• No results found

Automatisering en arbeidsinhoud. Effecten van CNC-apparatuur in kleine, industriële bedrijven - Downloaden Download PDF

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Automatisering en arbeidsinhoud. Effecten van CNC-apparatuur in kleine, industriële bedrijven - Downloaden Download PDF"

Copied!
11
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Automatisering en

arbeidsinhoud

E ffe c te n van CNC-apparatuur in k lein e, ind u striële bedrijven

In 1979 stonden in Nederland ongeveer 1000 computergestuurde machines. In 1985 was dat aantal sterk gegroeid: toen werden inmiddels in 6000 bedrijven meer dan 12 500 CNC-machines gebruikt. Veel werknemers hebben dus te maken gekregen met deze vorm van automatisering. In dit artikel wordt nagegaan wat de gevolgen hiervan zijn voor de aard en de organisatie van de arbeid in kleine ondernemingen. Het gaat daarbij vooral om de kwalitatieve verandering van de arbeidsinhoud. Erg belangrijk voor de re- en dekwalificerende effecten is de vraag: wie programmeert?

Inleiding

De nieuwste door computers ondersteunde auto- matiseringsvormen blijken in toenemende mate bedrijfsfuncties te integreren. Deze vormen zijn gericht op de sturing en beheersing van een be­ drijfsproces. Daarbij kunnen ingrijpende veran­ deringen in de structuur en functie van het be­ drijf optreden. In dit artikel wordt op enkele van de mogelijke effecten voor de arbeid ingegaan. Een en ander is gebaseerd op diverse onderzoeks­ activiteiten van het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (EIM) en de Tech­ nische Universiteit (TU) Delft.

De sector industrie staat in dit artikel centraal. De gegevens zijn o.a. ontleend aan een survey onder 780 industriële bedrijven en drie cases in de metaalnijverheid.1 Bij de survey zijn zowel grote als kleine bedrijven in de diverse industriële sectoren betrokken.

We richten ons hier op de gevolgen van automati­ sering voor de aard en organisatie van de arbeid in kleine ondernemingen, en in het bijzonder op de kwalitatieve verandering van de arbeidsinhoud van CNC-machinebedieners. De (her-)integratie van (overgebleven) arbeidstaken en een mogelijke toename van de arbeidssplitsing vormen hierbij de centrale aandachtspunten.

De door ons veronderstelde relaties tussen tech­ * Drs. Erik Poutsma en drs. A ad Zwaard zijn werkzaam bij het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (EIM). Erik Poutsma is in deeltijd ge­ detacheerd bij de Technische Universiteit Delft. De auteurs danken Frits van Uxem, Arnold Walra- vens, Henk Kuijer en Frank Pot voor hun commen­ taar op eerdere versies.

nologische ontwikkelingen, de diffusie van auto- matiseringstechnieken en de effecten hiervan op de aard en omvang van de arbeid kunnen met be­ hulp van het onderzoeksmodel in figuur 1 wor­ den geïllustreerd.

Eerst zal een beschrijving worden gegeven van de automatisering in het midden- en kleinbedrijf (MKB). Dan volgt een korte samenvatting van de voor het verdere betoog relevante beschouwingen over de effecten van automatisering.

Vervolgens wordt de mate van automatisering in de verschillende soorten industrie beschreven en volgt een schets van de taakveranderingen van de bedieners van computergestuurde apparatuur. Tot slot worden aan de hand van de case-studies de effecten van de invoering van CNC-machines verder uitgediept.

(2)

Automatisering in het MKB

Niet iedereen is zich bewust van het kleinschalige karakter van het Nederlandse bedrijfsleven. In ongeveer 99% van de ondernemingen in het parti­ culiere bedrijfsleven (excl. landbouw en visserij) zijn minder dan 100 werkzame personen in dienst, en daarmee is circa 58% van de werkgelegenheid gemoeid. In ongeveer 95% van de bedrijven zijn minder dan 10 personen werkzaam, waarmee 29% van de werkgelegenheid is gemoeid. Het MKB bepaalt voor een zeer belangrijk deel van de Nederlandse beroepsbevolking de mogelijkheden op de arbeidsmarkt.

