• No results found

Hoe actief is de activist? : een onderzoek naar welke factoren van invloed zijn op hoe actief mensen zijn bij een jongerenmilieuorganisatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Hoe actief is de activist? : een onderzoek naar welke factoren van invloed zijn op hoe actief mensen zijn bij een jongerenmilieuorganisatie"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Hoe actief is de activist?

Een onderzoek naar welke factoren van invloed zijn op hoe actief mensen zijn bij een jongerenmilieuorganisatie. Anne Wijnen (11023880) annewijnen97@hotmail.com Aantal woorden: 11.442 23 juni 2019 Bachelorscriptie Sociologie

Eerste beoordelaar: Jeroen Bruggeman Tweede beoordelaar: Chip Huisman Universiteit van Amsterdam

(2)

Voorwoord

Voor je ligt mijn scriptie ter afronding van de Bachelor Sociologie die ik de afgelopen vier jaar heb gevolgd aan de Universiteit van Amsterdam. Voor mij was het schrijven van deze scriptie het samenbrengen van geleerde onderzoeksvaardigheden en het van dichtbij bestuderen van de sociale structuren in de samenleving.

“Zaten we nu maar lekker in de klas”. Deze woorden die Sukke tegen Fokke zegt verwijzen voor mij naar dilemma voor jongeren die zich zorgen maken over de klimaatverandering. Dit dilemma gaat over de keuze tussen een bijdrage leveren aan een gemeenschappelijk doel, zoals meelopen in de klimaatmars, en je eigen individuele doelen nastreven, zoals niet in de regen staan als je ook in de klas kan zitten.

Allereerst wil ik Jongeren Milieu Actief bedanken voor de ondersteuning tijdens het onderzoek. Het bestuur en de jongerenorganizer hebben me geholpen met het nadenken over de opzet van het onderzoek en het verspreiden van de enquête, waar ik ze erg dankbaar voor ben. Ook wil ik alle respondenten die betrokken zijn bij JMA bedanken voor de moeite die zij hebben genomen om de enquête in te vullen.

Daarnaast wil ik mijn begeleider, Jeroen Bruggeman, en tweede lezer, Chip Huisman, bedanken voor de begeleiding en vrijheid die ik heb gekregen tijdens het schrijven van deze scriptie. Ik heb veel gehad aan de nuttige feedback tijdens de werkgroepen en feedback-momenten. Ook wil ik mijn ouders en Eva bedanken voor het van tevoren lezen van mijn scriptie en de tips die zij me hebben gegeven tijdens het schrijven. Tot slot wil ik mijn vrienden bedanken met wie ik uren in de bieb heb gezeten, die me hebben geholpen met het structureren van mijn gedachten, en die me op verschillende manieren steun hebben gegeven tijdens mijn hele studieperiode.

Ik wens je heel veel leesplezier.

Anne Wijnen

(3)

Samenvatting

De afgelopen maanden was er in de media veel te zien en te lezen over de klimaatspijbelaars. Jongeren gingen massaal de straat op om aandacht te vragen voor klimaatverandering. Zij riepen tegelijkertijd de overheid en bedrijven op om zich actief in te zetten tegen deze klimaatverandering. In hoeverre zetten jongeren zich – naast dit spijbelen voor het klimaat – in voor klimaatverandering?

Het doel van dit onderzoek is om te achterhalen hoe actief de activist is. Welke factoren zijn van invloed op hoe actief iemand is binnen een jongerenmilieuorganisatie? De verwachting is dat met name het sociale netwerk een grote invloed heeft op hoe actief iemand is. Om deze vraag te kunnen beantwoorden is een enquête uitgezet onder betrokkenen bij Jongeren Milieu Actief (JMA), de jongerenorganisatie van Milieudefensie.

Uit de data bleek dat er een duidelijke samenhang bestaat tussen het sociale netwerk en de mate van actief zijn binnen de sociale beweging JMA. Binnen het sociale netwerk van de betrokkenen van JMA werd veel closure gevonden. Het bestuur en een werkgroep van de organisatie leken twee losse, dichte netwerken te zijn. Zij hebben met name veel contact met elkaar en zijn actief met elkaar. Daarnaast is het aantal contacten van iemand erg belangrijk. Er werd een significante positieve samenhang gevonden tussen het aantal contacten en de mate van actief zijn van respondenten. Het handelen van iemand heeft invloed op de sociale contacten van diegene. Hieruit concluderen we dat de activist bij JMA actiever wordt, naarmate hij of zij meer sociale contacten heeft.

(4)

Inhoudsopgave

VOORWOORD 2

SAMENVATTING 3

INHOUDSOPGAVE 4

1. INLEIDING 6

1.1 JONGEREN MILIEU ACTIEF 6

1.2 SOCIALE BEWEGINGEN EN SOCIALE NETWERKEN 7

1.2.1 Sociale bewegingen en JMA 8

1.2.2 Sociale netwerken 8

1.2.3 Betrokkenheid 9

1.3 HOE ACTIEF IS DE ACTIVIST? 9

1.4 VERANDERMACHT EN BETROKKENHEID 10

2. SOCIALE BEWEGINGEN EN SOCIALE NETWERKEN 13

2.1 SOCIALE BEWEGINGEN 13

2.1.1 Het ontstaan van sociale bewegingen 14

2.1.2 Veranderende participatie 15

2.2 HET DILEMMA VAN COLLECTIEVE ACTIE 17

2.3 SOCIALE NETWERKEN 18

2.4 SOCIALE NETWERKEN BINNEN SOCIALE BEWEGINGEN 18

2.4.1 Het handelen van anderen 19

2.4.2 Mate van participeren 21

3. METHODOLOGIE 22 3.1 ONDERZOEK EN ONDERZOEKSGROEP 22 3.2 VRAGENLIJST 23 3.3 DATA-ANALYSE 24 3.4 BETROUWBAARHEID EN VALIDITEIT 24 3.5 PRIVACY 25

(5)

4. RESULTATEN 26

4.1 MATE VAN ACTIEF ZIJN 26

4.2 GENDER 28 4.3 LEEFTIJD 29 4.4 OPLEIDINGSNIVEAU 30 4.5 LIDMAATSCHAP 31 4.6 SOCIALE CONTACTEN 33 5. DISCUSSIE 38 6. CONCLUSIE 40 7. BIBLIOGRAFIE 42 8. BIJLAGEN 44

8.1 BIJLAGE 1:VRAGENLIJST ENQUÊTE 44

8.2 BIJLAGE 2:TABELLEN SPSS 48

8.3 BIJLAGE 3:RCONSOLE 50

(6)

1. Inleiding

In de afgelopen maanden was er veel aandacht in de media voor klimaatspijbelaars in Nederland en België. Meer dan tienduizend scholieren spijbelden op 7 februari 2019 om te demonstreren in Den Haag. Ze riepen de politiek en grote bedrijven op maatregelen te nemen tegen klimaatverandering (NOS, 2019). Volgens Van Dalen en Henkens (2019, p. 2) zou men de indruk krijgen dat de jeugd de toekomst heeft, maar ook de zorgen. In 2018 maakte ongeveer 50% van de jongeren tussen de 16 en 24 zich zorgen over het klimaat. In 2009 was dit maar 29% (Van Dalen & Henkens, 2019, p. 2). We kunnen dus stellen dat meer jongeren zich zorgen zijn gaan maken over het klimaat. Zij uiten dit onder andere in spijbelen om te demonstreren, om op deze manier aandacht te vragen voor klimaatverandering. Jongeren onder de 18 kunnen niet stemmen tijdens landelijke of lokale verkiezingen. Door te demonstreren laten zij alsnog hun stem horen. Ik vraag me af of jongeren veel bezig zijn met actie voeren tegen klimaatverandering, ook buiten deze demonstraties. Hoe actief zijn zij in organisaties die zich inzetten voor het milieu? En wat beïnvloedt de mate waarin zij actief bezig zijn met dit onderwerp?

1.1 Jongeren Milieu Actief

Jongeren Milieu Actief (JMA) – de jongerenorganisatie verbonden aan Milieudefensie – is een non-profit organisatie die zich inzet voor een schone, duurzame en eerlijke wereld. Zij staan voor een rechtvaardige wereld waarin iedereen gelijk is, en waarin bedrijven en de politiek de natuur met respect behandelen. De focus ligt hierbij met name op optreden tegen vervuilende acties van overheden en bedrijven. Dit is ook de reden dat in 1991 drie studenten JMA oprichten: ze maakten zich zorgen over hun toekomst, vonden dat de overheid niet genoeg deed tegen klimaatverandering en wilden dat de stem van jongeren werd gehoord. Dit is nog steeds waar JMA zich voor inzet. Op een positieve manier probeert JMA jongeren te bereiken, waarmee zij op een leuke en laagdrempelige manier bewust worden gemaakt van de invloed die zij zelf kunnen hebben op de wereld (Jongeren Milieu Actief, z.d.).

