• No results found

Gewoonweg kiezen : de invloed van een gezonde versus een hedonische mindset en van de omgeving op voedselkeuzegedrag

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gewoonweg kiezen : de invloed van een gezonde versus een hedonische mindset en van de omgeving op voedselkeuzegedrag"

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Gewoonweg kiezen.

De invloed van een gezonde versus een hedonische mindset en van

de omgeving op voedselkeuzegedrag

Roos Klaasman Universiteit van Amsterdam

Studentennummer: 6065775

Email: roos.klaasman@student.uva.nl

Module: Masterthesis Klinische Psychologie Begeleidster: S. de Wit

Plaats en Datum: Amsterdam, 10 maart 2017 Aantal woorden abstract: 292

(2)

Abstract

De toename van overgewicht onder de Nederlandse bevolking wordt steeds vaker, ook vanuit de wetenschap, toegeschreven aan onze zogenoemde obesogene omgeving. Een omgeving die vol zit met voedselcues die ons voedselkeuzegedrag beïnvloeden. Onderzoek toont daarnaast aan dat opwekken van een specifieke mindset ook van invloed kan zijn op onze keuze voor voedsel. Daarom wordt in deze studie gekeken naar de invloed van zowel omgevingcues als het hebben van een gezonde of hedonische mindset op voedselkeuzegedrag. In een

Pavloviaans-instrumenteel (PIT) design werd aan 129 deelnemers in een computertaak de relatie geleerd tussen twee knoppen en chips (hedonisch) of courgette (gezond) en de relatie tussen drie verschillende zwart-wit patronen en chips, courgette of geen beloning. Gedrukt kon worden voor een van de twee uitkomsten met en zonder de aanwezigheid van een van deze patronen op de achtergrond. Daarnaast werd bij de deelnemers een gezonde of

hedonische mindset geïnduceerd. Uit de resultaten bleek dat deelnemers, ongeacht de mindset conditie, meer drukten voor chips bij een chips cue en meer voor courgette bij een courgette

cue wat een effect van de cues aantoonde. Daarnaast drukten deelnemers uit de gezonde mindset conditie minder voor chips bij de courgette cue en de geen beloning cue dan

deelnemers uit de hedonische mindset conditie wat een effect van mindset aantoonde. Dit

mindset effect werd echter niet gevonden in de taste test waarbij gegeten mocht worden van

chocolade (hedonische snack) en wafels (gezonde snack). Deelnemers uit beide condities lieten hier een soortgelijk eetpatroon zien. Deze resultaten geven aan dat mindset, gezien de gemixte resultaten, mogelijk invloed heeft op voedselkeuzegedrag, maar dat het voornamelijk de omgevingscues zijn die ons voedselkeuzegedrag sturen. Aanpassen van de voedselcues in de huidige obesogene omgeving en meer onderzoek naar de invloed van mindset wordt dan ook aangeraden.

(3)

Onderzoek naar het voedselkeuzegedrag van mensen is in de huidige maatschappij belangrijker dan ooit. Het recente fenomeen van obesitas als gevolg van te veel en ongezond eten is namelijk een serieus probleem geworden voor de Nederlandse samenleving. Volgens de volksgezondheidzorg website van de overheid had in 2015 50.3% van de volwassenen boven de 20 jaar te kampen met overgewicht (BMI) ≥ 25) en had 13.7% van deze

bevolkingsgroep obesitas (BMI ≥ 30) terwijl in 1981 slechts 33% van de Nederlandse volwassenen overgewicht had (Overgewicht bij volwassenen, 2016). Dit laat een zeer sterke stijging zien (Overgewicht bij volwassenen, 2016; Blokstra,et al., 2012). Deze toename brengt vele gezondheidsproblemen met zich mee, zowel psychisch als lichamelijk, en voornamelijk de toename van mensen met diabetes type 2 is zorgwekkend (Trend prevalentie diabetes, 2016; Williams et al., 2015). Daarnaast zijn ook financieel gezien de gevolgen groot. Zo kostte overgewicht de Nederlandse samenleving in 2012 1.6 miljard euro, waarmee deze vorm van ongezond leven op de tweede plaats stond. Slechts roken kostte de samenleving dat jaar meer, namelijk 2.8 miljard euro (Zorgkosten van ongezond gedrag, 2012).

Deze toename van overgewicht gaat hand in hand met de toename van de

aanwezigheid van vet, calorierijk, ongezond en aantrekkelijk eten (Wright & Aronne, 2012; Jebb, S., 2004). De vraag naar dergelijk voedsel is zeer groot, wat een menselijke voorkeur voor zoet, calorierijk en vet eten aantoont. Deze voorkeur komt wellicht voort uit het feit dat de grootste uitdaging tijdens onze evolutie het voorkomen van verhongering was en het was zoet eten dat vaak energierijk en voedzaam voedsel representeerde in de natuur (Ulijaszek, 2002; Drewnowski, Mennella, Johnson & Bellisle, 2012). Dat deze voorkeur ook

tegenwoordig nog bestaat zien we naar voren komen in recent onderzoek (Ayres, Conner, Prestwich & Smith, 2012). Deze leidt er in de huidige tijd, waarin sprake is van een overvloed aan eten, echter toe dat mensen vaak veel teveel calorieën consumeren, wat ernstige gevolgen

(4)

heeft voor hun gezondheid (Pijl, 2011; Ulijaszek, 2002).

Deze aangeboren voorkeur kan echter mogelijk beïnvloed en tijdelijk of langdurig veranderd worden door het induceren van een specifieke mindset. Mindset is de factor(en) die voor iemand op de voorgrond staat bij het maken van een bepaalde keuze (Bhanji & Beer, 2012). Het effect van het opwekken van een specifieke mindset, zoals een gezonde of ongezonde mindset, op voedselkeuzegedrag is aangetoond in eerder onderzoek. Zo lieten Bhanji en Beer (2012) zien dat het induceren van een gezonde of een smaak mindset

verschillende gebieden in de hersenen activeert en zorgt voor verschil in keuze voor gezonde snacks (amandelen en granola) en ongezonde snacks (cupcake en koekje). In dit onderzoek werd de mindset geïnduceerd door de deelnemers foto's van zowel gezond als ongezond eten voor te leggen en hen hierbij te vragen zich te focussen op de smaak van het eten op de foto (de smaak mindset) of op hoe gezond het eten is (de gezonde mindset). Zij kregen zowel een foto van een gezonde snack als van een ongezonde snack te zien en direct daarna moesten de deelnemers kiezen tussen een van de twee snacks. Deze snack hoefde echter niet

daadwerkelijk opgegeten te worden. Hoewel in beide mindset condities in de meeste gevallen gekozen werd voor de ongezonde snack was dit minder waarschijnlijk in de gezonde mindset conditie.

Daarnaast toonde Roefs et al. (2006) aan dat een gezonde of hedonische mindset effect heeft op de automatische evaluatie van eten. Deze mindset werd geïnduceerd door deelnemers te vragen zich te focussen op de hedonische aspecten (smakelijkheid, aanlokkelijkheid) van het eten (de restaurant conditie) of de gezonde aspecten van het eten (de gezonde conditie). In de restaurant conditie mochten de deelnemers vervolgens een menu voor een bruiloft

uitkiezen en telkens kon gekozen worden tussen twee verschillende eetitems (14 itemsets in totaal). Alle items waren vet, smakelijk en aantrekkelijk. In de gezonde conditie werd aan de deelnemers ook de keuze voor twee verschillende eetitems voorgelegd (14 sets), waarbij

(5)

echter gevraagd werd aan te geven welke van de twee items volgens hen het meest gezond was. De keuze moest telkens gemaakt worden tussen een duidelijk gezond en een duidelijk ongezond item. Na het induceren van een van de twee mindsets werd bij de deelnemers een

prime taak afgenomen en uit de resultaten kwam een verschil tussen de twee condities naar

voren. Deelnemers in de restaurant conditie categoriseerden eten op basis van smaak terwijl deelnemers in de gezonde conditie eten juist categoriseerden op basis van gezondheid. Ook was er in de restaurant conditie een voorkeur voor smakelijk en aantrekkelijk eten en was dit niet het geval in de gezonde conditie.

Ten slotte lieten Werthmann, Jansen en Roefs (2016) zien dat een gezonde mindset, in vergelijking met een hedonische mindset, zorgde voor een verzwakte aandacht voor

calorierijk eten bij mensen die gecontroleerd eten, oftewel, mensen die restraint zijn als het om eten gaat. In dit onderzoek werd mindset op een soortgelijke manier geïnduceerd als in het onderzoek van Roefs et al. (2006). Voor het induceren van een hedonische mindset moesten de deelnemers een menu voor een bruiloft kiezen en voor het induceren van een gezonde

mindset een menu voor een vriendin die graag af wil vallen. Uit de resultaten bleek dat bij restraint eters een gezonde mindset de aandacht voor calorierijk eten verminderde.

Om dit effect van mindset verder te onderzoeken werd, voortbouwend op eerdere studies, ook in dit onderzoek bij de deelnemers een gezonde of een hedonische mindset opgewekt en werd er vervolgens gekeken naar voedselkeuzegedrag. Het idee hierbij was dat het induceren van een specifieke gezonde of hedonische mindset kan resulteren in doelgericht gedrag wanneer het gaat om voedselkeuze. Verwacht werd dan ook dat een gezonde mindset tot bewuste, gezonde voedselkeuzes kan leiden en dat een hedonische mindset tot bewuste, hedonische voedselkeuzes kan leiden.

