• No results found

Van stress naar succes

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Van stress naar succes"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

0

Van stress naar succes

Een kwalitatief onderzoek naar de

hulpbehoeften van studenten met een

zorggerelateerde studie aan het Saxion

Deventer

Naam: Marjolein Harrewijn Opleiding: Toegepaste Psychologie School: Saxion, Deventer

1e Begeleider: Guido Roemer 2e Begeleider: Jaap Veldhuijzen

In opdracht van: Jolise ’t Mannetje, Lectoraat Innovatief en Effectief Onderwijs

Datum: 28 maart 2020

(2)

1

Voorwoord

Voor u ligt de scriptie ‘Van stress naar succes’. Deze scriptie is geschreven in het kader van mijn afstudeertraject binnen de opleiding Toegepaste Psychologie aan het Saxion Deventer. Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Jolise ’t Mannetje, onderzoeker binnen het lectoraat Innovatief en Effectief onderwijs aan het Saxion. Door middel van een kwalitatieve methode van dataverzameling is onderzoek gedaan naar de hulpbehoeften van studenten met een

zorggerelateerde studie aan het Saxion Deventer. Dit is gedaan aan de hand van individuele interviews.

Tijdens het proces ben ik begeleid door dhr. Guido Roemer en dhr. Jaap Veldhuijzen. Zij hebben mij voorzien van tips en feedback. Bij deze wil ik mijn begeleiders bedanken voor hun

ondersteuning tijdens het traject. Ook wil ik mijn opdrachtgeefster bedanken voor de mogelijkheid om dit onderzoek uit te voeren.

Speciale dank gaat uit naar de respondenten die mee hebben gewerkt aan dit onderzoek. Ondanks dat het spannend kan zijn om te praten over stressklachten, heb ik een grote mate van openheid ervaren tijdens het afnemen van de interviews. Zonder deze informatie was dit onderzoek niet tot stand gekomen.

Ik wens u veel leesplezier toe. Marjolein Harrewijn

(3)

2

Samenvatting

Stress en burn-out onder studenten is een actueel thema binnen de huidige maatschappij. Op hogescholen en universiteiten worden er steeds meer initiatieven genomen in het onderzoek naar psychisch welbevinden. Hieruit blijkt dat ongeveer een derde van de studenten een verhoogde kans heeft op een burn-out (De Boer, 2017). Stress en studiedruk spelen hierin een grote rol (Van Dinther, 2018). Studenten die hulp krijgen bij psychische problematiek tonen een verbeterd welbevinden en verbeterde studieprestaties (Dopmeijer, Gubbels, Kappe, Bovens, De Jonge, Van der Heijde, Vonk & Wiers, 2018). Een goede invulling van de aangeboden

hulpmogelijkheden lijkt dus een belangrijk aspect in het waarborgen van het welzijn van studenten.

Het doel van dit onderzoek is om te achterhalen wat de behoeften zijn van studenten met een zorggerelateerde studie aan het Saxion Deventer als het gaat om de invulling van het

hulpaanbod bij stress. Hiervoor is de volgende onderzoeksvraag opgesteld: Wat zijn de

behoeften van studenten met een zorggerelateerde studie aan het Saxion Deventer als het gaat om ondersteuning in situaties waarin zij stress- en/of burn-outklachten ervaren?

Bij het onderzoeken van deze vraag zijn er deelvragen opgesteld die betrekking hebben op de risicofactoren bij het ontstaan van stress, de aspecten die kunnen helpen bij het

voorkomen/omgaan met stress, de mate van ervaren steun vanuit school en de behoeften die bestaan binnen de invulling van de hulpmogelijkheden.

Om een antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvragen is gebruik gemaakt van een kwalitatieve methode van dataverzameling. Er zijn individuele interviews afgenomen bij respondenten. De onderzoekspopulatie binnen dit onderzoek zijn studenten met een zorggerelateerde studie aan het Saxion Deventer. Binnen dit domein vallen de studies: Toegepaste Psychologie, Verpleegkunde (hbo-v), Human Resource Management en

Lerarenopleiding Basisonderwijs (pabo). Analyse van de interviewdata is gedaan aan de hand van open, axiaal en gesloten codering. Uit deze analyse blijkt dat respondenten voornamelijk behoefte hebben aan een duidelijke zichtbaarheid van de hulpmogelijkheden op school. Als invulling van het hulpaanbod wensen zij meer informatie over het thema stress en begeleiding bij planning. Op basis hiervan wordt aanbevolen om de communicatie rondom het hulpaanbod voor stress te verbeteren. Voor de invulling van het hulpaanbod wordt aangeraden om dit vooral te richten op het verbreden van de kennis van studenten rondom stress en het aanbieden van cursussen in time-management.

Er heeft binnen dit onderzoek geen analyse van de mate van ervaren stress bij de respondenten plaatsgevonden. Cijfers rondom de mate van stress ontbreken en daarom wordt er voor volgend onderzoek aanbevolen om, aan de hand van een kwantitatieve methode van dataverzameling, een grootschalig onderzoek te houden onder de gehele populatie studenten op het Saxion Deventer. Hiermee wordt een basis gelegd voor eventueel volgend onderzoek.

(4)

3

Inhoud

Hoofdstuk 1 – Inleiding ... 5

1.1 Aanleiding van het onderzoek ... 5

1.2 Onderzoeksvraag ... 6

1.3 Opdrachtgever en doelstelling van het onderzoek ... 8

Hoofdstuk 2 – Theoretisch Kader ... 9

2.1 Oorzaken en risicofactoren stress- en burn-outklachten ... 9

2.2 Hulpbronnen ... 10 2.3 Ondersteunende systemen ... 11 2.4 Conceptueel model ... 13 Hoofdstuk 3 – Onderzoeksdesign ... 14 3.1 Onderzoeksmethode ... 14 3.2 Onderzoekspopulatie ... 14 3.3 Onderzoeksinstrument ... 15 3.3.1 Procedure en analyse ... 16 3.3.2 Validiteit en betrouwbaarheid ... 16

Hoofdstuk 4 – Beschrijving resultaten onderzoek ... 18

4.1 Risicofactoren ... 18

4.1.1 Ervaring van stress ... 18

4.1.2 Moment van ervaring stress ... 19

4.1.3 Ervaring van stress bij medestudenten ... 19

4.1.4 Uitingen van stress ... 20

4.1.5 Ervaren gevolgen van stress ... 20

4.2.1 Gedrag bij stress ... 20

4.2.2 Helpende factoren ... 22

4.2.3 Hulpzoekgedrag ... 22

4.3.1 Bekendheid en benutting hulpaanbod ... 23

4.3.2 Ervaring met vindbaarheid hulpaanbod ... 24

4.3.3 Ervaringen met toegankelijkheid hulpaanbod ... 24

4.3.4 Algemene mening behoeftevoorziening ... 25

4.4 Behoeften ... 25

4.4.1 Gewenste hoeveelheid en moment van begeleiding ... 25

4.4.2 Gewenste vorm van begeleiding ... 26

4.4.3 Hulpzoekbehoeften ... 26

4.4.4 Adviezen ... 27

Hoofdstuk 5 – Conclusie, aanbevelingen en discussie ... 28

(5)

4

5.2 Hulpbronnen ... 28

5.3 Ervaringen huidige hulpaanbod ... 29

5.3.1 Toegankelijkheid ... 29

5.4 Behoeften ... 29

5.5 Samenvatting conclusie ... 29

5.6 Discussie ... 30

5.7 Aanbevelingen voor opdrachtgever ... 31

5.7.1 Meerwaarde voor opdrachtgever ... 32

5.8 Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek ... 32

(6)

5

Hoofdstuk 1 – Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een introductie gegeven op het onderzoek. Allereerst worden de aanleiding en de onderzoeksvraag van het onderzoek toegelicht. Vervolgens zal de

opdrachtgever voorgesteld worden en als laatste wordt de doelstelling van het onderzoek beschreven.

1.1 Aanleiding van het onderzoek

‘Meer dan één op de drie studenten heeft een verhoogde kans op een burn-out’, zo meldt de Landelijke Studenten Vakbond (LSV) in hun onderzoek naar stress onder studenten (De Boer, 2017). Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat ongeveer 74,8% van de studenten aangeeft vaak of heel vaak emotioneel uitgeput te zijn. Daarbij geeft 39,4% van deze studenten aan erg cynisch te zijn over het nut van de studie. Volgens de LVS maakt de combinatie van deze twee dat ongeveer 34,6% een verhoogde kans heeft op een burn-out (De Boer, 2017). In 2016 lieten studentenpsychologen weten dat het aantal studenten dat bij hen aan de bel trekt, flink groeit. Maarten Goedhart, studentenarts aan de Universiteit van Groningen, geeft als verklaring dat studenten het drukker hebben dan ooit. Hij stelt dat angst, onzekerheid, paniekaanvallen en middelengebruik veelvoorkomende problemen zijn. Dit zou deels te maken hebben met het feit dat studenten in een kwetsbare levensfase zitten, waarin zij voor het eerst op eigen benen moeten staan, maar stress, studiedruk en tentamens spelen hierbij volgens hem ook een grote rol (Van Dinther, 2018).