De meeste kleine of middelgrote ondernemingen staan nog aan het begin van automatisering of zelfs mechanisering. De mogelijkheden tot auto­ matisering in kleinere bedrijven verschillen nogal. Enerzijds kan gesteld worden dat kleine bedrijven een minder rigide arbeidsorganisatie hebben en flexibeler op ontwikkelingen kunnen inspelen. Anderzijds drukt in kleine bedrijven de onderne­ mer vaak een persoonlijke stempel op de organi­ satie en staat hij niet altijd open voor nieuwe ideeën. Bovendien ontbreken vaak de kennis, ge­ schoold personeel en de nodige middelen om automatisering op een verantwoorde manier door te voeren.

Tot slot moet worden opgemerkt dat in kleine bedrijven de relaties meestal informeel zijn en er sprake is van een brede taakinhoud van de mede­ werkers. Automatisering is hier opgevat als de tendens om technische processen te laten verlo­ pen zonder menselijk ingrijpen en als de toene­ mende integratie van besturing van technische be­ en verwerkingsprocessen van steeds meer autono­ me aard. In termen van de mens-machine-relatie betekent dit dat de interactie tussen mensen en het primaire verwerkingsproces niet meer direct is, maar via hulpapparatuur in de machine ver­ loopt. Computerbesturing maakt deze autonome procesgang mogelijk.

Een en ander kan resulteren in werk voor een ge­ ringer aantal, en meestal ook andere personen in andere functies dan voor automatisering het geval was. Om het proces zo autonoom en ongestoord mogelijk te laten verlopen, is een maximaal voor­ spelbare procesgang noodzakelijk. Dit gebeurt door standaardisering van de te automatiseren deelactiviteiten in (te (her)programmeren) in­ structies. Dit geldt niet alleen voor proces- maar ook voor objecteigenschappen, zoals de vorm en de aard van het materiaal. De produkten en pro­ cessen in het MKB dragen over het geheel geno­ men in geringe mate een standaardkarakter en zijn slechts beperkt standaardiseerbaar. Dit houdt

in dat de automatiseringsmogelijkheden soms be­ perkt zijn.

Effecten van automatisering

Voorspellingen over de effecten van geavanceer­ de technologie op de kwantitatieve en de kwali­ tatieve structuur van de werkgelegenheid varië­ ren gemiddeld genomen van een zeer pessimis­ tische kijk tot een milde bezorgdheid over de beheersbaarheid van de ontwikkelingen.

Onder invloed van de hoge werkloosheid werd de discussie over de betekenis van de technologische ontwikkeling voor een deel beheerst door de kwantitatieve werkgelegenheidseffecten.

Wat betreft de meer kwalitatieve ontwikkelingen kan gewezen worden op de invloed van Braver- mans these van de degradatie van het werk (Bra- verman, 1974) en de polarisatiethese van Kern en Schumann (1970), recentelijk door hen omgebo­ gen in een integratiethese van arbeidsopgaven en thesen over arbeidsmarktsegmentatie in meer ge­ differentieerde vorm (Kern en Schumann, 1984). Een andere aanzet tot onderzoek komt voort uit het feit dat door het hoge tempo van de techno­ logische ontwikkelingen de arbeidsmarkt een ze­ kere mate van flexibiliteit moet bezitten. De functie-inhoud van arbeidsplaatsen verandert snel. De kans is groot dat de kwalificatiestructuur van het aanbod slechts op afstand aansluiting kan houden bij deze ontwikkelingen. De verhouding tussen arbeidsorganisatie en kwalificatiestructuur van het arbeidsaanbod is dan ook steeds meer centraal onderwerp van onderzoek geworden. Voorts wordt in toenemende mate de verande­ ring in de arbeidsplaatsenstructuur in relatie ge­ bracht met management- en ondernemersstrate- gieën. Zowel Mok (1982) als Cosyns e.a. (1981) komen tot de conclusie dat de specifieke effec­ ten van technologie op de arbeid moeilijk los te maken zijn van factoren van economische aard of de achtergronden van de beslissing van de onder­ nemer. De keuze om tot een specifieke vorm van automatisering over te gaan wordt met name be- invloed door de concurrentiepositie en de be­ schikbaarheid van geschikte apparatuur. Wel is duidelijk dat er sprake is van een zekere keuze­ vrijheid. De micro-elektronica biedt in principe de keuze voor een decentrale aanpak van het automatiseringsproces. Deze speelruimte bij de toepassing van nieuwe technologie wordt ook in andere studies geconstateerd. Naast de mogelijk­ heid tot decentralisatie blijkt bijv. dat bij invoe­ ring van numeriek-gestuurde machines (Numer- ical Control, NC) in de industrie de effecten op arbeid vooral afhankelijk zijn van de wijze