Waar dus een effect van mindset op voedselkeuzegedrag verwacht werd komt ook uit steeds meer onderzoeken naar voren dat omgevingcues hier zeer veel invloed op hebben

(6)

(Watson, Wiers, Hommel, Ridderinkhof & de Wit, 2016; Hill & Peters, 1998; Johnson, 2013). Dergelijk onderzoek is tegenwoordig zeer belangrijk aangezien wij dagelijks geconfronteerd worden met een zeer grote hoeveelheid voedselcues, of cues die op de een of andere manier geassocieerd worden met smakelijk, calorierijk voedsel. Een dergelijke omgeving, ook wel een obesogene omgeving genoemd, wordt dan ook steeds vaker aangewezen als een van de oorzaken van het obesitas probleem (Lake & Townshend, 2006). Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat je bij het zien van een zeer bekend en vaak gezien rood en wit logo trek krijgt in Coca-Cola en vervolgens dit drankje in de winkel gaat kopen. Dit gedrag kan zich op de

automatische piloot, als een gewoonte, voltrekken. Ten gevolge van aangeleerde associaties tussen omgevingscues en voedsel kunnen cues ons voedselkeuzegedrag dus beïnvloeden en gewoontegedrag creëren. En het is niet alleen ons voedselkeuzegedrag wat beïnvloed wordt door deze cues, maar ook onze daadwerkelijke consumptie van voedsel (Wansink, 2010, Harris, Bargh & Brownell, 2009). Naar dit effect van voedselgerelateerde cues op voedselkeuzegedrag werd in dit onderzoek ook gekeken.

Het sterke effect van cues op keuzegedrag is aangetoond in eerder experimenteel onderzoek waarbij gebruikt gemaakt werd van Pavloviaanse-Instrumentele Transfer (PIT). Dit onderzoeksdesign bestaat uit verschillende onderdelen. In de eerste fase, de instrumentele fase, wordt de relatie tussen een respons (R) en een uitkomst (O) geleerd (R - O). Vervolgens wordt in de tweede fase, de Pavloviaanse fase, een geconditioneerde stimulus (CS), een cue, gekoppeld aan de uitkomst (CS - O). Deze geleerde associatie tussen stimulus en uitkomst kan vervolgens in de derde fase, de transfer fase, de instrumentele respons op die beloning verhogen (CS - O - R) (Cartoni, Puglisi-Allegra & Baldassarre, 2013). Ter illustratie: een rat wordt in de instrumentele training geleerd op een knop te drukken (R) voor eten (O). In de Pavloviaanse fase wordt een geluid (CS) gekoppeld aan eten (O), dus elke keer als de rat een geluid hoort wordt dit gevolgd door de komst van voedsel. Vervolgens krijgt de rat in de PIT

(7)

fase weer de kans om op de knop te drukken voor eten, ditmaal zowel met als zonder geluid. De resultaten laten zien dat de rat vaker op de knop zal drukken (R) voor eten (O) in de aanwezigheid van het geluid (CS) dan wanneer het geluid niet aanwezig is (Cartoni, Puglisi-Allegra & Baldassarre, 2013).

Deze vorm van onderzoek is meerdere keren gebruikt om te onderzoeken hoe sterk

cues (CS) voedselkeuzegedrag kunnen beïnvloeden. In eerste instantie alleen bij dieren, later

ook bij mensen. Bij dergelijke onderzoeken werd vaak ook gekeken naar de invloed van een andere variabele die het voedsel mogelijk kon devalueren. Devalueren betekent het doen afnemen van de waarde van de beloning/uitkomst. Uit de resultaten van deze onderzoeken bleek echter dat cues een dermate sterk effect hebben dat zij van invloed blijven op

voedselkeuzegedrag, onafhankelijk van de verschillende vormen van devaluatie.

In eerste instantie werd dergelijk PIT onderzoek dus alleen verricht bij dieren, zoals in het onderzoek van Rescorla (1994). In de instrumentele fase van dit onderzoek werd ratjes geleerd dat drukken op een pedaaltje of trekken aan een ketting twee verschillende

voedseluitkomsten kon opleveren. Daarna werden in de Pavloviaanse trainingsfase de twee voedseluitkomsten gekoppeld aan licht en geluid. Vervolgens werd een van de twee

uitkomsten gedevalueerd door het toevoegen van lithiumchloride, een middel waar de ratten misselijk van werden. Waar de voedseluitkomsten eerst automatisch aantrekkelijk waren voor de ratten werd door het toevoegen van gif getracht deze aantrekkelijkheid te doen

verminderen of zelfs te doen verdwijnen. Opvallend was echter dat de devaluatie weinig effect had in aanwezigheid van de cues. Zo bleven de ratten sterk beïnvloed door de cue van licht of geluid. Dit bleek uit het feit dat zij bleven drukken of trekken voor die bepaalde uitkomst die gekoppeld was aan de cue, ondanks de toevoeging van lithiumchloride. Dus, ondanks het devalueren van de uitkomst bleven de ratten onder invloed van cues drukken voor de daaraan gekoppelde uitkomst. Deze bevindingen van Rescorla zijn sindsdien in

(8)

dierenonderzoek gerepliceerd (Holland, 2004).

PIT onderzoek werd vervolgens ook uitgevoerd bij mensen. Dit is onder andere gedaan door Watson et al. (2014). In hun onderzoek werd echter niet gekeken naar de invloed van giftige stoffen op voedselkeuzegedrag in de aanwezigheid van cues, maar naar de invloed van verzadiging. Deelnemers werd in een computertaak in de instrumentale trainingsfase geleerd links te drukken voor popcorn en rechts voor smarties. Vervolgens leerden zij in de Pavloviaanse trainingsfase de relatie tussen vier verschillende cues (zwart-wit patronen) en vier verschillende uitkomsten; smarties, popcorn cashewnoten en geen uitkomst. Daarna werden zij verzadigd op popcorn of op smarties door hen hier veel van te laten eten. Tenslotte kregen de deelnemers de kans om weer popcorn of smarties te verdienen door op links of rechts te drukken, maar ditmaal terwijl zij de geleerde cues, de zwart-wit patronen, op de achtergrond te zien kregen (de cued test) en in afwezigheid van deze cues (de non-cued test). Deze cued en non-cued tests werden compleet gescheiden afgenomen. In de eerst afgenomen

non-cued test liet verzadiging wel een effect zien, oftewel, deelnemers drukten minder vaak

voor datgene waarop zij verzadigd waren. In de daaropvolgende cued test daarentegen werden de deelnemers beïnvloed door de cues. Dus, in de aanwezigheid van cues bleven de

deelnemers drukken voor dat eten dat gekoppeld was aan deze bepaalde cue, ondanks verzadiging van dat specifieke eten.

Een ander belangrijk PIT onderzoek bij mensen is dat van Hogarth, Chase en Baess (2012). Ook zij maakten gebruik van devaluatie, maar ditmaal door deelnemers te

confronteren met gezondheidswaarschuwingen welke gericht waren op het eten van chocolade en het roken van sigaretten. In dit onderzoek werd gevonden dat de keuze voor chocolade of sigaretten in aanwezigheid van cues onverminderd was door de devaluatie (de gezondheidswaarschuwingen).

(9)

effect van cues in de omgeving op voedselkeuzegedrag en dat het devalueren van de uitkomst hier nauwelijks invloed op heeft. Zoals eerder aangegeven heeft het hebben van een bepaalde

mindset echter ook invloed op voedselkeuzegedrag en daarom werden beide invloeden, zowel cues als mindset, in deze studie onderzocht. Er werd dus zowel gekeken naar gewoontegedrag

(onder invloed van de cues) als doelgericht gedrag (onder invloed van mindset).

Dit werd gedaan via de afname en het analyseren van een PIT test welke sterk leek op de test gebruikt in het onderzoek van Watson et al. (2014). Dit design verschilde echter op een paar punten (verder uitgelegd in de procedure) waarbij de belangrijkste was dat in de

instrumentele fase niet gedrukt en gekozen kon worden voor smarties of popcorn, maar voor courgette (gezonde, magere snack) of naturelchips (ongezonde, vette snack). Daarnaast was er geen cashewnoot cue, maar waren er slechts een chips cue, een courgette cue, een geen

beloning cue en geen cue. Verwacht werd dat de invloed van mindset naar voren zou komen in de afwezigheid van een chips cue of een courgette cue en dus bij de geen beloning cue en bij geen cue. Aangenomen werd namelijk dat deelnemers bij deze cues doelgericht gedrag zouden vertonen onder invloed van de bij hen geïnduceerde mindset. Het opwekken van een specifieke mindset motiveerde, naar verwachting, deelnemers in de gezonde mindset conditie, die gefocust zijn op het gezonde aspect van eten, te kiezen voor gezond eten en de deelnemers in de hedonische mindset, die gefocust zijn op de smakelijkheid van eten, te kiezen voor ongezond, aantrekkelijk en smakelijk eten. Verwacht werd dus dat bij de geen beloning cue en bij geen cue deelnemers in de gezonde mindset conditie vaker zouden drukken voor de gezonde snack (courgette) en minder vaak voor de ongezonde snack (chips) dan deelnemers in de hedonische mindset conditie en dat deelnemers in de hedonische mindset conditie bij de geen beloning cue en bij geen cue vaker zouden drukken voor de ongezonde snack en minder vaak voor de gezonde snack dan deelnemers in de gezonde mindset conditie. Dit resultaat werd wel alleen verwacht voor de nameting, aangezien slechts bij dit meetmoment er sprake

(10)

was geweest van het induceren van een mindset.