Enkele hogescholen lijken initiatief te nemen in het onderzoek naar het psychische welbevinden van studenten. Hogeschool Windesheim concludeerde naar aanleiding van een enquête over studentenwelzijn dat één op de vier studenten rondloopt met burn-outklachten (Dopmijer, 2017). Het begrip ‘burn-out’ lijkt een toenemend probleemonder jongeren. Zo heeft de

Universiteit van Utrecht onlangs aangekondigd dat zij in 2020 al hun studenten een stresstest in laten vullen om te kijken hoe het gesteld is met hun psychische gezondheid (Koop, 2019). Met de test hoopt de universiteit meer zicht te krijgen op mogelijke psychische en mentale problemen onder studenten. Bovendien kan een student op basis van de resultaten het advies krijgen om bij een psycholoog langs te gaan. De universiteit hoopt hierdoor stress, depressies en

burn-outklachten te verminderen (Koop, 2019). Ook op de Radboud Universiteit in Nijmegen zijn er de afgelopen jaren steeds meer signalen dat mentale en psychische klachten onder studenten zijn toegenomen. Ook hier zou dit leiden tot een toename van het aantal burn-outs of

aanverwante verschijnselen. Deze ontwikkeling heeft ook daar geleid tot een onderzoek naar studentenwelzijn (Van Huisseling, Keiman, Van Liere, Mourisse, Ohlenforst, Pleijers en Vennes, 2018). Uit onderzoek van Dopmeijer Gubbels, Kappe, Bovens, De Jonge, Van der Heijde, Vonk en Wiers (2018) is gebleken dat wanneer studenten hulp krijgen bij psychische problemen dit een positief effect heeft op hun welbevinden en studieprestaties. Aandacht voor psychische

problemen en het bieden van hulp aan studenten lijken dus belangrijk in het waarborgen van studentenwelzijn.

Toch zijn er studenten die buiten hun reguliere opleiding nog meer van zichzelf vragen. Dit zijn de studenten die naast een reguliere studie ook deel uitmaken van een honoursprogramma. Jolise ’t Mannetje heeft onlangs onderzoek gedaan binnen deze groep studenten. In haar onderzoek geeft zij weer welke ‘personal resources’ van deze studenten ertoe leiden dat zij onder verhoogde eisen succesvol zijn in hun schoolloopbaan. Hierbij gebruikt zij de definitie van Hobfol, Johnson, Ennis en Jackson (2003) en Van den Heuvel, Demerouti en Schaufeli (2010). Zij beschrijven personal resources als ontwikkelbare aspecten van de persoonlijkheid die verwijzen naar het individu’s gevoel invloed te hebben op de omgeving, wat het bereiken van een doel motiveert en faciliteert. Uiteindelijk zal dergelijk onderzoek ook onder studenten met een andere opleidingsachtergrond uitgevoerd worden. ‘t Mannetje geeft in gesprek aan dat er in de media veel over het groeiend aantal stress- en/of burn-outklachten gesproken wordt, waardoor het lijkt alsof dit een uitgebreid onderzocht onderwerp is. In haar studie naar dit onderwerp

(7)

6 heeft zij echter ondervonden dat wetenschappelijke bronnen hierover schaars zijn. Burn-out onder studenten lijkt in de literatuur minder aandacht te krijgen dan burn-out onder

werknemers met een betaalde baan. Studenten worden hierin volgens Law (2010) vaak gezien als mensen die worden voorbereid op deze baan en niet als een werknemer op zich. Echter kunnen de hoofdactiviteiten van studenten volgens Schaufeli en Taris (2005) vanuit

psychologische perspectief als ‘werk’ beschouwd worden. Volgens hen begeven studenten zich namelijk in een structuur waarin zij verplichte activiteiten uitvoeren, bijvoorbeeld het aanwezig zijn in lessen en het uitvoeren van opdrachten. Daarbij hebben deze activiteiten een

vooropgesteld doel, namelijk het behalen van tentamens en uiteindelijk een diploma. Dodd en Jacobs (2003) bevestigen dit door te stellen dat door de vaste aanwezigheidsplicht, deadlines en projecten de druk en belasting op studenten net zo hoog lijkt te zijn als op een gewone

werknemer.

’t Mannetje probeert met haar onderzoek een beeld te schetsen van de persoonlijke bronnen van studenten die leiden tot studiesucces. Als ondersteuning op de persoonlijke hulpbronnen van studenten is ´t Mannetje momenteel bezig met het ontwikkelen van tools om studenten te helpen hun studieloopbaan succesvol af te ronden. Hierbij gaat het om verschillende interventies die de psychische gezondheid van studenten versterken. Bij de invulling van deze interventies hecht ´t Mannetje waarde aan de behoeften die bestaan onder studenten als het gaat om begeleiding bij stress. ’t Mannetje hoopt vanuit dit onderzoek informatie te kunnen werven dat kan

bijdragen aan de invulling van de interventies. Omdat de tijdspan voor dit onderzoek beperkt is, is er in overeenstemming met ´t Mannetje gekozen om dit onderzoek uit te voeren onder een deel van de studentpopulatie op het Saxion Deventer. Bij het reduceren van de

onderzoekspopulatie is er gekozen dit onderzoek uit te voeren onder studenten die meer risico lijken te lopen om tijdens hun studie last te krijgen van stress- en/of burn-out klachten. Binnen de eerste onderzoeken naar de mate van burn-out is er lange tijd vanuit gegaan dat burn-out exclusief voorkwam bij beroepen waarin menselijke relaties en contact centraal staan (Maslach, 2001). Uit onderzoek van Sobral, Stephan, Bedin-Zanatta en De-Luca (2018) komt naar voren dat vooral studenten met een zorggerelateerde studie meer risico lijken te lopen om te maken te krijgen met stress- en/of burn-out gerelateerde klachten. Daarbij wordt er in onderzoek van de Federatie Nederlandse Vakbewegingen (FNV) gemeld dat er een hoog percentage uitval is van studenten in zorg en welzijn, voornamelijk tijdens of na hun stageperiode. 41% van de

studenten uit dit onderzoek zegt te willen stoppen met de studie (Federatie Nederlandse Vakbewegingen, 2020). Vooralsnog lijkt de groep studenten die het meeste risico lopen om tijdens hun studie stress- en/of burn-outklachten te ontwikkelen dus te vallen binnen het domein van de zorgstudies.

1.2 Onderzoeksvraag

De onderzoeksvraag die uit het voorgaande voortvloeit en voor dit onderzoek is opgesteld luidt als volgt:

- Wat zijn de behoeften van studenten met een zorggerelateerde studie aan het Saxion Deventer als het gaat om ondersteuning in situaties waarin zij stress- en/of burn-outklachten ervaren?

De deelvragen die voor dit onderzoek zijn opgesteld luiden als volgt:

1. Wat geven studenten met een zorggerelateerde studie aan het Saxion Deventer aan als hoofdoorzaken van stress- en/of burn-outklachten?

2. Wat geven studenten met een zorggerelateerde studie aan het Saxion Deventer aan als waardevolle hulpbronnen bij het omgaan met stress?

3. In welke mate ervaren studenten met een zorggerelateerde studie aan het Saxion Deventer ondersteuning van school/opleiding als het gaat om het leren omgaan met stress?

(8)

7 4. Wat geven studenten met een zorggerelateerde studie aan het Saxion Deventer aan

nodig te hebben als het gaat om begeleiding bij stress- en/of burn-outklachten?

Om een heldere definitie te krijgen van de begrippen die in de onderzoeksvraag worden geformuleerd, worden deze hieronder verder toegelicht.

Het is lastig om een duidelijke definitie te geven voor het begrip ‘stress’. Stress wordt meestal gezien als de ervaring of beleving dat het evenwicht tussen draaglast en draagkracht verstoord dreigt te raken of al verstoord is (Van der Ploeg, 2013). Draagkracht betekent hier het vermogen om adequaat om te gaan met dreigende omstandigheden of gebeurtenissen terwijl draaglast betrekking heeft op de belasting die uitgaat van een bepaalde gebeurtenis of situatie (Van der Ploeg, 2013). Voor dit onderzoek zal deze definitie van stress worden aangehouden. Voor studenten kan dit bijvoorbeeld de ervaring van het evenwicht tussen draaglast, bijvoorbeeld de hoeveelheid en/of de omvang van het huiswerk, ten opzichte van hun draagkracht, dus in hoeverre zij ervaren deze hoeveelheid huiswerk aan te kunnen, inhouden. Om goed te kunnen functioneren is er enige mate van spanning nodig, dit zou omschreven kunnen worden als gezonde stress. Van deze gezonde stress kan het lichaam snel herstellen. Echter wanneer er te veel langdurige spanning aanwezig is, kan dit omslaan in ongezonde stress (Zimbardo, Johnson & McCann, 2017). Als de balans tussen draagkracht en draaglast uit evenwicht is, treedt deze ongezonde stress op (Gyllensten & Palmer, 2005). Als het lichaam geen tijd heeft om te herstellen, bijvoorbeeld als de stress aanhoudt, zal iemand deze ongezonde stress blijven ervaren. In extreme gevallen kan deze aanhoudende stress leiden tot overspanning of een burn-out (Gyllensten & Palmer, 2005).

Het begrip burn-out wordt in de volksmond veel gebruikt maar het is nooit als officiële psychische stoornis vastgesteld. Burn-out is dan ook niet opgenomen in de ICD-10 of DSM V. Maslach en Jackson (1997) beschrijven dat een burn-out wordt gekenmerkt door drie

verschillende symptomen: emotionele of mentale uitputting, depersonalisatie en verminderde persoonlijke bekwaamheid. Vanbelle, De Witte, Moerenhout, Vandenbroeck, Vanhaecht en Godderis (2013) omschrijven daarop volgend emotionele of mentale uitputting als een staat van energieloosheid. Depersonalisatie verwijst volgens hen naar een afstandelijke en cynische houding tegenover de mensen voor wie men werkt en verminderde persoonlijke bekwaamheid impliceert dat men het gevoel heeft minder competent te zijn om het werk nog naar behoren te kunnen uitvoeren in vergelijking tot het verleden. Vooral emotionele uitputting wordt

beschouwd als de hoofdcomponent van een burn-out (Bierings & Mol, 2012). Een definitie van burn-out bij studenten wordt gegeven door Yang (2004). Hij stelt dat studenten door

studiestress en studiedruk een staat van emotionele uitputting kunnen vertonen en daarbij een gevoel van depersonalisatie en verminderde persoonlijke bekwaamheid kunnen ervaren. In het onderzoek van Yang (2004) zijn de drie factoren van een burn-out, respectievelijk emotionele uitputting, depersonalisatie/cynisme en vermindering van de persoonlijke bekwaamheid, die werden omschreven door Maslach, Schaufeli en Leiter (2001) terug te zien. Ook Schaufeli, Martinez, Pinto, Salanova en Bakker (2002) omschrijven een burn-out onder studenten als een gevoel van vermoeidheid door studie-eisen, het hebben van een cynische houding tegenover de studie en het hebben van het gevoel van incompetentie als student. Een burn-out wordt in dit onderzoek dus gezien als een extreme reactie op emotioneel veeleisend werk, waarbij de

student emotioneel uitgeput raakt en niet meer in staat is om zijn of haar taken naar behoren uit te voeren. Met de populatie studenten met een zorggerelateerde studie aan het Saxion Deventer, worden studenten bedoeld die een studie volgen binnen het domein ‘Gedrag, Onderwijs,

Gezondheid en Welzijn’. Onder dit domein vallen de opleidingen: Lerarenopleiding Basisonderwijs (pabo), Toegepaste Psychologie, Human Resource Management en Verpleegkunde (hbo-v).