(3)

op het werk rond de nieuwe apparatuur wordt georganiseerd (Senker e.a., 1976).

Als de nieuwe taken behorend bij de machine aan de bestaande individuele taken worden toe­ gevoegd, blijft het vaardigheidsniveau behouden en kunnen banen zelfs worden gerekwalificeerd. Maar als de nieuwe taken in nieuwe specialismen — zoals stellen en programmeren — vorm worden gegeven, dan vindt dekwalificatie van de bedie- ningsfunctie plaats. Ook in de case-studies van Sorge e.a. (1983) naar de computergestuurde technologie (Computer Numerical Control, CNC) wordt geconstateerd dat deze techniek de moge­ lijkheden ten aanzien van de vormgeving van de arbeidsorganisatie lijkt te verruimen. Interessant is hun bevinding dat de kwalificatie-ontwikke- ling op arbeidsplaatsen aan de machine voorna­ melijk afhankelijk is van seriegrootte en bedrijfs- grootte. Voorts is deze sterk afhankelijk van de toedeling van programmerings- en instelarbeid. Figuur 2 geeft een beeld van de organisatievor­ men in relatie tot bedrijfs- en seriegrootte. Aansluitend op de verschillende theoretische en empirische onderzoeksresultaten willen we hier nader ingaan op de mogelijkheden tot automati­ sering in kleine bedrijven en de verandering in de aard van de arbeid.

Automatisering in de industriële sector van het MKB

De toepassing van op micro-elektronica geba­ seerde technieken is de laatste jaren snel toegeno­ men. De prijzen van hardware dalen en de toepas- singspakketten worden steeds gebruikersvriende­ lijker. Deze ontwikkelingen aan de aanbodkant in het automatiseringsproces hebben geavanceer­ de technieken binnen het bereik van kleinere be­ drijven gebracht. Het economische herstel, de toegenomen ruimte voor investeringen, het snel ingeburgerd raken van computers en de verwach­ ting dat met behulp van op micro-elektronica ge­ baseerde technieken tijd-, geld-, kwaliteits- en informatiewinst geboekt kunnen worden, hebben ook de vraag verder doen groeien.

Automatisering in de industrie heeft betrekking op drie toepassingsgebieden:

1. automatisering van het produktieproces zelf; hierbij kan weer onderscheid worden gemaakt tussen mechanische en computergestuurde automatisering;

2. automatisering van de administratieve kant

van het produktieproces; hierbij moet worden

gedacht aan automatisering van het voorraad­ beheer, de produktie-planning, de werkvloer- organisatie en het gebruik van o.a. computer- aided-design;

3. automatisering van de financiële administratie.

Figuur 2. Organisatievormen in relatie tot bedrijfs- en seriegrootte

Groot

Klein

i k i k

Programmering door steller, Programmering vindt plaats

Sterk chef of programmeur: pro- bij programmeer- of

plan-O grammeren en stellen sterk ning-afdeling; arbeidsdeling

0) geïntegreerd tussen bedieners, stellers

>

o en programmeurs

0) « .®

Programmering met sterke Programmering eerder bij

> a j

<D O betrokkenheid van bediener; programmeer- of

planning-o CO Gering kleine of niet aanwezige pro- bureau, maar kwalificaties

O)

Q) grammeerafdeling van bedieners en planners

k_

<D o c overlappen

U ) o_ a>

Gering

Bureaucratisering van de programmering

Sterk

Bedrijfsgrootte

---►

(4)

Deze laatste vorm van automatisering staat los van de overige toepassingen en is minder aan het soort dan aan de omvang van het bedrijf gerela­ teerd.