Daarnaast werd aangenomen dat bij de chips cue en de courgette cue het

voedselkeuzegedrag beïnvloed werd door de geleerde cues. Verwacht werd dat deelnemers in beide mindset condities, zowel de gezonde als de hedonische, vaker zouden drukken voor chips in aanwezigheid van de chips cue en vaker voor courgette in aanwezigheid van de courgette cue. Aangenomen werd dus dat het PIT effect niet flexibel veranderd werd door de eerdergenoemde veranderingen in motivatie. Deze verwachting sluit aan bij de hier eerder beschreven onderzoeken waaruit bleek dat devaluatie niet sterk genoeg is om de invloed van omgevingscues te verminderen (Zie Figuur 1).

Figuur 1. Schematische weergave van eerder uitgevoerde devaluatieonderzoeken en de plek van dit onderzoek daarin.

Echter werd er, zoals eerder benadrukt, deels wel een effect van mindset verwacht, zo ook in de resultaten van de taste test. Deze test was gebaseerd op onderzoeken van

Nederkoorn, Guerrieri, Havermans, Roefs en Jansen (2009) en Hallschmid, Higgs, Thienel, Ott en Lehnert (2012) en geldt als het ware als een manipulatiecheck. Deze test volgde op de

(11)

PIT test en onderzocht werd hoeveel de deelnemers aten van aangeboden gezonde snacks (rijst- en cornwafels) en ongezonde snacks (twee verschillende soorten chocolade) na het induceren van een gezonde mindset of een hedonische mindset. Hierbij werd verwacht dat deelnemers in de gezonde mindset conditie meer zouden eten van de gezonde en minder van de ongezonde snacks dan de deelnemers in de hedonische mindset conditie en dat deelnemers in de hedonische mindset conditie meer zouden eten van de ongezonde en minder van de gezonde snacks dan deelnemers in de gezonde mindset conditie. Ten slotte werd ook aan de hand van deze taste test gekeken naar een mogelijk verschil tussen mensen die wel en niet

restraint zijn als het om eten gaat.

Restraint eters zijn mensen die eigenlijk chronisch op dieet zijn (Papies en Hamstra,

2010). Wat zeer duidelijk bij hen naar voren komt is dat ze een ambivalente houding hebben tegenover eten. Aan de ene kant willen ze graag lekker voedsel eten, maar aan de andere kant willen ze gewicht kwijt raken of hun huidige gewicht behouden. Deze houding zorgt ervoor dat er sprake is van een constante dieet-attitude, tenzij er cues uit de omgeving zijn van hedonisch eten (Papies, Stroebe & Aarts, 2009). Vele onderzoeken tonen aan dat restraint eters inderdaad zeer gevoelig zijn voor voedselcues in de zin dat ze verhoogde aandacht hebben voor cues van hedonisch eten (Wang, Dong, Todd, Du, Yang, Lu, & Chen, 2016; Van Koningsbruggen, Stroebe, & Aarts, 2012; Hollitt, Kemps, Tiggemann, Smeets & Mills, 2010; Neimeijer, de Jong & Roefs, 2013; Werthmann et al., 2016). Door deze verhoogde aandacht komt dergelijk hedonisch voedsel op de voorgrond te staan wat vaak resulteert in ook

daadwerkelijk meer eten (Fedoroff, Polivy & Herman, 1997; Werthmann, Roefs, Nederkoorn, Mogg, Bradley & Jansen, 2011; Kemps, Herman, Hollitt, Polivy, Prichard & Tiggemann, 2016; Shimizu & Wansink, 2011).

Hoewel deze gedachtegang over restraint eters zeker niet onlogisch is, is deze redenering slechts één kant op gericht. Het kan ook zo zijn dat zodra er sprake is van het

(12)

induceren van een gezonde mindset, het idee van diëten of gezond eten, dat bij restraint eters al op de voorgrond staat, alleen maar versterkt wordt. Ook hier is wetenschappelijk bewijs voor. Het idee dat restraint eters namelijk niet altijd meer aandacht hebben voor hedonisch eten of de voorkeur geven aan dergelijk voedsel is ook aangetoond in verschillende

onderzoeken (Hotham, Sharma & Hamilton-West, 2012; Meule, Lukito, Vögele & Kübler, 2011; Roefs, Herman, MacLeod, Smulders & Jansen, 2005). Kijkend naar al deze studies werd de speciale rol van restraint eters onderzocht aan de hand van de eerdergenoemde taste

test. Aangenomen werd dat bij deze test de invloed van restraint zijn als het om eten gaat te

zien zal zijn. De verwachting hierbij was dat in de gezonde mindset conditie deelnemers die hoog scoorden op de factor restraint minder zouden eten van de ongezonde snack dan eters die laag scoorden op deze factor en dat in de hedonische mindset conditie deelnemers die hoog scoorden op de factor restraint juist meer zouden eten van de ongezonde snack dan eters die niet laag scoorden op deze factor.

Methode Deelnemers

Aan dit onderzoek deden 129 deelnemers mee die allen in de leeftijdsrange 18-35 vielen. De keuze voor dit aantal deelnemers was gebaseerd op een poweranalyse kijkend naar

mindset. Voor de berekening hiervan werd het artikel van Bhanji en Beer (2012) aangehouden

waarin d=0.52 gevonden werd. Aan de hand van G*Power werd uitgerekend dat voor een

t-test, met een effectsize van d=0.52 en een power van 0.8 er per conditie minstens 47 mensen

nodig waren. Dit aantal werd dus ruimschoots gehaald.

De deelnemers werden opgedeeld in twee verschillende condities, de gezonde mindset conditie en de hedonische mindset conditie. De eerste vier deelnemers kwamen in de gezonde

(13)

deelnemers werden geworven via de labwebsite van de Universiteit van Amsterdam (UvA). Zowel studenten van de UvA als anderen (studenten aan andere instellingen en

niet-studenten) konden zich opgeven voor deelname. Mensen die niet verbonden waren aan de UvA moesten zich wel apart aanmelden bij UvA lab.

Om er zeker van te zijn dat de deelnemers geschikt waren voor deelname werden in de beschrijving van het onderzoek een aantal duidelijke criteria opgesteld. Zo mochten

deelnemers geen voedselallergie, diabetes of een eetstoornis hebben (nu of in het verleden) en mochten zij geen vegetariër of veganist zijn. Ook mochten zij drie uur voorafgaand aan het onderzoek niets eten. Voor absolute zekerheid werden vragen hierover gesteld aan de

deelnemer vlak voordat hij/zij aan het onderzoek begon. Het onderzoek duurde anderhalf uur en als beloning voor deelname kon men geld (€ 15) of proefpersoonpunten (1,5) verdienen.

Materiaal

Voor dit onderzoek werd gebruikt gemaakt van een specifiek design, het PIT design, een eettest, de taste test, en een vragenlijst, de Three Factor Eating Questionnaire (TFEQ). De PIT taak was gebaseerd op de taak zoals gebruikt in het onderzoek van Watson et al. (2014), maar werd speciaal voor dit onderzoek aangepast zoals besproken zal worden in de procedure. Voor de beloningen die deelnemers tijdens deze taak konden verdienen in de instrumentele fase van de PIT test werd gebruikt gemaakt van echte voedseluitkomsten, namelijk naturel chips van het merk Lay's (541 calorieën per 100 gram) en courgette (16,7 calorieën per 100 gram). Deelnemers verkregen zes stukjes courgette, plakjes van 1 cm welke vervolgens in zessen gesneden werden, en zes stukjes chips op witte plastic bordjes met een diameter van 17 cm (wegwerpservies) van de Albert Heijn

De tweede taak, de taste test, was gebaseerd op de onderzoeken van Nederkoorn et al. (2009) en Hallschmid et al. (2012). Voor deze test werd gebruikt gemaakt van Milka

(14)

Alpenmelkchocolade (530 calorieën per 100 gram), Milka Sabor Nata, extra romig, (608 calorieën per 100 gram), rijstwafels van Albert Heijn basic (380 calorieën per 100 gram) en biologische maïswafels met zeezout van Albert Heijn (385 calorieën per 100 gram). Dit eten werd ook gepresenteerd op witte plastic bordjes van Albert Heijn. Om een ontspannen sfeer te creëren kregen de deelnemers tijdens het uitvoeren van de test een videofragment te zien, namelijk de eerste tien minuten van de tweede aflevering van het eerste seizoen van de Amerikaanse tv-serie 'Modern Family'.

Ten slotte werd gebruikt gemaakt van een vragenlijst, de TFEQ ontwikkeld door Stunkard en Messick (1985). De betrouwbaarheid voor de schaal die in dit onderzoek van belang was, restraint, is 0.90 en de interne consistentie van deze schaal is 0.80 (Stunkard & Messick, 1985; Laessle, Tuschl, Kotthaus & Prike, 1989). Uit onderzoek blijkt dat de

restraint schaal van de TFEQ een handig meetinstrument kan zijn voor wetenschappelijk

onderzoek naar situaties waarin overeten plaats kan vinden (Laessle, Tuschl, Kotthaus & Prike, 1989). Verder is al in eerder onderzoek de relatie tussen de TFEQ en daadwerkelijk eetgedrag aangetoond (Borg, Fogelholm & Kukkonen-Harjula, 2004; Kruger, De Bray, Beck, Conlon, & Stonehouse, 2016).

Procedure

De procedure zal hier in grote lijnen uiteengezet worden, maar voor de uitgebreide beschrijving van de procedure wordt verwezen naar het onderzoek van Watson et al. (2014) aangezien de operationalisering van beide onderzoeken zeer sterk met elkaar overeenkomt.