Bij de definitie van hulpbronnen worden in dit onderzoek twee aspecten meegenomen: persoonlijke hulpbronnen en externe hulpbronnen. Met persoonlijke hulpbronnen worden

(9)

8 hulpbronnen bedoeld die binnen het individu liggen. Hierbij kan gedacht worden aan het

vermogen om tegenslagen te overwinnen en onderscheid te maken in wat wel en niet beïnvloed kan worden, en het gevoel van zelfeffectiviteit door de aanwezigheid van competenties,

rolmodellen en positieve feedback (Hoedeman, 2014). Met externe hulpbronnen worden de ondersteunende systemen binnen school bedoeld. Hierbij kan gedacht worden aan sociale steun en groei- en ontwikkelingsmogelijkheden (Hoedeman, 2014).

1.3 Opdrachtgever en doelstelling van het onderzoek

’t Mannetje is onderzoeker aan het lectoraat Innovatief en Effectief Onderwijs aan het Saxion Deventer. Binnen het Saxion is zij betrokken bij diverse onderzoeks- en onderwijstaken. Zij houdt zich onder andere bezig met de ontwikkeling van het Saxion Onderwijs Model. Het lectoraat Innovatief en Effectief onderwijs helpt docenten en opleidingen bij het opzetten van succesvolle en innovatieve leerarrangementen. Zij hebben als doelstelling het innoveren en meten van de onderwijseffectiviteit. Binnen dit kader zal in dit onderzoek het optimaliseren van de hulpmogelijkheden binnen het Saxion centraal staan. Doelstelling van dit onderzoek is om de behoeften van studenten met een zorggerelateerde studie aan het Saxion Deventer in kaart te brengen. ‘t Mannetje geeft in gesprek aan dat het doen van dergelijk onderzoek een keerzijde heeft. In samenspraak met de Ethische Commissie van het Saxion stelt zij dat vragen over iemands welbevinden er juist toe kunnen leiden dat iemand zich er bewust van wordt dat hij of zij ongelukkig is. ´t Mannetje spreekt dan ook haar voorkeur uit voor het uitvoeren van

onderzoek middels een kwalitatieve methode van dataverzameling. Een kwalitatieve methode biedt hierin volgens haar de mogelijkheid om de reacties van respondenten te peilen en

ondersteuning te bieden bij eventuele moeilijke gevoelens. Zo hoopt zij een veilige sfeer neer te zetten voor de respondenten.

De exploratieve aard van dit onderzoek biedt de mogelijkheid om informatie te verzamelen voor de invulling van het hulpaanbod binnen het Saxion met als doel deze hulpmogelijkheden te optimaliseren. Bevindingen die worden gedaan, zijn dus ook van meerwaarde voor Saxion als onderwijsorgaan omdat het informatie kan bevatten over hoe vroegtijdige uitval en/of studievertraging onder studenten effectief tegen kan worden gegaan.

1.4 Opzet van verslaglegging

Dit onderzoek begint met het neerzetten van een theoretisch kader in hoofdstuk 2. Hier zal aan de hand van relevante literatuur een beeld worden geschetst van de kennis die bestaat rondom het thema stress. In hoofdstuk 3 zal vervolgens het methodisch kader worden beschreven, wat dient als onderbouwing van de gekozen methode van dit onderzoek. In hoofdstuk 4 zijn de gevonden resultaten uiteengezet. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de meningen en

ervaringen van de respondenten. Tot slot is naar aanleiding van de resultaten, in hoofdstuk 5 een conclusie geschreven aan de hand van de verschillende deelvragen en de hoofdvraag van dit onderzoek. Ook worden de conclusies en de methode van onderzoek bediscussieerd en worden er aanbevelingen gedaan voor de opdrachtgever en voor volgend onderzoek.

(10)

9

Hoofdstuk 2 – Theoretisch Kader

In dit hoofdstuk zal aan de hand van wetenschappelijke informatie een theoretisch kader worden opgesteld. Middels relevante literatuur zullen verschillende elementen rondom stress en/of een burn-out verder worden toegelicht. Vervolgens zal er een conceptueel model worden vormgegeven, dat de verwachtingen en onderliggende relaties binnen dit onderzoek weergeeft.

2.1 Oorzaken en risicofactoren stress- en burn-outklachten

Gubbels en Kappe (2017) hebben onderzoek gedaan binnen Hogeschool Inholland naar de ervaring van stress en bevlogenheid onder hun studenten. Alle respondenten gaven aan in meer of mindere mate stress te ervaren. Het overgrote deel van de studenten merkt ook stress bij medestudenten op (Gubbels & Kappe, 2017). Deze stress uit zich volgens de studenten op veel verschillende manieren. Klachten zijn zowel fysiek als mentaal. Zo geven zij aan dat zij als stressreactie last krijgen van onder andere: spierpijn, hoofdpijn, haaruitval, trillen, futloosheid, vermoeidheid, niet helder kunnen nadenken en geblokkeerd raken. Daarbij geven zij aan vaak een opgejaagd gevoel te hebben, sneller geïrriteerd te zijn en emotioneel te reageren op situaties, zich terug te trekken en last te hebben van angst en depressie (Gubbels & Kappe, 2017). Uit deze studie blijkt dat het overgrote deel van de stressfactoren voor studenten ligt binnen de studie. Stressfactoren die door studenten genoemd worden, hebben betrekking op docenten, onduidelijkheid, tentamens/deadlines en samenwerkingsverbanden die worden aangegaan in projectgroepen (Gubbels & Kappe, 2017). Ook de tijdsintensiviteit, de werkdruk, geen overzicht hebben en de reistijd van en naar de opleiding worden genoemd. Van der Stel (2018 ) zegt hierover dat het Hoger Beroepsonderwijs onder druk staat. Hij benoemt hierbij dat deze druk niet alleen geldt voor studenten maar ook voor docenten en onderwijsinstellingen zelf. Allen moeten er voor zien te zorgen dat de student zijn of haar opleiding op tijd afrondt. Een belangrijke drukverhogende factor volgens Van der Stel (2018) is dat de eisen aan het

beroepsonderwijs continu veranderen en strakker worden afgesteld. Ook de kwalificatie-eisen waar studenten tijdens hun studie, en bij afronding daarvan, aan moeten voldoen, worden telkens verhoogd. Studenten worden geacht hun leerprocessen steeds meer zelf te organiseren. Hieronder valt volgens Van der Stel (2018) onder andere het omgaan met frustraties en emoties, zichzelf goed verzorgen, goed slapen, voldoende tijd vrij kunnen maken voor de studie, niet te veel alcohol drinken en het voorkomen van chronische stress.

Bij het ontwikkelen van psychische klachten onder studenten laat onderzoek van Dopmeijer et al. (2018) zien dat prestatiedruk, studiedruk, financiële druk en het combineren van werk, studie en sociaal leven, door studenten vaak als oorzaak voor hun psychische klachten wordt gerapporteerd. In een studie naar het welbevinden van studenten van de Radboud Universiteit in Nijmegen komt naar voren dat de studiedruk een grote bron van stress vormt. 62% van de studenten geeft aan een continue gevoel van druk te ervaren. Hierbij geven zij aan dat de strakke studieplanning, het gebrek aan mogelijkheden om rust te nemen en het Bindend Studie Advies voor hen grote factoren van stress vormen (Van Huisseling, Keiman, Van Liere, Mourisse, Ohlenforst, Pleijers & Vennes, 2018). Een ander oorzaak van stress die zij benoemen is het gevoel naast de studie extra activiteiten te moeten ondernemen zoals (vrijwilligers)werk of het deelnemen aan een bestuursjaar. Onderzoek van Inholland laat ook zien dat studenten stress ervaren van het combineren van werk, studie en hun sociale leven (Gubbels & Kappe, 2017). Meerdere studenten geven aan dat het niet alleen lastig is om hun studie zo in te delen dat ze daarnaast nog kunnen werken, maar dat het ook lastig is om daarnaast een sociaal leven te onderhouden (Gubbels & Kappe, 2017). Daarbij zeggen studenten binnen alle drie de domeinen (school, werk en sociaal leven) stress te ervaren door de druk die zij voelen om aan de

verwachtingen te voldoen. Het niet kunnen voldoen aan al deze verwachtingen leidt tot angst om zichzelf en anderen teleur te stellen (Gubbels & Kappe, 2017).

(11)

10 Tentamens en deadlines worden door studenten ook vaak als stressor genoemd. Deze

momenten zijn voor studenten met name stressvol als de student in tijdnood komt of op het moment dat hij of zij het gevoel heeft dat er veel van afhangt, bijvoorbeeld het mogen vervolgen van de opleiding of het beginnen aan een stage (Gubbels & Kappe, 2017). Daarbij benoemen studenten ook dat zij vaak het gevoel hebben veel tegelijk te moeten doen waardoor zij het overzicht kwijt raken (Gubbels & Kappe, 2017). Uitstelgedrag bij het uitvoeren van studietaken lijkt volgens Steel, Brothen en Wambach (2017) ook een negatief effect te hebben op het welbevinden van studenten. Zo kan dit volgens hen leiden tot negatieve emoties, minder goede prestaties en uitval. Ook uit de studie van Dexter, Huff, Rudecki en Abraham (2018) over coping strategieën bij het omgaan met stress komt naar voren dat de meerderheid van de deelnemende studenten moeite heeft met het indelen van zijn of haar tijd. Studenten lijken moeite te hebben met time-management en weten vaak niet goed hoe zij hun tijd efficiënt in moeten delen, wat de kans op stressgevoelens vergroot (Ross, Niebling & Heckert, 1999).

