• No results found

Oriëntalistische stereotypen in de zelfrepresentatie van IS: Dabiq

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Oriëntalistische stereotypen in de zelfrepresentatie van IS: Dabiq"

Copied!
42
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

Auteur

Max van Meegeren (s1603558) Leiden Universiteit Geesteswetenschappen Media Studies: Journalistiek en Nieuwe Media

Email: max_vm90@hotmail.com

Scriptiebegeleider dr. A.W.M. Koetsenruijter

Leiden Universiteit Geesteswetenschappen Media Studies: Journalistiek en Nieuwe media

P.N. van Eyckhof 2 2311 BV Leiden

(3)

Inhoudsopgave

Abstract 4

1. Inleiding 6

2. Theoretisch kader 8

2.1 Oriëntalisme 8

2.1.1 Edward Saids Oriëntalisme 8

2.1.2 Robert Irwins kritiek 10

2.2 The Spectacle of the Other 11

2.3 Terrorisme en media 14 2.3.1 War on Terror 16 2.3.2 Terroristische stereotypen 17 2.3.3 Theater of Terror 18 2.3.4 Dabiq 19 3. Methode 21

3.1 Constructie van coding frame 21

3.2 Inhoudsanalyse 23

3.2.1 Kwalitatieve inhoudsanalyse 24

3.2.2 Mogelijke beperkingen 25

4. Uitvoering en resultaten 27

4.1 Constructie van het corpus 27

4.2 Generale impressies 27

4.3 Ontdekken van Oriëntalistische stereotypen 34

5. Conclusie en discussie 36

5.1 Conclusie 36

5.2 Discussie 38

Bibliografie 40

(4)

Abstract

Dit onderzoek houdt zich bezig met de vraag hoe Oriëntalistische stereotypen over terroristen vorm krijgen in de zelfrepresentatie van terreurorganisatie IS (Islamitische Staat). Daarmee streeft dit onderzoek naar het uitbreiden van kennis over hoe IS gebruik maakt van

stereotypen afkomstig uit het Westen. Deze stereotypen geven ‘de ander’ weer en promoten daarbij afstand en verschil. Ten grondslag hieraan liggen theorieën over (post-)Orientalisme (Said, 2003; Dogra, 2012; Irwin, 2009) en stereotypen (Hall, 1997). Dit onderzoek legt de focus op het online propagandamagazine Dabiq, dat wordt uitgegeven door AlHayat Media Center. Het magazine beschikt over veel foto’s en kent een professionele vormgeving. Door middel van een kwalitatieve inhoudsanalyse zijn 431 beelden bekeken. Deze visuele analyse werd uitgevoerd met behulp van een coding frame, gebaseerd op verschillende

Oriëntalistische stereotypen uit Westerse populaire media.

Uit de resultaten blijkt dat IS visuele Oriëntalistische stereotypen over terroristen met name vormgeeft via de stereotypen barbarisme, gewelddadigheid en donkere bebaarde boos kijkende mannen met tulbanden. Zo waren er gruwelijke beelden van onthoofdingen, slecht behandelde gevangenen en bewapende IS-strijders aan het front te zien. Hierbij wordt nadrukkelijk ingezoomd op gruwel of dreiging om angst te zaaien. Dit beeldgebruik sluit aan op de Westerse perceptie van de islamitische terrorist. Opmerkelijk is dat hiernaast een groot gedeelte van het beeldmateriaal anders wordt vormgegeven dan de bovengenoemde

Oriëntalistische manieren. In deze beelden toonde IS foto’s van een goed draaiende gemeenschap, een tevreden terrorist, blije kinderen of Westerse politieke leiders met een bedenkelijke gezichtsuitdrukking. Daarmee draait IS voor een groot deel de rollen in het Oriëntalistisch discours om. De aanhangers van IS proberen ook een positief zelfbeeld neer te zetten en, andersom, een negatief beeld van de Westerling. Hieruit blijkt dat ze in hun

beeldgebruik Oriëntalistische stereotypen alleen toepassen als ze daar baat bij hebben. Ze accepteren het beeld dat IS-strijders ‘anders’ zijn, maar ze zijn daarbij niet onderdanig aan het Westen.

Deze visuele analyse draagt bij aan kennis over hoe moderne terroristen in een digitaal tijdperk media kunnen gebruiken en inspelen op bepaalde Westerse percepties van de dreigende terrorist. Media zijn van groot belang voor terroristen. Vanwege nieuwe digitale ontwikkelingen beschikken terroristen nu over de mogelijkheid om eigen media-units op te zetten. Ze zijn niet meer afhankelijk van Westerse nieuwsorganisaties. Daarom is het belangrijk om het steeds verder ontwikkelende mediagebruik van terroristen nauwlettend in de gaten te blijven houden. Alleen dan kunnen Westerse journalisten beter begrijpen hoe terroristen zelf media inzetten en journalistieke activiteiten eigen hebben gemaakt.

(5)

Sleutelwoorden: Oriëntalisme, stereotypen, terrorisme, islam, IS, media, Dabiq

“One aspect of the electronic, postmodern world is that there has been a reinforcement of the stereotypes by which the Orient is viewed. [...] This is nowhere more true than in the ways by

which the Near-East is grasped” (Said, 2003, 26)

(6)

1. Inleiding

Hoe representeren we mensen en plaatsen die significant anders zijn? Deze vraag van Stuart Hall (1997) verdiept zich binnen de literatuur over nieuwsfotografie en rampen in de thema’s ‘verschil’ en ‘afstand’ (Dogra, 2012). Dit zijn onderwerpen die grote raakvlakken hebben met het zogeheten ‘Oriëntalistisch discours’. Een gedachtegoed dat niet alleen van een verschil uitgaat tussen ‘wij/West’ en ‘zij/Oost’, maar dit ook promoot. De contrasterende relatie tussen West en niet-West kan zich uiten in binaire opposities als orde – wanorde; rationeel –

irrationeel; beschaafd – barbaars of veilig – gevaarlijk.

Met dit soort binaire opposities in het achterhoofd valt binnen het hedendaagse nieuwsbeeld een bepaalde groepering op: de terreurorganisatie IS (Islamitische Staat). Sinds de zomer van 2014 is via nieuwsmedia te zien hoe IS in Irak en Syrië een Islamitische Staat probeert op te zetten. De leider van IS, Abu Bakr al-Baghdadi, wil met het kalifaat een thuis bieden aan alle moslims ter wereld (Melissen, 2015).

Media spelen een grote rol in de opkomst van IS. Ze bepalen daarmee zelfstandig het beeld over de organisatie. IS beschikt over een paar media-units (bijvoorbeeld krant ISN of internetglossy Dabiq) die verantwoordelijk zijn voor alle uitingen. Deze uitingen worden vooral via internet verspreid (Melissen, 2015). Met een professionele mediaorganisatie, genaamd AlHayat Media Center, denken ze nadrukkelijk na over een impactvolle

mediastrategie die opgepikt moet worden in het Westen. Hierin speelt ‘de dreigende terrorist’ de hoofdrol. Een personage dat via bepaalde Oriëntalistische stereotypen (barbaars,

gewelddadig, irrationeel, boos kijkende bebaarde man enzovoort) vaak is afgebeeld in Westerse populaire media.

Hoe maakt IS gebruik van deze Oriëntalistische stereotypen? Dit onderzoek betreft een visuele analyse van de vormgeving van populaire Oriëntalistische stereotypen over terroristen in de zelfrepresentatie van IS. Het onderzoek focust zich hierbij op het

beeldmateriaal in het online magazine Dabiq dat IS in verschillende talen (waaronder Engels) publiceert voor propaganda. In dit onderzoek staat de volgende hoofdvraag centraal:

Hoe krijgen Oriëntalistische stereotypische ideeën (Said, 2003; Dogra, 2012; Hall, 1997) over terroristen uit populaire media vorm in online magazine Dabiq?

Om deze hoofdvraag te kunnen beantwoorden, moet dit onderzoek eerst de volgende subvraag behandelen:

Welke Oriëntalistische stereotypische ideeën over terroristen zijn er terug te vinden in populaire media?

(7)

Pas wanneer deze Oriëntalistische terroristische stereotypen zijn geïnventariseerd en

benoemd, kan worden gekeken naar hoe deze terugkomen in het online magazine Dabiq. Om deze subvraag te kunnen beantwoorden, neemt dit onderzoek een breed spectrum van

Westerse populaire media (films, cartoons, videogames en nieuwsmedia) in beschouwing. Hiermee is het mogelijk om verschillende categorieën te formuleren die noodzakelijk zijn voor deze visuele analyse.

Aan de basis van dit onderzoek staat een gecombineerd theoretisch kader van Oriëntalisme (Said, 2003) en stereotypen (Hall, 1997). Deze theorieën vormen de grondslag van het fundamentele onderscheid tussen West en niet-West dat via bepaalde stereotypen tot uiting kan komen. De focus van Robert Irwin (2009) op terroristische stereotypen in populaire cultuur, waarmee hij kritiek op Edward Said leverde, wordt hieraan toegevoegd. Vervolgens richt het onderzoek zich specifieker tot de symbiotische relatie tussen terrorisme en media (Powell, 2011), het War on Terror frame (Powell, 2011; Kumar, 2010) en de notie van Theater of Terror (Weimann, 2005).