Het onderzoek begon met een aantal korte vragen. Er werd gevraagd aan de deelnemer hoeveel honger, hoeveel trek en hoeveel dorst hij/zij op dat moment had wat zij aan konden geven op een 10 cm lange Likert schaal met de ankers geen (0) neutraal (5) en maximaal (10). Daarna werd hen gevraagd aan te geven hoe aantrekkelijk ze de drie verschillende zwart-wit

(15)

patronen en de twee toegevoegde logo's vonden. Dit op een gelijke schaal met de ankers erg onaantrekkelijk (0) neutraal (5) erg aantrekkelijk (10). En ten slotte werd gevraagd in

hoeverre de logo's hen deden denken aan gezond of juist ongezond; op een Likert schaal met de ankers erg ongezond (0) neutraal (5) erg gezond (10) en vervolgens aan lekker of vies; erg vies (0) neutraal (5) erg lekker (10). Het mogelijke effect van de logo's op

voedselkeuzegedrag werd echter in dit onderzoek niet geanalyseerd. Na deze vragen volgde de PIT test (zie Figuur 2).

Figuur 2. PIT test. Deelnemers leerden de relatie tussen de knoppen en de courgette en de chips uitkomst. Vervolgens leerden zij de relatie tussen de Pavloviaanse cues en courgette, chips en geen uitkomst. Daarna mochten de deelnemers in de eerste transfer test drukken voor de door hen gewilde uitkomst terwijl er

afwisselend wel en geen Pavloviaanse cues op de achtergrond vertoond werden (deelnemers werd verteld dat zij deze konden negeren). Hierna werden zij in de mindset fase in een gezonde of hedonische mindset gebracht door foto's van zowel gezond als hedonische eten te laten zien welke zij moesten scoren op gezond (gezonde mindset conditie) en smakelijk en aantrekkelijk (hedonische mindset conditie). Ten slotte volgde een tweede transfer test, welke soortgelijk was aan de eerste.

(16)

In de eerste fase, de instrumentele trainingsfase (zie Figuur 2 links bovenaan), konden deelnemers courgette of chips winnen door de relatie tussen de linker en de rechter knop en de uitkomst te leren. Wanneer een paarse box op het scherm verscheen moesten deelnemers, met de wijsvinger van hun dominante hand, drukken op een van de twee knoppen, net zolang totdat zij een van de twee uitkomsten gewonnen hadden. Deelnemers werd verteld dat per

trial slechts een van de twee uitkomsten gewonnen kon worden en dat zij zelf uit moesten

vinden welke van de twee dat was. Er moest 10 tot 15 keer gedrukt worden voordat een

voedselafbeelding verscheen. Bij elke vierde keer dat een specifiek voedselitem op het scherm verscheen werd deze vergezeld van een geluid dat aangaf dat de deelnemers een stukje van het op het scherm getoonde voedsel moesten eten. Het eten, de courgette en de chips, werd aan de rechterhand van de deelnemer geplaatst. In totaal waren er 24 trials: vier blokken waarbinnen beide voedseluitkomsten elk drie keer aanwezig waren. Na het tweede en vierde blok werden de deelnemers getest op hun kennis over de associatie tussen de respons en de uitkomst. Deelnemers zagen een plaatje van een van de twee voedseluitkomsten en hen werd gevraagd de corresponderende knop in te drukken. Belangrijke verschillen met het design van Watson et al. (2014) waren dat de beloningen niet geplaatst werden aan de kant van de niet-dominante hand van de deelnemer, maar altijd aan de rechterkant en daarnaast kregen de deelnemers een half bekertje water naast hen geplaatst.

In de volgende fase, de Pavloviaanse trainingsfase (Figuur 2 links midden) kregen de deelnemers meerdere keren drie verschillende Pavloviaanse cues te zien (zwart-wit patronen) met de overeenkomstige courgette of chips afbeelding en een met geen uitkomst. De

deelnemers hoefden in deze fase niet te drukken, maar moesten slechts kijken naar het scherm. Opnieuw moest elke vierde keer dat een specifiek voedselplaatje tevoorschijn kwam een stukje van dat voedsel gegeten worden. Deze fase bestond uit 36 trials: drie blokken, waarin elk van de drie cues drie keer gepresenteerd werd in een random volgorde. Na deze

(17)

trials werd de kennis van de deelnemer over de relatie tussen de patronen en de uitkomst

getest. Hiervoor werd een Pavloviaanse cue op het scherm gepresenteerd waarna de

deelnemer met de muis op de overeenkomstige uitkomst moest klikken. Een aanpassing ten opzichte van het onderzoek van Watson et al. (2014) was dat er na deze Pavloviaanse fase nog een paar extra vragen volgden, namelijk de vraag hoeveel honger en dorst de deelnemer op dat moment had en hoe aantrekkelijk hij/zij de patronen vond.

Vervolgens vond de transfer test plaats (Figuur 2 links onderaan). Deelnemers kregen de instructie zoveel mogelijk eten te verdienen als zij wilden door op de knoppen te drukken die gekoppeld waren aan de gezonde snack (courgette) en de ongezonde snack (chips) zoals geleerd in de instrumentele trainingsfase. Om doelgericht gedrag te onderzoeken werd alleen de paarse box met een zwarte achtergrond gepresenteerd (A) en om gewoontegedrag te onderzoeken werd de paarse box met een van de Pavloviaanse cues gepresenteerd (B).

Deelnemers mochten zo vaak drukken als zij wilden, maar kregen geen directe feedback. Wel kregen zij de instructies dat zij het eten waar zij voor drukten zouden ontvangen aan het einde van het onderzoek en dat ze dit ook daadwerkelijk op moesten eten. Deze fase bestond uit 40

trials: 10 blokken waarin elke keer een van de drie cues en een keer geen cue gepresenteerd

werd. Waar in het onderzoek van Watson et al. (2014) er een duidelijke scheiding was in de presentatie en afname van de non-cued en de cued trails, werden deze (fase A en B) in dit onderzoek door elkaar heen gepresenteerd. Dit om bias in volgorde te voorkomen. De uitkomstmaat in deze fase was het aantal keer drukken op elk van de twee knoppen.

Na deze fase vond de mindset inductie plaats (Figuur 2 rechts bovenin). Dit werd gedaan door de deelnemers 40 foto's te tonen van verschillende soorten voedsel, zowel gezond voedsel zoals fruit en groente, als ongezond voedsel, zoals pizza, hotdog en

hamburger. Deelnemers in de gezonde mindset conditie werd gevraagd het voedsel op de foto te beoordelen op hoe gezond dit eten volgens hen was en deelnemers in de hedonische

(18)

mindset op hoe lekker ze dit eten vonden. De beoordeling vond plaats op een schaal met de

extremen 'erg gezond' en 'erg ongezond' en 'erg smakelijk' en 'helemaal niet smakelijk'. In de gezonde mindset werd de beoordeling voorafgegaan door de volgende tekst:

'Je krijgt zometeen enkele foto's van voedsel te zien. Bedenk bij ieder voedsel welk effect het heeft op je gezondheid. Voeding heeft natuurlijk een enorme impact op je gezondheid. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het risico op overgewicht, diabetes, en hart- en vaatziekten. Je kunt de muis gebruiken om bij iedere foto aan te geven hoe gezond je het voedsel vindt.'

In de hedonische mindset werd de rating voorafgegaan door deze tekst:

'Je krijgt zometeen enkele foto's van voedsel te zien. Bedenk bij ieder voedsel hoe lekker je het vindt. Denk daarbij bijvoorbeeld aan hoe het zou smaken om het te eten. Je kunt de muis gebruiken om bij iedere foto aan te geven hoe lekker je het voedsel vindt.'

Ten slotte werd een tweede transfer test afgenomen (Figuur 2 rechts midden). Deze kwam overeen met de eerste fase, maar bestond uit meer trials, namelijk 120: 10 blokken waarin elk blok drie keer een van de drie cues en drie keer geen cue gepresenteerd werd. In deze fase kon het effect van mindset op doelgericht (C) en gewoontegedrag (D) onderzocht worden.

Tijdens al de verschillende fases van het onderzoek zat de onderzoeker naast de deelnemer in het onderzoekshokje om er zeker van te zijn dat er door de deelnemers gedrukt werd, dat er slechts met de dominante wijsvinger gedrukt werd en dat de deelnemers het eten ook daadwerkelijk aten wanneer dat gevraagd werd.

(19)

fase waarin dezelfde mindset nog een keer geïnduceerd werd; deze was gelijk aan de voorgaande mindsetfase. Bij de taste test werd aan de deelnemers gevraagd om tijdens het kijken van een kort seriefragment (10 minuten) vier soorten eten te beoordelen op smaak en geur. Dit waren melkchocolade, extra romige chocolade (sabor nata), rijstwafels en

cornwafels. Gevraagd werd om slechts kort (in een of twee woorden) de geur en de smaak van deze vier verschillende voedselsoorten te omschrijven en om de voorkeur voor het soort chocolade en het soort wafel aan te geven. De deelnemers kregen een formulier waarop zowel de beoordeling als de voorkeur met een pen opgeschreven kon worden. Het eten wat zij kregen werd door de onderzoeker voorbereid. Er werden 12 stukjes van de melkchocolade, zeven stukjes van de extra romige chocolade en twee rijstwafels en twee cornwafels,

(gebroken tot kleinere stukjes) op witte plastic bordjes geplaatst. Deze werden vervolgens alle vier op een dienblad geplaatst, de chocolade naast elkaar en de wafels naast elkaar, en samen met de instructies aan de deelnemer gepresenteerd. Ter verduidelijking van de instructies werden deze nog kort samengevat door de onderzoeker. Vervolgens werd het videofragment geopend en werd aan de deelnemer verteld dat zij de onderzoeker via de intercom konden roepen als het fragment afgelopen was. Ten slotte werd het fragment door de onderzoeker gestart en verliet deze de onderzoeksruimte.