De bevindingen die in bovenstaande theorieën naar voren komen als het gaat om risicofactoren voor studenten bij het ontwikkelen van stress, hebben te maken met prestatiedruk, studiedruk, het willen voldoen aan verwachtingen, het combineren van school, werk en sociaal leven en uitstelgedrag/slechte time-management. Deze variabelen lijken een voorspellende waarde te hebben op de ervaring van stress onder studenten. Het wordt daarom ook als waardevol gezien om deze variabelen op te nemen in het onderzoek en te verwerken in het conceptueel model.

2.2 Hulpbronnen

Miller en Seltzer (1991) suggereren een sterk verband tussen persoonlijke effectiviteit

(waargenomen eigen competentie) en stress. Persoonlijke effectiviteit is het individuele geloof in de mogelijkheid om een bepaalde taak succesvol uit te voeren of bepaald gedrag te vertonen (Bandura, 1997). Individuen met meer waargenomen persoonlijke effectiviteit ervaren volgens Bandura (1997) minder stress in bedreigende situaties en zien situaties als minder stressvol door het vertrouwen in zichzelf om de situatie aan te kunnen. Volgens Friedman (2003) maakt een lagere waargenomen persoonlijke effectiviteit een individu meer kwetsbaar voor burn-out. Ook uit onderzoek van González-Romá, Schaufeli, Bakker en Llorens (2006) blijkt dat een lagere mate van ervaren persoonlijke effectiviteit een voorspeller is van burn-out. Persoonlijke

effectiviteit ontwikkelt zich volgens Xanthopoulou, Demerouti, Bakker en Schafali (2009 ) door aanhoudende positieve ervaringen. Individuen met een lagere ervaring van persoonlijke effectiviteit zullen een uitdaging eerder als bedreiging zien en weglopen van de uitdaging. Individuen met een hogere mate van ervaren persoonlijke effectiviteit zullen echter de uitdaging eerder aangaan (Bandura, 1997). De mate van persoonlijke effectiviteit lijkt dus een belangrijke voorspellende variabele voor geestelijke gezondheid. Deze variabele zal daarom worden

meegenomen in het conceptueel model. In dit proces kan een mentor als rolmodel fungeren (Ragins & Kram, 2007). Kram suggereert in zijn theorie dat een mentor niet alleen de functie van hulp bij carrièreontwikkeling heeft maar ook psychosociale steun moet verlenen. Mentoren kunnen volgens Ragins en Kram (2007) de competenties van het individu beïnvloeden. Bakker (2016) stelt daarbij dat het van essentieel belang is dat studenten leren hun eigen stressklachten te herkennen en weten hoe zij hier mee om moeten gaan. Naast het creëren van bewustzijn over mentale gezondheid, zou het volgens Gubbels en Kappe (2017) ook kunnen helpen om vaardigheden aan te leren die een (hoge mate van) stress kunnen voorkomen. Uit onderzoek van Dexter et al. (2018) blijkt dat een groot deel van de studenten wel enige kennis heeft over de gevolgen van stress. Het probleem lijkt te liggen in het hulpzoekgedrag van studenten. Vaak zoeken studenten geen hulp bij hun stressklachten. Ook blijkt dat de studenten die wel weten hoe ze met stress om moeten gaan, vaak weinig gebruik maken van hulpmiddelen (Dexter et al., 2018). Er lijkt een taboe te liggen op het bespreekbaar maken van eventuele problemen. Zowel uit onderzoek van de Radboud Universiteit als Inholland komt naar voren dat er stigma’s liggen rondom mentale problematiek (Gubels & Kappe, 2017; van Huisseling et al.,

(12)

11 2018). Dit leidt er uiteindelijk toe dat studenten niet de hulp lijken te zoeken die ze nodig

hebben (Kessler, Berglund, Bruce, Koch, Laska, Leaf, Manderscheid, Rosenheck, Walters & Wang, 2001). Studenten geven aan moeite te hebben met het zoeken van hulp bij stressklachten

(Gubbels & Kappe, 2017). Uit onderzoek van Dopmeijer et al. (2018) is echter gebleken dat wanneer studenten wel hulp krijgen bij psychische problemen dit een positief effect heeft op hun welbevinden en studieprestaties. Day en Allen (2004) toonde aan dat individuen die meer begeleiding en coaching ontvingen, bovendien een hogere mate van persoonlijke effectiviteit ervaarden. Ook volgens Bandura (1997) moet een individu goed worden begeleid om zijn of haar doelen tot een succesvolle ervaring te brengen. Kennis rondom stress en het

hulpzoekgedrag van studenten worden gezien als waardevolle variabelen binnen dit onderzoek. Uit bovenstaande theorieën blijk dat zij de mate van stress kunnen verlagen en dus als hulpbron kunnen dienen. Deze variabelen zullen dan ook opgenomen worden in het conceptueel model.

2.3 Ondersteunende systemen

Veel beleidsmakers negeren het belang van de rol van de organisatie bij het ontstaan van stress en burn-out (Van Dierendonck, Schabracq & Bakker, 2001). In organisaties heerst er volgens Van Dierendonck, Schabracq en Bakker (2001) vaak een mentaliteit van ‘niet zeuren en doorgaan’. Er is binnen organisaties vaak weinig aandacht voor werkgerelateerde factoren bij het voorkomen van stress- en burn-out.

Inholland heeft onderzoek gedaan naar de wensen van de studenten als het gaat om ondersteuning van school bij het psychisch welbevinden. Zij hebben in kaart gebracht wat studenten helpt bij het omgaan met stress. Inholland zou volgens hen kunnen helpen preventief stressklachten aan te gaan door tijdig, regelmatig en op een andere manier begeleiding te bieden. Door studenten wordt genoemd dat het zou helpen als er meer bewustzijn wordt gecreëerd over stress- en burn-outklachten (Gubbels & Kappe, 2017). Corrigan en Penn (2012) sluiten hierop aan door te stellen dat vooral educatie en contact belangrijke strategieën zijn als het gaat om het verminderen van stigma’s. Campagnes die voorlichtingen geven over mentaal welbevinden blijken daarbij het meest effectief. Bakker (2016) stelt daarbij dat het van

essentieel belang is dat studenten leren hun eigen stressklachten te herkennen en weten hoe zij hier mee om moeten gaan. Naast het creëren van bewustzijn over mentale gezondheid, zou het volgens Gubbels en Kappe (2017) ook helpen om vaardigheden aan te leren om (een hoge mate van) stress te voorkomen. Dit zou kunnen in de vorm van trainingen en psycho-educatie. Psycho-educatie omvat het bespreken van symptomen en hun achtergronden, oorzaken en beloop van bijvoorbeeld stress en burn-out. Ook bespreekt het behandelmogelijkheden, het voorkomen van terugval en hoe men met de gevolgen kan omgaan (Hoencamp & Haffmans, 2008). In de literatuur zijn veel gunstige effecten van psycho-educatie aangetoond waaronder een verbeterd sociaal functioneren en een verlichting van de ervaren draaglast (Van der Stel, 2004). Volgens Verkuil en Emmerik (2007) is een belangrijk onderdeel binnen psycho-educatie het aanleren van cognitieve technieken. Individuen die geconfronteerd worden met stressoren stellen zich vaak bloot aan een verscheidenheid van negatieve gedachten (Schulink, Gerards & Bouter, 1988). Dergelijke cognities doen het niveau van fysiologische arousal toenemen en de waarschijnlijkheid van adequaat gedrag dalen. Deze cognitieve en fysiologische stressreacties kunnen echter worden gewijzigd (Schulink, Gerards & Bouter, 1988). Het bijstellen van

gedachten, verwachtingen of opvattingen die mensen onnodig gestrest maken, is een belangrijk doel van cognitieve trainingen (Verkuil & Emmerik, 2007). Ook in het geval van burn-out lijken cognitieve technieken te leiden tot reductie van de klachten (Hoogduin, Schaufeli, Schaap & Bakker, 2001).

Voor het reduceren van zowel stress- als burn-outklachten lijkt ook het aanleren van

ontspanningstechnieken zinvol. Volgens Veldstra (1998) uiten mentale en emotionele processen zich in fysieke reacties en omgekeerd. Vaak lopen de fysieke reacties synchroon met de

(13)

12 chronische stress kunnen dus ook fysieke klachten optreden zoals een hoge bloeddruk,

kortademigheid en gespannen spieren (Veldstra, 1998). Ontspanningstechnieken zijn belangrijk om deze chronische fysieke spanningen te doorbreken. Een ontspannen lichaam kan dus leiden tot een ontspannen geest en andersom. Bijkomende mentale voordelen kunnen zijn: het kunnen richten van de aandacht, de concentratie kunnen bewaren en meer controle krijgen over

denkprocessen (Veldstra, 1998). Ontspanningstechnieken als mindfulness vergroten bovendien de weerbaarheid van werknemers tegen stress, het verbetert de hersenwerking en heeft

daardoor een positief effect op het functioneren (Van Horen, 2014). Het voordeel van mindfulnesstrainingen is dat deelnemers meedoen aan ‘skill-building’ oefeningen en dat het programma zich focust op gedragsverandering (Bear & Krietemeyer, 2006).