Jongeren onder de 29 jaar die lid worden van Milieudefensie, worden automatisch lid van JMA. Dit houdt in dat zij per maand een donatie doen van minstens drie euro. JMA organiseert jaarlijks verschillende activiteiten en campagnes om aandacht te vragen voor en actie te voeren tegen klimaatverandering. De focus ligt hierbij op: groen, eerlijk en inclusief. Maandelijks vindt er een Fair Future Meet-Up plaats, waar wordt gepraat over één onderwerp met verschillende sprekers. Daarnaast worden er verschillende trainingsweekenden

(7)

georganiseerd, soms in samenwerking met externe partijen. Tijdens deze weekenden leren jongeren bepaalde vaardigheden, zoals het opzetten van een campagne. Tot slot wordt er een lesprogramma ontwikkeld waarmee gastlessen, workshops of projectdagen kunnen worden gegeven of begeleid op middelbare scholen. Deze activiteiten en campagnes worden georganiseerd door de mensen die actief zijn binnen JMA. Het bestuur van de organisatie bestaat uit vijf mensen. Zij hebben de functies voorzitter, training & ontmoeting, educatie, extern en communicatie. Naast het bestuur zijn er twee jongerenorganizers: zij werken vanuit Milieudefensie mee aan campagnes en richten zich daarbij vooral op het betrekken van jongeren. Daarnaast ondersteunen zij het bestuur waar nodig. Tot slot zijn er drie werkgroepen: communicatie, educatie en ontmoetingen. Deze werkgroepen helpen het bestuur bij het organiseren van trainingen en evenementen, bij het promoten van bepaalde acties en campagnes via sociale media en bij het opstellen van een programma voor het middelbaar onderwijs en het MBO (Jongeren Milieu Actief, oktober 2018).

Officieel heeft JMA ongeveer 9000 leden. Omdat deze leden allemaal lid zijn van Milieudefensie en jonger zijn dan 29 jaar, zijn zij automatisch lid van JMA. De focus van JMA ligt onder andere op inclusiviteit en toegankelijkheid. Zowel leden als niet-leden kunnen om deze reden meedoen aan trainingsweekenden, activiteiten en campagnes (JMA, oktober 2018). Ook hoeven mensen die in een werkgroep zitten bij JMA niet per se lid te zijn van de organisatie. Deze keuze heeft JMA bewust gemaakt, zodat alle bijdragen die mensen willen leveren vrijwillig zijn, waarbij het doneren van geld geen vereiste is. De achterban van JMA bestaat dus uit zowel leden als niet-leden. Beide groepen worden betrokken in dit onderzoek.

1.2 Sociale bewegingen en sociale netwerken

Er bestaan verschillende definities van sociale bewegingen. Ik hanteer de definitie die Melucci (1996) introduceerde: “[…] they represent a peculiar type of collective action, characterized by identity, solidarity, and the attempt to break limits of compatibility of a given system.” (Diani, 2003, p. 6). Sociale bewegingen bestaan dus uit collectieve actie. Collectieve actie kan worden gezien als de manier waarop mensen zichzelf organiseren in groepen, en de manier waarop zij samenwerken (Paldam, 2000, p. 629).

(8)

1.2.1 Sociale bewegingen en JMA

De definitie van sociale bewegingen is toepasbaar op JMA. JMA organiseert evenementen en trainingen waar collectieve actie plaatsvindt of wordt gestimuleerd. Daarnaast probeert ze eenheid te creëren tussen de betrokkenen van activiteiten of trainingen door alle activiteiten met een gemeenschappelijk doel te organiseren. Tot slot probeert zij de grenzen van het huidige systeem op te zoeken en te verleggen. Door zich te verzetten tegen vervuilende acties van bedrijven en overheden levert zij kritiek op het huidige systeem, en probeert zij een vervangend systeem te realiseren. Hierbij wordt naast gedragsverandering vanuit het individu dus met name de focus gelegd op systeemverandering.

1.2.2 Sociale netwerken

In veel onderzoek naar sociale bewegingen zien we dat er een verband wordt gelegd met sociaal kapitaal. Over de precieze betekenis van sociaal kapitaal bestaat veel onduidelijkheid, en er worden veel verschillende definities gebruikt in sociaal wetenschappelijk onderzoek. Zo wordt sociaal kapitaal onder andere in verband gebracht met sociale relaties, vertrouwen en samenwerking (Paldam, 2000, pp. 629-630). Voor dit onderzoek zijn met name definities die te maken hebben met sociale relaties of netwerken relevant. Paldam (2000, p. 641) stelt als netwerk-definitie dat sociaal kapitaal de waarde is van het aantal netwerken dat een persoon heeft opgebouwd. De dichtheid van een netwerk speelt hierbij dus een belangrijke rol, ervan uitgaande dat de dichtheid wordt gedefinieerd door het aantal sociale relaties van een persoon. Ook de kosten en baten die gepaard gaan met het aangaan en onderhouden van sociale relaties worden als onderdeel beschouwd van sociaal kapitaal (Ibid., pp. 640-641). Omdat dit onderzoek met name ingaat op het netwerk van mensen, en dit slechts een deel is van de betekenis van sociaal kapitaal, zal in dit onderzoek worden gesproken over sociale relaties en netwerken.

Sociale relaties kunnen invloed hebben op zowel individueel als collectief niveau. Sociale relaties kunnen ervoor zorgen dat mensen productiever worden. Individuen gaan vaak eerst contacten aan waarvan zij zelf zullen profiteren, bijvoorbeeld voor het zoeken van werk of het ontvangen van fysieke en mentale hulp of steun. Dit heeft naast dit individuele aspect echter ook invloed op het productiever worden van mensen als collectief. Soms hebben mensen een contact met elkaar wat ten goede komt aan een bredere gemeenschap dan alleen de twee mensen in de relatie. De kosten en baten die voortkomen uit een bepaalde sociale relatie kunnen dan ook betrekking hebben op andere mensen. Zo profiteren mensen soms van uitkomsten van

(9)

een sociale relatie, zonder dat zij zelf onderdeel zijn van deze relatie. Om deze reden kunnen sociale relaties worden gezien als zowel een individueel goed als een collectief goed (Putnam, 2000, pp. 19-20).

1.2.3 Betrokkenheid

Volgens Manzo en Weinstein (1987) heeft sociale interactie een sterke invloed op de betrokkenheid van mensen binnen een sociale beweging. Dit kan ervoor zorgen dat mensen met veel sociale interactie meer betrokken zijn bij een sociale beweging, waardoor er meer draagvlak is om een gezamenlijk doel na te streven. Met meer betrokken mensen kan een organisatie zoals JMA grotere activiteiten en campagnes opzetten met een grotere impact. Het ledenbeleid en de organisatiestructuur kunnen een rol spelen in de betrokkenheid van mensen bij een sociale beweging. Wie wordt lid van de organisatie, en welk deel van de leden wordt echt actief? Het komt bijna nooit voor dat alle leden van een organisatie actief zijn. Vaak is er een actieve minderheid die zich met name inzet voor de organisatie van campagnes en activiteiten, en die vaker een leiderschapsrol op zich neemt. Daarnaast is er een grotere, minder actieve groep leden die zich op andere manieren inzet voor de organisatie. Hierbij gaat het vaker om het uitvoeren van kleinere taken die minder tijd in beslag nemen, of het participeren aan evenementen of campagnes (Manzo & Weinstein, 1987).

1.3 Hoe actief is de activist?

Een onderzoek van het CBS (2019) stelt dat 5,6% van de jongeren tussen de 15 en 25 jaar lid is van een milieuorganisatie. Daarnaast neemt 48,5% van deze groep deel aan activiteiten bij verenigingen in het algemeen. Ook doet bijna de helft van de jongeren tussen de 15 en 25 jaar, namelijk 48,4%, vrijwilligerswerk voor een organisatie of vereniging (CBS, 2019). Dit wijst erop dat jongeren betrokken zijn bij verschillende (milieu)organisaties, waaronder JMA. Er zit verschil in de mate van betrokkenheid van mensen bij sociale bewegingen. Manzo en Weinstein (1987) hebben onderzoek gedaan naar de betrokkenheid van leden van een milieuorganisatie in New Jersey. Het grootste verschil dat werd gevonden tussen actieve en niet-actieve leden zat in de sociale contacten van de leden. Zo werd onder anderen gekeken of vrienden en familieleden lid zijn van dezelfde organisatie, of deze vrienden en familieleden al eerder lid waren dan de respondent, en de sociale interactie met deze vrienden en familieleden binnen de organisatie. Één van de resultaten uit dit onderzoek was dat sociale interactie van grote invloed is op of iemand actief lid is of niet.

(10)

Ik ben nieuwsgierig naar wat de achterban van JMA motiveert om betrokken te zijn bij de organisatie. De onderzoeksvraag die hieruit volgt is:

Welke factoren zijn van invloed op hoe actief iemand is binnen de milieuorganisatie Jongeren Milieu Actief?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden wordt gekeken naar zowel demografische kenmerken van mensen en de reden waarom zij betrokken zijn, als naar het sociale aspect van de betrokkenheid. De verwachting is dat met name de sociale contacten van mensen van invloed zijn op hoe actief iemand is bij JMA. Dus hoe meer sociale contacten, hoe actiever iemand is binnen de milieuorganisatie.