Voorafgaand aan het proeven en beoordelen van het eten door de deelnemers en na deze beoordeling werd alles gewogen en daarnaast werden voor de beide soorten chocolade ook het aantal stukken geteld. Voor de wafels was het aantal stukken tellen niet mogelijk wegens het niet precies gelijk kunnen breken van de wafels.

Kort na de taste test verkregen de deelnemers de Three Factor Eating Questionnaire (TFEQ) waarmee de factor restraint gemeten werd. Deze vragenlijst werd afgenomen op een computer.

(20)

Resultaten

In totaal deden er aan dit onderzoek 129 deelnemers mee, echter, een aantal van hen moesten om verschillende redenen uitgesloten worden. Voor de analyse van de PIT test werden uiteindelijk 27 mensen uitgesloten (12 uit de gezonde mindset conditie en 15 uit de hedonische mindset conditie). Zes omdat uit hun data bleek dat zij de relatie tussen de knoppen en de beloning of de relatie tussen de patronen en de beloning niet geleerd hadden. Deze deelnemers hadden alle vier vragen hierover in de instrumentele of in de Pavloviaanse fase fout beantwoord. Elf deelnemers verkregen een lichte aangepaste versie van de PIT test, waarbij in de Pavloviaanse trainingsfase de associatie tussen de chips cue met chips alleen in 75% gevallen valide was terwijl dit in de rest van de studie in 100% van de gevallen zo was. Drie deelnemers hadden een deel van de PIT test niet verkregen (transfer test 3), een

deelnemer bleek later buiten de leeftijdsrange van 18-35 te vallen, een deelnemer had een hoger BMI dan de rest van de groep (>30) en bij een deelnemer liep het programma tijdens de test vast. En ten slotte drukten vier deelnemers tijdens sommige trials nul keer waardoor een deel van hun waardes misten. De totale groep die geanalyseerd werd voor de PIT test bestond uiteindelijk uit 102 deelnemers; 52 in de gezonde mindset conditie en 50 in de hedonische

mindset conditie.

Voor de analyse van de taste test, die volgde op de PIT test, werden nog eens een extra 12 deelnemers uitgesloten. Deze konden niet geanalyseerd worden aangezien zij een taste test verkregen hadden waarin gebruikt gemaakt werd van andersoortige etenswaren dan bij de

taste test die bij de overige deelnemers werd afgenomen. De totale groep die geanalyseerd

werd voor de taste test bestond uiteindelijk uit 93 deelnemers; 48 uit de gezonde mindset conditie en 45 uit de hedonische mindset conditie.

Verder werd er gestreefd naar een gelijke verdeling van gender en zaten er in de gezonde mindset conditie 12 mannen en 40 vrouwen en in de hedonische mindset conditie 14

(21)

mannen en 36 vrouwen. Daarnaast lieten independent t-tests, met de deelnemers van de PIT test, zien dat de twee verschillende condities niet van elkaar verschilden op het gebied van leeftijd, BMI of restraint eten (zie Tabel 1).

Tabel 1

Gemiddelde van de twee groepen, de gezonde mindset conditie en de hedonische mindset conditie, met standaarddeviaties tussen haakjes.

Gezonde Mindset (n = 52) Hedonische Mindset (n = 50) Independent t-test F ( p-waarde) Leeftijd 21,67 (2,69) 22,62 (3,29) 2.54 (.114)

BMI 22,18 (2,68) 22,39 (2,93) 0.14 (.706)

Restraint eten 7,62 (3,78) 6,48 (3,41) 2.53 (.115)

PIT test

Om te onderzoeken of de cues tijdens de PIT test invloed hadden op de keuze van de deelnemers voor chips of courgette werd een Factorial Mixed ANOVA uitgevoerd om het gemiddelde percentage drukken voor chips te vergelijken bij de verschillende cues (chips, courgette, geen beloning en geen cue) in de twee verschillende mindset condities. Hiervoor werd het aantal keer dat een deelnemer drukte voor chips gedeeld door het totaal aantal keer dat een deelnemer drukte en dit percentage werd berekend voor zowel de voor- als de

nameting. Om te corrigeren voor een mogelijke niet-normale verdeling werd gekeken naar de Greenhouse-Geisser resultaten.

De resultaten lieten een PIT effect zien, oftewel een effect van het type cue, op zowel de voormeting, F(3, 300) = 37.03, p<,001, als de nameting, F(3, 300) = 32.55, p<,001 (Zie Figuur 3).

(22)

Figuur 3. Het gemiddelde percentage dat gedrukt werd voor chips in de gezonde mindset en

hedonische mindset conditie bij de drie verschillende cues en in de afwezigheid van een cue op de voor- en de nameting. De weergeven error bar staat voor één standaarddeviatie.

Deze resultaten laten zien dat de cues van invloed waren op de keuze van de

deelnemers voor bepaald voedsel. Kijkend naar de voormeting is te zien dat deelnemers uit zowel de gezonde mindset conditie als de hedonische mindset conditie significant meer drukten voor chips bij de chips cue trials dan bij de geen cue trials, F (1, 100) = 28.62,

p<,001, en juist significant minder drukten voor chips (en dus meer voor courgette) bij de

courgette cue trials dan bij de geen cue trials, F (1, 100) = 40.47, p<,001. Ten slotte werd er ook een significant verschil gevonden in drukken voor chips tussen de chips cue en de courgette cue trials, F (1, 100) = 53.51, p<,001, waarbij er meer gedrukt werd voor chips in de chips cue trials. Ook op de nameting drukten deelnemers uit beide condities significant

(23)

meer voor chips bij de chips cue trials dan tijdens de geen cue trials, F (1, 100) = 25.45,

p<,001, significant minder voor chips bij de courgette cue trials dan tijdens de geen cue trials, F (1, 100) = 35.47, p<,001, en significant meer voor chips tijdens de chips cue trials dan

tijdens de courgette cue trials, F (1, 100) = 53.51, p<,001. Deze resultaten komen overeen met de verwachtingen wat betreft de chips cue en de courgette cue en laten een duidelijk PIT effect zien.

Naast dit PIT effect was in de resultaten ook een effect van mindset te zien. Er werd namelijk een interactie-effect gevonden tussen meetmoment en mindset, F(1, 103) = 4.16, p = 0.044. Om verder inzicht te krijgen in de a priori hypothese werd deze hoofdanalyse

opgevolgd door apart naar de resultaten op de voormeting en de nameting te kijken. Hieruit bleek dat er geen significant effect van mindset was tijdens de voormeting, F (1, 100) <1, noch een interactie-effect tussen mindset en het type cue, F (3, 300) = 1.38, p = 0.250. Op de nameting daarentegen werd het effect van mindset wel gevonden, F(1, 100) = 3.94, p<,001. Zoals te zien in Figuur 3 drukten deelnemers in de hedonische mindset conditie over het algemeen significant meer voor chips dan de deelnemers in de gezonde mindset conditie.

In de analyse van de nameting werd ook een significant interactie-effect tussen cuetype en mindset gevonden, F(3, 300) = 3.50, p = 0.035. Aangezien de a priori

hoofdhypothese dit interactie-effect in de nameting betreft werd, aan de hand van aparte

t-testen, per cuetype naar het effect van mindset gekeken op het percentage drukken voor chips.

De resultaten hiervan lieten zien dat tijdens de geen beloning cue trials, t(100) = -2.12, p = 0.037, deelnemers in de gezonde mindset conditie minder drukten voor chips dan de deelnemers in de hedonische mindset conditie. Dit verschil werd ook gevonden bij de courgette cue trials, t(100) = -3.16, p = 0.002. Ook bij deze trials drukten mensen uit de gezonde mindset conditie minder voor chips dan deelnemers uit de hedonische mindset conditie. Deze resultaten, weergegeven in Figuur 3, laten dus een mindset effect zien. Dit

(24)

effect werd wel verwacht bij de geen beloning cue trials, maar niet zozeer bij de courgette

cue trials. Des te opmerkelijk is het echter dan dat er geen significant verschil gevonden werd

tussen de twee mindset condities bij de chips cue, t(100) = 0.48, p = 0.630, en in afwezigheid van een cue, t(100) = -0.24, p = 0.810.

Taste Test

Om het gevonden mindset effect verder te analyseren werd gekeken naar de data van de taste

test. Voor het analyseren van deze data werd voor elke deelnemer berekend hoeveel procent

van de verschillende etenswaren (melkchocolade, sabor nata chocolade, rijstwafels en cornwafels) zij gegeten hadden. Vervolgens werd het gemiddelde gegeten percentage van de twee soorten chocolade en het gemiddelde gegeten percentage van de twee soorten wafels berekend. Hierdoor werd duidelijk hoeveel procent elke deelnemer in totaal van de chocolade had gegeten en hoeveel procent elke deelnemer in totaal van de wafels had gegeten. Verwacht werd dat de deelnemers in de gezonde mindset conditie meer van de gezonde snacks, de wafels, zouden eten dan van de chocolade en dat de deelnemers in de hedonische mindset meer van de ongezonde snacks, de chocolade zouden eten dan van de wafels.