Mindfulnesstrainingen zouden daardoor bijdragen aan het verhelpen van diepgewortelde reacties op stress (Bear & Krietemeyer, 2006)

Van Huisseling et al. (2018) stellen dat er meer aandacht moet komen voor de hersteltijd van studenten. Studenten geven volgens hen aan te weinig tijd te hebben om volledig te herstellen binnen en na een drukke periode van bijvoorbeeld tentamens en deadlines. Door een hersteltijd in te lassen is men in staat om zichzelf voldoende op te laden voor een volgende periode (van Huisseling et al., 2018). Verkuil en Emmerik (2007) stellen dat het van groot belang is om de energiebalans te herstellen. Studenten zouden moeten leren om een beter ‘energiemanager’ te worden. Dit betekent dus dat zij een goede balans moeten vinden tussen stressvolle activiteiten en ontspannende activiteiten. Na elke periode van inspanning zou dus een periode van

ontspanning moeten staan (Verkuil & Emmerik, 2007). Het instellen van een hersteltijd kan zowel de productiviteit van studenten verbeteren als de chronische of langdurige stressklachten verminderen. In het kader van de hersteltijd die nodig is na een periode van stress zijn er

positieve effecten gevonden bij trainingen in time-management. Zo bleek uit een effectmeting van Häfner, Stock en Oberst (2015) dat studenten minder stress ervaarden binnen hun studie nadat zij een training time-management hadden gevolgd. Schouwenburg (1994) benadrukt dat een training in time-management voor studenten vooral erg nodig is om het uitstel gedrag waar veel studenten last van lijken te hebben, te verhelpen. Hij noemt dat bepaalde

studievaardigheden, met name de vaardigheid van planning en time-management, het negatieve effect op de studieresultaten in zekere mate kan compenseren.

Een ander belangrijk thema wat van Huisseling et al. (2018) in hun onderzoek aankaarten betreft de zichtbaarheid van de services. Ondanks dat de Radboud Universiteit een rijk aanbod aan studentenbegeleiding heeft, maken studenten nog niet optimaal gebruik van deze diensten. Het is daarom volgens van Huisseling et al. (2018) noodzakelijk om de services die worden aangeboden omtrent studentenbegeleiding zichtbaarder te maken. Dit zou volgens hen onder andere kunnen door een overzichtelijke website, het online kunnen maken van afspraken met hulpverlening, het herhaaldelijk promoten van sociaal-emotioneel welzijn en het hulpaanbod, het inzetten van social media voor online campagnes en het hebben van een centraal

welzijnspunt (van Huisseling et al., 2018). Bovendien is het binnen hogescholen en universiteiten nodig om duidelijkheid te bieden over welke vormen van begeleiding er

beschikbaar zijn en wie hiervoor verantwoordelijk is. Daarbij moet gebruik gemaakt worden van de kennis en kunde die op dat moment aanwezig is (Dandridge & Caleb, 2015). Ook uit

onderzoek binnen Hogeschool Inholland blijkt dat het grootste deel van de studenten niet weet welke hulpbronnen er voor hen beschikbaar zijn. Bovendien geven zij aan de vertrouwensband met potentiële hulpbronnen te missen. Een groot deel van de hulpbronnen is voor de studenten onbekend (Gubbels & Kappe, 2017). Bovendien lijken er vaak grote verschillen te zijn per faculteit als het gaat om de begeleiding van studenten. Hoe deze begeleiding wordt ingevuld verschilt dus per afdeling en er lijkt niet één duidelijk beleid voor te zijn. Deze ongegronde verschillen lijken te leiden tot suboptimale resultaten (Gubbels & Kappe,2017).

Er lijkt op hoge scholen en universiteiten dus wel aanbod te zijn in hulpverlening voor studenten. Toch weet een groot gedeelte van deze studenten de weg hiernaartoe nog niet te

(14)

13 vinden. Ook lijken er moeilijkheden te liggen in de zichtbaarheid en toegankelijkheid van de aangeboden mogelijkheden. Het zichtbaar maken van de mogelijkheden is dan ook een

belangrijke variabele om mee te nemen binnen het conceptueel model van dit onderzoek. Ook de inhoud van het hulpaanbod lijkt soms niet aangepast aan de behoeften van de student. Het opnemen van interventies die binnen de literatuur effectief zijn gebleken bestaande uit: psycho-educatie, cognitieve trainingen, ontspanningstechnieken en trainingen in time-management blijkt van belang. Deze interventies zullen dan ook opgenomen worden in het conceptueel mode.

2.4 Conceptueel model

Na analyse van bovenstaande literatuur is gekozen om voor dit onderzoek het Algemeen Stressmodel van Caplan te gebruiken. Dit model laat zien op welke variabelen invloed uitgeoefend kan worden bij het voorkomen of verhelpen van een psychische crisis. De

variabelen binnen het Algemeen Stressmodel sluiten aan op de bovengenoemde variabelen die in de literatuur gevonden zijn met betrekking op de oorzaken en risicofactoren onder studenten, hulpbronnen en ondersteunende systemen. In het Algemeen Stressmodel worden deze

variabelen eveneens binnen drie groepen onderscheiden: (1) risicofactoren, (2) competenties van het individu en (3) ondersteunende systemen (Kok, Molleman, Saan & Ploeg, 2005). Volgens dit model zijn deze factoren van invloed op de wijze waarom mensen met een crisis omgaan. Bij een gunstige verhouding tussen de draaglast (belasting van een student) en de draagkracht (mate van belastbaarheid van student) kan het omgaan met stressende omstandigheden bijdragen aan een versterking van de geestelijke gezondheid (Kok et al., 2005). Bij een langdurige ongunstige verhouding kan dit leiden tot (ernstige) psychische problemen als overspanning en burn-out. Aan de hand van de waardevolle variabelen die genoemd werden in de literatuur, is het model in Figuur 1 ingevuld.

Figuur 1: Conceptueel model

De invulling van het conceptueel model in Figuur 1 roept vragen op rondom de variabelen in relatie met de onderzoekspopulatie. Binnen dit onderzoek ontstaat de vraag hoe deze variabelen worden beleefd door de onderzoekspopulatie en hoe deze belevingen kunnen bijdragen aan het optimaliseren van het hulpaanbod.

(15)

14

Hoofdstuk 3 – Onderzoeksdesign

In dit hoofdstuk zullen de gekozen onderzoeksmethode, de onderzoekspopulatie en het

onderzoeksinstrument worden beschreven en verantwoord. Tevens zal de methode van analyse van de onderzoeksresultaten beschreven worden.

3.1 Onderzoeksmethode

Dit onderzoek is exploratief of verkennend van aard. Voor dit onderzoek zal er gebruik gemaakt worden van een kwalitatieve methode van dataverzameling (n=12). Onderzoek zal gedaan worden aan de hand van een semigestructureerd interview. Hiervoor is gekozen omdat de onderzoeksvraag zich richt op behoeften en belevingen van de onderzoekspopulatie. Aangezien de behoeften en beleving van de respondenten een belangrijke positie innemen in dit onderzoek, sluit een kwalitatieve methode van dataverzameling hier het beste op aan (Baarda, Bakker, Boullart, Fischer, Julsing, Peters & Van der Velden, 2018). Kwantitatief onderzoek zal hierbij waarschijnlijk voor te weinig diepgang zorgen omdat het een beperkte ruimte biedt voor de eigen inbreng van de respondenten (Boeije & Bleijenbergh, 2019). Zoals aangegeven bestaat er bovendien vanuit de opdrachtgever een sterke voorkeur voor dit type onderzoek omdat het mogelijkheid biedt tot het creëren van een veilige sfeer voor de respondent.

Volgens Verhoeven (2014) ontstaat door middel van interviews de mogelijkheid om dieper in te gaan op de wijze waarop respondenten tot hun keuze komen, welke argumenten hierbij een rol spelen, in welke mate en waarom. Middels deze methode kunnen persoonlijke ervaringen en belevingen van de respondenten worden uitgevraagd. Bovendien is uit de literatuur gebleken dat er onder studenten vaak een taboe ligt op het bespreekbaar maken van eventuele mentale problemen (Dexter et al., 2018) en er stigma’s lijken te liggen rondom mentale problematiek (Gubels & Kappe, 2017; van Huisseling et al., 2018). Volgens Baarda et al. (2018) zijn

semigestructureerde interviews die face to face worden afgenomen geschikt voor het

achterhalen van gevoelige informatie. Daarbij biedt het de mogelijkheid tot het behandelen van meerdere onderwerpen, waarbij ruimte is voor doorvragen. Interviews zullen mondeling worden afgenomen zodat er, wanneer een vraag of antwoord onduidelijk blijkt, om verduidelijking kan worden gevraagd.

3.2 Onderzoekspopulatie

De groep respondenten zal bestaan uit studenten met een zorggerelateerde opleiding aan het Saxion Deventer. Dit betreft alle leerjaren van deze opleidingen. Omdat de insteek van dit onderzoek een kwalitatieve aard heeft, is er voor gekozen om een kleinere onderzoekspopulatie te kiezen. Voor onderzoek naar de behoeften van de gehele populatie studenten van het Saxion Deventer lijkt een kwantitatieve methode van dataverzameling effectiever. Binnen dit onderzoek is aan de hand van wetenschappelijke literatuur geanalyseerd welke groep studenten het meeste risico loopt om in zijn of haar (studie)loopbaan stress- en/of burn-out klachten te ontwikkelen. Uit de literatuur komt naar voren dat vooral studenten met een zorggerelateerde studie meer risico lijken te lopen om te maken te krijgen met stress- en burn-out gerelateerde klachten (Sobral et al., 2018). De mate van kwetsbaarheid voor personen in de zorg wordt verhoogd door de hoge mate van stress die wordt ervaren binnen deze beroepen (Lorenz, Benatti & Sabino, 2010). De factoren binnen zorgberoepen die het risico op burn-out verhogen bestaan uit het constant in contact zijn met mensen die een hoge kwaliteit van zorg nodig hebben, een voortdurende stressvolle werkomgeving en het hebben van veel verantwoordelijkheden (Khamisa, Oldenburg, Peltzer & Ilic, 2015). Uit onderzoek blijkt dat één op de acht jonge zorgmedewerkers in de leeftijdscategorie tot 35 jaar uitvalt door burn-out. Omdat deze studenten een risicogroep vormen bij het ontwikkelen van stress en burn-out lijkt een optimalisering van het hulpaanbod voor hen noodzakelijk.