In tabel 1 wordt aan de hand van de resultaten van de survey onder 780 bedrijven een overzicht gegeven van de automatiseringsgraad in het in­ dustriële MKB.

Op basis van de aard van het produktieproces en de positie van het midden- en kleinbedrijf wor­ den vijf categorieën van industrieën onderschei­ den.

Tabel 1. Automatiseringsgraad naar soort industrie en grootteklasse

Aantal werknemers 1-19 20-49 50 en

meer

Industrie I (kleding, leder,

schoenen, hout, meubel) — mechanisch

in procenten

35 70 75

— computer 6 20 25

— administratief* 6 20 55

Industrie II (metaal, ma­

chines, instrumenten)

— mechanisch 40 60 70

— computer 14 7 50

— administratief 18 28 62

Industrie III (grafische in­

dustrie) — mechanisch 65 85 65 — computer 37 56 40 — administratief 19 44 64 Industrie I V (voeding en genot, textiel) — mechanisch 55 65 90 — computer 11 16 45 — administratief 30 10 60 Industrie V (elektrotech­ niek, transportmiddelen) — mechanisch 29 49 70 — computer — 8 35 — administratief 10 37 50

* Administratieve automatisering van de produktie. Bron: Nipo/bewerking EIM.

- Industrie I

De kleding-, leder-, schoenen-, hout- en meubel­ industrie (SBI 23, 24 en 25) met een dominant MKB, relatief veel ambachtelijke arbeid, kleine series en discrete produktie. Er zijn ongeveer 87 000 personen in deze sector werkzaam, van wie ± 76% in MKB-bedrijven.

Bij bedrijven met minder dan 20 werknemers worden zowel mechanische als computergestuur­ de automatiseringstechnieken nog nauwelijks toe­ gepast.

- Industriell

De metaal-, machine- en instrumentenindustrie (SBI 33, 34, 35 en 38) waar een arbeidsdeling bestaat tussen grote en kleine ondernemingen, veel uitbesteding plaatsvindt, de seriegrootte va­ riabel is en zowel ambachtelijke als industriële arbeid voorkomt. In deze sector werken onge­ veer 263 000 personen, van wie ± 45% in het MKB.

De mechanische automatiseringsgraad loopt hier geleidelijk op met de bedrijfsgrootte. Vergeleken met de mechanische automatisering is de toepas­ sing van de computergestuurde automatiserings­ technieken in de kleine bedrijven gering. Dit is opmerkelijk daar hier veel uitbesteding plaats­ vindt en vaak kleine en/of wisselende series wor­ den geproduceerd. Het zou voor de hand liggen dat juist deze kleine bedrijven hun produktie- apparaat met behulp van (her)programmeerbare machines flexibeler zouden inrichten. Er zijn volgens de gegevens overigens in deze sector rela­ tief meer kleine en middelgrote bedrijven die in de naaste toekomst computergestuurde appara­ tuur willen aanschaffen.

- Industrie III

De grafische industrie (SBI 26 en 27). Deze sec­ tor kent een sterk MKB, vrij veel hoogwaardige, ambachtelijke arbeid, een hoge technische ont­ wikkeling, een sterke organisatiegraad en goed geschoolde arbeiders. Van de 104 000 werkza­ me personen werkt ongeveer 43% in het MKB. Alle vormen van automatisering zijn in alle grootteklassen ver doorgevoerd. Schaalvoordelen blijken hier nauwelijks een rol te spelen. In de naaste toekomst hebben met name de kleine en middelgrote ondernemingen nog drastische plan­ nen tot verdere automatisering.

- Industrie IV

De voedings- en genotmiddelen- en textielindus­ trie (SBI 20, 21 en 22). Het grootbedrijf is domi­ nant, er is sprake van procesindustrie en van in­ dustriële arbeid. Ongeveer 39% van de 220 000 personen werkt in het MKB.