1.4 Verandermacht en betrokkenheid

Omdat JMA onderdeel is van Milieudefensie, handelen zij naar de beleidsstukken van Milieudefensie. In het Algemene Beleidsplan 2016-2025 (Milieudefensie, 2016, p. 7) wordt beschreven dat Milieudefensie noodzakelijke systeemverandering teweeg wil brengen om zich in te zetten voor ecologische rechtvaardigheid. Deze systeemverandering houdt niet in dat er verbeteringen worden gedaan aan de huidige niet-duurzame en ondemocratische systemen, maar dat er radicale verandering plaatsvindt van deze systemen (Ibid., p.8). “We benutten onze unieke kracht om maatschappelijke verandermacht te mobiliseren, […]” (Milieudefensie, 2016, p. 7). Deze zogenoemde verandermacht houdt volgens Milieudefensie (Ibid., p. 9) in dat er een effectieve combinatie bestaat van politieke druk en het opbouwen van een alternatief voor het huidige systeem. De druk om overheden en bedrijven tot nieuw beleid te dwingen komt vanuit mensen die zich organiseren om verandering in de praktijk te brengen en deze druk te verhogen. Milieudefensie richt zich met name op het mobiliseren en organiseren van deze groep mensen. Het verbinden van netwerken en groepen aan elkaar moet ervoor zorgen dat de beweging voor klimaatrechtvaardigheid alleen maar groter wordt (Ibid., pp. 8-9).

Bij het opbouwen van verandermacht wordt er gefocust op bewegingsopbouw. De belangrijkste elementen hiervan zijn het belang van verhalen, het opbouwen van zowel relaties als leiderschap en het opbouwen van structuur en strategie. Om de juiste doelgroep te bereiken wordt er gebruik gemaakt van deze bewegingsopbouw en van communicatiewerk. Hierdoor kan de betrokkenheid van mensen worden vergroot. Voor ieder individu geldt een andere mate van bekendheid en betrokkenheid bij Milieudefensie. Er wordt hiervoor onderscheid gemaakt

(11)

tussen zes betrokkenheidsniveaus (Milieudefensie, z.d.). Deze betrokkenheidsniveaus gaan van minst betrokken naar meest betrokken. Deze betrokkenheidsniveaus zijn overgenomen vanuit de Engagement Pyramid van Gideon Rosenblatt (z.d.), die zes niveaus beschrijft van het verbinden van mensen en sociale verandering.

Bron: Milieudefensie, z.d.

De observant kent de naam, diensten, handelingsperspectieven of een campagne van Milieudefensie en voelt zich uitgenodigd om Milieudefensie te volgen op bijvoorbeeld sociale media. De volger heeft interesse in de doelen, campagnes en projecten van Milieudefensie, volgt Milieudefensie via bijvoorbeeld de nieuwsbrief of sociale, lokale of landelijke media. Daarnaast maakt de volger gebruik van laagdrempelige diensten, zoals nieuws en informatie. De volger voelt zich uitgenodigd om iets meer te gaan doen voor de organisatie, in de vorm van tijd of geld. De supporter is iets meer betrokken en onderschrijft het werk van Milieudefensie door ernaar te handelen. Deze persoon besteed tijd of geld in Milieudefensie en promoot het in zijn of haar netwerk. De supporter geeft aan als vrijwilliger iets te willen doen. De bijdrager doet regelmatig mee aan campagnes, doneert structureel of is lid van Milieudefensie en doet vrijwilligerswerk. Deze persoon komt naar evenementen, acties of demonstraties en verspreid content over campagnes van Milieudefensie. De bijdrager voelt

(12)

zich onderdeel van de verandermacht. Ook de eigenaar voelt zich onderdeel van de verandermacht. Deze persoon geeft grotere bijdragen in de vorm van tijd, geld of netwerk. De eigenaar is actief in het bijdragen aan of oprichten van een lokale groep, en daarnaast kan deze persoon woordvoerder zijn voor lokale media. De eigenaar betrekt nieuwe mensen bij Milieudefensie en spreekt op evenementen over de doelstellingen en onderwerpen die Milieudefensie heeft en behandelt. Tot slot is er de leider: de drijvende kracht achter campagnes door het vergroten van de omvang ervan. De leider heeft een langdurige relatie met Milieudefensie en geeft veel tijd aan het helpen bij campagnes en acties op zowel landelijk, regionaal als lokaal niveau. Deze persoon voelt zich onderdeel van de verandermacht, en bouwt daarnaast ook aan deze verandermacht door het betrekken van nieuwe mensen. Tot slot maakt de leider gebruik van training en coaching voor de ontwikkeling van leiderschap, die vervolgens kan worden ingezet in de organisatie (Milieudefensie, z.d.).

Voor Milieudefensie en JMA is het interessant om te kijken naar de overgang tussen de verschillende betrokkenheidsniveaus. Hoe kunnen deze organisaties ervoor zorgen dat mensen worden gestimuleerd om meer betrokken te zijn? Voor dit onderzoek is het bovendien erg relevant om te kijken naar deze betrokkenheidsniveaus. In elke beschrijving van de betrokkenheidsniveaus worden een aantal factoren besproken die bepalen of iemand bij een bepaald betrokkenheidsniveau past. Deze factoren worden in dit onderzoek gebruikt om te kijken hoe actief iemand is bij JMA.

(13)

2. Sociale bewegingen en sociale netwerken

Sociale bewegingen en sociale netwerken worden in veel onderzoeken al snel met elkaar in verband gebracht. Zowel Robert Putnam (2000) als Mario Diani (2003) hebben deze begrippen in hun werk aan elkaar verbonden. Allereerst zal worden ingegaan op sociale bewegingen, het ontstaan ervan en de participatie van betrokkenen. Vervolgens zal worden ingegaan op het dilemma van collectieve actie waar betrokkenen mee te maken hebben, en de rol die sociale netwerken hierin spelen. Tot slot zal de functie van sociale netwerken in sociale bewegingen worden besproken, waarbij wordt ingegaan op de invloed van het handelen van mensen op het handelen van anderen.

2.1 Sociale bewegingen

Sociale bewegingen bestaan al vele decennia in verschillende vormen en maten, op verschillende plekken in de wereld. Vroeger maakten sociale bewegingen zich met name sterk voor arbeid en de natiestaat. Vanaf de jaren ’60 kwam hier verandering in. De Tweede Wereldoorlog en de jaren daarna veranderden de maatschappij drastisch. Er vond een toename van nieuwe vormen van politieke participatie plaats en er was een verandering in de maatschappelijke vraagstukken die speelden in de samenleving. Deze spanningen in de samenleving zorgden voor de ontwikkeling van nieuwe sociale bewegingen, die zich steeds meer gingen inzetten voor onder andere vrouwenrechten en milieubescherming (Della Porta & Diani, 2006, p. 6). Problemen die industriële arbeiders ervoeren waren niet langer de voornaamste reden voor het bestaan van sociale bewegingen. Door sociale veranderingen in de maatschappij veranderden de problemen waar burgers zich voor in wilden zetten via een sociale beweging.

Er bestonden na het opkomen van nieuwe sociale bewegingen verschillende opvattingen over het verschil met ‘oude’ sociale bewegingen. Volgens Melucci (1980, pp. 217-218) zit het verschil tussen oude en nieuwe sociale bewegingen met name op het gebied van een veranderende strijd tussen klassen in de samenleving. In de industriële fase van het kapitalisme waren relaties tussen klassen vaak gelinkt aan materiële productie. De strijd tussen deze klassen ging meestal over de uitbuiting van arbeidskracht door de dominante klasse, die werd ervaren door de arbeidersklasse. In de postindustriële fase van het kapitalisme waren de relaties – en soms bijbehorende conflicten – tussen klassen op meerdere aspecten van het dagelijks leven te vinden. Naast materiële productie gaan deze relaties over informatievoorziening en (organisatorische) systemen. Hierin hebben de dominante klassen in

(14)

de samenleving vaak de controle, doordat zij in belangrijke functies in de overheid en de markt zitten (Ibid., p. 210). Nieuwe sociale bewegingen worden door Della Porta en Diani (2006, p. 9) gezien als groepen die zich verzetten tegen deze klassen, en tegen het indringen van de overheid en de markt in het sociale leven. Hiermee proberen sociale bewegingen de rechten van individuen om hun identiteit en leven te definiëren terug te winnen, tegenover de verdergaande manipulatie van het systeem. Het verschil tussen oude en nieuwe sociale bewegingen zit volgens hen dan ook in het doel waar voor wordt gestreden. Bij oude bewegingen lag de nadruk vaker op tastbare winst, in de vorm van betere arbeidsomstandigheden, hogere lonen of kortere werkdagen. Bij nieuwe sociale bewegingen ligt de nadruk veel meer op het uitdagen en verruimen van ideeën van de politiek en de samenleving zelf.

2.1.1 Het ontstaan van sociale bewegingen

Het bestaan van spanningen en structurele conflicten in de samenleving staat aan de basis van het ontstaan van een sociale beweging. Maar om ontevredenheid in de samenleving om te zetten in de mobilisatie van collectieve actie is meer nodig dan alleen ontevredenheid. Materiële en immateriële middelen hebben invloed op de capaciteit voor mobilisatie van een groep mensen. Dit kan gaan om geld of diensten, maar ook om autoriteit van de sociale beweging zelf tegenover overheidsinstanties en bedrijven, de morele betrokkenheid van de deelnemers van de sociale beweging, en het vertrouwen in de ander binnen de sociale beweging. Mobilisatie komt voort uit deze middelen, spanningen in de samenleving, en de mogelijkheid om ontevredenheid van mensen samen te brengen en te organiseren. Tot slot hangt mobilisatie af van het reduceren van kosten voor actie, het creëren en benutten van solidariteitsnetwerken en het stimuleren van deelnemers. Gezamenlijk zorgt dit voor het mobiliseren van collectieve actie in een sociale beweging (Della Porta & Diani, 2006, p. 15).