De selectie van de respondenten heeft plaatsgevonden middels een niet-gerichte selecte steekproef. Bij een niet-gerichte selecte steekproef worden waarnemingseenheden niet bewust

(16)

15 op basis van bepaalde kenmerken geselecteerd maar wordt er een steekproef getrokken uit de populatie van beschikbare eenheden (Baarda et al., 2018). Voor dit onderzoek is hierbij gebruik gemaakt van een sneeuwbalsteekproeftrekking. Door middel van een sneeuwbalsteekproef is het vaak eenvoudiger om toestemming te krijgen voor een interview omdat respondenten via persoonlijke contacten benaderd kunnen worden (Verhoeven, 2014). Hiervoor is gekozen omdat verwacht wordt dat bij het benaderen van de populatie via bijvoorbeeld de schoolmail of bij een directe vorm van aanspreken, de respons laag zal liggen. Hierbij wordt rekening gehouden met eerder genoemde theorieën over de stigma’s die lijken te liggen rondom het bespreekbaar maken van mentale problematiek (Gubels & Kappe, 2017; van Huisseling et al., 2018). Daarbij wordt er door middel van deze methode geprobeerd niet alleen respondenten te werven die makkelijk over stresservaringen praten maar ook respondenten te werven die het praten over mentale problematiek eventueel als moeizamer ervaren. Om te voorkomen dat voornamelijk respondenten worden bereikt met gelijke kenmerken, is aan eerdere respondenten gevraagd naar personen aan de buitenkant van hun netwerk (Baarda et al., 2018). Bij het werven van respondenten uit het eigen netwerk van de onderzoeker is er ook bewust voor gekozen om geen interviews af te nemen bij contacten uit de eerste lijn van dit netwerk. Bij deze eerste lijn kan gedacht worden aan familie, vrienden of kennissen van de onderzoeker. Alle respondenten die zijn geworven hebben geen directe connectie met de onderzoeker zelf.

3.3 Onderzoeksinstrument

In dit onderzoek zal er gebruik gemaakt worden van een semigestructureerd interview. Alle respondenten zullen geïnterviewd worden volgens hetzelfde interviewprotocol. In het interview zullen vragen worden gesteld met betrekking tot de volgende onderwerpen:

1. Risicofactoren 2. Hulpbronnen 3. Ervaring 4. Behoeften

Deze onderwerpen zijn tot stand gekomen aan de hand van literatuuronderzoek en input van de opdrachtgever. De opdrachtgever wenst informatie over de behoeften die bestaan onder

respondenten als het gaat om begeleiding bij stress. Om toe te kunnen werken naar de behoeften van de respondenten, wordt in dit onderzoek eerst de beleving van stress geanalyseerd. Mocht blijken dat respondenten helemaal geen stress ervaren, dan lijkt onderzoek naar eventuele wensen en behoeften ook minder noodzakelijk. De mate van ervaren stress van de respondenten lijkt hierin van belang. Omdat uit theorie blijkt dat een groot gedeelte van studenten een

continue gevoel van druk ervaart (Dopmeijer et al, 2018; Geubels & Kappe, 2017; van Huisseling et al., 2018) zal er in dit onderzoek ook gevraagd worden naar de ervaren mate van stress onder de respondenten. Mocht hieruit naar voren komen dat ook de respondenten van dit onderzoek (veel) stress ervaren dan kan er geanalyseerd worden welke risicofactoren zich voordoen bij het ontwikkelen van deze stress. Respondenten zullen dan ook vragen worden gesteld met

betrekking tot de risicofactoren op het ontstaan van stress- en burn-out klachten. Omdat er in de literatuur meermaals vanuit gegaan wordt dat psycho-educatie en andere vormen van

kennisoverdracht rondom het thema stress, studenten kan helpen om beter met hun klachten om te gaan (Corrigan & Penn, 2012; Gubbels & Kappe, 2017), kunnen de vragen over eventuele risicofactoren bij het ontwikkelen van stress ook informatie bevatten voor de invulling en het moment van kennisoverdracht.

Ook zullen er vragen worden gesteld over de ervaring van het huidige hulpaanbod met

betrekking tot stress. Respondenten zullen worden gevraagd naar hun mening over de services die momenteel worden geboden. Uit theorie bleek dat er op meerdere scholen ontevredenheid heerst met betrekking tot dit hulpaanbod (Dopmeijer et al, 2018; Geubels & Kappe, 2017; van Huisseling et al., 2018). Bovendien lijkt het afnemen van stress samen te gaan met het hebben van aanhoudende positieve ervaringen (Xantholopou et al., 2007). Deze positieve ervaringen zouden volgens de literatuur bij een goed werkend ondersteuningssysteem kunnen toenemen

(17)

16 (Day & Allen, 2004). Vragen met betrekking tot dit ondersteuningssysteem kunnen informatie leveren voor de optimalisatie van de hulpmogelijkheden.

Als laatste zullen er vragen worden gesteld met betrekking tot eventuele wensen van de respondenten. Hierbij zal gekeken worden naar de gewenste hoeveelheid begeleiding, het gewenste moment van begeleiding en de gewenste vorm van begeleiding. Omdat uit

verscheidene onderzoeken is gebleken dat studenten bij stressklachten vaak geen hulp zoeken (Dexter et al., 2018; Dopmeijer et al., 2018) is ook gekozen voor vragen over wat respondenten zou helpen bij het zoeken naar hulp. Uit de theorie van Bandura (1995) bleek dat individuen die vertrouwen hebben een situatie aan te kunnen, veel situaties ook als minder stressvol zien. Studenten die weten hoe zij met stress om moeten gaan en welke hulpbronnen zij hierbij in kunnen zetten, lijken dus minder snel stress te ervaren. Hierom is er gekozen om respondenten ook te vragen naar hulpbronnen die zij nuttig achten. Dit levert informatie op voor de

opdrachtgever als het gaat om de inhoud van het hulpaanbod.

3.3.1 Procedure en analyse

Voor de afname van de interviews zijn een aantal randvoorwaarden opgesteld. Interviews zullen voor zo ver mogelijk afgenomen worden op het Saxion Deventer. Indien dit niet mogelijk is voor een respondent, zal het interview op een andere locatie of via Skype plaatsvinden.

Tijdens de interviews worden respondenten eerst welkom geheten. De onderzoeker zal zich kort voorstellen en het onderzoek toelichten. Respondenten is aan het begin van het interview

gevraagd of zij instemmen met het opnemen van het interview middels een spraakrecorder. Er zal worden uitgelegd dat de opnamen worden gemaakt in verband met de analyse van de informatie. Respondenten worden op de hoogte gesteld van het feit dat de opnamen geheel anoniem zijn. De respondent wordt vervolgens de mogelijkheid geboden om vooraf vragen te stellen. Mocht de respondent geen vragen hebben dan wordt er begonnen met het interview. In het interview worden zowel open als gesloten vragen gesteld. Door open vragen te stellen wordt de respondent uitgenodigd om veel informatie te geven. Om onderwerpen samen te vatten en om vragen bevestigd te krijgen, zullen er ook enkele gesloten vragen worden gesteld.

De interviews zullen na afname worden getranscribeerd en gecodeerd. Na het transcriberen van de interviews zullen de opnamen worden vernietigd om de privacy van de respondenten te waarborgen. Bij het coderen worden de thema’s uit de interviewleidraad aangehouden. Er wordt gestart met het open coderen van de transcripten. De transcripten zullen grondig worden

geanalyseerd en relevante fragmenten zullen handmatig worden voorzien van verschillende codes. Aan de hand hiervan is een responstabel opgesteld waarin de fragmenten een

bijbehorende codes te vinden zijn (zie Bijlage B). Aan de hand van de responstabel is overgaan tot de fase van axiaal coderen. De open codes zijn geclusterd onder de hoofdthema’s van het interview. Hierbij is geturfd hoeveel respondenten een antwoord gaven binnen dezelfde code. Hierbij zijn eerst kruistabellen opgesteld zodat een overzicht van de genoemde codes ontstaat (zie Bijlage C). Vervolgens zijn deze codes hiërarchisch ondergebracht in verschillende

codebomen (zie Bijlage D, Bijlage E, Bijlage F, Bijlage G). Aan de hand van de kruistabellen en de codebomen zijn vervolgens verbanden gelegd tussen de verschillende codes. Deze fase, waarin er selectief gecodeerd wordt, zorgt ervoor dat er structuur aangebracht kan worden in de codes en dat relaties tussen de codes duidelijk worden (Verhoeven, 2014). Uiteindelijk zullen de gevonden resultaten in verband worden gebracht met de probleemstelling van dit onderzoek.

3.3.2 Validiteit en betrouwbaarheid

Dit onderzoek beschrijft een specifieke populatie. Bevindingen die worden gedaan gelden alleen voor de onderzoekspopulatie van dit onderzoek en kunnen niet worden gegeneraliseerd naar andere populaties. Voorafgaand aan de interviews met respondenten is een pilotinterview georganiseerd met een persoon die binnen de onderzoekspopulatie valt. Tijdens dit

pilotinterview is vooral gekeken naar de begrijpelijkheid van de vraagstelling. Door met deze persoon het interview te analyseren, kunnen er eventuele aanpassingen gedaan worden in de

(18)

17 interviewleidraad en de formulering van de vraagstellingen. Ook is er een pilotinterview

georganiseerd met een collega-onderzoeker. Omdat men vaak niet bewust is van eigen vooroordelen is aan deze collega onderzoeker gevraagd om kritische feedback te geven op de wijze van interviewen (Baarda et al., 2018). Hiermee is geprobeerd de onderzoeker bewust te maken van eventuele invullingen en vooroordelen. Doel van beide pilotinterviews is de interne validiteit van het onderzoek vergroten.