Verdieping in de vraag hoe IS gebruik maakt van Oriëntalistische stereotypen geeft inzicht in de manier waarop een terroristische organisatie zelf media kan inzetten om in te spelen op stereotypen die zijn ontstaan in het Westen. Dit soort stereotypen staan dan voor termen als barbarisme, kwaad en gevaar. Het Oriëntalistische frame dat ‘de gevaarlijke ander’ afbeeldt, wordt in die zin dan door de terrorist zelf ingezet. Door visueel te analyseren hoe IS dat teweeg brengt, wordt het mogelijk om meer kennis te vergaren over de manieren hoe ‘moderne terroristen’ tegenwoordig omgaan met Westerse interpretaties van terrorisme. Ze willen een heftige media-impact bewerkstelligen die zich met name beroept op angst zaaien en dreiging. Door deze IS-beelden vanuit een Oriëntalistische invalshoek te benaderen, wordt mogelijk duidelijk hoe ze visueel aansluiten op de perceptie die voor ons Westerlingen zo bekend in de media is geworden: het idee van de angstaanjagende terrorist.

Dit onderzoek kiest niet alleen voor een visuele analyse, omdat IS veel waarde hecht aan visueel sterke uitingen. De beelden kunnen ook veel impact hebben op de ontvanger. In het onderzoek van Aarti Iyer, Joanna Webster, Matthew Hornsey en Eric Vanman (2014) wordt gesproken van ‘the power of the picture’. Zij stellen dat beelden van terrorisme een krachtige impact kunnen hebben op de emotionele en politieke reacties van individuen. Zeker nu printmedia, televisie en internet alomtegenwoordig zijn geworden en mensen over de hele wereld regelmatig worden blootgesteld aan beelden van terroristische activiteiten of

aanslagen. Het idee van de kracht van het beeld, waar mensen in een digitaal tijdperk dus niet omheen kunnen, is een belangrijke drijfveer voor dit visuele onderzoek.

(8)

2. Theoretisch kader

2.1 Oriëntalisme

Bij het onderzoeken van Oriëntalistische terroristische stereotypen is Edward Saids Orientalism erg geschikt. Daarom staat het boek aan de basis van dit onderzoek. Zijn opvattingen over hoe de Westerse hegemonie heeft geresulteerd in een continuerend kennissysteem over het Oosten vormen het startpunt om na te kunnen denken over het fundamentele verschil tussen ‘wij/West’ en ‘zij/Oost’.

2.1.1 Edward Saids Oriëntalisme

De Palestijns-Amerikaans cultuurfilosoof Said (2003) schreef in 1978 het invloedrijke boek Orientalism. Ondanks dat het al bijna veertig jaar oud is en Said in 2003 overleed, wordt zijn werk tegenwoordig nog steeds als relevant gezien. Westerse representatie van het Oosten verloopt namelijk vaak nog steeds via een dominante Oriëntalistische blik. Zo stelt Syed Farid Alatas dat sommigen geneigd kunnen zijn te geloven dat Oriëntalisme iets van het verleden is, maar volgens hem blijft de islam op Oriëntalistische manieren gerepresenteerd worden (2005, 47).

Wat houdt de Oriëntalistische blik precies in? Said beschrijft de term als een stijl van denken die is gebaseerd op een ontologisch en epistemologisch verschil tussen het ‘Oosten’ en het ‘Westen’ (2003, 2). In dit verschil beschikt het Westen over dominantie, macht en autoriteit. En daarmee over de mogelijkheid om met een Westerse stijl het Oosten te herstructureren (2003, 3), wat betekent dat de beeldvorming van Oosterlingen volledig afhangt van de superieure Westerse ervaring ervan.

Volgens Nandita Dogra (2012) is het verschil tussen West en niet-West een centraal principe in het koloniale discours dat vanaf de 18e eeuw vanuit Europa wijdverspreid en geïnstitutionaliseerd werd. Het bestaan van dit discours is niet alleen beargumenteerd door Saids invloedrijke idee van het Oriëntalisme, maar ook door het Afrikanisme, wat Dogra als tegenhanger van Oriëntalisme omschrijft. Beide concepten vallen onder het koloniale discours, maar Oriëntalisme richt zich meer op de thema’s verschil en afstand. Dogra’s boek Representations of Global Poverty toonde aan dat de berichtgeving van NGOs over armoede in Afrika ook gebaseerd wordt op een ideologie van universeel humanisme (12-13). Bij

(9)

universeel humanisme staat eenheid centraal en wordt de ander als een gelijke gezien op grond van menselijkheid (3).

Het Oriëntalisme komt op meerdere vlakken in de samenleving tot uiting. De Europese cultuur was namelijk in staat om het Oosten politiek, sociologisch, militair, ideologisch, wetenschappelijk en imaginair te beheren of zelfs te construeren. Hierbij definieert Oriëntalisme niet alleen ‘de ander’, tegelijkertijd definieert het daarmee ook zichzelf. Said stelt dan ook dat de beeldvorming van het Oosten heeft geholpen om Europa (het Westen) te kunnen definiëren als zijn contrasterende beeld, idee, persoonlijkheid of ervaring. Deze manier van denken en representatie voedt het ‘wij’ tegen ‘zij’ gevoel. Ook Trivundza (2004) benadrukt dit contrast in Oriëntalisme door het samenspel tussen positieve zelfrepresentatie en negatieve representatie van de ander te benoemen (482).

De Westerse perceptie van het Oosten reikt verder dan alleen aangrenzende gebieden; de perceptie betreft ook vergelegen gebieden. Volgens Said is het Oriëntalistische

gedachtegoed ontstaan in de oude koloniale tijd. Frankrijk en Groot-Brittannië domineerden het Oosten en waren daarom toonaangevend in de perceptie van dit gebied. Onder de koepel van deze Westerse hegemonie ontstond een complex beeld van het Oosten geschikt voor onder andere academische studie, museumtentoonstellingen of illustraties. Sinds de Tweede Wereldoorlog zijn het de Amerikanen die op soortgelijke wijze zijn gaan domineren en een grote hoeveelheid Oriëntalistische teksten en beelden zijn gaan construeren. Met een focus op terroristische stereotypen in een moderne tijd ligt de nadruk in dit onderzoek op de

Amerikaanse perceptie.

Said is stellig in het aanwijzen van Oriëntalisten: binnen academische sferen zegt hij dat iedereen die les geeft, schrijft of onderzoek doet naar het Oosten (dit kan variëren van antropoloog, historicus of socioloog) een Oriëntalist is. Hiernaast stelt hij ook dat schrijvers, poëten, novellisten, filosofen, politieke theoretici of economen dit fundamentele onderscheid hebben geaccepteerd als hun startpunt voor theorieën, dichten, romans enzovoort.

Een belangrijk element uit de theorie van Said is maakbaarheid. Het idee van het Oosten is namelijk geen vaststaand natuurfeit. Geografische regio’s, zoals het Oosten of het Westen, moeten als menselijke creaties worden beschouwd. Said doet hierover een treffende uitspraak: het Oosten is een idee dat door middel van gedachten, beelden en vocabulaire in het leven is geroepen en daarmee zijn realiteit krijgt in het Westen (2003, 5). De

Oriëntalistische blik ontstond niet alleen omdat het Oosters was, maar ook vanwege het feit dat Oosters gemaakt kon worden. Het besef dat teksten of beelden kunnen worden ingezet om een maakbaar idee te creëren en in stand te houden, is van waarde bij de analyse van

(10)

Oriëntalisme is dus geen Westerse of Europese fantasie over het Oosten, maar een gecreëerd raamwerk van theorie en praktijk dat, tijdens veel generaties, een aanzienlijke materiële investering heeft gekend. Deze continuering hiervan heeft ervoor gezorgd dat Oriëntalisme, als kennissysteem over het Oosten, een geaccepteerd gedachtegoed werd voor de filtering van het Oosten in het Westerse bewustzijn. Oriëntalisme kan daarom dus als geregulariseerde representatie worden gezien (Said, 2003, 202). Toch moet men het niet opvatten als een grote verzameling van teksten over het Oosten. Said zegt hierover:

“It is rather a distribution of geopolitical awareness into aesthetic, scholarly,

economic, sociological, historical, and philological texts; it is an elaboration not only of a basic geographical distinction (the world is made up of two unequal halves, Orient and Occident) but also of a whole series of "interests", [...] it is, rather than expresses, a certain will or intention to understand, in some cases to control, manipulate, even to incorporate, what is a manifestly different (or alternative and novel) world [...]” (2003, 12).

Kortom, de gedachtegang van Said maakt duidelijk dat er al sinds lange tijd vanuit de Westerse hegemonie een tendens is ontstaan waarbij ‘de ander’ wordt geconstrueerd. In het Oriëntalistische discours wordt nadruk gelegd op de thema’s verschil en afstand. Het onderscheid (West versus Oost) dat Said beschrijft, is in deze scriptie leidend bij het

identificeren en ontdekken van visuele terroristische stereotypen in zowel populaire media als bij de zelfrepresentatie van IS.

2.1.2 Robert Irwins kritiek

In reactie op Saids werk kwam er ook kritiek naar voren. Volgens Robert Irwin (2009) hanteerde Said over een elitaire benadering door zich te baseren op werk van Eric Auerbach of Antonio Gramsci. Said presenteerde de intellectuelen en artiesten van het Westen alsof zij de culturele hegemonie bezaten welke bepaalde wat wel of niet over het Oosten gezegd kon worden. Hierbij overschatte hij het belang van universitaire en elitaire kringen. De keerzijde hiervan was dan ook dat Orientalism geen rekening hield met culturele producten uit de cinema, theater, muziekhallen of cartoons. Oftewel, populaire cultuur. Volgens Irwin lazen de lagere bevolkingsgroepen (plantagemanagers, spoorwegtechnici of wapenhandelaars) uit de Britse koloniale tijd helemaal geen werk van elite. Wat ze wel lazen was bedoeld voor entertainment, in plaats van educatie of esthetische ontwikkeling. Dit betrof voornamelijk

(11)

avontuurlijke reisverhalen. Irwin illustreert zijn standpunt dan ook op basis van geschreven romans. Zo citeert hij een stuk uit het boek The Sword van Daniel Easterman om Oriëntalisme in populaire cultuur aan te tonen:

“A dangerous new movement within the ranks of fundamentalist Islam wish [sic] to put a new caliph on the throne to rule the Muslim world. To do this they require the sword, and they will stop at nothing to get it. With the deadliest of weapons in his hands, if the new Caliph were to declare jihad, the consequences would be catastrophic” (Easterman, 2007 in Irwin, 2009).