Naast factoren die nodig zijn voor het ontstaan van sociale bewegingen, zijn er ook factoren nodig die iemand ertoe aanzetten om zich aan te sluiten bij een sociale beweging. De beslissing van een individu om betrokken te raken bij een sociale beweging wordt beïnvloed door vier factoren op individueel niveau: ideologie, middelen, biografische beschikbaarheid en sociale netwerken. De ideologie zorgt ervoor dat iemand wordt aangetrokken tot een bepaalde organisatie en wordt voorbereid op eventuele participatie. Om de zorgen voor een bepaald probleem in de samenleving om te zetten in actie zijn vaak middelen nodig die dit mogelijk maken. Dit kan gaan om financiële middelen, educatie of kennis. Soms is participeren ook

(15)

toegankelijk zonder ‘middel’, bijvoorbeeld demonstreren op straat. Dit vereist wel dat iemand zelf fysiek en mentaal in staat is om deel te nemen aan een demonstratie. Biografische factoren kunnen vervolgens ook invloed hebben op het wel of niet overgaan tot actie. Zo kunnen het krijgen van kinderen, trouwen, werk of ouder worden allemaal een barrière vormen voor participatie (Corrigall-Brown, 2011, p. 9).

Sociale netwerken spelen een belangrijke rol in het werven van nieuwe leden voor een sociale beweging. Een sociale relatie kan ervoor zorgen dat iemand zich daadwerkelijk aansluit bij een sociale beweging. Deze vier factoren bij elkaar zorgen ervoor dat we kunnen begrijpen welke mensen het snelst geneigd zijn om zich aan te sluiten bij een sociale beweging.

2.1.2 Veranderende participatie

Deelname aan een sociale beweging wordt gezien als burgerparticipatie, ongeacht waar de sociale beweging voor strijdt. De afgelopen decennia werd veel geschreven over een afname van de participatie zoals we die in traditionele vorm kennen, zoals stemmen en demonstreren. Verschillende factoren zijn aan te wijzen om dit te ondersteunen. Zo neemt het vertrouwen in instituties af, is het politieke karakter uit publiek beleid verdwenen, bestaat er meer cynisme over politiek in de media en stemmen minder mensen tijdens verkiezingen. Dit wordt vaak gezien als een crisis in burgerschap (Sloam, 2014, p. 664).

Hoe kan deze afnemende participatie worden verklaard? Volgens Sloam (2014, pp. 675-676) heeft de ontwikkeling van individualisering in de maatschappij impact op participatie. Het individuele belang lijkt bij steeds meer mensen sterker op de voorgrond te treden, ten koste van het gemeenschappelijke belang. Met name ten aanzien van jongeren zorgt dit voor wantrouwen, omdat zij opgroeien in een meer individualistische samenleving (Hustinx, 2009, p. 211). De laatste decennia zijn er verschillende sociale uitdagingen bij gekomen voor jongeren: hun leven wordt meer gedefinieerd door keuzes en risico’s, in plaats van traditionele sociale structuren. Deze focus op keuzes en risico’s zorgt voor meer onzekerheid. Dit heeft zijn weerslag op het participeren in sociale bewegingen (Sloam, 2014, pp. 675-676). Ook Loose en Gijselinckx (2009) herkennen deze tendens in vrijwilligerswerk bij een sociale beweging. Vrijwilligers lijken zich steeds vaker in te zetten voor losse projecten die dicht bij de eigen waarden en interesses liggen. Mensen zijn steeds minder vaak geneigd om taken uit te voeren die niet goed aansluiten bij deze waarden en interesses.

Hunstinx (2009, pp. 211-218) plaatst echter grote vraagtekens bij zowel de afname van participatie als het idee dat één van de verklaringen daarvoor het individualiseringsproces is.

(16)

Volgens haar is er geen afname of vermindering van sociale betrokkenheid, maar een kwalitatieve gedaanteverandering in de wijze waarop burgers participeren. Het lidmaatschap van sociale bewegingen neemt af, maar daar tegenover staat dat nieuwe vormen van participeren zich ontwikkelen. Deze vormen zijn informeler van aard, waarbij mensen minder vaak (langdurig) verbonden zijn aan een organisatie of vereniging. Ook Sloam (2014, p. 664) benadrukt de verscheidenheid aan vormen van participatie: van campagnes binnen kleine gemeenschappen naar sociale bewegingen op landelijk niveau, en van sociale netwerken in de directe omgeving tot op het internet.

Op verschillende wijzen zijn met name jongeren bezig zich in te zetten voor de maatschappij, op hun eigen manier en met een eigen perspectief. In de meest gevestigde democratieën in de Westerse wereld zijn jongeren – sneller dan de gemiddelde participant – geneigd te participeren in protesten en hun mening te geven op online fora of sociale media. Ook zijn zij meer geneigd om petities te tekenen, deel te nemen aan boycots en mee te lopen in demonstraties (Sloam, 2014, p. 664). Doordat jongeren zich vaak erg bewust zijn van de structurele omstandigheden waarin zij leven, stemmen zij hun participatie – onbewust – ook meer af op sociaaleconomische veranderingen. De participatie wordt erg beïnvloed door de waarden die iemand belangrijk vindt. Hier wordt invulling aan gegeven vanuit de eigen levensstijl en de veranderende sociale netwerken. Steeds vaker worden deze sociale netwerken via het internet geconstrueerd, waardoor een nieuw gemeenschapsgevoel ontstaat. Vormen van participatie die hier het gevolg van zijn, zijn lokaal vrijwilligerswerk, consumenten activisme, steun voor bepaalde problemen, zoals milieuvervuiling of mensenrechten, en betrokkenheid bij transnationale protestacties (Ibid., pp. 675-676). Deze ontwikkelingen wijzen opnieuw op veranderende manieren van participatie, in plaats van een algemene afname van participatie.

Volgens Corrigall-Brown (2011, p. 3) varieert de betrokkenheid van mensen op verschillende manieren. Mensen denken vaak over sociale bewegingen dat deze worden getrokken door individuele helden, activisten die levenslang betrokken zijn bij een sociale beweging. Echter is het van belang om aandacht te geven aan de grote groep mensen die meewerken aan het tot stand komen van acties vanuit sociale bewegingen. Veel participanten zetten zich op verschillende manieren in voor de organisatie. Velen zijn daarbij slechts een korte periode betrokken. Sommigen trekken zich na deze periode terug uit het activisme, anderen wisselen van tijd tot tijd van groep, en weer anderen komen na een lange stille periode toch weer terug bij dezelfde groep. Volgens Corrigall-Brown laat dit zien op welke manier de betrokkenheid van mensen varieert in vorm, intensiteit en continuïteit (Ibid., p. 3).

(17)

2.2 Het dilemma van collectieve actie

Tijdens de betrokkenheid van mensen bij een sociale beweging speelt het dilemma van collectieve actie een belangrijke rol. Eerder bestond de aanname dat groepen handelen naar het collectieve belang, en individuen handelen naar het individuele belang. Olson (1971, pp. 1-2) stelt echter dat dit minder simpel is dan het lijkt. Binnen groepen speelt het probleem van collectieve actie, waarbij er een dilemma is tussen de gemeenschappelijke en de individuele belangen die iemand nastreeft. Deze belangen kunnen tegenstrijdig zijn. Wanneer we kijken naar een organisatie die een gemeenschappelijk doel nastreeft, kan er maximale winst worden behaald wanneer alle individuen in de organisatie slechts handelen vanuit het gemeenschappelijke belang. De maximale winst is in dat geval het volledig behalen van het gemeenschappelijke doel. Voor individuen in de organisatie is het echter niet zo gemakkelijk om slechts te handelen vanuit het gemeenschappelijke belang. Er moeten ook kosten worden gemaakt om het gemeenschappelijke doel te bereiken, zoals het stoppen van tijd of geld in het handelen naar gemeenschappelijk belang. Deze kosten wil men zo min mogelijk op zich nemen als individu, om persoonlijk meer over te kunnen houden als winst. Dit kan zijn in de vorm van materiële winst, maar ook in de vorm van tijd. Wanneer ieder individu echter handelt vanuit dit individuele belang, wordt het gemeenschappelijke doel niet of slechts deels behaald (Ibid., pp. 9-11). Ieder individu in de groep kan vervolgens profiteren van de behaalde winst, ongeacht of dit de maximaal behaalde winst is of slechts een deel hiervan. Mensen kunnen niet worden uitgesloten van het gebruik of profijt van deze winst. Dit betekent dat wanneer er personen zijn die niet per se bijdragen aan het gemeenschappelijke doel, zij toch kunnen meeprofiteren van de winst die wordt behaald (Ibid., pp. 11-13).

