen van bepaalde concepten (bijv. een korte en lange termijn tijdsperspectief) waardoor deze plaatsnemen in het semantisch geheugen van een persoon, wordt ondersteund door gevestigde literatuur op het gebied van cognitieve psychologie en priming- methoden (Collins & Loftus, 1975).

Boodschappen

Voor dit onderzoek werden vier fictieve sportpromotie boodschappen ontworpen met het ontwerpprogramma Adobe Indesign. De vier boodschappen kwamen voort uit een manipulatie van type belief (hoe/ waarom- informatie) en type frame (positief/ negatief). De eerste boodschap bevatte waarom- informatie die positief geformuleerd was en presenteerde de positieve gevolgen van voldoende sporten (sterk hart/ minder stress en depressies/ gezond lichaamsgewicht). De tweede boodschap bevatte waarom- informatie die negatief geformuleerd was en presenteerde de negatieve gevolgen van het niet voldoende sporten (zwak hart/ meer stress en depressies/ gewichtstoename). De derde boodschap bevatte hoe- informatie die positief geformuleerd was en presenteerde suggesties waardoor men voldoende zou kunnen gaan sporten (goede tijdsindeling/ moeheid voorkomen/ sporten prioriteit maken). En tot slot bevatte de vierde boodschap hoe- informatie die negatief geformuleerd was,

(29)

waarbij beschreven werd dat voldoende sporten onwaarschijnlijk zou zijn wanneer men zich niet zou houden aan enkele suggesties (geen goede tijdsindeling/ te vermoeid/ sporten geen prioriteit). De informatie in de boodschappen is tot stand gekomen door een combinatie van boodschappen in eerdere onderzoeken gericht op het bevorderen van lichamelijke beweging (Bassett-Gunter et al., 2013; Bassett-Gunter, Latimer-Cheung, Ginis, & Castelhano, 2014; De Bruijn et al., 2014; Van’t Riet et al., 2010).

Om te voorkomen dat verschillende boodschapelementen de resultaten zouden beïnvloeden, zijn lettertypegebruik en visuele stimuli in alle vier de boodschappen constant gehouden. Bij alle boodschappen is het logo van de Rijksoverheid gebruikt om een professionele look te waarborgen. En om te voorkomen dat de positieve en negatieve gevolgen bij de waarom- boodschappen de respondent enkel op de lange of op de korte termijn konden overkomen - wat de resultaten zou kunnen beïnvloeden - werden in deze boodschappen gevolgen gepresenteerd die een persoon zowel in de nabije als in de verre toekomst zouden kunnen treffen. Zie Bijlage IV voor overzicht Visuele stimuli.

Metingen

In de originele vragenlijst van dit onderzoek werden meer vragen gesteld dan voor de huidige studie relevant waren. Hieronder zijn enkel de metingen beschreven die belangrijk zijn voor deze studie. Vragen over de fitnorm, sportplanning, vergelijking sportgedrag en alle specifiek geformuleerde afhankelijke variabelen m.b.t. ‘komende week’ zijn zodoende niet in de methode beschreven. Onderstaande variabelen zijn allen gemeten op een schaal van 1 (helemaal mee eens) tot 7 (helemaal mee oneens), behalve waargenomen ernst dat werd gemeten op een schaal van 1 (helemaal mee oneens) tot 7 (helemaal mee eens). Alle variabelen zijn gehercodeerd naar een schaal van -3 (helemaal mee oneens) tot 3 (helemaal mee eens), zodat bijvoorbeeld een negatieve score op de attitude- schaal een negatieve

(30)

attitude inhoudt en een positieve score op deze schaal een positieve attitude betreft. Zie Bijlage V voor de volledige vragenlijst van het onderzoek ‘Tijdsperspectief en Sporten’.

Afhankelijke variabelen

Waargenomen ernst en waargenomen vatbaarheid

Waargenomen ernst en waargenomen vatbaarheid werden geoperationaliseerd uitgaande van suggesties van de PMT (Rogers, 1975). De waargenomen ernst werd vastgesteld aan de hand van de volgende vraag: “Als ik niet voldoende sport, dan zijn de nadelige gevolgen (zoals overgewicht, stress en een zwak hart) daarvan…”. Respondenten moesten bij 5 items, waaronder ‘behoorlijk groot’ en ‘ernstig’, op een 7- punts Likertschaal van 1 (helemaal mee oneens) tot 7 (helemaal mee eens) aangeven in hoeverre ze het hiermee eens of oneens waren. De vijf items samengenomen vormden een zeer goede betrouwbaarheid, Cronbach’s alfa = 0,89. De nieuw gevormde schaal, waargenomen ernst, werd gebruikt om na te gaan in hoeverre de respondent de gevolgen van niet voldoende sporten ervoer als ernstig of niet ernstig (M = 0,65, SD = 1,45).