Hierdoor zag Said de mate waarin Arabieren en moslims worden gekleineerd in het Westen door grappen over het hoofd. Bijvoorbeeld grappen over boerka’s, afpersingen, harems, het islamitische hiernamaals, oliesjeiks en kamelen.

Gezien vanuit de gebeurtenissen rondom het Franse satirische weekblad Charlie Hebdo – dat 7 januari 2015 doelwit was van een terroristische aanslag – lijkt het belangrijk om in lijn met de kritiek van Irwin de invloed van populaire cultuur in dit onderzoek in beschouwing te nemen. Met de nadruk op visuele Oriëntalistische stereotypen kan dit onderzoek als een uitbreiding op Irwins kritiek worden gezien, omdat hij deze stereotypen illustreerde aan de hand van romans.

2.2 The Spectacle of the Other

Om Oriëntalistische terroristische stereotypen te kunnen ontdekken, is het belangrijk om theorie over de werking en herkenning van stereotypen (Hall, 1997) toe te passen. Aan de hand van de literatuur van Hall wordt het mogelijk om de theoretische bril te creëren waarmee de analyse van dit onderzoek kan worden uitgevoerd. Zonder deze theorie worden de Oriëntalistische terroristische stereotypen niet of lastiger ontdekt. Tevens wordt in deze paragraaf vanuit meerdere culturele disciplines ingegaan op het belang van verschil in populaire representatie.

In zijn studie verdiept Hall (1997) zich in het belang van ‘verschil’ voor representatie. Hij vraagt zich af hoe het kan dat verschil zo overtuigend een thema is geworden in populaire representatie en wat die geheimzinnige fascinatie voor het ‘anders zijn’ nu precies inhoudt. Waarom is ‘de ander’ een zogenoemd spektakel? In de afgelopen decennia is de notie van verschil in culturele studies via verschillende disciplines naar de voorgrond gekomen. Hall bespreekt vier disciplines om het belang van verschil te duiden.

(12)

1. Taalkundig (Ferdinand de Saussure)

De eerste discipline komt uit de taalkunde, gezien vanuit de perspectieven van Ferdinand de Saussure. In deze discipline is verschil belangrijk omdat het essentieel is voor

betekenisgeving: zonder verschil kan betekenis niet bestaan. Betekenis is namelijk

afhankelijk van het verschil tussen opposities. Hall verduidelijkt dit met het voorbeeld van de Britse nationaliteit. We weten wat ‘Brits’ zijn betekent, niet alleen door een bepaalde

nationale karakteristieken van Britten, maar ook omdat we het kunnen contrasteren met opposities – Fransen, Duitsers, Amerikanen enzovoort. Het gevaar van deze tweedeling (Brits/vreemdeling) is dat het de diversiteit van de wereld reduceert tot extreme binaire opposities. Deze zijn bijna nooit neutraal. Volgens filosoof Jacques Derrida heerst er altijd een relatie van macht waarbij de een dominant is over de ander (Hall, 1997, 234-235).

2. Taalkundig (Mikhail Bakhtin)

De tweede discipline komt ook uit theorieën over taal, maar krijgt een andere vorm dan de benadering van Saussure. In de tweede discipline zouden we verschil nodig hebben omdat we alleen betekenis kunnen construeren vanuit een dialoog met ‘de ander’. Russisch

taalwetenschapper Mikhail Bakhtin bestudeerde taal niet als een objectief systeem (zoals Saussure deed), maar in termen van hoe betekenis ontstaat door middel van het dialoog tussen twee of meer sprekers. Hij zegt dan ook dat betekenis fundamenteel dialogisch is; het ontstaat alleen tijdens de wisselwerking tussen verschillende sprekers. Daarom is de ander essentieel voor betekenis (Hall, 1997, 236). Lastig aan deze notie is dat een groep nooit volledig zelf de leiding kan nemen over zijn betekenis en altijd afhankelijk is van de ander. Zijn bijvoorbeeld terroristen nog terroristen zonder Westerlingen of andersom? Ook valt het te betwijfelen in hoeverre er een dialoog plaatsvindt tussen Westerlingen en terroristen, terwijl de verschillen tussen deze groeperingen wel zeker als duidelijk aanwezig kunnen worden beschouwd.

3. Antropologisch

De derde discipline komt uit de antropologie. Deze visie stelt dat cultuur bij betekenisgeving afhankelijk is van een classificatiesysteem dat dingen ordent en organiseert. Binnen dat classificatiesysteem is het wederom verschil dat zorgt voor betekenis, want om iets te classificeren moet het van iets anders te onderscheiden zijn. Zo kunnen mensen bijvoorbeeld hun voedsel rauw eten of kunnen mensen het koken. Het is natuurlijk verontrustend als mensen of zaken in een verkeerde categorie terecht komen of wanneer mensen niet tot één bepaalde categorie behoren (Hall, 1997, 236).

(13)

4. Psychologisch

De vierde en laatste invalshoek benadrukt de rol van verschil in ons psychisch bestaan. Vanuit dit opzicht is de ander fundamenteel voor subjectieve ontwikkeling; de constitutie van het zelfbeeld en seksuele identiteit. Onbewuste relaties met significante anderen in het leven zouden veel invloed hebben op deze subjectiviteit. Een kanttekening hierbij is het volgende: dit perspectief neemt aan dat er geen stabiele innerlijke kern bestaat. Onze subjectiviteit wordt gevormd door nooit voltooide onbewuste dialogen met belangrijke buitenstaanders (Hall, 1997, 237-238).

Daarmee brengt Hall vanuit meerdere invalshoeken het belang van verschil naar voren. In deze debatten over verschil is het belangrijk om het ambivalente karakter ervan te onthouden, wat betekent dat de notie van verschil zowel positief als negatief benaderd kan worden. Bij positieve benadering wordt gedoeld op de productie van betekenis, taal en cultuur, sociale identiteiten en een subjectief gevoel van een innerlijke zelf. Bij negatieve benadering kan verschil als iets bedreigend worden gezien: een terrein van gevaar, negatieve gevoelens, splitsen en vijandigheid jegens de ander (Hall, 1997, 238). Er kan vanuit worden gegaan dat de foto’s in Dabiq dat laatste willen bewerkstelligen.

Stereotypen

Hall richt zich in zijn studie met name op de representatieve praktijk ‘stereotypering’. Een representatievorm die in Halls studie leidend is. Hij beschrijft het fenomeen als volgt: stereotypering reduceert mensen tot een paar, eenvoudige, essentiële karakteristieken die worden gerepresenteerd alsof ze er van nature zijn (Hall, 1997, 257). Hierbij geeft hij drie belangrijke kenmerken van stereotypen:

1. Stereotypen reduceren, geven essentie en naturaliseren

2. Stereotypen ontplooien een strategie van splitten (normaal/abnormaal, wij/zij) 3. Stereotypen doen zich voor waar er grove ongelijkheden van macht heersen

In Halls studie dient macht niet alleen in termen van economische exploitatie of fysieke dwang bekeken te worden, maar ook in bredere culturele of symbolische termen. Oftewel, symbolische macht. Hiermee doelt hij op de macht om iets of iemand op een bepaalde manier te representeren. In dat geval zou het vermogen om IS in Westerse nieuwsmedia op een bepaalde manier af te beelden als een vorm van macht kunnen worden gezien. Westerse nieuwsmedia bepalen dan hoe de perceptie van deze groepering zich ontwikkelt. Andersom voeren IS-strijders zelf ook een weloverwogen mediabeleid uit, waardoor ook zij via hun

(14)

aanstootgevende zelfrepresentatie deel kunnen nemen aan dit machtspel. Binnen dit

symbolische geweld (mediaoorlog) speelt het gebruik van stereotypen een cruciale rol. Hall bestempelt stereotypering hierin dan ook als een sleutelelement (1997, 259). Om deze reden kan dan ook verwacht worden dat de foto’s uit Dabiq zich uitvoerig berusten op

Oriëntalistische stereotypen.

Framing

Een concept dat dicht bij stereotypering staat is framing (Entman, 1993). Wanneer iets wordt geframed worden bepaalde aspecten van een waargenomen werkelijkheid geselecteerd en opvallend gemaakt. Dit kan aan de hand van stereotypen. Frames beschikken over vier functies: (1) definiëren problemen (2) diagnosticeren oorzaken (3) maken morele oordelen en (4) suggereren oplossingen. Hoewel het concept van framing verwant is aan de

representatievorm stereotypering toont dit onderzoek niet een bepaald maatschappelijk probleem aan. Het focust specifiek op verschillende manieren van visuele zelfrepresentatie waarin bepaalde stereotypen naar voren komen. Om deze reden is er in dit onderzoek niet voor framingtheorie gekozen.