Voor een individu zit het dilemma van collectieve actie in het kiezen tussen handelen naar het gemeenschappelijke belang, naar het individuele belang of een combinatie van beide. Hierbij wordt een afweging gemaakt van de kosten en baten van handelen naar het gemeenschappelijke belang. Een individu zal de kosten voor een bijdrage hieraan zo laag mogelijk willen houden, en de baten zo hoog mogelijk willen maken voor zichzelf. De overweging om te kiezen voor het nastreven voor het gemeenschappelijke belang kan op verschillende manieren worden gestimuleerd. Zo kan het vertrouwen in anderen die een bijdrage kunnen leveren aan het gemeenschappelijke doel deze keuze versoepelen. Daarnaast moet er iets tegenover de kosten staan die worden gemaakt voor het handelen naar het gemeenschappelijke belang (Ibid., pp. 33-34). Deze baten kunnen bestaan in de vorm van reputatie, bevrediging van een bepaald persoonlijk doel of een direct voordeel vanuit het

(18)

2.3 Sociale netwerken

Sociale relaties kunnen zowel invloed hebben op zowel individueel als collectief niveau. In sociale connecties tussen mensen zit een verwachting van wederkerigheid. Daar zit een grote waarde van de sociale relatie: ‘ik doe iets voor jou, als jij iets voor mij doet’. Dit kan gaan om een specifieke, maar ook om een gegeneraliseerde wederkerigheid. Bij de laatst genoemde wordt in de toekomst bepaald op welke manier iets wordt teruggeven aan de ander binnen de relatie. Vertrouwen is hierbij van groot belang: er is niets vastgelegd, maar je vertrouwt de ander erop dat er ooit iets wordt teruggegeven. Een samenleving die wordt gedefinieerd door deze gegeneraliseerde wederkerigheid is productiever dan een samenleving waar men wantrouwend is ten opzichte van de ander. Gegeneraliseerde wederkerigheid ontstaat met name wanneer er veel sociale interactie is tussen twee of meer mensen. Op dat moment ontstaat er – vaak onbewust – een wederzijdse verplichting en verantwoordelijkheid voor actie. Sociale netwerken met wederkerigheid als basis kunnen op deze manier samenwerking voor het collectieve belang faciliteren (Putnam, 2000, pp. 20-21).

Het vertrouwen in de ander is nog op een andere manier van belang binnen sociale netwerken. Netwerken met closure zijn netwerken waarin iedereen met elkaar verbonden is op een manier dat niemand aan de aandacht van de anderen kan ontsnappen. Dit betekent tegelijkertijd ook een dicht netwerk. Wanneer een netwerk closure heeft, doet dit twee dingen voor de mensen in het netwerk. Allereerst heeft het invloed op de toegang tot informatie. Een persoon in het netwerk hoeft zelf minder moeite te doen om uitgebreide informatie over iets te verkrijgen, omdat de kans groot is dat iemand uit het dichte netwerk dit kan vertellen. Ten tweede faciliteert closure sancties die het minder risicovol maken voor mensen om elkaar te vertrouwen. Door deze sancties worden normen en vertrouwen gecreëerd. Dit vertrouwen bouwt zich met name op wanneer twee mensen die een sociale relatie hebben met elkaar een gemeenschappelijke vriend hebben. In een netwerk met veel closure is dit sneller het geval (Burt, 2001, pp. 37-39).

2.4 Sociale netwerken binnen sociale bewegingen

Binnen sociale bewegingen speelt het sociale netwerk van betrokkenen een belangrijke rol. Sociale bewegingen kunnen worden gezien als netwerken die verschillende actoren aan elkaar verbinden. De sociale relaties tussen de actoren – (toekomstige) participanten – maakt het mogelijk dat collectieve actie ontstaat. Voor het ontstaan van collectieve actie is samenwerking tussen verschillende mensen nodig. Sociale relaties tussen individuen faciliteren deze

(19)

samenwerking (Diani, 2003, p. 1). Wanneer een sociale beweging eenmaal bestaat, kan dit er vervolgens voor zorgen dat het sociale netwerk van een individu wordt uitgebreid. Zeker wanneer de participatie op een hoger niveau is, zorgen sociale bewegingen voor het produceren van sociale relaties (Putnam, 2000, p. 153).

Volgens Diani (2003, p. 1) is het belangrijk om verder te specificeren op welke manier sociale netwerken relevant zijn binnen sociale bewegingen. Netwerken kunnen binnen sociale bewegingen verschillende functies hebben. Deze functies helpen ons de verklaring van individuele participatie te begrijpen. Waarom besluiten individuen om uiteindelijk wel of niet te participeren in een sociale beweging? Door sociale interacties met mensen worden zij zich bewust van hun eigen kijk op de wereld, en van onderwerpen waar bepaalde sociale bewegingen zich sterk voor maken. Het omzetten van ontevredenheid in actie komt vervolgens vaak tot stand via deze sociale interacties. Het praten met anderen over vraagstukken in de samenleving zorgt voor een stimulans in het nadenken over oplossingen en manieren om iets bij te dragen. Vaak worden participanten op deze manier aangetrokken tot een sociale beweging. Individuen maken besluiten gebaseerd op hun eigen gedachten en voorkeuren. Echter spelen sociale contacten hierin, vaak onbewust, een grote rol. Het besluit om deel te nemen aan collectieve actie wordt dus ook sterk beïnvloedt door het handelen van andere participanten (Passy, 2003, pp. 23-25).

2.4.1 Het handelen van anderen

Gould (1993, pp. 186-187) laat zien op welke manier het handelen van individuen wordt beïnvloed door het handelen van anderen. De betrokkenen bij een sociale beweging zien hoe veel andere betrokkenen geneigd zijn bij te dragen. Dit laat twee dingen zien aan een individu: hoe waarschijnlijk het is dat verdere participatie een effect heeft, en hoe de eigen hypothetische bijdrage zich verhoudt tot de gemiddelde bijdrage van anderen. Omdat individuen kijken naar wat anderen bijdragen, en hun eigen gedrag hierop afstemmen, wordt een zogenaamde

feedback loop gecreëerd. Persoon 1 doet een bepaalde bijdrage, onafhankelijk van wat anderen

doen. Degenen die een sociale relatie hebben met persoon 1, in dit geval allemaal persoon 2 genoemd, verhouden zich tot zijn of haar bijdrage, en stemmen hier hun eigen bijdrage op af. De contacten van persoon 2, allemaal persoon 3 genoemd, stemmen hun bijdrage vervolgens weer af op de bijdrage van persoon 2. Deze feedback loop is een doorgaand proces, waarbij betrokkenen van een beweging op verschillende momenten hun huidige of toekomstige bijdrage (her)overwegen (Gould, 1993, pp. 186-187).

(20)

De dichtheid van een netwerk en de positie in het netwerk van persoon 1 kunnen invloed hebben op het proces van de feedback loop. De dichtheid wordt hierbij gedefinieerd door het aantal relaties dat aanwezig is in het netwerk, ten opzichte van het maximale aantal mogelijke relaties. Persoon 1 is in dit netwerk degene die een bijdrage levert, ongeacht de bijdrage van anderen. Gould (1993, pp. 191-193) laat zien dat de dichtheid van een netwerk en de positie van persoon 1 zowel een positieve als een negatieve impact kunnen hebben op de totale bijdrage van individuen aan het gemeenschappelijke doel. In drie situaties met verschillende posities van persoon 1, verschilt de impact van de dichtheid van het netwerk.

In de eerste situatie is persoon 1 random geselecteerd, en heeft deze persoon dus een random positie in het netwerk. In dit geval stijgt de totale bijdrage van de gehele groep met de stijging van de dichtheid van het netwerk, tot een bepaald punt. Dit punt wordt bereikt wanneer ongeveer de helft van de mogelijke paren actoren gelinkt zijn aan elkaar. Vóórdat dit punt wordt bereikt, in een netwerk met minder dichtheid, zijn relaties die erbij komen nuttig. Na dit punt, dus bij een dichter netwerk, maakt het niet uit voor de totale bijdrage of er een relatie bij komt of niet. Meer dichtheid van een netwerk heeft dus een positieve invloed tot een bepaald punt, daarna heeft meer dichtheid een negatieve invloed op de bijdrage van anderen.

In de tweede situatie bezit persoon 1 een centrale positie in het netwerk, en is deze persoon degene met de meeste relaties in het netwerk. We nemen in dit geval een bijdrage van persoon 1 van één uur. In een netwerk met minimale dichtheid heeft iemand maximaal 2 contacten. Wanneer persoon 2 de eigen bijdrage vergelijkt met de bijdrage van zijn of haar contacten, wordt dit dus gebaseerd op de bijdrage van persoon 1 en van één ander persoon. Wanneer de gemiddelde bijdrage van de andere persoon 0 is, is de gemiddelde bijdrage dus een half uur. In een netwerk met maximale dichtheid heeft iemand bijvoorbeeld tien relaties. De kans is hierbij groter dat veel mensen niet actief zijn. Wanneer 9 contacten een bijdrage van 0 hebben, en persoon 1 een bijdrage van één uur, is de gemiddelde bijdrage zes minuten. Deze gemiddelde bijdrage heeft vervolgens effect op het handelen van persoon 2. Het effect van de bijdrage van persoon 1 op persoon 2 is groter in een netwerk met minimale dichtheid, omdat de gemiddelde bijdrage hier groter is. De dichtheid van een netwerk heeft in dit geval een negatief effect op de bijdrage aan het gemeenschappelijke doel. Dit wordt beïnvloed door de kans die bestaat dat het aantal niet-actieve personen groter is. In deze situatie geldt: hoe dichter het netwerk, hoe kleiner de impact van het handelen van betrokkenen op anderen (Ibid., pp. 191-193).