In kleine bedrijven wordt mechanische automati­ sering vrij veel toegepast, maar is het gebruik van computergestuurde technieken relatief gering.

(5)

— Industrie V

Elektrotechnische en transportmiddelenindustrie (SBI 36 en 37). Hier overheerst het grootbedrijf, worden voornamelijk grote series gemaakt en be­ staat het arbeidsproces voor een belangrijk deel uit montage en assemblage. Deze sector omvat 196 000 werkzame personen, van wie slechts 15% in kleine bedrijven werkt.

Mechanische (lopende band) en in toenemende mate ook computergestuurde automatisering (ro­ bots, handling-apparatuur e.d.) worden in de gro­ te bedrijven veel toegepast. De kleine en middel­ grote bedrijven in deze categorie zijn over het al­ gemeen geen echte produktiebedrijven, maar werkplaatsen, assemblagebedrijven e.d., waar de aard van het produktieproces zich vooral voor administratieve (voorraad en projectbeheer) au­ tomatisering leent.

Samenvattend kan worden gesteld dat er grote verschillen bestaan in de mate van automatisering tussen de diverse onderscheiden industriële cate­ gorieën. Deze verschUlen hangen samen met de aard van het produktieproces en de structuur bin­ nen de categorieën.

Er blijkt een verband te bestaan tussen de mate van mechanische en computergestuurde produk- tie-automatisering. Behalve in de grafische in­ dustrie kent computergestuurde automatisering van de produktie echter een grotere drempel voor de kleinere bedrijven. Tot slot blijkt de admini­ stratieve automatisering van de produktie meer aan de bedrijfsgrootte gerelateerd te zijn dan aan de soort industrie.

Computergestuurde machines en machinebedie- ning

In Nederland maakten naar schatting in 1985 bij­ na 6000 bedrijven in de industrie (excl. chemie en bouwmaterialen/glas) gebruik van ruim 12 500 computergestuurde machines. Uiteraard omvat dit een scala van computergestuurde machines waarvan de ( ‘klassieke’) CNC-gereedschapswerk- tuigen, zoals we die in de discrete fabricage bin­ nen de metaal aantreffen, een gedeelte vormen. In hun studie over automatisering van de fabri­ cage moeten Bilderbeek en Kalff in 1985 nog teruggrijpen op cijfers uit 1979. Zij komen voor dat jaar op een aantal CNC-machines in de meer traditionele zin van ± 1000. Voor een deel zal de groei van computergestuurde machines minder spectaculair zijn dan het lijkt, omdat er sprake is van verschillen in populaties en in definiëring van typen machines. Uitgaande van een bezetting van 1 medewerker op 1 machine zullen naar schatting

ruim 12 500 bedieners op dit moment ervaring opdoen met computersturing. Wel moet worden geconstateerd dat de ervaring per bedrijf nog be­ perkt blijft tot één of enkele machines.

Aard en verdeling van de taken

We gaan nu verder in op de aard en de verdeling van de taken rond de computergestuurde machi­ ne en het opleidingsniveau van de machinebe­ dieners.

In bedrijven met minder dan 20 werknemers wordt de computergestuurde machine in twee­ derde van de gevallen door de machinebediener zelf geprogrammeerd (zie tabel 2). In grotere be­ drijven gebeurt dit minder door de bediener zelf en wordt in ruim de helft van de gevallen de ma­ chine door een speciale programmeur of de chef geprogrammeerd. Wanneer de seriegrootte in ogenschouw wordt genomen, büjkt dat bij enkel- stuks of kleine series de machine voor 75% door de bediener zelf geprogrammeerd wordt (tabel 3). Bij een toename van de seriegrootte neemt het aantal bedieners dat zelf programmeert af. De plek waar het programmeren plaatsvindt is uiteraard afhankelijk van het feit of dit al dan niet door de machinebediener zelf wordt uitge­ voerd. In kleine bedrijven en bij beperkte serie- omvang gebeurt dit voornamelijk direct aan de Tabel 2. Wie programmeert de CNC-machine? (In procenten naar bedrijfsomvang)

Bedrijfsgrootte

Omschrijving <20 20 t/m > 100

99

M a ch in eb ed ien er A p a rte ste lle r, p rogram ­ m e u r , c h e f o f a n d eren

67 33

56 38 44 62 Bron: Nipo/bewerking EIM.