Om dit te onderzoeken werd een Factorial Mixed ANOVA op de data uitgevoerd, waarbij gekeken werd naar het verschil in percentage gegeten hoeveelheid chocolade en wafels in de verschillende condities. Er werd een significant effect gevonden van het soort etenswaar op het eetgedrag F(1, 91) = 4.73, p = 0.032, welke aangaf dat deelnemers over het algemeen meer van de chocolade aten dan van de wafels. Verder werd er geen effect van conditie gevonden, F(1, 91) = < 1. Deelnemers in beide condities lieten dus een soortgelijk eetpatroon zien. De resultaten worden weergegeven in Figuur 4.

(25)

Figuur 4. De gemiddelde gegeten hoeveelheid chocolade en wafels in procenten in de

gezonde en de hedonische mindset conditie. De weergeven error bar staat voor één standaarddeviatie.

Taste test en Restraint eten

Hoewel de uitslagen van de taste test tegen de verwachtingen in waren, was het nog mogelijk dat restraint eters een ander patroon lieten zien bij deze test dan niet restraint eters. Verwacht werd namelijk dat deelnemers in de gezonde mindset conditie die hoog scoorden op de factor

restraint minder zouden eten van de chocolade en meer van de wafels dan deelnemers in de

gezonde mindset conditie die laag scoorden op deze factor en dat deelnemers in de hedonische

mindset conditie die hoog scoorden op de factor restraint meer zouden eten van de chocolade

en minder van de wafels dan deelnemers in de hedonische mindset conditie die laag scoorden op deze factor. Om dit te onderzoeken werd een correlatie uitgevoerd op de variabele restraint eten en het percentage gegeten chocolade en wafels van de totale beschikbare hoeveelheid in beide mindset condities. In Tabel 2 zijn alle resultaten van de verschillende correlaties weergegeven voor de gezonde mindset conditie en de hedonische mindset conditie. Hierin is

(26)

af te lezen dat in de taste test restraint zijn als het om eten gaat geen invloed heeft op de gegeten hoeveelheid chocolade of wafels in zowel de gezonde als de hedonische mindset conditie.

Tabel 2

De Pearson's r correlatiescore en bijbehorende p-waarde (tussen haakjes) voor de scores op de restraint schaal van de TFEQ en de hoeveelheid gegeten chocolade en wafels voor de gezonde mindset en de hedonische mindset conditie.

Groep Restraint eten en percentage Chocolade Restraint eten en percentage Wafels Gezonde Mindset -.18 (0.223) -.20 (0.170)

Hedonische Mindset -.09 (0.545) -.12 (0.425)

Discussie

In dit onderzoek werd gekeken naar de invloed van zowel PIT als mindset op

voedselkeuzegedrag. Uit de resultaten bleek dat er op de nameting deels een mindset effect, oftewel doelgericht keuzegedrag, gevonden werd. Verwacht werd dat op de nameting in de bij de geen beloning cue trials en bij de geen cue trials deelnemers in de gezonde mindset

conditie meer zouden drukken voor courgette en deelnemers in de hedonische mindset conditie meer voor chips, maar aan deze verwachting werd niet helemaal voldaan. Het effect van mindset was namelijk alleen te zien bij de geen beloning cue trials en opvallend genoeg ook bij de courgette cue trials. In deze twee trials drukten deelnemers uit de gezonde mindset conditie dus significant minder voor chips dan deelnemers uit de hedonische mindset conditie.

Naast dit effect van mindset werd er ook een duidelijk PIT effect, oftewel

(27)

resultaten zien dat de chips cue en de courgette cue van invloed waren op de keuze van de deelnemers voor het eten dat met deze cues overeenkwam. Bij de chips cue trials werd door deelnemers uit beide condities vaker gekozen voor chips en bij de courgette cue trials werd door deelnemers uit beide condities juist minder vaak gekozen voor chips. Zelfs na een zeer korte leerperiode in de Pavloviaanse fase en met cues die niets met voedsel te maken hadden werd het voedselkeuzegedrag van de deelnemers dus beïnvloed door cues. En, nog

belangrijker, dit PIT effect bleef in stand, ondanks het induceren van een specifieke mindset. Deze resultaten sluiten duidelijk aan bij eerder PIT onderzoek, bij zowel dieren (Holland, 2004; Rescorla, 1994) als bij mensen (Watson et al., 2014; Hogarth et al., 2012), waarbij het PIT effect ook zichtbaar was, onafhankelijk van verschillende vormen van devaluatie.

Kijkend naar dit PIT effect moet echter wel in het achterhoofd gehouden worden dat mensen uiteraard anders zijn dan dieren en dat zij bij het maken van een keuze expliciete strategieën kunnen gebruiken. Dit kwam ook in dit onderzoek naar voren. Zo gaven sommige deelnemers aan dat zij het moeilijk vonden om de patronen te negeren wat een mogelijke strategie indiceert. Echter gaven ook velen van hen aan dat zij niet zeker wisten of de patronen nou daadwerkelijk invloed hadden vanwege de instructies deze te negeren en daarnaast laat eerder onderzoek van Watson et al. (2014) duidelijk zien dat er ook bij mensen onder de invloed van cues toch werkelijk sprake kan zijn van gewoontegedrag. Uiteraard kon er bij hun onderzoek ook sprake zijn van expliciete strategieën, maar de onderzoekers sloten dit om verschillende redenen uit. Zo was het feit dat de deelnemers bleven drukken voor eten waarop zij verzadigd waren voor de onderzoekers een duidelijk teken dat de deelnemers geen strategieën gebruikten. Deelnemers werden namelijk verplicht dit gewonnen eten

daadwerkelijk te consumeren. Daarnaast verkregen ook hier de deelnemers de duidelijke instructies de Pavloviaanse cues te negeren. Watson et al. (2014) sloten om onder andere deze redenen het gebruik van een strategie zoveel mogelijk uit. Door deze argumentatie, en door

(28)

het sterke PIT effect, wordt aangenomen dat ook de resultaten van dit onderzoek niet slechts toegeschreven kunnen worden aan strategie.

De resultaten laten aan de ene kant dus zien hoe sterk het PIT effect daadwerkelijk was, maar daarnaast laten zij ook een mogelijke zwakte zien in de mindset inductie. Hoewel er namelijk niet zo zeer een mindset effect verwacht werd bij de courgette en de chips cue

trials was dit wel het geval bij de eerstgenoemde. Daarnaast werd er juist wel een effect

verwacht op de geen beloning cue en de geen cue trials en was dit ook hier alleen het geval bij de eerstgenoemde. De resultaten zijn dus zeer wisselend en dit maakt het effect van

mindset onduidelijk.

Dat er een verschil is in het effect van mindset bij de courgette cue en de chips cue kan echter mogelijk toegeschreven worden aan een ceiling effect. Te zien in Figuur 3 is namelijk dat er op de voormeting al zeer veel gedrukt werd voor chips bij de chips cue wat mogelijke toename op de nameting bemoeilijkte. Anders gezegd; er werd al zoveel gedrukt voor chips op de voormeting dat het induceren van een specifieke hedonische mindset geen duidelijke toename kon realiseren. Dit verklaart echter niet waarom er niet een afname te zien is in drukken voor chips op de nameting bij de chips cue trials in de gezonde mindset conditie. Een kleine afname was in deze conditie niet zeer onlogisch geweest en had alsnog voor een

significant mindset effect verschil kunnen zorgen.

Ook is het opmerkelijk er geen effect is van mindset in de afwezigheid van een cue en ook deze bevinding is niet gemakkelijk te verklaren. Juist hier werd verwacht dat, net als bij de geen beloning cue, er sprake zou zijn van een effect van mindset. Wat zou kunnen is dat de zwart-witte geen beloning cue ondanks zijn naam toch verbonden werd aan een mogelijke uitkomst aangezien de twee voedseluitkomsten die gewonnen konden worden gekoppeld waren aan een soortgelijk zwart-wit patroon. De geen beloning cue werd dan ook wellicht, juist door een soortgelijke patroon, door de deelnemers alsnog verbonden aan de kans op

(29)

eten, maar aangezien niet duidelijk was welk voedsel gewonnen kon worden bepaalde de

mindset in de meeste gevallen de keuze. De geen cue trials daarentegen konden mogelijk

door de deelnemers geïnterpreteerd worden als trials waarbij echt duidelijk niets verdiend kon worden waardoor de keuze voor een bepaald soort voedsel niet doelgericht gemaakt werd, maar slechts willekeurig. Deze mogelijke willekeur zien we ook terug in de resultaten aangezien bij de geen cue er wel iets meer gedrukt werd voor chips (ongeveer 60%) dan voor courgette, maar het verschil is zeer klein. Waar in dit onderzoek, in vergelijking met het onderzoek van Watson et al. (2014), juist bewust gekozen was voor het afwisselen van cued en non-cued trials om bias in volgorde tegen te gaan, geven deze resultaten misschien wel aan dat ook dit niet de ideale oplossing was. De non-cued trials onderscheidden zich mogelijk teveel van de cued trials, waardoor het voor de deelnemers niet duidelijk was wat deze trials hen konden bieden. Een mogelijke oplossing kan zijn het toch apart afnemen van de cued en de geen cued trials waarbij de volgorde tussen de deelnemers afgewisseld moet worden om te kijken of er sprake is van bias in volgorde en zo ja in welke richting deze werkt.

Daarnaast werd het verwachte mindset effect ook niet gevonden in de resultaten van de hier gebruikte manipulatiecheck, de taste test. Voor deze taste test werd namelijk verwacht dat deelnemers in de hedonische mindset meer zouden eten van de chocolade dan deelnemers in de gezonde mindset conditie en dat deelnemers in de gezonde mindset conditie meer zouden eten van de wafels dan deelnemers in de hedonische mindset conditie. Uit de

resultaten bleek echter dat deze verwachting niet uitkwam; in beide condities werd meer van de chocolade gegeten en was er geen significant verschil tussen de twee condities, dus in beide condities werd ook nog eens ongeveer evenveel gegeten.