(21)

netwerk met redelijk lange banden, dat wil zeggen met veel stappen, naar alle anderen in het netwerk. De impact van de bijdrage van persoon 1 zal op twee manieren afnemen. Allereerst door het aantal niet-actieve personen waar een band mee bestaat, en ten tweede door de hoeveelheid stappen die het kost om elk persoon te bereiken. Als persoon 1 bijvoorbeeld een relatie heeft met maar één persoon, namelijk persoon 2, dan zullen alle contacten met de rest van de groep via persoon 2 lopen. De impact van de bijdrage van persoon 1 wordt kleiner met elke stap. Dit komt doordat persoon 2 zijn of haar bijdrage baseert op het gemiddelde van zijn of haar contacten, waaronder persoon 1. Dit gemiddelde is lager dan de bijdrage van persoon 1. Vervolgens heeft de bijdrage van persoon 2 invloed op persoon 3, waarbij het gemiddelde opnieuw lager zal liggen. Hierdoor wordt de impact van persoon 1 op anderen kleiner met elke stap. Wanneer de dichtheid van een netwerk groter wordt, zal elke relatie die erbij komt zorgen voor een korter pad naar persoon 1. Dit vergroot de impact van de bijdrage van persoon 1 op anderen. De dichtheid van een netwerk heeft in dit geval dus een positief effect op de totale bijdrage van betrokkenen (Ibid., pp. 190-193).

2.4.2 Mate van participeren

Manzo en Weinstein (1987) hebben onderzoek gedaan naar een milieuorganisatie in New Jersey, de Sierra Club. Zij keken naar het verschil tussen actieve en niet-actieve leden. Actieve leden doen hierbij vrijwilligerswerk, komen naar vergaderingen en schrijven brieven naar aanleiding van milieuproblemen, naar bijvoorbeeld de overheid of bedrijven. Niet-actieve leden doen dit nauwelijks tot nooit, maar zijn wel lid van de milieuorganisatie. Actieve leden hadden drie keer zo vaak dan niet-actieve leden het gevoel dat zij, vrienden of familieleden persoonlijk leed hebben ervaren door milieuproblemen. Het andere grote verschil dat werd gevonden was een verschil in de sociale contacten. Actieve leden hadden veel vaker vrienden binnen de milieuorganisatie voordat zij zelf lid werden, en hadden bovendien veel familieleden en vrienden die bij de organisatie actief zijn gedurende hun eigen lidmaatschap. Bij niet-actieve leden was dit voor een veel lager percentage het geval (Manzo & Weinstein, 1987, pp. 682-687). Hieruit blijkt nogmaals dat het sociale netwerk van iemand een grote rol speelt in de sociale beweging waarbij zij betrokken zijn.

(22)

3. Methodologie

3.1 Onderzoek en onderzoeksgroep

Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (2014, 15 september) blijkt dat lidmaatschap bij een vereniging of sociale beweging in Nederland kan zorgen voor een toename van sociale contacten. In 2018 waren ongeveer 5,6% van de jongeren tussen de 15 en de 25 jaar lid van een milieuorganisatie. Bijna de helft van de jongeren is wekelijks actief voor een vereniging of sociale beweging, en nog eens 8,4% is maandelijks actief (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2019, 26 maart). Over het algemeen zijn jongeren dus erg betrokken bij sociale bewegingen, waaronder milieuorganisaties. Om deze reden heb ik jongeren gekozen als onderzoeksgroep.

De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: Welke factoren zijn van invloed op hoe actief

iemand is binnen de milieuorganisatie Jongeren Milieu Actief?. Om deze vraag te kunnen

beantwoorden is onderzoek gedaan dat zich specifiek richt op de groep betrokkenen rondom de organisatie JMA. Met betrokkenen wordt in dit geval de mensen bedoeld die lid zijn van JMA, deelnemen of deel hebben genomen aan één of meer activiteiten, geld doneren aan de organisatie of de organisatie en hun acties volgen. Deze acties worden ook genoemd in de eerder genoemde betrokkenheidsniveaus die Milieudefensie heeft opgesteld. Naar eigen zeggen heeft JMA ongeveer 9000 leden. Deze leden zijn echter lang niet allemaal betrokken, actief, of op de hoogte van hun lidmaatschap. Dit laatste komt hoogstwaarschijnlijk doordat mensen onder de 29 die lid zijn van Milieudefensie automatisch ook lid zijn van JMA. Dit onderzoek richt zich op de leden, maar ook op andere betrokkenen bij de organisatie. Dit komt omdat JMA zelf een erg open en toegankelijke houding heeft ten opzichte van niet-leden. Zij maken geen onderscheid tussen mensen met wel of geen lidmaatschap. Dit was dan ook geen vereiste voor respondenten om aan dit onderzoek mee te doen.

Allereerst heb ik gesprekken gevoerd met een bestuurslid en een jongerenorganizer vanuit JMA. Hierdoor kon ik de structuur van de organisatie en de gang van zaken beter begrijpen. Met deze informatie, en vanuit informatie uit de hiervoor besproken literatuur, is vervolgens een enquête opgesteld. Deze enquête is op verschillende manieren verspreid onder betrokkenen van de organisatie. De enquête heeft in de nieuwsbrief van JMA gestaan en is door het bestuur van JMA bij verschillende betrokkenen bij de organisatie onder de aandacht gebracht. Dit gebeurde door te vertellen over de enquête en door een mail te sturen naar de mensen die in het afgelopen jaar aanwezig waren bij een evenement van JMA. Twee personen

(23)

die actief zijn en zijn geweest bij JMA heb ik persoonlijk benaderd over de enquête. Tot slot ben ik in april naar een evenement geweest van JMA. Daar heb ik de aanwezigen gevraagd om de enquête in te vullen, en of zij de enquête nog wilden verspreiden onder hun eigen contacten bij JMA.

De enquête stond voor ongeveer drie tot vier weken open. Uiteindelijk hebben 43 respondenten de enquête ingevuld. De meeste respondenten zijn tussen de 18 en 30 jaar oud, wat ook de doelgroep van JMA is: jongeren. Drie respondenten waren ouder: 50, 54 en 70 jaar. Ook deze respondenten zijn meegenomen in de resultaten. De keuze hiervoor is gebaseerd op waarden die voor JMA belangrijk zijn: toegankelijk en laagdrempelig zijn. Alle enquêtes die voor minstens 78% waren ingevuld zijn meegenomen in de analyse. Soms hadden respondenten de laatste vragen niet ingevuld omdat zij geen contacten hebben bij JMA, of omdat zij geen opmerkingen hadden. Omdat de rest van de ingevulde vragenlijst van waarde is, is daarom gekozen om ook deze niet volledig ingevulde vragenlijsten wel mee te nemen in de analyse. Gedurende de verzameling van de data leek het er op sommige momenten op dat ik niet genoeg respondenten zou vinden. Het bleef lang hangen bij ongeveer 25 respondenten. Na overleg met mijn contactpersonen bij JMA hebben zij nog extra aandacht gevraagd voor de enquête bij betrokkenen. Dit was ook terug te zien in de respons, die vanaf dat moment weer wat meer op gang kwam.

3.2 Vragenlijst

De enquête (zie bijlagen) is opgebouwd uit vragen over verschillende onderwerpen. Allereerst waren dit demografische gegevens: iemands naam, geslacht, leeftijd, woonplaats en opleidingsniveau. Respondenten werden gevraagd om hun naam, omdat dit nodig is voor het identificeren van de personen die een sociale relatie met elkaar hebben. Om het invullen van de enquête toegankelijk te houden, heb ik ervoor gekozen om te vragen naar de voornaam en de eerste letter van de achternaam. Mijn inschatting is dat mensen sneller geneigd zijn dit in te vullen dan hun volledige naam. Omdat ik merkte dat mensen redelijk informeel met elkaar omgaan binnen de organisatie heb ik gekozen voor de volledige voornaam, in plaats van de volledige achternaam.

Het volgende onderwerp in de enquête was JMA zelf. Hierbij werd met name gevraagd naar lidmaatschap, de reden voor het wel of niet lid zijn en of iemand actief is in een werkgroep of het bestuur. Daarna werd ingegaan op de mate van actief zijn bij JMA. Hierbij werd gevraagd hoe vaak mensen aanwezig zijn bij activiteiten en trainingsdagen, en hoe vaak zij

(24)

helpen met het organiseren hiervan. Daarnaast werd gevraagd hoeveel tijd mensen besteden aan vrijwilligerswerk voor de organisatie en of zij lokaal of landelijk actief zijn. Tot slot werd gevraagd naar de contacten binnen JMA. Respondenten konden hierbij vier (of minder) namen opschrijven met wie zij het meeste contact hadden, en vervolgens konden ze per persoon aangeven of zij vaak actief waren met elkaar, en of zij elkaar stimuleerden om mee te gaan naar evenementen of samen evenementen te organiseren. Er is gekozen om de respondenten vier namen of minder in te laten vullen. Dit is enerzijds overzichtelijk voor de respondenten, vier namen invullen leek een toegankelijke manier van mensen vragen om hun contacten. Anderzijds is dit aantal voldoende om nuttige informatie uit te kunnen halen – ook in het verschil van het aantal namen die de respondenten invulden.

3.3 Data-analyse

Voor het analyseren van de data is gebruik gemaakt van de programma’s SPSS en R. Met deze programma’s kunnen verbanden worden gelegd en kan het netwerk visueel worden gemaakt. Om privacy redenen worden de namen van de respondenten niet bekend gemaakt, maar zijn alle namen omgezet in nummers. Er is gekozen voor nummers in plaats van andere namen, omdat op deze manier de visuele verwerking van de data overzichtelijk kon blijven. Met het programma R zijn met name veel netwerkplaatjes gemaakt, waarin te zien is wie in welke mate actief is, wie contact heeft met wie, en op welke manier dit contact plaatsvindt. Met het programma SPSS is met name gezocht naar verbanden tussen de verschillende factoren en de mate van actief zijn van respondenten.