Tabel 3. Wie programmeert de CNC-machine? (In procenten naar seriegrootte)

Seriegrootte Omschrijving 1-100 Klein 100- >1000 1000 Massa Middel M a ch in eb ed ien er

A p a rte m a c h in e ste lle r /p r o - g ra m m eu r/lev era n cier e.a.

74 26

50 43 50 57 Bron: Nipo/bewerking EIM.

(6)

machine, terwijl het programmeren bij een toe­ name van de bedrijfs- en serie-omvang steeds vaker elders op de werkvloer of op een speciale afdeling plaatsvindt (tabel 4). Tot slot spelen ook de soort en de aard van de industrie een rol bij de keuze wie de computergestuurde machine programmeert; daar waar relatief veel kleine en middelgrote bedrijven voorkomen, er sprake is van discrete produktie en de kwaliteitseisen zwaar wegen programmeert de machinebedie­ ner verhoudingsgewijs vaak zelf.

Tabel 4. Waar vindt de programmering plaats? (In procenten naar bedrijfsomvang)

Omschrijving <20 20 t/m >100

99

Aan de machine 82 52 35

Op de werkvloer in nabij­

heid van machine 14 25 25

Elders 4 23 40

Bron: Nipo/bewerking EIM.

In bedrijven met minder dan 20 werknemers zijn — naast bewaken en bedienen van de machine — kwaliteitscontrole, instellen, corrigeren, optimali­ seren en programmeren de belangrijkste taken van de machinebedieners. In de middelgrote be­ drijven wordt minder vaak door de bediener ge­ programmeerd en wordt ook de kwaliteitscontro­ le minder aan hem overgelaten. In grote bedrij­ ven blijven de taken van de machinebediener voornamelijk beperkt tot het bewaken, bedienen, opspannen en instellen. In middelgrote bedrij­ ven worden voorts ook optimaliseren en corri­ geren als veel voorkomende taken genoemd. Naar gelang de bedrijfsomvang geringer is, neemt het aantal taken en verantwoordelijkheden van de bediener van computergestuurde machines dus toe.

Bij het vorenstaande moet een aantal kantteke­ ningen worden geplaatst. Zoals hiervóór is ge­ steld, omvatten de genoemde computergestuur­ de machines een breed scala aan apparatuur. De aan de machine te verrichten arbeid kon tot op heden onvoldoende genormeerd worden. Dit be­ tekent dat bijv. de aard van het programmeren grote verschillen vertoont. Een gedetailleerde analyse naar bedrijfstak is vanwege geringe cel- vulling niet goed mogelijk.

In tabel 5 is nog wel gekeken naar de relatie tus­ sen het programmeren en de aard van het be­

drijfsproces. In tegenstelling tot de proces- en assemblage-industrie blijkt bij discrete produk­ tie de machinebediener in het merendeel van de gevallen de machine zelf te programmeren. Tabel 5. Wie programmeert de computergestuur­ de machine? (In procenten naar soort industrie)

Soort industrie*

Omschrijving Dis-

Proces/assem-creet blage

Machinebediener 70 30

Aparte steller 10 20

Programmeur e.a. 20 50

* Via hergroepering van bedrijfstakken is deze indeling tot stand gekomen.

Bron: Nipo/bewerking EIM.

Opleiding bedieners

Wordt vervolgens de opleiding van de bedieners van de computergestuurde machines bezien, dan ligt deze voor ongeveer 70% op het technische vlak; de meerderheid hiervan betreft méér dan een lagere technische opleiding (o.a. leerlingstel­ sel, gezel of mts). In ondernemingen met minder dan 20 werknemers wordt gemiddeld een hoger opleidingsniveau aangetroffen dan in de grotere ondernemingen. Mogelijk hangt dit samen met een hoger gewenst kennis- en leervermogen op grond van een bredere taakinhoud.

Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat met name in de meubel-, kleding-, schoen-, metaal-, machine- en instrumentenindustrie de machinebediener in de meeste gevallen zelf pro­ grammeert, instelt, corrigeert en zich met de kwaliteitscontrole bezighoudt. In de meer groot­ schalige proces- (of wel delen van de voedings- en genotmiddelen) en in de assemblage- en montage- industrie (elektrotechnische en transportmiddelen­ industrie) beperken de taken van de machinebe­ diener zich voornamelijk tot het bedienen en bewaken. Het programmeren wordt meer aan speciale programmeurs en chefs overgelaten en er lijken minder eisen aan opleiding en ervaring van de bediener gesteld te worden.

Automatisering in de case-bedrijven

Na deze schets van de automatisering in de kleine nijverheid op basis van kwantitatieve gegevens wordt hier nader ingegaan op de toepassing van computergestuurde apparatuur in drie metaal­ bedrijven. Het betreft een produktiebedrijf dat

(7)

een eigen produkt op de markt brengt (compres- sorenfabriek), een toeleveringsbedrijf van onder­ delen voor de machine-industrie (onderdelen- fabriek) en een toeleveringsbedrijf van kwalita­ tief hoogwaardige onderdelen in unicaproduktie (fijnmechanische werkplaats). De automatisering heeft betrekking op de toepassing van computer­ gestuurde frees- en draaibanken in de metaal­ bewerking (zie figuur 3).

In de onderdelenfabriek en bij het fijnmechani­ sche bedrijf bestaat weinig hiërarchie in de werkorganisatie. De beslissingsmogelijkheden ten aanzien van de voortgang en de indeling van het werk zijn voor de mensen op de werkvloer vrij ruim. Dit hangt waarschijnlijk samen met de aard van de produktie, die in de beide toeleverings­ bedrijven zeer gevarieerd is. Meedenken van per­ soneel op de werkvloer wordt door de bedrijfslei­ ding essentieel geacht en er is sprake van hoog ge­ kwalificeerde arbeid.

De compressorenfabriek kent een meer centrale aanpak in de werkorganisatie. Er is sprake van arbeidsdeling in de werkvoorbereiding: program­ meren naast gereedschap-stellen, en gereedschap- onderhoud naast machinebedienen. Bij de

ma-chinebediening wordt in dit bedrijf wel gestreefd naar onderlinge vervangbaarheid, dit mede om stilstand van machines tegen te gaan.

In het fijnmechanische bedrijf is de onderlinge uitwisselbaarheid (vervangbaarheid) gering door het specialistische karakter van het werk en door machinespecifieke eigenschappen. In de onder­ delenfabriek is sprake van bediening van zowel een conventionele als een CNC-machine door en­ kele machinebedieners. Deze brede inzetbaarheid blijkt niet alleen samen te hangen met de nood­ zakelijke brede en flexibele inzet van de arbeids­ kracht in het kleinere bedrijf, maar is ook een ge­ volg van het werken met een minimale bezetting. Een minder gunstige economische situatie is hier­ van de achtergrond.

In de toeleveringsbedrijven is sprake van een ma- chinebedieningsfunctie met veel opspan-, instel­ en controlewerk. Hoewel de compressorenfabriek vooral enkelstuksproduktie kent, is de produkt- variëteit toch gering. Variatie treedt voornamelijk op in het afwijken van een basisconcept. De Pro­ dukten in dit bedrijf zijn zwaar. Er wordt veel tijd besteed aan opspannen en instellen.

Figuur 3. Enkele algemene kenmerken van de case-bedrijven

Onderdelenfabriek Fijnmechanisch bedrijf Compressorenfabriek

CNC-apparatuur Kleine familie-BV; opgericht in 1950 Toeleveringsbedrijf machineonderdelen Uitsluitend orderproduktie Gevarieerde unica- en klein- serieproduktie

Om zet: 3,5 miljoen ± 20 werkzame personen Gering herstel economische situatie

Licht dalend, nu stabiel personeelsbestand Enkele personeels­ vergaderingen per jaar