2.3 Terrorisme en media

Nu bredere theorieën over Oriëntalisme (Said, 2003) en stereotypen (Hall, 1997) zijn belicht, wordt het mogelijk om de aandacht te richten op literatuur over terrorisme en media. Er zijn meerdere studies uitgevoerd die focussen op de relatie tussen terrorisme en media. Voordat deze relatie uiteen wordt gezet, volgt eerst een definitie van de term ‘terrorisme’.

Het woord ‘terror’ vindt zijn oorsprong in het Latijnse woord ‘terrere’, wat staat voor beangstigen of laten schrikken (Weimann, 2005, 380). Uiteraard is deze omschrijving te beperkt en behoeft de term ‘terrorisme’ meer uitleg. Powell (2011) haalt hiervoor Alex Schmid aan, die gevarieerde definities bestudeerde en daaruit 22 gelijkenissen trok om tot de volgende uitgebreide omschrijving te komen:

“Terrorism is an anxiety inspiring method of repeated violent action, employed by (semi-) clandestine individual, group or state actors, for idiosyncratic, criminal or policital reasons, whereby – in contrast to assassination – the direct targets of violence are not the main targets. The immediate human victims of violence are generally chosen randomly (targets of opportunity) or selectively (representative of symbolic targets) from a target population, and serve as message generators. Threat-

(15)

and violence-based communication processes between terrorist (organization), (imperiled) victims, and main targets of terror, a target of demands, or a target of attention depending on whether intimidation, coercion, or propaganda is primarly sought” (Schmid 1983, 70 in Powell 2011, 91).

Volgens Powell (2011) is met name de communicatieve intentie van terrorisme interessant. Slachtoffers van terroristische aanslagen worden verwond of vermoord om aandacht te genereren voor een hoger doel. Namelijk het overbrengen van een boodschap richting het belangrijkste doelwit (vaak de overheid van het desbetreffende land of de culturele waarden die er heersen) (Powel, 2011, 91). Vandaag de dag komt deze communicatieve intentie richting het hogere doelwit sterk naar voren. Denk bijvoorbeeld aan de onthoofdingvideo’s van IS, waarbij het slachtoffer een oranje overall draagt om direct naar de Amerikaanse gevangenenkamp Guantanamo Bay op Cuba te verwijzen. Tevens spreekt de Britse IS terrorist (in Westerse media vaak bestempeld als ‘Jihadi John’) in deze filmpjes in het Engels en richten ook zijn uitspraken zich direct tot de belangrijkste doelgroep.

Afbeelding 1. Amerikaans journalist James Foley en ‘Jihadi John’ (RTL Nieuws).

Om de relatie tussen terrorisme en media te duiden, beroept Powell zich op Abraham Miller. Volgens Miller zijn terrorisme en media verstrengeld in een onvermijdelijke symbiotische relatie (Powel, 2011, 91). Terrorisme is in staat om via het creëren van een gruwelijk drama de aandacht van media af te dwingen. Tegelijkertijd kunnen media deze terroristische activiteiten niet volledig negeren noch ontkennen. Om deze reden benoemt Miller terrorisme als het stiefkind van media (Powell, 2011, 91). Een symbiotische relatie houdt in dat

(16)

verschillende partijen functioneren als één organisme waarbij het bestaan afhankelijk is van elkaar. Om als terroristische organisatie, vaak met kleinschalige individuele aanslagen, invloed uit te oefenen op het Westen is veel media-aandacht nodig. Vooral televisie bepaalt hoe en met welke omvang terreurdaden worden gerapporteerd en waargenomen (Papacharissi & Oliveira, 2008, 55). Tegelijkertijd is het drama en de sensatie die terroristische aanslagen genereren aantrekkelijk en nieuwswaardig voor mediaorganisaties, waardoor media zelf bijdragen aan de maximale impact ervan (Powell, 2011). Miller vergelijkt terrorisme met een verschrikkelijk stiefkind. Daarmee bedoelt hij dat terroristen eigenlijk genegeerd zouden moeten worden, maar nieuwsmedia ontkomen niet aan de verplichting om ze media-aandacht te geven.

2.3.1 War on Terror

De terroristische aanslagen op 11 september 2001 in New York hebben de aanpak van Westerse overheden (met name de Amerikaanse overheid) richting terrorisme drastisch veranderd. Volgens Powell (2011) transformeerde terrorisme van een kleine zorg naar een grootschalig probleem waarbij een ‘War on Terror’ gedachtegoed ging heersen. Ook de pers internaliseerde deze focus, waardoor mediaberichtgeving intensief binnen dit War on Terror frame ging circuleren (Reese & Lewis, 2009 in Powell, 2011). Ondanks dat dit onderzoek geen framinganalyse betreft, behoeft het War on Terror frame enige aandacht. Dit frame was namelijk bevorderlijk voor het ontstaan van Oriëntalistische stereotypen over moslims in populaire media en heeft het vermogen om de perceptie van de gemeenschap te beïnvloeden (Papacharissi & Oliveira, 2008, 54).

Volgens Powell werd binnen dit frame vijandigheid en angst voor terrorisme

herhaaldelijk gekoppeld aan de islam. Deze intensieve representatie heeft geresulteerd in een eenzijdige perceptie van deze geloofsgroepering terwijl deze eigenlijk zeer divers is. Volgens Kumar (2010) wordt de islam gepraktiseerd door een breed scala aan mensen die etnisch, taalkundig, nationaal, cultureel, politiek en economisch van elkaar verschillen. Nu wordt de islam voornamelijk gekoppeld aan onderwerpen als olie, Irak, Iran, Afghanistan en

terrorisme. Stonden Arabieren voorheen bekend als exotisch, nu staan ze representatief voor negatieve stereotypen die toebehoren aan ‘the Other’ zoals Hall beoogde.

Het vermogen om de islam op een bepaalde manier neer te zetten, duidt op een bepaalde macht van media om een realiteit te scheppen (Maslog, 1971 in Powell, 2011, 93). Gezien de prominente aanwezigheid van media in deze moderne maatschappij wordt het bijna onmogelijk voor het publiek om hierin neutraal te blijven en niet mee te gaan in een

(17)

reducerende gedachtegang over (eigenlijk diverse) moslims. Tevens heeft deze raciale en culturele vooringenomen berichtgeving de potentie om publiek beleid te beïnvloeden, aangezien politici en gemeenschapleiders ook media volgen.

Kortom, sinds 9/11 heeft het zogenaamde ‘War On Terror’ frame voor een intensieve negatieve mediaberichtgeving van ‘de islamitische terrorist’ gezorgd. In nieuwsmedia, populaire films of cartoons heeft dit frame geleid tot de circulatie van beelden die zich baseren op reducerende terroristische stereotypen. De volgende paragraaf gaat hier verder op in.

2.3.2 Terroristische stereotypen

Welke stereotypen zijn dit dan precies? Aan de hand van Irwin (2009) werd duidelijk dat islamitische/terroristische stereotypen met name in populaire media terug te vinden zijn. Films als The Road to Morocco, Carry On, Follow That Camel en de bekende Disney film Aladdin hebben een grote bijdrage geleverd aan de perceptie van het Midden-Oosten. In populaire media wordt het Midden-Oosten afgeschilderd als een exotisch land van sjeiks, oases, kamelen, woestijnen, harems en buikdanseressen. Maar ook als een plaats van

achterlijkheid (Shaheen, 2001 in Kumar, 2010). Films als The Sheik en The Thief of Baghdad versterken stereotypen als corruptie of gewelddadigheid (Little, 2002 in Kumar 2010). Trivundza (2004) sluit hierop aan en formuleert in zijn onderzoek de stereotypen potentieel gevaarlijk, irrationeel, achterlijk en dreigend collectief. Yahya Kamaliour (2000) vroeg in haar onderzoek ‘The TV-Terrorist’ aan 500 middelbare scholieren welke beelden in hen op kwamen wanneer ze dachten aan het Midden-Oosten en moslims. Hierbij kwamen

stereotypen als oorlog, terrorisme, geweld, gevaarlijk, olie, woestijn, kamelen, haat, fanatiekelingen, donkere huidskleur, tulbanden, radicalen, onderdrukking en strikte religie naar voren.

Aan de hand van deze onderzoeken wordt duidelijk dat Oriëntalistische terroristische stereotypen worden gekenmerkt door negatieve eigenschappen en uiterlijke kenmerken van moslims/Arabieren. In hoofdstuk 3 worden verschillende visuele categorieën geïdentificeerd om de foto’s uit Dabiq te analyseren.

(18)

2.3.3 Theater of Terror

Tegenover de Westerse representatie van terrorisme staat, zeker met de steeds verdere ontwikkeling van nieuwe digitale technologie, het mediagebruik van terroristen zelf. Zo wordt de mediaberichtgeving van IS als een professioneel uitgevoerd mediabeleid gezien. VICE News bestempelde IS als een geraffineerde mediaorganisatie: “[...] the videos have strikingly high production quality — they are shot in HD and include sophisticated graphics and logos” (Becker, 2014). Ook oorlogsverslaggeverMelissen schrijft in zijn boek IS - Tot alles in staat: De opmars van een terreurbeweging dat de groepering gebruikt maakt van de modernste middelen en zo veel mogelijk zelf het beeld over de organisatie wil bepalen (2015, 188).Hier komt de zogenoemde ‘moderne terrorist’ naar voren.