Kijkend naar deze wisselende en tegensprekende resultaten zou het goed kunnen dat het opwekken van een gezonde of hedonische mindset niet effectief genoeg was en dat

(30)

Deze redenering is waarschijnlijk aangezien de aanpak voor het induceren van de mindset in deze studie, in vergelijking met de eerder genoemde studies, op een zeer belangrijk punt afwijkend was. In andere onderzoeken naar mindset was het gedrag van de deelnemers tijdens de mindset inductie namelijk actief te noemen; zij mochten zelf een duidelijke keuze maken wanneer het om de voedselopties ging. In dit onderzoek echter was de mindset inductie eerder passief te noemen. Aan de deelnemers werd namelijk slechts gevraagd verschillende foto's van eten te evalueren op hoe gezond of hoe hedonisch dit eten volgens hen was. Hoewel dit verschil wellicht minimaal lijkt, blijkt uit onderzoek dat het hebben van een daadwerkelijke keuze wanneer het om eten gaat een zeer positief effect heeft op de evaluatie van dat eten (Hadi & Block, 2014). Actief kunnen kiezen geeft mensen een positiever gevoel tegenover eten dan wanneer zij een passieve houding hebben bij het kiezen voor, of het verkrijgen van, dit eten. Dit positieve effect zou kunnen beteken dat de passieve manier waarop de mindset inductie in dit huidige onderzoek plaatsvond mogelijk minder effectief was dan bij eerdere studies. Deelnemers hadden door het passieve karakter van de inductie wellicht minder het idee te kunnen kiezen voor gezond of voor hedonisch, wat vervolgens de daadwerkelijke voorkeur voor gezond of hedonisch minder prominent maakte.

Wel moet aangegeven worden dat in eerdere onderzoeken de voedselkeuze mogelijk ook niet altijd 'vrij' genoemd kon worden. Zoals in de onderzoeken van Roefs et al. (2006) en Werthmann et al. (2016), waarin slechts een keuze was tussen verschillende gezonde menu's in de ene conditie en verschillende hedonische menu's in de andere conditie. Hier werden de deelnemers dus al in een bepaalde conditie geduwd en kregen zij niet de keuze tussen gezond of ongezond. Echter, binnen die conditie hadden de deelnemers wel weer een duidelijke keuze en het onderzoek van Hadi en Bloch (2014) laat zien dat alleen al het idee van het hebben van een actieve keuze dezelfde positieve invloed heeft. In toekomstig onderzoek zou dan ook bij het induceren van een mindset de focus moeten liggen op de waarde die een actieve keuze

(31)

hierbij mogelijk heeft.

Na deze kritische noot moet wel nogmaals benadrukt worden dat het niet zo was dat er helemaal geen sprake was van een effect van mindset. Aan de hand van de resultaten van de PIT test zien we namelijk dat dit wel degelijk het geval was. Het zou dus ook goed kunnen dat het niet zozeer was dat de mindset inductie niet sterk genoeg was, maar dat het PIT effect zeer sterk was, of dat er mogelijk sprake was van het gebruik van een ineffectieve

manipulatiecheck: de taste test. Voor de resultaten van de taste test zijn echter ook andere verklaringen mogelijk.

Zo is er een groot verschil tussen de taste test gebruikt in dit onderzoek en die zoals gebruikt in eerder onderzoek (Nederkoorn et al., 2009; Hallschmid et al., 2012); het creëren van een duidelijk verschil tussen de voedselopties. In voorgaande onderzoeken werd namelijk niet gekeken naar het verschil tussen het eten van gezonde snacks en hedonisch snacks, maar werd slechts gebruikt gemaakt van meerdere calorierijke, aantrekkelijke en smakelijke eetopties. Er was dus vanuit eerder onderzoek geen duidelijk voorbeeld voor het includeren van een gezonde optie in de test. De vraag is dan ook of er bij deze taste test wel een duidelijk onderscheid aangegeven werd tussen een gezonde en een hedonische snack en of dit

onderscheid wel gemaakt was zonder de aantrekkelijkheid van de gezonde snack te

verminderen. Zo waren de cornwafels erg zout wat voor sommige deelnemers wellicht een teken was van een ongezonde snackoptie en was de rijstwafel juist zeer droog (en verkregen de deelnemers slechts een half bekertje water) wat de aantrekkelijkheid van deze snack mogelijk erg laag maakte. De rijstwafel was dan ook de minst gegeten snack.

Daarnaast is het ook nog mogelijk dat er minder gegeten is van de wafels omdat de presentatie hiervan minder aantrekkelijk was. Chocolade werd in gelijke, nette, stukken op de bordjes geplaatst en getracht werd dit ook te doen bij de wafels, maar het breken in gelijke stukken bleek moeilijk waardoor de borden met wafels er wat rommelig uitzagen. Hoewel

(32)

niet zeker vastgesteld kan worden dat dit ook daadwerkelijk invloed had, laat eerder onderzoek wel zien dat de manier waarop eten geserveerd wordt invloed heeft op de consumptie daarvan (Hadi & Block, 2014). Gezien deze bevindingen wordt voor

vervolgonderzoek waarin men de taste test wil gebruiken aangeraden te zorgen voor een gelijke presentatie van het voedsel en het creëren van een duidelijk onderscheid tussen gezond en ongezond zonder de aantrekkelijkheid van de gezonde snack te verminderen.

Ten slotte kan ook de plaats van de taste test in dit onderzoek de resultaten beïnvloed hebben. Bij de PIT test werd de mindset inductie namelijk halverwege en aan het eind geplaatst, maar tussen deze laatste mindset inductie en de taste test zaten nog drie andere onderdelen. Mogelijk was door de tijd die tussen de laatste mindset inductie en de taste test zat het mindset effect al verminderd, of hadden de verschillende tussenkomende onderdelen de opgewekte mindset naar de achtergrond geschoven waardoor het effect hiervan bij de taste

test niet duidelijk naar voren kwam.

De onverwachte resultaten op de taste test konden dus ontstaan zijn door veel mogelijke factoren. Wat vervolgens zeer goed mogelijk zou kunnen zijn is dat ook de

uitslagen over restraint eten bij de taste test hierdoor beïnvloed zijn. Zo werd er verwacht een invloed te vinden van restraint zijn op de hoeveelheid die gegeten werd, maar aan geen enkele verwachting hierover werd voldaan. Het is dus moeilijk om zeer duidelijke conclusies over deze uitslagen te trekken. Zoals aangeven ligt het zeer voor de hand dit toe te schrijven aan de uitslagen en de gebreken van de taste test, maar het kan ook zo zijn dat er simpelweg te weinig deelnemers in dit onderzoek als restraint geïdentificeerd konden worden om daadwerkelijk significante resultaten te vinden. Wanneer namelijk gebruikt gemaakt wordt van een in eerder onderzoek gebruikte cut-off score van 10 voor de restraint schaal van de TFEQ (welke problematisch is, aangezien het een arbitrair getal is waardoor slechts kleine verschillen tussen scores grote verschillen in oordeel kunnen veroorzaken), zien we dat

(33)

slechts 31 deelnemers als restraint bestempeld konden worden. In vervolgonderzoek is het dan ook zeer gewenst om meer deelnemers die restraint zijn als het om eten gaat te

includeren. Ten slotte is het natuurlijk ook nog mogelijk dat er simpelweg geen relatie is tussen restraint zijn en de hoeveelheid die men eet, maar eerder besproken onderzoek spreekt deze conclusie wel tegen.

Ondanks deze beschreven tekortkomingen hebben de hier gepresenteerde resultaten een duidelijke maatschappelijke invloed. Zo blijkt ten eerste uit dit onderzoek dat er een sterk effect is van cues op onze keuze voor eten. De resultaten van de PIT test laten namelijk zien dat er in zeer korte tijd gewoontegedrag kan ontstaan onder de invloed van cues wanneer het gaat om de keuze voor voedsel. En deze keuze voor voedsel wordt wel 200 keer per dag gemaakt (Levie & van Kleef, 2017). Daarom is het van groot belang dat er aanpassingen gemaakt worden in onze omgeving met betrekking tot de aanwezigheid van voedselcues. Door deze aanpassingen kan een samenleving gecreëerd worden die gezonder oogt en die hopelijk minder aanzet tot gewoontegedrag wanneer het gaat om het eten van hedonisch voedsel. Vorig jaar werd er al een stap in de goede richting gezet door een verbod op de zogenoemde kindermarketing (Kindermarketing, z.j.). Zo mochten kinderhelden niet meer afgebeeld worden op de verpakkingen voor snacks en ongezond eten (Tooms, 2016). Hoewel dit slechts een maatregel was gericht op kinderen en niet zozeer op volwassenen, is juist deze stap van belang aangezien kinderen nog gevoeliger zijn voor reclame (en dus cues) dan volwassenen (Harris et al., 2009) en daarnaast kan het gedrag van opgroeiende kinderen mogelijk makkelijker aangepast worden, wat positief is voor de toekomst en de afname van obesitas.