Waargenomen vatbaarheid werd gemeten door respondenten op een 7-punts Likertschaal lopend van 1 (helemaal mee eens) tot 7 (helemaal mee oneens) te vragen om aan te geven of ze last zouden krijgen van de drie (eventuele) negatieve gevolgen van onvoldoende sporten, namelijk overgewicht, stress en een zwak hart. Deze negatieve gevolgen werden tevens gepresenteerd in de boodschappen met de waarom- beliefs. De drie items vormden een redelijke betrouwbaarheid, Cronbach’s alfa = 0,70. Met de waargenomen vatbaarheid- schaal werd gemeten of de respondent dacht dat hij of zij kans zou maken op de drie negatieve gevolgen van onvoldoende sporten (M = 0,72, SD = 1,26).

(31)

Response- en zelfeffectiviteit

Response- en zelfeffectiviteit werden eveneens gemeten aan de hand van suggesties van de PMT (Rogers, 1975). Zelfeffectiviteit, oftewel de perceptie van de eigen vaardigheid en het zelfvertrouwen van de persoon om voldoende te kunnen sporten, werd gemeten aan de hand van zeven items, waaronder: “Als ik voldoende zou willen sporten, dan zou ik dat kunnen” en “Als ik voldoende zou willen sporten, dan heb ik daar zelf controle over”. Op een 7- punts Likertschaal lopend van 1 (helemaal mee eens) tot 7 (helemaal mee oneens) dienden de respondenten aan te geven in hoeverre ze het hiermee eens of oneens waren. De zeven items die zelfeffectiviteit (M = 1,18, SD = 1,04) trachtten te meten, hadden een zeer goede betrouwbaarheid, Cronbach’s alfa = 0,88.

Response- effectiviteit, oftewel de waargenomen effectiviteit van voldoende sporten om de negatieve gevolgen uit te boodschap te voorkomen, werd gemeten aan de hand van de volgende drie items: “Door voldoende te sporten, voorkom ik dat ik…“ “Overgewicht krijg”/ “Stress krijg” en “Een zwak hart krijg”. De 7- punts Likertschaal liep voor deze meting van 1 (ja, zeker wel) tot 7 (nee, zeker niet). De drie items vormden samen een redelijke betrouwbaarheid om het construct response-effectiviteit te meten, Cronbach’s alfa = 0,71, M = 1,42, SD = 1,13.

Attitude

Attitude ten aanzien van voldoende sporten werd gemeten aan de hand van zes items ontleend aan de TPB (Ajzen, 2011), waarbij respondenten op een 7- punts Likertschaal van 1 (helemaal mee eens) tot 7 (helemaal mee oneens) konden aangeven in hoeverre ze het eens waren met deze items. Twee voorbeelden van items zijn: “Ik vind voldoende sporten…” “Heel erg prettig/ Heel erg onprettig” en “Heel erg goed/ Heel erg slecht”. De zes items samen hadden een zeer goede betrouwbaarheid, Cronbach’s alfa = 0,87. Hierdoor kon een attitude- schaal

(32)

gevormd worden, die de attitude ten aanzien van voldoende sporten adequaat zou meten (M = 1,97, SD = 0,85).

Intentie

Intentie om voldoende te gaan sporten werd gemeten aan de hand van drie items ontleend aan de TPB (Ajzen, 2011), die eveneens toegepast werden in de studie van De Bruijn et al. (2014) met betrekking tot sportintenties. De drie items waren: “Ik wil voldoende sporten”, “Ik ben van plan voldoende te sporten” en “Het is waarschijnlijk dat ik voldoende ga sporten”. Op een 7- punts Likertschaal lopend van 1 (ja, zeker wel) tot 7 (nee, zeker niet) dienden respondenten aan te geven in hoeverre ze het eens of oneens waren met de stellingen. De drie items tezamen vormden een zeer goede betrouwbaarheid, Cronbach’s alfa = 0,87. Hierdoor registreerde de nieuwe schaal nauwkeurig de intentie om voldoende te gaan sporten (M = 1,98, SD = 1,12).