Volgens Gabriel Weimann (2005) werden moderne terroristen zich bewust van nieuwe communicatieve technologische mogelijkheden. In zijn onderzoek houdt hij zich vast aan de notie ‘Theater of Terror’. Hiermee bedoelt hij dat modern terrorisme begrepen kan worden in termen van theaterproducties, omdat terroristen zich gingen realiseren dat hun terreuracties als mediageoriënteerde choreografieën konden worden opgezet. Terroristen schenken aandacht aan een bepaald script, cast selectie, de setting, props, rolspellen en stage management. Deze metafoor helpt om modern terrorisme te onderzoeken als communicatie via georkestreerd geweld (Weimann, 2005, 379-381).

Vanuit dit opzicht is terrorisme bedoeld voor diegenen die via media kijken, in plaats van de daadwerkelijke slachtoffers waar terroristen niets om geven (Jenkins 1975, 4 in Weimann, 2005, 381). De opkomst van mediageoriënteerd terrorisme heeft verscheidene communicatie- en terrorismegeleerden het concept ‘modern terrorisme’ doen laten heroverwegen binnen het raamwerk van symbolische communicatietheorie. Hierdoor kon terrorisme, als een symbolische daad, net als andere communicatievormen geanalyseerd worden. Bestaande uit vier basiscomponenten: (1) zender (de terrorist), bedoelde (2) ontvanger (doelwit), (3) bericht (aanslag) en (4) feedback (reactie van de doelgroep) (Weimann, 2005, 380).

Wijdverspreide televisie-uitzendingen boden een podium voor terroristen om een groot publiek te bereiken. Zo werd bijvoorbeeld de aanslag op de Israëlische atleten tijdens de Olympische Spelen in 1972 in München uitgevoerd vanuit het feit dat sport zeer populair op televisie is (Weimann, 2005, 381). Een van de ondervraagde terroristen zei daarover: “We recognized that sport is the modern religion of the Western world. [...] We decided to use their Olympics, the most sacred ceremony of this religion, to make the world pay attention to us” (Dobson & Paine, 1977, 15 in Weimann, 2005, 381). Maar ook de ontwikkeling in nieuwe mediatechnologieën maakte het mogelijk voor terroristen om gemakkelijk en vrij

(19)

berichten te verzenden en een massaal psychologische impact uit te oefenen met een groot bereik. Het gedecentraliseerde medium internet is ideaal voor terroristen: het is moeilijk te onderwerpen aan controle, beperking of censuur en het biedt toegang tot iedereen die dat zou willen (Tzfati & Weimann, 1999; 2002 in Weimann, 2005, 380).

Om de mediatactieken van terroristen te achterhalen analyseerde Weimann

terroristische pamfletten, persoonlijke dagboeken en persinterviews. Ook heeft hij terroristen (sommigen in gevangenschap, sommigen op vrije voet) in verschillende landen geïnterviewd. Hierbij werd gekeken naar welke rol media spelen in de strategie van modern terrorisme (Weimann & Winn, 1994 in Weimann, 2005, 383).

Volgens Weimann (2005) zien terroristen media als een krachtig hulpmiddel voor hun psychologische oorlogsvoering. Zij geloven dat angst en paniek verspreid kunnen worden via de visuele berichtgeving van terroristische aanslagen. Mediawijze terroristen proberen hun daden dan ook aan bepaalde mediacriteria te laten voldoen. Ze selecteren doelwitten, locaties en tijd op basis van kenmerken die gunstig zijn voor media. Daarmee bevredigen ze de criteria van nieuwswaardigheid, media tijdschema’s, deadlines en toegang. Als

volwaardige persbureaus proberen ze zo geschikt mogelijk hun mediaproducties ‘aan te leveren’ met videoclips van de daden, opgenomen interviews en verklaringen, uitgebreide films (denk aan Flames of War van IS), persberichten of nieuwsvideo’s. Deze

mediageoriënteerde insteek wekt dan ook de suggestie dat een terreur unit op zijn minst uit vier leden bestaat: de dader, een cameraman, een geluidsman en een producer (Weimann, 2005, 383).

Uiteindelijk werden terroristen steeds minder afhankelijk van mediabedrijven en konden ze vanuit een eigen mediaorganisatie opereren: televisiezenders, persbureaus, kranten en magazines, radiokanalen, video en audio opnames en, meer recentelijk, terroristische websites op internet (Weimann, 2005, 384). Het doel van dit onderzoek is om te kijken hoe hierin gebruik wordt gemaakt van Oriëntalistische stereotypen die de gevaarlijke terrorist weergeven. Het richt zich hierbij specifiek op het online IS magazine Dabiq.

2.3.4 Dabiq

Om erachter te kunnen komen hoe er in de zelfrepresentatie van IS gebruik wordt gemaakt van Oriëntalistische stereotypen analyseert dit onderzoek het beeldmateriaal uit het online propagandamagazine Dabiq. Het magazine is gemaakt door AlHayat Media Center. Dit terroristische mediabedrijf laat zich als volgt uit over zijn producties:

(20)

“The mission of AlHayat Media Center is to convey the message of the Islamic State in different languages with the aim of unifying the Muslims under one flag. AlHayat produces visual, audio, and written material, in numerous languages focusing on tawhid, hijrad, bay’ah and jihad” (Dabiq, issue 2, 43).

Met het doel om moslims onder één vlag te verenigen, is het duidelijk dat Dabiq zich richt op diegenen die zich zouden willen aansluiten bij deze terreurorganisatie. Gezien het feit dat het in meerdere talen (waaronder Engels) wordt gepubliceerd, doelt Dabiq daarbij ook op het rekruteren van Westerse moslims (die in Nederlandse media bekend staan als ‘Syriëgangers’). Omdat Dabiq via internet wordt verspreid, en zich daarbij in een ‘open’ omgeving begeeft, is aan te nemendat IS bewust is van het feit dat de vijand (het Westen) het online magazine bekijkt. In het online magazine staan onder andere reportages, vijandportretten, interviews met gevangenen, trainingverslagen, strategieën en succesupdates.

Wat Dabiq aantrekkelijk maakt voor dit onderzoek is zijn prominente visuele insteek. Het magazine illustreert zijn stukken uitvoerig met foto’s en kent tevens een professionele vormgeving. Hieruit blijkt dat er over een bepaalde beeldtaal wordt nagedacht. Aan de hand van dit beeldmateriaal kan worden gezien hoe IS zichzelf wil profileren en welk beeld het van zijn activiteiten wil schetsen. Daarmee leent het zich goed voor een kwalitatieve

inhoudsanalyse die zich richt op het ontdekken van Oriëntalistische stereotypen. Er zijn uiteraard nog meer visuele propagandamaterialen van IS te bekijken, maar voor dit onderzoek is de focus op Dabiq omvangrijk genoeg.

(21)

3. Methode

Het vorige hoofdstuk heeft met een focus op Oriëntalisme en stereotypen een theoretisch kader uiteengezet. Oriëntalisme kan als het dominante Westerse discours over het Oosten worden gezien. Dit is geen realistische representatie, maar een constructie die, zeker in het geval van de moslim, negatieve stereotypen bevat. Stereotypen reduceren mensen tot een paar, eenvoudige, essentiële karakteristieken die worden gerepresenteerd alsof ze van nature zijn.

In dit hoofdstuk wordt een coding frame geconstrueerd door verschillende

Oriëntalistische stereotypen over terroristen uit populaire media te identificeren. Deze helpen om het corpus te categoriseren en zijn nodig om de visuele analyse uit te voeren. Ook wordt de gebruikte onderzoeksmethode beschreven. Het gaat in dit onderzoek om een

inhoudsanalyse, specifiek gezien een kwalitatieve inhoudsanalyse. Tevens komen mogelijke problemen bij deze manier van onderzoek aan bod.

3.1 Constructie van coding frame: Oriëntalistische stereotypen over terroristen

Aan de hand van meerdere onderzoeken (Irwin, 2009; Trivundza, 2004; Kamaliour, 2000; Kumar, 2010) kwamen verschillende negatieve Oriëntalistische stereotypen uit populaire media naar voren. Zoals al eerder is vermeld, wordt het Midden-Oosten neergezet als exotisch gebied van sjeiks, oases, kamelen, woestijnen, harems en buikdanseressen. Maar ook als een plaats van achterlijkheid waarbij stereotypen als gewelddadig, radicaal, corruptie, barbaars, irrationeel, haatdragend, fundamentalistisch, strikt gelovig en dreigend collectief naar voren komen. Aan de hand van deze verschillende stereotypen kunnen meerdere categorieën worden geformuleerd die bij deze analyse gehanteerd gaan worden. Deze zijn:

• (1) Terroristen als barbaarse irrationele individuen. Hieronder vallen foto’s waarbij nadrukkelijk wordt ingezoomd op gruwelijke daden als onthoofdingen, executies of slecht behandelde gevangenen.

• (2) Terroristen als gevaarlijk en gewelddadig. Deze beelden tonen het gewelddadige karakter van de terrorist. In deze foto’s zijn oorlogsbeelden, schietende terroristen aan het front of buitgenomen bewapening te zien.

• (3) Terroristen als dreigend en agressief collectief. Hierbij zijn foto’s te zien waarbij terroristen zich als een groepering tonen. Bijvoorbeeld met een colonne rijdende

(22)

voertuigen of de samenkomst van grote groepen terroristen en aanhangers op pleinen. Vaak met wapens en vuisten in de lucht om een rebelerend karakter uit te stralen. • (4) Terroristen als strikt gelovigen en extreem fundamentalisten. In deze foto’s staat

de islamitische manier van bidden richting Mekka centraal of de verbranding van drugs of sigaretten.

Hiernaast spelen in populaire media bepaalde uiterlijke kenmerken van Arabieren een belangrijke rol, wat de volgende categorieën met zich meebrengt.