3.4 Betrouwbaarheid en validiteit

Tijdens het onderzoek heb ik geprobeerd een zo betrouwbaar en valide mogelijk onderzoek te doen. De manier van onderzoeken is goed bijgehouden, waardoor herhaling van het onderzoek mogelijk is. De vraag is echter of dit dezelfde uitkomsten op zal leveren, en – wanneer de uitkomsten anders zijn – of het verschil te verklaren is. Omdat de onderzoeksgroep erg specifiek is en de dynamieken in de groep belangrijk zijn voor het onderzoek, is het lastig om te zeggen of de meting over een bepaalde tijd hetzelfde zal zijn. Bovendien hebben een aantal mensen die een belangrijke positie innemen in het netwerk – zoals bestuursleden – niet deelgenomen aan het onderzoek, ondanks herhaalde verzoeken om de enquête in te vullen. Dit doet afbreuk aan de betrouwbaarheid van het onderzoek, omdat het de onderzoeksresultaten kan beïnvloeden.

(25)

Er is gelet op de consistentie van de vragen in het onderzoek: zijn de verschillende vragen consistent wanneer je met meerdere vragen één concept wilt onderzoeken? Voor de meeste vragen over hoe actief iemand is, is het gelukt om de antwoordmogelijkheden consistent te houden. De antwoordmogelijkheden varieerden van veel activiteit naar weinig tot geen activiteit. Bij één vraag is deze volgorde echter omgedraaid, wat invloed kan hebben op hoe de respondenten deze vraag hebben ingevuld. Dit zorgt voor minder consistentie in het beantwoorden van de vragen, wat invloed heeft op de betrouwbaarheid van het onderzoek (Bryman, 2012, pp. 168-170).

Ook is gelet op de validiteit van het onderzoek. Met verschillende mensen, zoals medestudenten en iemand van JMA, is de vragenlijst doorgenomen voordat deze werd uitgezet. Op deze manier werd er gekeken naar de indruksvaliditeit. Ook is de manier van meten vergeleken met anderee onderzoeken die hetzelfde concept meten (Bryman, 2012, pp. 171-172). Hiervoor is het onderzoek naar het verschil tussen actieve en niet-actieve leden van een milieuorganisatie in New Jersey door Manzo en Weinstein (1987) gebruikt. Verschillende vragen en onderwerpen uit de enquête van het onderzoek heb ik gebruikt voor het opstellen van mijn eigen vragenlijst. Tot slot heb ik bij het evenement wat ik heb bezocht met een aantal mensen kort gepraat over of zij vaker bij evenementen waren en wie elkaar kenden. Dit kwam overeen met wat in de enquêtes is ingevuld. Op basis van bovenstaande is geprobeerd een zo valide mogelijk onderzoek uit te voeren (Ibid., p. 48).

3.5 Privacy

Om de privacy van de respondenten zo goed mogelijk te beschermen zijn de gegevens die zijn verzameld anoniem verwerkt. De namen die de respondenten invulden in de enquête, zowel die van zichzelf als van de contacten die zij hebben, zijn omgezet in cijfers. Alle vertrouwelijke informatie is direct na de analyse van de data vernietigd.

(26)

4. Resultaten

Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden wordt gekeken naar welke verbanden er bestaan tussen verschillende variabelen. Bij hun onderzoek naar het verschil tussen actieve en niet-actieve leden keken Manzo en Weinstein (1987, pp. 682-687) naar verschillende factoren die van invloed zijn op hoe actief iemand is. Zo keken zij naar demografische kenmerken en de sociale contacten van de respondenten. De factoren die in dit onderzoek worden onderzocht zijn: de mate van actief zijn, geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, het lidmaatschap en de sociale contacten. De factoren zullen hieronder worden toegelicht, en er zal voor een aantal factoren een verband worden gelegd met de mate van actief zijn.

4.1 Mate van actief zijn

Een belangrijke variabele in dit onderzoek is de mate van actief zijn van een respondent. In de enquête zijn vier vragen gesteld over hoe actief iemand is bij JMA. Deze vragen gaan over hoe vaak iemand aanwezig is bij een evenement of trainingsdag, hoe vaak iemand helpt bij het organiseren van een evenement of trainingsdag, voor hoeveel campagnes iemand actief is (geweest) en hoeveel tijd iemand steekt in vrijwilligerswerk voor JMA. Deze variabelen voegen we samen tot één variabele: gemiddelde mate van actief zijn. Wanneer we de uitkomst van deze samenvoeging verwerken in het programma R krijgen we netwerk 1.

Netwerk 1: Gemiddelde mate van actief zijn.

In dit netwerk is te zien hoe actief de respondenten zijn bij JMA. Hoe donkerder blauw, hoe actiever de respondent. Uit het onderzoek van Manzo en Weinstein (1987, pp. 682-687) blijkt

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 Onbekend Niet actief Beetje actief Redelijk actief Erg actief

(27)

dat het grootste verschil tussen actieve en niet-actieve leden zit in sociale contacten van leden. Actieve leden hebben meer familie, vrienden en andere contacten bij dezelfde organisatie, die ook actieve leden zijn. Hieruit kunnen we de verwachting uitspreken dat actieve mensen bij JMA meer contact hebben met actieve mensen, in plaats van met minder actieve mensen. Uit netwerk 1 kunnen we opmaken dat dit voor sommige respondenten zeker het geval is. We zien dat de meeste respondenten die contacten hebben zelf actief zijn, variërend van een beetje actief tot erg actief. Zo is persoon 9 zelf erg actief, en heeft ook met erg of redelijk actieve mensen contact, namelijk personen 3, 11 en 7. Het grootste deel van de respondenten die geen contacten hebben, en dus als losse punten in het netwerk staan, zijn niet of een beetje actief. Dit zou de theorie kunnen bevestigen dat meer actieve mensen contact hebben met meer actieve mensen, en minder actieve mensen weinig tot geen contact hebben.

Deze verwachting nemen we aan als H1-hypothese: er is een positieve samenhang tussen de hoeveelheid contacten en de mate van actief zijn van iemand. De H0-hypothese luidt: er is geen positieve samenhang tussen deze twee variabelen. Wanneer we een scatterplot maken van de mate van actief zijn en het aantal contacten krijgen we onderstaande figuur 1. Hierin zien we een vermoeden voor een positieve samenhang tussen de twee variabelen. Als we naar de Symmetric Measures (zie tabel 1 in de bijlagen) kijken vinden we een Pearson’s R van 0,517 met een significantie van 0,001. Dit betekent dat er een significant positief verband is gevonden tussen de twee variabelen. We kunnen dus de H1-hypothese aannemen: er is een positieve samenhang tussen de hoeveelheid contacten en de mate van actief zijn.

< Figuur 1: Scatterplot hoeveelheid contacten en gemiddelde mate van actief zijn.

(28)

tussen de leden van beide groepen. Interessant is dat één lid van de werkgroep een bestuurslid als contactpersoon heeft genoemd. Andersom noemde géén van de bestuursleden een lid van de werkgroep als contactpersoon. Dit is te verklaren, omdat slechts één bestuurslid, namelijk persoon 7, de enquête heeft ingevuld.

< Netwerk 2: Bestuursleden en leden van de werkgroep bij JMA.

4.2 Gender

In netwerk 3 zien we het gender van de respondenten. Uit dit netwerk kunnen we aflezen dat meer vrouwen dan mannen hebben meegedaan aan het onderzoek. Of dit ook wijst op meer betrokken vrouwen dan mannen bij JMA, valt niet op te maken uit dit netwerkplaatje.

< Netwerk 3: Gender. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 Geen bestuurs- of werkgroeplid Bestuurslid Werkgroeplid 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 Vrouw Man Onbekend

(29)

Verder zien we in onderstaande scatterplot (figuur 2) dat zowel mannen als vrouwen vaker minder actief dan erg actief zijn. We zien geen verband tussen gender en de gemiddelde mate van actief zijn.

< Figuur 2: Scatterplot gender en gemiddelde mate van actief zijn.

4.3 Leeftijd

Uit onderzoek van Sloam (2014, pp. 668-672) blijkt dat leeftijd een belangrijke indicator is voor het voorspellen van burgerparticipatie. Jongeren blijken in grote mate actief te zijn. De verwachting is dat leeftijd en de mate van actief zijn van invloed zijn op elkaar. Hoe jonger iemand is, hoe actiever. De H1-hypothese is dat er een negatieve samenhang is tussen leeftijd en de gemiddelde mate van actief zijn. De H0-hypothese is dat er geen negatieve samenhang is tussen leeftijd en de gemiddelde mate van actief zijn. Wanneer we een scatterplot (figuur 2) maken zien we geen direct verband tussen de twee variabelen.

< Figuur 3: Scatterplot leeftijd en gemiddelde mate van actief zijn.

(30)

Als we kijken naar de Pearson’s R in tabel 2 (zie bijlagen) zien we dat deze 0,156 is. Dit zou betekenen dat er geen negatieve samenhang is tussen de twee variabelen. We zien in de tabel ook dat de significantie groter is dan 0,001. Daarom verwerpen we de H1-hypothese en nemen we de H0-hypothese aan: er is geen negatieve samenhang tussen leeftijd en de gemiddelde mate van actief zijn.