Behavioral resolve

Met behavioral resolve werd de intentie om voldoende te gaan sporten vastgesteld wanneer enkele barrières aanwezig zouden zijn. Behavioral resolve werd gemeten aan de hand van een schaal ontworpen door Rhodes en Horne (2013) bestaande uit drie items, namelijk: “Ik zal voldoende sporten mijn prioriteit maken”, “Ik zal voldoende sporten zelfs als ik andere dingen moet doen” en “Ik zal voldoende sporten zelfs als ik moe ben”. Op een 7- punts Likertschaal van 1 (ja, zeker wel) tot 7 (nee, zeker niet) kon worden aangegeven in hoeverre de respondent het eens of oneens was met bovengenoemde stellingen. Een behavioral resolve- schaal (M = 0,77, SD = 1,53) is gevormd, nadat de drie items gezamenlijk een zeer goede betrouwbaarheid bleken te hebben, Cronbach’s alfa = 0,90.

(33)

Manipulatiecheck

Direct na blootstelling aan de vier boodschappen werd vastgesteld of de respondenten bij de boodschappen met waarom- beliefs daadwerkelijk consequenties en gevolgen ervoeren en of de respondenten daadwerkelijk tips en suggesties gelezen hadden bij blootstelling aan de hoe- boodschappen. Dit werd gemeten aan de hand van twee vragen: “De informatie die ik zojuist heb gelezen bevatte tips/ suggesties” en “De informatie die ik zojuist heb gelezen bevatte consequenties/ gevolgen”. Op een 7- punts Likertschaal van 1 (helemaal mee eens) tot 7 (helemaal mee oneens) kon worden aangegeven in hoeverre de respondent het hiermee eens of oneens was. Op deze manier kon worden vastgesteld of de manipulatie van type belief geslaagd was. Een eenwegs- variantieanalyse liet zien dat respondenten die de boodschappen met de hoe- beliefs gezien hadden inderdaad, met een zwak significant effect, aangaven meer tips en suggesties ervaren te hebben (M = 1,06, SD = 1,80) dan respondenten die waren blootgesteld aan de boodschappen met de waarom- beliefs (M = 0,72, SD = 1,91), F (1, 365) = 26,15, p < 0,001, η2 = 0,06. Een volgende eenwegs- variantieanalyse demonstreerde een zwak significant effect van type belief op de consequenties en gevolgen- vraag. De resultaten maakten duidelijk dat respondenten die de boodschappen met de waarom- beliefs gezien hadden een significant hogere score hadden op de vraag of zij consequenties en gevolgen hadden gezien (M = 2,03, SD = 1,84) dan respondenten die de boodschappen met de hoe- beliefs gezien hadden (M = 0,34, SD = 1,85), F = (1, 365) = 97,45, p < 0,001, η2 = 0,21. Aangezien beide uitkomsten uitwijzen dat de boodschappen met de hoe en waarom- beliefs significant van elkaar verschilden op basis van of deze enerzijds tips en suggesties en anderzijds consequenties en gevolgen uitdroegen, wordt geconcludeerd dat de manipulatie van type belief succesvol is geweest.

Direct na blootstelling aan de boodschap werd tevens nagegaan of de manipulatie van de loss frame en de gain frame succesvol was geweest. Dit werd gemeten aan de hand van de

(34)

volgende item: “In hoeverre vond u deze tips en suggesties (of: consequenties en gevolgen) positief of negatief”. De 7- punts Likertschaal liep van 1 (zeer negatief) tot 7 (zeer positief). Middels een eenwegs- variantieanalyse, die een gemiddeld significant effect van type frame liet zien, is vastgesteld dat respondenten in de gain frame conditie significant meer positieve tips en suggesties (of: consequenties en gevolgen) rapporteerden (M = 1,5, SD = 1,35) dan de respondenten in de loss frame conditie (M = -1,35, SD = 1,56), F (1, 365) = 347,93, p < 0,001, η2 = 0,48). Hierdoor is te concluderen dat de manipulatie van type frame ook succesvol is geweest.