• (5) Terroristen als donkere boos kijkende bebaarde mannen met tulbanden. • (6) Terroristen op kamelen/paarden in exotische woestijngebieden.

Aan de hand van de data werd duidelijk dat naast de bebaarde terrorist ook een ander beeld van de IS-strijder een belangrijke categorie vormt in het corpus.

• (7) Terroristen als anonieme strijders die hun gezicht bedekken. In deze foto’s kan moeilijk met de IS-strijder geïdentificeerd worden, omdat zijn gezichtsuitdrukking niet te zien is.

Tevens kwam in het corpus veel symbolisch beeld (de zwarte IS-vlag met logo) naar voren.

• (8) Terroristen als individuen met veel symbolische uitingen.

Nog opvallender tijdens de eerste globale impressies van het corpus waren ander soort beelden die niet zozeer aan Oriëntalistische representatie toebehoren. De Islamitische Staat is voor IS een heus land met alle aspecten van dien (Melissen, 2015). Om mensen te rekruteren, moeten deze foto’s aantrekkelijk overkomen. Om deze reden zijn ook beelden van een goed draaiende gemeenschap, broederschap, blije kinderen of de tevreden terrorist te zien. Ondanks dat deze beelden niet aansluiten op Oriëntalistische stereotypen over terroristen vormen ze wel een aanzienlijk groot aandeel in de zelfrepresentatie van IS. Hieronder vielen ook foto’s van Westerse politieke leiders met een zorgelijke gezichtsuitdrukking en de gerekruteerde Westerse terrorist (die blank is in plaats van donker). Om deze foto’s niet buiten beschouwing te laten, werd de volgende code toegevoegd.

(23)

Coding frame

Op basis van deze bevindingen kunnen de foto’s uit Dabiq onder de volgende codes van Oriëntalistische stereotypen worden verdeeld:

1. Terroristen als barbaarse irrationele individuen 2. Terroristen als gevaarlijk en gewelddadig 3. Terroristen als dreigend en agressief collectief

4. Terroristen als strikt gelovigen en extreem fundamentalisten

5. Terroristen als donkere bebaarde boos kijkende mannen met tulbanden

6. Terroristen als individuen op kamelen en paarden in exotische woestijngebieden 7. Terroristen als anonieme strijders die hun gezicht bedekken

8. Terroristen als individuen met veel symbolische uitingen 9. Overig

Met dit coding frame wordt het corpus geanalyseerd. Hierbij worden alle verzamelde foto’s uit Dabiq onder de categorieën verdeeld, zodat verschillende visuele patronen gebaseerd op Oriëntalistische stereotypen over terroristen aangetoond worden.

3.2 Inhoudsanalyse

Dit onderzoek bestudeert de inhoud van mediaproducten en valt daarmee onder de noemer ‘inhoudsanalyse’. Van Hout en Koetsenruijter (2014) beschrijven deze onderzoeksmethode als volgt: “Inhoudsanalyse is een gestructureerde manier om naar de inhoud van teksten en beelden te kijken” (148). Er zijn volgens de auteurs twee redenen om inhoudsanalyse als methode te gebruiken: (1) het onderzoeken van het resultaat van het werk van journalisten en (2) het in kaart brengen van een maatschappelijk discours. Aan de laatstgenoemde staan twee gedachten aan de basis. Ten eerste zouden “media een spiegel van de samenleving vormen” (Van Hout & Koetsenruijter, 2014, 145). Oftewel, met de inhoud van kranten of op televisie zou de denkwijze van de samenleving kunnen worden besproken. Ten tweede zijn “de sociale problemen en verschijnselen in onze samenleving geen objectief waarneembare

verschijnselen, maar ze worden geconstrueerd” (Van Hout & Koetsenruijter, 2014, 145). Daarmee bedoelen de auteurs dat een probleem pas een probleem wordt als we het zo benoemen. Hierin schrijven ze een cruciale rol aan media toe (Van Hout & Koetsenruijter, 2014, 146). Het voordeel van inhoudsanalyse is dat het object van onderzoek blijft wat het is en er kan in alle geduld vragen aan gesteld worden. In tegenstelling tot respondenten of

(24)

proefpersonen: “die zouden kunnen nadenken, ongeduldig worden of participeren alleen voor geld” (Van Hout & Koetsenruijter, 2014, 144).

Bij inhoudsanalyse bestaat de keuze uit twee hoofdtypen: kwantitatieve en kwalitatieve. Van Hout en Koetsenruijter (2014) leggen beide manieren uit en merken een aantal verschillen op. Bij kwantitatief onderzoek ligt de nadruk op frequentie en “gaat het om aantallen, om numerieke verhoudingen van variabelen, kortom, om hoeveel” (Van Hout & Koetsenruijter, 2014, 139). Kwalitatief onderzoek “legt patronen bloot, brengt mogelijke oorzaken in kaart en benoemt categorieën” (Van Hout & Koetsenruijter, 2014, 139). Deze methode geeft antwoord op hoe-vragen. Het proces dat eraan ten grondslag ligt verschilt: kwalitatieve inhoudsanalyse wordt door de auteurs als cyclisch getypeerd; kwantitatieve studies zijn daarentegen meer lineair van aard. Oftewel, bij kwalitatief onderzoek worden de stappen herhaaldelijk (iteratief) uitgevoerd en bij kwantitatief onderzoek worden de stappen vast opeenvolgend gevolgd. De nadruk ligt bij kwantitatief onderzoek op manifeste betekenis, dat is “betekenis dat in één oogopslag duidelijk wordt” (Van Hout & Koetsenruijter, 2014, 140). Dit staat in contrast met latente betekenis als focus van kwalitatief onderzoek: de verborgen betekenissen die volgens de auteurs meer interpretatie vergen. Verder verschilt de aandacht voor betrouwbaarheid en validiteit. De auteurs stellen dat kwantitatieve analytici veel nadruk leggen op betrouwbaarheid. Dit geldt ook voor kwalitatieve analytici, echter is hierbij “betrouwbaarheid niet in cijfers uit te drukken” (Van Hout & Koetsenruijter, 2014, 141). Hier gelden meer zaken als herkenbaarheid, transparantie of geloofwaardigheid. Andersom “leggen kwalitatief onderzoekers veel nadruk op validiteit en krijgen kwantitatief onderzoekers vaak het verwijt dat ze zich vaker zouden moeten afvragen of ze wel meten wat ze willen meten” (Van Hout & Koetsenruijter, 2014, 141).

3.2.1 Kwalitatieve inhoudsanalyse

Dit onderzoek hanteert de kwalitatieve methode, omdat er wordt gekeken naar hoe Oriëntalistische stereotypen vorm krijgen in de zelfrepresentatie van IS. Er wordt niet gekeken naar hoe vaak deze stereotypen voorkomen. Door het achterhalen van categorieën, een manier van analyseren die deze onderzoeksmethode voorschrijft, wordt het gemakkelijker om verschillende patronen van visuele representatie in een omvangrijk corpus te identificeren. Tevens biedt het cyclische proces van kwalitatief onderzoek de ruimte om in latere fase nog te kunnen schaven aan het coding frame. Volgens Van Hout en Koetsenruijter (2014) is de ‘kwalitatieve familie’ groter dan de kwantitatieve. Kwalitatief onderzoek kan zich namelijk laten leiden door concepten uit verschillende theoretische velden (Van Hout & Koetsenruijter,

(25)

2014, 147-148). Kwalitatieve inhoudsanalyse is “vooral geschikt voor verkennend onderzoek om kenmerken in kaart te brengen en patronen bloot te leggen in een grote verzameling ‘tekst’” (Van Hout & Koetsenruijter, 2014, 147). Dit betreft niet alleen tekstmateriaal, maar kan zich ook richten op foto’s, film en ander beeldmateriaal. Van Hout en Koetsenruijter benadrukken de aandacht die hierbij uitgaat naar context en de rol van auteur en ontvanger. Gezien de onderzoeksvraag hoe verschillende Oriëntalistische stereotypen (patronen) over terroristen uit populaire media vorm krijgen in foto’s van IS ligt het voor de hand om voor een kwalitatieve benadering te kiezen. Dit onderzoek laat zich leiden door een gecombineerd theoretisch kader van (post-)Oriëntalisme (Said, 2003; Irwin, 2009) en stereotypen (Hall, 1997).

Volgens Van Hout en Koetsenruijter (2014) is het goed om het verzamelen van het corpus vroeg in het proces te laten plaatsvinden, want het gaat uit van een iteratief

analyseproces. Het materiaal is daarmee ook sturend voor de gehanteerde categorieën.

Wanneer het punt van verzadiging is bereikt, kan de analyse als compleet worden beschouwd. De auteurs beschrijven dit punt als “het punt waarop je niets nieuws meer tegenkomt” (Van Hout & Koetsenruijter, 2014, 167).