Omdat er vanuit de literatuur naar voren komt dat er taboes kunnen liggen op het bespreekbaar maken van psychisch welbevinden, wordt en in dit onderzoek rekening gehouden met sociaal wenselijke antwoorden. Mocht er vanuit de onderzoeker een vermoeden zijn van een sociaal wenselijk antwoord van een respondent, dan zal hier de mogelijkheid tot doorvragen worden benut. Volgens Baarda et al. (2018) zorgt doorvragen bij onduidelijkheid en/of vermoeden van sociale wenselijkheid, voor het achterhalen van dieperliggende informatie. Interviews worden individueel afgenomen waardoor persoonlijke ervaringen duidelijker naar voren komen. Thema’s kunnen op deze manier tot in details worden geëxploreerd (Evers, 2015).

Alle interviews zullen worden afgenomen in een afgesloten ruimte om verstoringen of afleiding tijdens het interview zoveel mogelijk te voorkomen. De onderzoeker zal tijdens de interviews een objectieve houding aannemen. Er worden geen sturende vragen gesteld, zodat de

respondent niet wordt beïnvloed in zijn of haar antwoord. Interviews worden opgenomen met behulp van een spraakrecorder zodat deze bij het transcriberen teruggeluisterd kunnen worden. Tijdens het analyseren van de interviewdata is, zoals aangegeven, gebruik gemaakt van een methode van open, axiaal en gesloten codering om de betrouwbaarheid van het onderzoek te waarborgen.

(19)

18

Hoofdstuk 4 – Beschrijving resultaten onderzoek

In dit hoofdstuk zullen de gevonden resultaten beschreven worden. De uitvoering van het onderzoek heeft enkele weken in beslag genomen. Acht interviews zijn afgenomen op het Saxion Deventer, drie interviews zijn afgenomen in de Openbare Bibliotheek van Deventer en één interview is afgenomen bij een respondent thuis. De interviews varieerden in tijd waarbij het kortste interview 25 minuten in beslag nam en het langste interview 40 minuten. Alle

respondenten stemden in met het opnemen van het interview via een spraakrecorder. Het vinden van respondenten die ervaring hebben met burn-out, bleek lastig. Hiervoor zijn drie personen benaderd, van wie twee niet wilden meewerken aan het afnemen van het interview. Zij gaven aan dat dit te belastend voor hen zou zijn. Één persoon heeft wel ingestemd.

Er zijn in totaal twaalf studenten geïnterviewd die allen een opleiding volgen binnen de studiedomeinen van dit onderzoek. Er zijn vier studenten geïnterviewd van de opleiding Toegepaste Psychologie, drie studenten van de opleiding Human Resource Management, drie studenten van de Lerarenopleiding Basisonderwijs (pabo) en twee studenten van de opleiding Verpleegkunde (hbo-V). De gemiddelde leeftijd van de respondenten ligt op 24,92 jaar. De leeftijd-range loopt van 20 tot en met 31 jaar. In totaal zijn twee mannen en tien vrouwen geïnterviewd.

Nadat de interviews geanalyseerd zijn aan de hand van het coderingssysteem zijn er binnen de opgestelde codes vier hoofdthema’s (risicofactoren, hulpbronnen, ervaring huidige hulpaanbod en behoeften) en achttien subthema’s te onderscheiden. Voor een weergave van alle codes wordt verwezen naar de codebomen (zie Bijlagen D, Bijlage E, Bijlage F, Bijlage G). In onderstaande paragrafen worden de vier hoofdthema’s en achttien subthema’s verder uitgewerkt. Ook worden aan het eind van enkele paragrafen verschillende uitspraken van respondenten uiteengezet.

4.1 Risicofactoren

Als eerste worden de resultaten weergegeven met betrekking tot de risicofactoren. Tijdens de interviews noemden respondenten verschillende vormen van risicofactoren bij het ontstaan van stress. Deze uitspraken kunnen worden verdeeld onder vijf subthema’s: ervaring van stress, moment ervaring stress, opgemerkt gedrag bij medestudenten, uitingen van stress en ervaren gevolgen van stress (zie Bijlage D).

4.1.1 Ervaring van stress

In Tabel 1 zijn het aantal respondenten dat zegt stress te ervaren, weergegeven. Daarbij valt op dat bijna alle respondenten aangeven dat zij in hoge mate stress ervaren tijdens hun studie. Slechts enkelen gaven aan in mindere mate stress te ervaren.

Tabel 1

Ervaring stress onder respondenten

Aantal

respondenten

Ervaart veel stress 10

Ervaart milde tot geen stress 2

Totaal 12

Redenen om stress te ervaren zijn uiteenlopend (zie Bijlage D, subthema Ervaring van stress). De meest genoemde reden voor het ervaren van stress is prestatiedruk, waarbij respondenten

(20)

19 voornamelijk het gevoel hebben goede schoolresultaten te moeten halen en te moeten voldoen aan de eisen binnen en buiten school. Tijdsdruk speelt ook een rol. Een meerderheid van de respondenten geeft aan druk te ervaren doordat zij veel moeten doen in weinig tijd. Wat daarbij opvalt, is dat een kleine minderheid van de respondenten ook aangeeft, stress te ervaren

doordat zij vaak niet op tijd te zijn begonnen met hun schoolwerk.

De helft van de respondenten geeft aan stress te ervaren door de angst om te falen. Ook het willen voldoen aan de verwachtingen wordt hierbij genoemd, dit geeft tevens de helft van de respondenten aan. Een kleine minderheid van de respondenten geeft aan dat zij ook stress ervaren door de hoeveelheid schoolwerk en het gevoel geen overzicht te hebben. Andere redenen van stress, die door een kwart van de studenten werden genoemd zijn: onduidelijkheid over schoolwerk, stress door vergelijken met anderen en stress over

baankansen/toekomstperspectief. Door een enkeling werden veranderingen, zoals verhuizingen en een wisselend curriculum, en het presenteren voor groepen genoemd als reden van stress. “Je moet het kunnen, qua schoolwerk moet je het kunnen. Omdat je anders het gevoel hebt dat je tekort schiet denk ik. Dat je toch niet zo goed bent of misschien doe je het ook wel om

bevestiging te zoeken”(Respondent 2).

“Iedereen wil het liefste alles met mooie cijfers afronden, binnen de tijd die ervoor gegeven wordt. Als ik een slecht cijfer haal dan voelt dat toch een beetje als falen omdat je je best ervoor doet. Ik denk dat je dat jezelf oplegt om het dan goed te willen doen” (Respondent 11).

4.1.2 Moment van ervaring stress

Uit verschillende uitspraken komt naar voren dat de tentamenweken een cruciaal moment vormen in de opbouw naar stress. (zie Bijlage D, subthema Moment ervaring stress). Vooral het naderen van de deadlines levert hierbij stress op voor de respondenten. Ook geven enkele respondenten aan dat de start van het eerste leerjaar voor hen een stressvol moment is geweest. Andere minder genoemde momenten waarop respondenten aangeven stress te ervaren zijn: de start van een nieuwe periode, tijdens het afstuderen, tijdens de stageperiode(s) en het moment voor een presentatie.

4.1.3 Ervaring van stress bij medestudenten

In Tabel 2 wordt weergegeven hoeveel respondenten stress zeggen te herkennen bij

medestudenten. Alle respondenten herkennen een hoge mate van stress bij medestudenten. Slechts een enkele respondent herkent een lagere mate van stress bij medestudenten.

Tabel 2

Herkenning stress bij medestudenten

Aantal respondenten

Herkent hoge mate van stress

medestudenten 11

Herkent milde mate van stress

medestudenten 1

Totaal 12

Welk gedrag respondenten zeggen op te merken bij hun medestudenten verschilt (zie Bijlage D, subthema Opgemerkt gedrag bij medestudenten). Sommige respondenten geven aan dat zij vooral een wisseling zien in de focus van medestudenten. Hierbij merken zij op dat

(21)

20 de volledige aandacht. Ook merken enkele respondenten op dat er meer afwezigheid in de lessen is door extra thuisstudie en dat medestudenten veel bezig zijn met het vergelijken met anderen. Zij noemen dat medestudenten stress zeggen te ervaren op het moment dat andere studenten verder zijn met hun schoolwerk dan zij. Medestudenten die vakken links laten liggen en zeggen een gevoel van onbekwaamheid te ervaren, werd slechts door enkele respondenten genoemd.

4.1.4 Uitingen van stress

Bij uitingen van stress noemt een groot gedeelte van de respondenten dat zij een chaotisch en druk gevoel ervaren in hun hoofd ervaren (zie Bijlage D, subthema Uitingen van stress). Hierbij kunnen zij vaak moeilijk overzicht vinden in hetgeen er nog gedaan moet worden. Daarbij geeft een groot gedeelte van de respondenten ook aan last te hebben van een gespannen gevoel. Een kleine minderheid van de respondenten zegt daarbij last te krijgen van piekergedachten en slapeloosheid. Enkelen zeggen erg prikkelbaar te zijn en last te hebben van hoofdpijn. Tandenknarsen, zweten en andere somatische uitingen werden weinig genoemd. Slecht een enkele respondent zei hier op het moment van stress last van te hebben.

“Dan wordt het vooral heel erg chaotisch in mijn hoofd. Je weet dan niet goed waar je mee moet beginnen. Je gaat dingen door elkaar doen en je weet eigenlijk niet goed wat je precies aan het doen bent” (Respondent 11).

“Ik ben druk in mijn hoofd, ik kan niet echt rust vinden. Ik denk constant aan wat ik nog moet doen” (Respondent 5).