Tot slot werd bij de boodschappen met de waarom- beliefs vastgesteld of de respondenten zowel informatie die men op de korte als op de lange termijn kon overkomen had ervaren. Dit werd gemeten aan de hand van de volgende drie items: “De tekst die ik zojuist heb gelezen bevatte informatie die mij..” “Op korte termijn kan overkomen”/ “Op lange termijn kan overkomen” en “Zowel op korte als lange termijn kan overkomen”. Respondenten konden bij elk van de drie items op een 7- punts Likertschaal lopend van 1 (helemaal mee eens) tot 7 (helemaal mee oneens) aangeven in hoeverre ze het hiermee eens of oneens waren. Verwacht werd dat er geen significante effecten van de condities op alle drie de items zouden zijn. Na samenvoeging van de eerste twee items, wees de meerweg- variantieanalyse uit dat daar geen significante effecten op waren van de condities, F (3, 175) < 1, p = 0,663. De meerweg- variantie inzake het derde item liet echter wel een zwak significant effect van de condities zien, F (3, 175) = 2,98, p = 0,033, η2 = 0,04. Een post- hoc Bonforroni- toets demonstreerde dat het significante verschil werd veroorzaakt tussen de lange termijn tijdsperspectief- conditie met negatief geformuleerde waarom- informatie en de lange termijn tijdsperspectief- conditie met positief geformuleerde waarom- informatie, Mverschil = 0,91, p = 0,034. Respondenten die de positief geformuleerde informatie gezien hadden, rapporteerden significant meer korte en lange termijn consequenties (M = 1,19, SD =

(35)

1,42) waargenomen te hebben dan respondenten die waren blootgesteld aan de negatief geformuleerde informatie (M = 0,65, SD = 1,62). Ondanks het significante verschil tussen deze twee groepen, waren er geen significante verschillen tussen de andere groepen en waren de groepsgemiddelden van alle acht condities hoger dan 0 (neutraal). Dit betekent dat respondenten in alle condities het over het algemeen eens waren over het feit dat ze zowel aan korte als lange termijn consequenties in de sportpromotie boodschappen zijn blootgesteld. Op basis van bovenstaande informatie kan uitgesloten worden dat resultaten tot stand zijn gekomen doordat respondenten enkel korte of lange termijn consequenties hadden ervaren.

Controlevariabelen

Overweging van toekomstige consequenties

Door middel van de CFC (Consideration of Future Consequences Scale)- schaal van Strathman, Gleicher, Boninger en Edwards (1994) werd gemeten in hoeverre de respondent belang hecht aan de toekomstige gevolgen van zijn of haar alledaagse gedrag. Dit is gemeten aan de hand van twaalf stellingen, waarbij men op een 7- punts Likertschaal van 1 (helemaal mee eens) tot 7 (helemaal mee oneens) moest aangeven in welke mate hij of zij het hiermee eens of oneens was. Twee voorbeelden van deze items zijn: “Vaak houd ik mij bezig met zaken die pas over enige jaren gevolgen zullen hebben” en “Ik denk dat het belangrijker is mij bezig te houden met dingen die in de toekomst belangrijke gevolgen hebben dan met dingen die onmiddellijke maar minder belangrijke gevolgen hebben”. Items zijn gehercodeerd zodat een lage score op de CFC- schaal respondenten karakteriseerde met een korte termijn tijdsoriëntatie en een hoge score op de CFC- schaal respondenten aangaf met een lange termijn tijdsoriëntatie. De twaalf items vormden gezamenlijk een redelijke betrouwbaarheid, Cronbach’s alfa = 0,75. Hierdoor kon de CFC- schaal gevormd worden (M = 0,32, SD = 0,70).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Correspondence regarding the Voortrekker Centenary Festival, symbolic oxwagon trek, and the inauguration of the Voortrekker monument.. CORRESPONDENCE AND TELEGRAMS 2/2 Sentrale

To achieve this aim, the following objectives were set: to determine the factors that play a role in the pricing of accommodation establishments; to determine

28$ van de zoons heeft geen enkele vorm van voortgezet dagonderwijs genoten (bijlage 30). De buiten de landbouw werkende zoons. De belangstelling van de afgevloeide zoons is

Bij kruisinoculatie, uitgevoerd door Schnathorst, Crogan &amp; Bardin, (1958) blijken de volgende planten vatbaar voor de echte meeldauw van Lactuca sativa:

De laagste gemiddelde leeftijd (37 jaar) hebben degene met een af- wijkend bedrijfstype (speciale bedrijven)? voor dit soort bedrijven is kennelijk meer animo bij de jongere

Omdat het doel van deze filetmonsters primair de vergelijking met de gehalten in de gehele sub- adulte vis was zijn alleen filet monsters geproduceerd voor soorten en

Dit wil niet zeggen dat er in Zuid-Limburg helemaal geen geschikte ei-afzetplekken voor de Keizersmantel aanwezig zijn, maar wel dat er onvoldoende geschikte plekken zijn voor

The new techniques we introduce can be seen as an extension of the techniques introduced for finding maximum independent sets in claw-free graphs, and we expect them to be useful