3.2.2 Mogelijke beperkingen

Van Hout en Koetsenruijter (2014) benadrukken ook beperkingen van inhoudsanalyse. De belangrijkste beperking is dat het over inhoud gaat. Daarmee bedoelen de auteurs dat

“informatie over de inhoud weinig zegt over het waarom van de verschijnselen” (Van Hout & Koetsenruijter, 2014, 142). Daarvoor zou meer kwalitatief onderzoeken nodig zijn door bijvoorbeeld journalisten te interviewen. Dat zou in het geval van IS-strijders niet alleen gevaarlijk zijn, maar ook bijna onmogelijk. Alleen VICE Media heeft zich mogen wagen binnen IS-gebied, maar ze werden volgens een strikt draaiboek rondgeleid. Uitspraken over waarom IS-strijders voor dit beeldmateriaal kiezen, worden dus uitgesloten. Deze zouden enkel speculatief van aard kunnen zijn. Bijvoorbeeld ‘IS kiest ook voor foto’s van lachende terroristen, omdat ze waarschijnlijk aantrekkelijk willen overkomen op Westerse moslims die zich willen aansluiten’. Een andere mogelijke beperking is dat dit onderzoek zich niet richt op media-uitingen buiten Dabiq. Dit heeft te maken met de haalbaarheid van de studie. Mogelijk zijn er naast deze foto’s nog nieuwe dingen te ontdekken in IS-media die anders inspelen op Oriëntalistische stereotypen. Ook in bewegend beeld zou dit meerdere of andere uitkomsten kunnen bieden. IS heeft naast een online magazine ook propagandafilms gemaakt met veel

(26)

special effects zoals die in een Hollywood film te zien zijn. Deze media worden in deze studie niet bekeken.

(27)

4. Uitvoering en resultaten

In dit hoofdstuk worden de uitvoering en de resultaten weergegeven. Hierbij komen eerst de constructie van het corpus en de generale impressies aan bod. De generale impressies worden geïllustreerd met voorbeelden. Als laatste worden de ontdekte Oriëntalistische stereotypen in de zelfrepresentatie van IS beschreven.

4.1 Constructie van het corpus

Tijdens de loop van het onderzoek is het online magazine Dabiq acht keer gepubliceerd. Deze edities zijn via internet als pdf-bestanden gedownload. Zoals in paragraaf 2.3.4 werd gezegd, kent het magazine een prominente visuele insteek. De verhalen worden met veel foto’s en professionele vormgeving getoond. Dit maakt het een geschikt en interessant

onderzoeksobject voor visuele analyse. Omdat het onderzoek focust op de zelfrepresentatie van IS, is het belangrijk dat het corpus bestaat uit media die deze terroristen zelf tot stand hebben gebracht. Het feit dat de moderne IS-strijder hierin uitermate actief is, maakt deze terreurorganisatie een vruchtbaar onderzoeksobject.

Al het beeldmateriaal is op chronologische wijze (begonnen bij issue 1 en geëindigd bij issue 8) verzameld. Uiteindelijk betrof dit een totaal van 431 beelden. Het materiaal is geordend met een uniek nummer gebaseerd op de editie en het paginanummer. Hierdoor is elk item makkelijker te identificeren en te herleiden naar zijn bron. Wanneer er meerdere foto’s op één pagina voorkwamen, werden deze voorzien van een extra nummer om deze te onderscheiden. Sommige beelden waren niet als losse bestanden op te slaan, maar vulden volledige pagina’s (vaak als decoratieve achtergrond bij een groter reportage verhaal). In dat geval zijn volledige pagina’s gekopieerd. Hierbij zaten ook pagina’s waarbij het beeld niet op een foto was gebaseerd. Daarom werden deze niet meegenomen in het corpus. Na het

verzamelen zijn de foto’s verdeeld onder de gehanteerde codes. Ook in die fase werd nog enigszins geschaafd aan het coding frame, omdat er nieuwe categorieën werden ontdekt.

4.2 Generale impressies

Een groot deel van de foto’s uit Dabiq tonen gruwelijke barbaarse/irrationele beelden: straatexecuties, onthoofdingen, lijkenstapels, slecht behandelde gevangenen, levende verbranding, steniging, kindsoldaten en vernieling van historische monumenten. Praktijken

(28)

die in het Westen als onmenselijk worden beschouwd, worden in Dabiq uitvoerig en met trots visueel gepresenteerd. De beelden zijn vaak ingezoomd op de gruwel om nog meer te kunnen shockeren en meer visuele impact te bereiken. Met het neerleggen van een afgehakt hoofd als een soort trofee of het tonen van een brandend lichaam in een kooi laat IS zichzelf zien als een stel barbaarse monsters dat nergens voor terugdeinst. In deze beelden komen de Oriëntalistische stereotypen barbarisme en irrationaliteit terug.

Afbeelding 2 (links): journalist Steven Sotloff onthoofd (Dabiq); afbeelding 3 (rechts): piloot Mu’ath Al-Kasaesbeh levend verbrand (Dabiq).

De duidelijke aanwezigheid van de gevaarlijke en gewelddadige terrorist was te zien via bepaalde oorlogsbeelden als een schietende IS-strijder aan het front of close-ups van (vaak buitgenomen) bewapening als tanks, raketten, pistolen en machinegeweren. Ook duiden beelden van bombardementen (zowel van IS en vijandelijke zijde) op de aanwezigheid van hevig geweld in deze strijd. In deze beelden toont IS uitvoerig zijn wapens, waarschijnlijk om te laten zien dat de terreurorganisatie een sterk ‘leger’ vormt.

Afbeelding 4 (links): IS-strijder met raketwapen (Dabiq); afbeelding 5 (rechts): schietende IS-strijder met machinegeweer aan het front (Dabiq).

Het stereotype dreigend en agressief collectief werd afgebeeld door middel van een colonne rijdende voertuigen waar IS-strijders met wapens en vlaggen bovenop staan of uit het raam hangen. Het beeld van meerdere opeenvolgende voertuigen op een weg moet waarschijnlijk

(29)

de suggestie wekken dat ze in grote getale in beweging zijn naar nog meer gebiedverovering. Ook was de samenkomst van grote groepen strijders op pleinen of straten een aanduiding voor IS als collectief. Hier worden vaak wapens of vuisten de lucht in gehouden, wat niet alleen hun dreigende strijdkracht en rebelerende karakter representeert, maar ook de heersende wetteloosheid in dat gebied. Tevens tonen deze beelden de steun van de lokale bevolking.

Afbeelding 6 (links): IS als collectief onderweg (Dabiq); afbeelding 7 (rechts): IS als collectief op het stadsplein (Dabiq).

Dat islamitische terroristen als strikt gelovig en fundamentalistisch worden beschouwd, kwam ook terug in de foto’s van IS. Met name de islamitische manier van bidden richting Mekka was hierbij prominent. Enkele keren werd de belangrijkste stad Mekka getoond, specifiek het kubusvormige gebouw Ka’aba – het centrale heiligdom van de islam. Fundamentalisme kwam terug via beeld van de verbranding van sigaretten of drugs.

Afbeelding 8 (links): IS-strijders bidden richting Mekka (Dabiq); afbeelding 9 (rechts): Ka’aba in de heilige plaats Mekka (Dabiq).

Het idee dat terroristen veel gebruik maken van symboliek in hun uitingen was ook terug te vinden. Op een aantal foto’s kwam de zwarte IS-vlag primair naar voren. Deze vlag met logo is een belangrijk wapen om terreinwinst te representeren. Op deze manier laat IS aan de buitenwereld zien dat het over een bepaald gebied beschikt dat hun Islamitische Staat betreft.

(30)

De Arabische tekens maken het een aparte vlag voor het Westen. Verder kan een volledig zwarte vlag geassocieerd worden met een extreme groepering (denk aan piraterij).

Afbeelding 10 (links): close-up van de IS vlag (Dabiq); afbeelding 11 (rechts): IS-strijder met IS vlag op een tank (Dabiq).

Ook kwamen bepaalde uiterlijke kenmerken van de islamitische terrorist terug in de foto’s van IS. Zoals het beeld van de boos kijkende bebaarde terrorist met tulband. Daarmee legt IS duidelijk een focus op dat stereotype beeld waarbij de terrorist angstaanjagend en niet-westers overkomt. De volle donkere baard en gefronste wenkbrauwen zijn visuele elementen die in de Disney film Aladdin ook zijn gebruikt om de Arabier kwaadaardig te laten over komen. Hiernaast is hij ook flink gezet en beschikt hij over een soortgelijke tulband.

Afbeelding 12 (links): terrorist Abū Muqātil (Dabiq); afbeelding 13 (rechts): screenshot van de film Aladdin (Retrojunk).

Naast de boze bebaarde terrorist is het beeld van de anonieme strijder die zijn gezicht bedekt ook een gebruikte manier om de IS-strijder af te beelden. Het afdekken van het gezicht maakt een persoon minder menselijk en daarmee gevaarlijker. Zijn

gezichtsuitdrukking is niet te zien, waardoor nauwelijks met de persoon geïdentificeerd kan worden. Het volledig zwart gehulde gewaad is het bekende tenue voor de IS-strijder geworden. In de videogame Counter Strike wordt een soortgelijke manier van kleden toegepast om een terrorist weer te geven.

(31)

Afbeelding 14 (links): IS-strijders met gezichtsbedekking (Dabiq); afbeelding 15 (rechts): screenshot van de videogame Counter Strike (Youtube)

De terrorist op, in dit geval, paarden in een exotisch woestijngebied roept het beeld op van een manier van strijdvoering die in het Westen niet of nauwelijks meer voorkomt. In deze representatie schuilt een soort van romantisch heroïsme wat de IS-strijder moedig moet laten overkomen. Maar vanwege de moderne tijd zien we IS vooral met nieuwe dure auto’s en buitgenomen oorlogsvoertuigen rondtrekken.

Afbeelding 16 (links): IS-strijders op paarden in woestijngebied (Dabiq); afbeelding 17 (rechts): screenshot van de film Follow That Camel (Movies View).