4.4 Opleidingsniveau

Sloam (2014, pp. 672-673) stelt ook dat opleidingsniveau een belangrijke indicator is voor het voorspellen van burgerparticipatie. De vernieuwing en diversificatie van participatie heeft ervoor gezorgd dat de kloof tussen hoogopgeleide en minder hoog opgeleide jongeren groter wordt. Jongeren met een hoger opleidingsniveau lijken zich meer bewust te zijn van veranderingen in de wereld, waaronder milieuvervuiling. De verwachting is dat ook bij JMA jongeren met een hoge opleiding actiever participeren dan jongeren met een lage opleiding. In netwerk 4 zien we dat het grootste deel van de respondenten hoogopgeleid is, en er maar enkelen laag- en gemiddeld opgeleid zijn.

< Netwerk 4: Opleidingsniveau.

We verwachten een correlatie tussen opleidingsniveau en de mate van actief zijn. De H1 hypothese is dat er een positieve samenhang is tussen opleidingsniveau en gemiddelde mate van actief zijn. Dit betekent dat de H0 hypothese is dat er geen positieve samenhang is tussen opleidingsniveau en de gemiddelde mate van actief zijn. In onderstaand scatterplot zien we nogmaals dat de meeste respondenten hoog opgeleid zijn. Ook hier is geen verband te

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 Laag opgeleid Gemiddeld opgeleid Hoog opgeleid Onbekend

(31)

herkennen tussen opleidingsniveau en de mate van actief zijn. De respondenten die gemiddeld of laag opgeleid zijn, zijn zowel minder als meer actief.

< Figuur 4: Scatterplot opleidingsniveau en gemiddelde mate van actief zijn.

Wanneer we naar de Pearson’s R kijken in de Symmetric Measures tabel (zie tabel 3 in de bijlagen), zien we dat deze -0,267 is. De significantie is echter groter dan 0,001. Dit betekent dat we de H0-hypothese aannemen: er is geen positieve samenhang tussen opleidingsniveau en de gemiddelde mate van actief zijn. Dit is eventueel te verklaren doordat er maar een klein aantal van de respondenten überhaupt gemiddeld of laag opgeleid is, waardoor een verband moeilijk te ontdekken is.

4.5 Lidmaatschap

JMA lijkt zelf weinig onderscheid te maken tussen leden en niet-leden. In principe is iedereen welkom bij alle activiteiten, en ook mogen zowel leden als niet-leden onderdeel worden van een werkgroep. Dit zien we ook duidelijk terug in netwerk 5. Zowel leden als niet-leden zitten in het netwerk en hebben contact met elkaar. Iets meer leden dan niet-leden hebben de enquête ingevuld. Als we echter netwerk 5 met netwerk 1 vergelijken, lijkt lidmaatschap niet van invloed te zijn op hoe actief iemand is bij JMA. Zowel leden als niet-leden zijn in verschillende mate actief.

(32)

< Netwerk 5: Lidmaatschap JMA.

In netwerk 6 zien we op welke manier respondenten actief zijn geworden bij JMA. We zien dat het bij veel respondenten onbekend is op welke manier zij actief zijn geworden. Van de respondenten waarvan dit wel bekend is, is het grootste deel via sociale media actief geworden. Slechts twee respondenten zijn actief geworden via een vriend of vriendin. Hoewel Passy (2003, pp. 23-27) het belang van sociale netwerken laat zien in het proces voordat iemand daadwerkelijk actief wordt, vinden we dit niet terug in de data.

< Netwerk 6: Manier van actief worden bij JMA.

In netwerk 7 zien we de lengte van het lidmaatschap. Hoe donkerder de kleur, hoe langer 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 Wel lid Geen lid Onbekend 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62

63 OnbekendVia een vriend(in) Via sociale media Anders

(33)

die aangeven lid te zijn, zien we dat een groot deel 1 jaar of korter lid is van JMA. Wanneer we dit met netwerk 1 vergelijken zien we dat veel van de mensen die 1 jaar of korter lid zijn redelijk of erg actief zijn.

< Netwerk 7: Lengte van het lidmaatschap bij JMA.

4.6 Sociale contacten

Volgens Passy (2003, pp. 23-25) spelen sociale contacten een belangrijke rol in sociale bewegingen, met name in het proces voordat mensen actief worden in een sociale beweging. Het praten met anderen over vraagstukken in de samenleving kan iemand laten nadenken over een eventuele bijdrage aan een sociale beweging. We zien dit terug in de antwoorden die respondenten gaven waarom zij betrokken zijn bij JMA. Veel respondenten geven de zorgen om het milieu en klimaatverandering als reden om betrokken te zijn. Zo geeft respondent 24 als reden waarom hij lid is geworden: “Omdat Milieudefensie voor mij op de juiste manier actievoert voor het behoud van deze planeet”. Een gezamenlijk doel, namelijk iets doen tegen de klimaatveranderingen, zorgt ervoor dat mensen zich kunnen identificeren met de anderen binnen de sociale beweging (Putnam, 2000, p. 53).

In onderstaande netwerken 8, 9 en 10 zien we de relaties tussen respondenten die respectievelijk weinig, regelmatig en vaak samen actief zijn. Dit kan gaan om samen naar een evenement of trainingsdag gaan, samen een evenement of trainingsdag organiseren, of samen actief zijn voor een campagne. In de netwerken zien we dat de meeste respondenten af en toe samen actief zijn. Als we deze netwerken naast netwerk 1 leggen, zien we dat de mensen in netwerk 10 met groene lijnen – zij die vaak actief zijn met elkaar – in netwerk 1 sowieso erg actief of redelijk actief zijn.

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 0-1 jaar lid 1-2 jaar lid 2-3 jaar lid 3-4 jaar lid

langer dan 4 jaar lid Onbekend

(34)

< Netwerk 8: Respondenten die soms actief zijn samen.

Netwerk 9: Respondenten die > regelmatig actief zijn samen.

< Netwerk 10: Respondenten die 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63

Soms actief samen Anders 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63

Regelmatig actief samen Anders 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63

(35)

Respondenten zijn samen actief in verschillende mate. Wat we hieruit niet kunnen opmaken is of respondenten elkaar stimuleren om naar evenementen te komen of actief te worden. Dit kan invloed hebben op hoe actief iemand wordt. In netwerken 11 en 12 zien we in welke mate respondenten hun contact stimuleren om naar evenementen te komen of evenementen mee te organiseren. Wanneer we netwerk 12 naast netwerk 1 leggen zien we dat de meeste respondenten die hun contacten erg stimuleren om mee te gaan naar evenementen of helpen met de organisatie, zelf redelijk of erg actief zijn.

< Netwerk 11: Respondenten die contacten een beetje stimuleren.

< Netwerk 12: Respondenten die contacten erg stimuleren. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 Beetje stimulerend naar contact Anders 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 Erg stimulerend naar contact Anders

(36)

De respondenten gaven ook aan in welke mate hun contacten hen stimuleerden om mee te gaan naar evenementen of te helpen met het organiseren van evenementen. In netwerken 13 en 14 zien we in welke mate dit gebeurde bij welke respondenten. Wanneer we netwerk 14, netwerk 1 en netwerk 2 naast elkaar leggen zien we ook belangrijke overeenkomsten. Zo is een deel van de contacten die respondenten erg stimuleren zelf ook redelijk of erg actief. Een ander deel van de contacten zit daarnaast in het bestuur of een werkgroep. We zien dat de mate van actief zijn daar hoger ligt, en daarnaast ook het stimuleren van anderen vaker gebeurt. In netwerk 14 lijkt dit echter wel met name te gaan om het stimuleren van mensen binnen de eigen werkgroep.

< Netwerk 13: Contacten die respondenten een beetje stimuleren.

< Netwerk 14: Contacten die respondenten erg stimuleren. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63

Beetje stimulerend naar respondent Anders 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 Erg stimulerend naar respondent Anders

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Niet op de kweekschool werd hij gegrepen door het onderwijs, maar pas toen hij op Curaçao voor de klas stond, op een school in een krottenwijk.. De relatie met zijn vriendin was

28$ van de zoons heeft geen enkele vorm van voortgezet dagonderwijs genoten (bijlage 30). De buiten de landbouw werkende zoons. De belangstelling van de afgevloeide zoons is

De convocatie voor deze dag wordt meegestuurd met het volgende nummer van Afzettingen. 23 september 2006

Niet van nut voor de verzamelaar, maar de sedimentoloog kan op deze plaats goed de ’rock-bed’ facies van de Coralline Crag zien.. Sudbourne Park Pit, Sudbourne

While providing a foundation for further research, the present study highlights the need for further investigation and study into the conditions of precarity faced by women

Dieselfde probleme is deur Haslam et. 19) ondervind hoewel dit nie duidelik was of die konformasie isomerie die gevolg van beperkte rotasie om die interflavonoiedbinding of

A related question is: Does countenancing םיהלא objects with indeterminate parts entail that composition of the relations between םיהלא and natural phenomena be vague, that

Naar aanleiding van de rapportage gingen ze weer veel meer aan de slag met het zelf leren en kijken wat cliënten zelf konden doen bij bijvoorbeeld bij het bereiden van de