4.1.5 Ervaren gevolgen van stress

Als ervaren gevolgen van stress zeggen bijna alle respondenten dat zij last hebben van negatieve gedachten (zie Bijlage D, subthema Ervaren gevolgen van stress). Opvallend is dat dit vaak afkeurende gedachten van het eigen kunnen zijn. Daarbij komt voor de helft van de

respondenten ook een gevoel van somberheid en het hebben van minder energie kijken. Bijna de helft van de respondenten geeft daarbij aan door stress het overzicht kwijt te raken op de

situatie. Zij zeggen door stress chaotisch in hun hoofd te worden waardoor zij hun schoolwerk niet meer goed kunnen overzien. Een kleine minderheid van de respondenten geeft aan dat een slechte nachtrust het gevolg kan zijn bij stress. Een enkeling van hen geeft zelfs aan ‘badend in het zweet’ wakker te worden op het moment dat hij/zij stress ervaart. Het gevoel geen tijd te hebben voor ontspanning wordt door een derde van de respondenten genoemd. Zaken die door een kleine groep respondenten worden genoemd, zijn: ongezond eten, het willen opgeven, door stress om school ook op gebieden buiten school stress ervaren en minder kwaliteit kunnen leveren bij schoolopdrachten. De gevolgen die genoemd worden betreffen voornamelijk de korte termijn. Door enkelen worden ook lange termijn effecten van stress genoemd zoals vertraging oplopen op school en het ziek worden/burn-out raken.

“Wat dat met mij doet is dat ik denk van: hé doe dat nou even, dom, stom. Je keurt jezelf eigenlijk een beetje af op dat moment” (Respondent 2).

“Dan wordt het chaos. Het wordt een grote chaos. Ik probeer dan een planning te maken maar ik weet niet meer waar ik moet beginnen. Ik ben totaal het overzicht kwijt” (Respondent 5).

4.2 Hulpbronnen

In deze paragraaf worden de resultaten weergegeven waarin de genoemde hulpbronnen van de respondenten kenbaar worden gemaakt. Tijdens de interviews hebben respondenten

verschillende vormen van hulpbronnen bij stress genoemd. Deze hulpbronnen zijn

onderscheiden in drie subthema’s: gedrag bij stress, helpende factoren en hulpzoekgedrag (zie Bijlage E).

4.2.1 Gedrag bij stress

Het gedrag van respondenten bij stress is in twee soorten gedragingen verdeeld: negatief gedrag bij stress en positief gedrag bij stress. Negatief gedrag bij stress leidt tot het verergeren van de

(22)

21 stressgevoelens bij respondenten en positief gedrag bij stress is gedrag dat door de

respondenten wordt ingezet om stress te verminderen. In Tabel 3 is weergegeven hoeveel respondenten er negatieve en/of positieve gedragingen vertonen op het moment van stress. Hieruit blijkt dat alle respondenten aangeven positief gedrag te vertonen op het moment van stress. Enkelen van hen reageren soms op stress met negatieve gedragingen die het stressniveau verergeren.

Tabel 3

Negatieve en positieve gedragingen bij stress

R1 R2 R3 R4 R5 R6 R7 R8 R9 R10 R11 R12 Totaal Negatief gedrag bij stress x x x x x x x x 8 Positief gedrag bij stress x x x x x x x x x x x x 12

In Tabel 4 is vervolgens weergegeven hoeveel van hen uitsluitend negatief of positief gedrag vertonen en hoeveel van hen beiden vertoont. Enkelen zeggen alleen gedrag te vertonen dat helpt om de stress te verminderen en een meerderheid van de respondenten zegt zowel negatief als positief gedrag te vertonen. Geen één student geeft aan uitsluitend gedrag te vertonen dat de stressgevoelens verergert.

Tabel 4

Negatieve en positieve gedragingen bij stress

Aantal respondenten

Vertoont alleen negatief gedrag bij stress 0

Vertoont alleen positief gedrag bij stress

Vertoont zowel negatief als positief gedrag bij stress

4 8

Totaal 12

Er zijn door respondenten verschillende vormen van de gedragingen bij stress genoemd (zie Bijlage E, subthema Gedrag bij stress). De helft van de respondenten geeft aan uitstelgedrag te vertonen. Zij geven daarbij aan dat ze vaak de stressbron gaan ontwijken en schoolwerk aan de kant schuiven. Een kwart van de respondenten geeft aan totaal in paniek te raken of ongezond te gaan eten. Enkelen laten schoolwerk liggen om zich te focussen op de belangrijkste vakken. Daar tegenover geeft een kleine minderheid van de respondenten aan dat hij of zij op het moment van stress juist tijd maakt om een planning te maken en overzicht te creëren. Ook zegt een kleine minderheid steun in zijn of haar omgeving te zoeken. Zij geven aan dat zij op dat moment graag praten met iemand uit hun directe omgeving, zodat de stress vermindert. Enkelen zeggen als reactie op stress ook dat ze pauzes inlassen of op zoek gaan naar ontspanning. Een derde van de groep respondenten probeert zichzelf gerust te stellen met positieve gedachten of neemt een moment om te mediteren of ademhalingsoefeningen te doen. Slechts een enkeling probeert het schoolwerk zo snel mogelijk in te leveren ongeacht de kwaliteit om van de stress af te zijn.

(23)

22 “Bij stress ga ik uitstellen en een beetje vluchten. Dat doe ik omdat ik bang ben dat het niet lukt, ik zie er dan heel erg tegenop dus dan doe ik het nog maar even niet” (Respondent 9).

“Dan neem ik even een pauze. Dan ga ik even een koffietje drinken met iemand en dan ben ik met een uurtje weer terug. Even je hoofd leegmaken. Je hoofd leegmaken zodat je hem daarna weer kunt vullen, zeg ik altijd” (Respondent 2).

4.2.2 Helpende factoren

Als helpende factoren bij stress zijn verschillende dingen genoemd door respondenten (zie Bijlage E, subthema Helpende factoren). Het overgrote deel van de respondenten geeft aan dat het hulpvol is om een planning te maken op het moment dat zij stress ervaren. Zij geven aan dat zij daarmee overzicht proberen te creëren waardoor de stress afneemt. De meerderheid geeft daarbij ook aan dat steun zoeken in de eigen omgeving of erover praten met medestudenten zorgt voor een vermindering van de stress. Vooral het relativeren en het sparren met anderen wordt als prettig ervaren. Iets meer dan de helft van de respondenten geeft ook aan dat sporten en/of pauzes nemen en afleiding zoeken tussen het schoolwerk door helpt. Allen geven zij aan dat het verzetten van de gedachten naar een andere activiteit buiten school helpt om

ontspanning te vinden.

Voor sommigen helpt het ook als er meer duidelijkheid wordt geschept over wat er van hen als student verwacht wordt. Zij geven aan dat zij minder stress ervaren op het moment dat het duidelijk is wat er precies gedaan moet worden voor een vak. Daarbij zegt een derde van de respondenten dat het ook helpt om prioriteiten te stellen en extra tijd vrij te maken voor school. Ook mediteren/ademhalingsoefeningen, een goede nachtrust en gezond eten wordt door enkelen genoemd.

“Ik probeer een overzicht te maken en wat prioriteiten te stellen. Wat is belangrijk en wat is minder belangrijk om tijd aan te besteden. Planningen maken, dat kost tijd maar zo creëer ik overzicht” (Respondent 6).

“Dat doe ik vooral, erover praten en kijken op welke manier anderen ermee omgaan zodat je dat voor jezelf ook kunt proberen. Als je dan samen een beetje dezelfde weg bewandelt dan heb je steun aan elkaar en dat vind ik wel erg fijn. Dat je samen over dezelfde dingen kunt sparren” (Respondent 11).

4.2.3 Hulpzoekgedrag

In Tabel 5 wordt weergegeven hoeveel respondenten over gaan tot het zoeken van hulp op het moment dat zij stress ervaren. Hieruit blijkt dat bijna alle respondenten aangeven dat zij op het moment dat zij stress ervaren niet overgaan tot het zoeken van hulp. Slecht een enkeling zegt wel zelfstandig hulp te hebben gezocht op het moment van (aanhoudende) stress.

Tabel 5

Hulpzoekgedrag van respondenten

Aantal

respondenten

Zoekt hulp bij stress 103

Zoekt geen hulp bij stress 214

Totaal 12

Er worden door de respondenten verschillende redenen genoemd om geen hulp te zoeken bij stress (zie Bijlage E, subthema Hulpzoekgedrag). Het grootste gedeelte van deze groep zegt dat zij het gevoel hebben dat zij hun problemen zelf moeten oplossen. Daarbij wordt ook vaak

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

2p 15 Met welk deel of met welke delen van het bloed verdwijnt het grootste deel van de schadelijke hoeveelheid ijzer uit het lichaam als bloed wordt afgetapt. A de rode bloedcellen

- Alle bedrijven hebben de beschikking over een internetsnelheid van meer dan 100 Mb/s - De scholen binnen de gemeenten Albrandswaard hebben goed voorzieningenniveau.. - Gelet

Ik beschouw het vriend-vijandonderscheid echter niet als de kern van het politieke, want het gaat er in mijn opvatting juist om polarisatie in de samenleving zoveel mogelijk tegen

ontwikkelingen zijn de belangrijkste redenen om het stadion te selecteren voor verder onderzoek. Echter, dit succes van de club en het stadion is van de laatste jaren. Het is ook

Hij heeft weliswaar zijn bezwaren tegen het nieuwe bestemmingsplan niet binnen de termijn ingediend, maar dat neemt niet weg dat hij als inwoner van onze gemeente nog steeds

Door verschillende zoekcriteria in de KvK database gezamenlijk toe te passen konden middelgrote HID ondernemingen, die gevestigd zijn binnen het operatiegebied van Rabobank “De

Toen ik daarvoor veel in de boom hing, werd mijn liefde voor werken in bomen duidelijk.’ Dermout Cramer loopt stage bij Tree-DBZ.. Hij heeft zichzelf inmiddels gebom- bardeerd

Wanneer echter naar de chi-kwadraat toets wordt gekeken in tabel 12, blijkt dat de jaren vanaf 2007 niet significant. verschillen met het