Naast deze Oriëntalistische manieren van zelfrepresentatie waren echter ook ander soort beelden aanwezig die het tegenovergestelde van de ‘angstaanjagende terrorist’ weergeven. Deze vielen onder categorie (9) overig. De Islamitische Staat moet namelijk moslims uit de hele wereld aantrekken, waardoor de terreurorganisatie baat heeft bij het scheppen van het beeld van een aangename gemeenschap. Dit werd getoond aan de hand van foto’s van een markt met vers fruit, straatvegers, een bejaardentehuis, onderwijs of de aanwezigheid van zorg.

(32)

Afbeelding 18 (links): arts verzorgt kind (Dabiq); afbeelding 19 (rechts): twee moslims op een de markt (Dabiq).

Daarnaast toont IS de vredige en blije IS-strijder. Uiteraard bevat dit beeld nog steeds visuele Oriëntalistische elementen als een baard, tulband of dergelijke, maar het verschil zit hem nu in zijn tevreden gelaat of rust die hij uitstraalt. Een beeld dat in Westerse populaire media niet wordt gebruikt om een terrorist weer te geven. In Dabiq wordt veel nadruk gelegd op

broederschap. Mensen maken lachend een praatje, omhelzen elkaar of leggen met een groep de handen op elkaar om een eenheid uit te stralen. Hier wordt uitvoerig op ingezoomd. Dit moet waarschijnlijk doen geloven dat het een voorrecht is om als strijder naar Irak of Syrië te komen en wekt de illusie van een goed leven.

Afbeelding 20 (links): een lachende IS-strijder (Dabiq); afbeelding 21 (rechts): drie vredige IS-strijders in gesprek (Dabiq).

Hier houdt het niet bij op, want er was ook een aantal foto’s van blije kinderen te zien. Een zorgeloos kind is natuurlijk het beeld van veiligheid bij uitstek. Daarmee wil IS laten zien dat het ook voor kinderen een fijne leefomgeving is.

(33)

Afbeelding 22 (links): blije kinderen voor IS vlag (Dabiq); afbeelding 23 (rechts): blije kinderen in speeltuin (Dabiq).

Ook maakt Dabiq gebruik van mooie zonsondergangen en idealistische landschappen om een fijne harmonieuze leefomgeving neer te zetten. Deze warme sferen staan haaks op de

gruwelijke beelden van executies of verwoeste gebieden met enkel puin.

Afbeelding 24 (links): mooie zonsondergang met roofvogel (Dabiq); afbeelding 25 (rechts): mooie zonsondergang bij industrieterrein (Dabiq).

De blanke Westerse terrorist kwam niet vaak aan bod, maar was niet afwezig. Dit beeld contrasteert met het terroristische stereotype ‘donkere huidskleur’. Door ook de blanke terrorist in het beeld mee te nemen, probeert IS duidelijk de brug te maken richting de mensen in het Westen die zich willen aansluiten bij deze groepering. Hiervoor hoeft een IS-strijder blijkbaar niet over het ‘standaard islamitisch’ uiterlijk te beschikken.

(34)

Afbeelding 26 (links): Fransman Abu Suhayb (Dabiq); afbeelding 27 (rechts): onbekende blanke terrorist (Dabiq).

De laatste soort beelden uit de categorie overig waren die van de Westerse vijand: vaak zorgelijk kijkende politieke leiders of foto’s van gepleegde aanslagen. Deze subcategorie vormde het grootste aandeel in het corpus. Het beeld van een onzekere Westerse leider gaat natuurlijk lijnrecht tegen Oriëntalistische denkkaders in. Zoals Said duidelijk maakte, was de zelfrepresentatie van Westerlingen juist positief. Daarmee draait IS de rollen om.

Afbeelding 28 (links): John McCain (Dabiq); afbeelding 29 (rechts): Barack Obama (Dabiq).

4.3 Ontdekken van Oriëntalistische stereotypen

Oriëntalistische stereotypische ideeën over terroristen worden in Dabiq op verschillende manieren vormgegeven. Binnen het corpus kwamen drie Oriëntalistische stereotypen prominent naar voren: (1) terroristen als barbaarse irrationele individuen (2) terroristen als gevaarlijk en gewelddadig en (5) terroristen als donkere bebaarde boos kijkende mannen met tulbanden. Minder prominent, maar zeker aanwezig, waren de stereotypen: (7) terroristen als anonieme strijders die hun gezicht bedekken (3) terroristen als dreigend en agressief collectief en (4) terroristen als strikt gelovigen en extreem fundamentalisten. En tot slot werden ook de stereotypen (6) terroristen als individuen op kamelen en paarden in exotische

(35)

Deze laatste twee stereotypen vormden een klein aandeel in het corpus. Aan de hand van deze bevindingen wordt duidelijk dat IS in zijn zelfrepresentatie uitvoerig gebruik maakt van verschillende Oriëntalistische stereotypen over terroristen die bekend zijn in Westerse populaire media. IS speelt met de foto’s vooral in op het barbaarse en gewelddadige karakter van de terrorist en daarmee sluit de terreurorganisatie visueel aan op het idee van de

angstaanjagende terrorist.

Naast deze manier van zelfrepresentatie gebaseerd op Oriëntalistische stereotypen toonde een zeer groot aandeel tegenovergestelde beelden. Deze werden toegewezen aan categorie (9) overig. Hier waren beelden van een goeddraaiende gemeenschap, blije terroristen, tevreden kinderen, mooie zonsondergangen, blanke terroristen en onzekere Westerse leiders met een bedenkelijke gezichtsuitdrukking te zien. Een interessante

ontdekking, omdat deze beelden lijnrecht tegen Oriëntalistische denkkaders over terroristen ingaan. Aan de hand van Said (2003) werd namelijk duidelijk dat in het contrast tussen ‘wij/West’ en ‘zij/Oost’ Westerlingen altijd op een positieve manier werden gerepresenteerd en, andersom, Oosterlingen op een negatieve manier. Nu wordt duidelijk dat IS in zijn zelfrepresentatie deze rollen voor een groot deel omdraait en daarbij het Westen zwak afbeeldt.

(36)

5. Conclusie en discussie

In dit onderzoek stonden theorieën over Oriëntalisme (Said, 2003; Dogra, 2012) en

stereotypen (Hall, 1997) centraal. Deze theorieën stonden aan de basis van de vraagstelling hoe verschillende populaire Oriëntalistische stereotypen over terroristen vorm krijgen in de zelfrepresentatie van IS. Daaraan zou kunnen worden gezien hoe IS zelf visueel gebruik maakt van de Westerse perceptie van de islamitische terrorist.

5.1 Conclusie

Om een antwoord te kunnen geven op de centrale vraag moest eerst de volgende subvraag beantwoord worden:

Welke Oriëntalistische stereotypische ideeën over terroristen zijn er terug te vinden in populaire Westerse media?

Door Hall (1997) werd duidelijk gemaakt dat stereotypen mensen tot een paar simpele karakteristieken reduceren, wat ook bij terroristen het geval blijkt te zijn. Aan de hand van verschillende onderzoeken (Irwin, 2009; Trivundza, 2004; Kamaliour, 2000; Kumar, 2010) kwamen meerdere stereotypische ideeën over terroristen in Westerse populaire media terug. In films als The Road to Morocco, Carry On, Follow That Camel, Alladin, The Thief of Baghdad en The Sheik wordt het Midden-Oosten neergezet als exotisch gebied van sjeiks, oases, kamelen, woestijnen, harems en buikdanseressen. Maar ook als een plaats van achterlijkheid waarbij stereotypen als gewelddadig, radicaal, corruptie, barbaars, irrationeel, haatdragend, fundamentalistisch, strikt gelovig en dreigend collectief toonaangevend waren. Hiernaast speelden bepaalde uiterlijke kenmerken van Arabieren een belangrijke rol in de vorming van stereotypen: terroristen als donkere boos kijkende bebaarde mannen met tulbanden, terroristen op kamelen/paarden in exotische woestijngebieden of terroristen als anonieme strijders die hun gezicht bedekken. Het lijkt logisch dat er bij deze stereotypen veel aandacht naar het uiterlijk gaat, want het innerlijk is niet alleen lastig visueel te maken, ook bevindt een Westers mediaproducent zich op grote afstand en moet hij zich vooral beperken tot wat hem visueel bekend is.

Aan de hand van deze Oriëntalistische stereotypen was het vervolgens mogelijk om een coding frame te construeren (zie paragraaf 3.1). Hiermee werd naar het beeldmateriaal in Dabiq gekeken. Deze visuele analyse werd uitgevoerd omwille van de volgende hoofdvraag:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Among the understandable difficulties families face as a result of divorce, other difficulties such as the lack of time for family bonding and family leisure directly affect

De redenen voor deze verschillen zijn niet uit de eerste enquête op te maken en zijn verder onderzocht door middel van een steekproef onder verenigingen met veel burgerleden

Vrij laat in het schrijfproces zijn wij samen tot het inzicht gekomen dat het in essentie niet alleen ging om elite zelfrepresentatie, maar meer om het voortleven van een

Experiments also show that empirical training reduces the training time from weeks to seconds, and ob- tains competitive results to the standard and piecewise training on

steeds in gang gezet door de tussenkomst van verlangen. Niet alle gevolgen hiervan zijn gunstig, zoals de dood van Actaeon, Zagreus, Semele en Morrheus. Naast pijl en boog is het

In dit onderzoek is kwantitatief onderzoek gedaan naar de waarde die stedelijke gezinnen hechten aan de nabijheid van groen in de vorm van een park. Gaandeweg in het onderzoek

Per layer, the average between-feature and within- feature similarity scores for the projections cre- ated in experiment 2. Features that did not meet this requirement were

Pros: high resolution – better quality and accuracy – reasonable number of shots to process.. Cons: need proficiency - wide baseline (difficult to