Daarnaast blijkt uit dit onderzoek dat, als de cues daadwerkelijk aangepast worden omdat deze een zeer sterk effect hebben, het induceren van een bepaalde mindset ook van invloed kan zijn op voedselkeuzegedrag. Mogelijk kunnen mensen die overgewicht hebben en

(34)

graag af willen vallen, of mensen die om andere redenen graag gezonder willen eten, succesvoller zijn in het behalen van hun doel wanneer bij hen een gezonde mindset

geïnduceerd wordt. Dit kan ontstaan door middel van intrinsieke motivatie, bijvoorbeeld bij iemand die in zijn gedachten en zijn gedragingen bezig is met gezond voedsel en gezond eten, maar een belangrijke rol hierbij is uiteraard ook weggelegd voor de omgevingcues. Waar dit onderzoek het sterke effect van cues liet zien, is het zeer aannemelijk dat de aanwezigheid van reclame en cues voor gezonde voedselopties een zeer grote invloed heeft op het induceren van een gezonde mindset. Door de dubbele effectiviteit van zowel de cues als de mindset wordt succes op een gezonder leven nog groter. Zoals eerder aangegeven is het echter zeer belangrijk dat er vervolgonderzoek komt naar hoe deze mindset het beste geïnduceerd kan worden aangezien de resultaten van de mindset inductie in dit onderzoek gemixt waren.

Ten slotte, de verantwoordelijkheid voor hoe onze omgeving eruitziet en het creëren van een gezondere samenleving ligt in eerste instantie uiteraard bij de regering, maar deze lijkt tot nu toe nog redelijk nonchalant en afwachtend. Voedselkeuze wordt gezien als een autonome, individuele keuze waar de overheid niets mee te maken heeft en ingrijpen staat gelijk aan betuttelen wat men ten alle tijden probeert te voorkomen (Levie & van Kleef, 2017). Daarnaast maakt het ontkennen van enige verantwoordelijkheid het voor de overheid ook mogelijk de discussie over de volksgezondheid aan de ene kant en de belangen van de voedselindustrie aan de andere kant te vermijden (Levie & van Kleef, 2017). Toch zijn het juist deze belangen die de laatste jaren groter geworden lijken te worden. Voor elke euro die uitgegeven wordt aan de promotie van gezond eten wordt 2000 euro gestopt in de promotie van bewerkte levensmiddelen die vaak zeer ongezond zijn (Levie & van Kleef, 2017). Men kan zich daarom afvragen of een gezonde samenleving wel prioriteit heeft, of dat verkoop en winst toch als belangrijker gezien worden. Soms lijkt het laatstgenoemde namelijk eerder het geval.

(35)

Een recent voorbeeld hiervan is een deal die de Nederlandse regering kort geleden sloot met een van de grootste voedselbedrijven in Europa, Cargill, welke betrekking had op de verbouwing en productie van chocolade in Vietnam (Cargill celebrates the launch of Cocoa Project Management Unit in Vietnam, 2012; Data & Trends of the European Food and Drink Industry, 2013-2014, z.j.). Deals als deze laten zien dat zelfs de Nederlandse regering in de hedonische voedselindustrie investeert en baat heeft bij de groei hiervan wat

onafhankelijkheid uiteraard bemoeilijkt. Het is niet de bedoeling om via de resultaten van dit onderzoek een ingewikkelde politieke discussie te starten, maar wel moet aangegeven worden dat het realiseren van mogelijke veranderingen onderdeel uitmaakt van een groter probleem. Hopelijk zullen in de toekomst maatregelen genomen worden waardoor banden tussen de regering en de voedselindustrie op dergelijke manieren niet meer verstrengeld mogen zijn en zal de Nederlandse regering meer verantwoordelijkheid nemen voor het karakter van onze voedselomgeving.

Ter samenvatting. In deze studie kwam naar voren dat zowel de cues als mindset invloed hebben op voedselkeuzegedrag. Het effect van de cues voldeed echter aan alle verwachtingen, in beide condities werd bij de chips cue trials meer gedrukt voor chips en bij de courgette cue trials juist minder, terwijl dit niet het geval was bij het effect van mindset. Hier werd namelijk een verschil gevonden tussen de mindset condities bij de courgette cue

trials en de geen beloning cue trials, maar niet in de afwezigheid van een cue zoals verwacht.

De reden hiervoor is niet duidelijk en aangeraden wordt dan ook om in de toekomst meer vervolgonderzoek uit te voeren naar het effect van mindset op voedselkeuzegedrag waarbij het zwaartepunt moet komen te liggen bij de manier waarop de mindset het beste geïnduceerd kan worden.

Het PIT effect komt dus echter wel duidelijk naar voren waardoor dit onderzoek aansluit bij eerder onderzoek waarin al eerder de invloed van cues op voedselkeuzegedrag

(36)

aangetoond werd. Nogmaals blijkt uit wetenschappelijk onderzoek dat de omgeving invloed heeft op voedselkeuzegedrag en het aanpassen van de obesogene omgeving, waarin constant

cues van smakelijk en calorierijk voedsel aanwezig zijn, lijkt dan ook steeds belangrijker te

worden. Maar daarnaast kan ook het induceren van een mindset van invloed zijn en een combinatie van het aanpassen of doen verminderen van hedonische voedselcues en het opwekken van een specifieke mindset kan zeer grote positieve gevolgen hebben op de gezondheid van de samenleving. De belangrijkste resultaten van dit onderzoek zijn dan ook zeer belangrijke handvatten voor de creatie van een gezondere samenleving. Hopelijk worden deze handvatten in de toekomst daadwerkelijk gegrepen, want de negatieve gevolgen van de huidige obesitas epidemie zijn simpelweg te groot om geen actie te ondernemen.

(37)

Literatuurlijst

Ayres, K., Conner, M. T., Prestwich, A., & Smith, P. (2012). Do implicit measures of attitudes incrementally predict snacking behaviour over explicit affect-related measures?. Appetite, 58(3), 835-841.

Bhanji, J. P., & Beer, J. S. (2012). Taking a different perspective: Mindset influences neural regions that represent value and choice. Social cognitive and affective

neuroscience, 7(7), 782-793.

Blokstra, A., Vissink, P., Venmans, L. M. A. J., Holleman, P., van der Schouw, Y. T., Smit, H. A., & Verschuren, W. M. M. (2012). Nederland de Maat Genomen, 2009-2010: Monitoring van risicofactoren in de algemene bevolking. RIVM rapport 260152001.

Borg, P., Fogelholm, M., & Kukkonen-Harjula, K. (2004). Food selection and eating behaviour during weight maintenance intervention and 2-y follow-up in obese men.

International journal of obesity, 28(12), 1548-1554.

Brunstrom, J. M., Yates, H. M., & Witcomb, G. L. (2004). Dietary restraint and heightened reactivity to food. Physiology & behavior, 81(1), 85-90.

Cargill celebrates the launch of Cocoa Project Management Unit in Vietnam. (2012, 27 maart). Geraadpleegd van http://www.cargill.com.vn/en/news/NA3057657.jsp.

(38)

Pavlovian-instrumental transfer hypothesis. Frontiers in behavioral neuroscience, 7, 153.

Data & Trends of the European Food and Drink Industry, 2013-2014. (z.j.). Geraadpleegd van http://www.fooddrinkeurope.eu/uploads/publications_documents/Data__Trends_of_th e_European_Food_and_Drink_Industry_2013-20141.pdf.

Dixon, H. G., Scully, M. L., Wakefield, M. A., White, V. M., & Crawford, D. A.

(2007). The effects of television advertisements for junk food versus nutritious food on children's food attitudes and preferences. Social science & medicine, 65(7), 1311-1323.

Drewnowski, A., Mennella, J. A., Johnson, S. L., & Bellisle, F. (2012). Sweetness and food preference. The Journal of nutrition, 142(6), 1142S-1148S.

Fedoroff, I. D., Polivy, J., & Herman, C. P. (1997). The effect of pre-exposure to food cues on the eating behavior of restrained and unrestrained eaters. Appetite, 28(1), 33-47.

Gezondheid en zorg in cijfers. (2014). Geraadpleegd van

https://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/571A1F05-566D-4AD2-A43C-869D4280BC11/0/2014c156pub.pdf.

Hadi, R., & Block, L. (2014). I take therefore I choose? The impact of active vs. passive acquisition on food consumption. Appetite, 80, 168-173.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De negatieve invloeden die alFitrah volgens de respondenten op de omgeving heeft, betreffen spanningen in het regulier onderwijs vanwege de dogmatische lijn van alFitrah, druk

Vertrouwen in jezelf, je kennis en dat jij wel een goed aanbod hebt voor het probleem van jouw klant.. Zelfvertrouwen is echt een heel belangrijke factor voor

In het begin leverde dat nauwelijks voldoende geld op om de huur te kunnen betalen, maar die onzekere toekomst kon zijn liefde voor muziek niet vertroebelen.. Mijn vriend,

Hein van de Wijgert Jurgen van der Heijden Wanka Lelieveld Eelco Fortuijn Jaap Drooglever Thomas Hessels Kees van Dalen Carla Fransen Xandra van Lipzig Maaike Kaiser

Dit scenario geeft aan welke kosten én in welk jaar de kosten voor het regulier en groot onderhoud van de afzonderlijke gebieden worden opgenomen in de begroting van het schap..

Audit Magazine sprak met Geraldine Leegwater, voorzitter van het uitvoerend bestuur van het ABN AMRO Pensioenfonds (AAPF), over haar rol als bestuurder, de rol van Internal Audit

Dit indachtig dat medewerkers die plezier in hun werk hebben loyaal zijn aan de organisatie en daarmee de organisatie weerbaar maken tegen integriteitsinbreuken, maar ook

The properties of global mindset are described in terms of high cognitive abilities and information processing capabilities that allow managers to understand complex global