CNC met DNC-component Familie-BV; opgericht in 1960 Toeleveringsbedrijf kwaliteitsonderdelen Uitsluitend orderproduktie Zeer gevarieerde unica- en serieproduktie Omzet: ± 10 miljoen ±75 werkzame personen Groeiende omzet Uitbreiding personeels­ bestand OR 100-min aanwezig CNC-apparatuur Onderdeel holding; opgericht in 1930

Produktie eigen produkt met kwaliteitsspecificaties Ten dele voorraadproduktie Unica en kleinserie (± 6 stuks gemiddeld) Omzet: ± 17 miljoen ± 100 werkzame personen Dalende omzet Dalend, nu stabiel personeelsbestand ORIOO-plus aanwezig

(8)

Verbetering en reproduceerbaarheid van de kwa­ liteit, alsmede een verhoging van de arbeidspro- duktiviteit blijken de belangrijkste motieven te zijn om computergestuurde apparatuur aan te schaffen. In de case-bedrijven is dit gerealiseerd met handhaving van het bestaande personeels­ bestand. Directe uitstoot van arbeid heeft niet plaatsgevonden.

Door automatisering wordt sneller gewerkt tegen lagere kosten. Kostprijsdaling is dientengevolge het resultaat. Hierdoor is men in staat de markt­ positie te verbeteren.

Vermindering van de seriegrootte kon bij de be­ drijven niet geconstateerd worden. De hoge in­ vestering legt zelfs druk op de onderneming de serie-omvang op de computergestuurde machi­ nes te vergroten teneinde de rentabiliteit te ver­ hogen. Bedrijfstijdverlenging blijkt in dit ver­ band eveneens een overweging te zijn.

Over het algemeen wordt de betrokken machine­ bediener korte tijd vóór plaatsing van de machi­ ne geïnformeerd over de mogelijkheden van de machine en de globale verandering van taken die dat met zich meebrengt. Meestal verzorgt de leve­ rancier de noodzakelijke cursussen en wordt na installatie 1 a 2 weken met leveranciershulp proefgedraaid. Een dergelijke vorm van instructie met proefdraaien wordt positief ervaren, omdat men het beste van gemaakte fouten leert.

In de praktijk blijkt de tijd voor instructie vaak onvoldoende te zijn. Hierdoor hebben de machi­ nebedieners vooral in de beginperiode het gevoel de machine onvoldoende te beheersen. Men is bang desastreuze fouten te maken, ook al zit er voldoende beveiliging op de nieuwe machine. De complexiteit van de machine leidt er wel toe dat men de machines pas na zeer lange tijd min of meer volledig beheerst. Perioden van één tot twee jaar blijken in de case-bedrijven normaal. Organisatie- en taakveranderingen

De noodzakelijke taak- en organisatieveranderin­ gen in de case-bedrijven zijn met het bestaande personeel opgevangen door her-, om- en bijscho­ lingsactiviteiten. De externe arbeidsmarkt blijkt bij het invullen van nieuwe activiteiten en func­ ties nauwelijks een rol te spelen. Volgens de be­ drijfsleiding is er op de arbeidsmarkt nog weinig aanbod van arbeidskrachten met geschikte kwali­ ficaties. Men is er dan ook niet zeker van dat de nieuw verworven kennis voor de onderneming be­ houden blijft. De desbetreffende functionarissen worden verondersteld een sterke positie op de arbeidsmarkt in te nemen. Dit verhoogt de kwets­

baarheid van de organisatie. Daarnaast ontstaan er specialistische functies met een geringere uit­ wisselbaarheid. Dit betekent dat het risico op stilstand van de machine toeneemt, terwijl dit bovendien meer kosten met zich brengt dan in de periode ervóór het geval was. In het grootste case-bedrijf is dit opgevangen door per drie ma­ chines de functie van ‘algemene reserve’ te creë­ ren.

De belangrijkste nieuwe activiteit is het program­ meren. De directe handmatige sturing van de ma­ chine verdwijnt. Dit betekent dat de bewegingen van de machine nu in een numeriek voorspelbaar model moeten worden omgezet, rekening hou­ dend met alle variabelen, waaronder machine- specifieke eigenschappen.

De (minijcomputer en telecommunicatietechnie­ ken maken het mogelijk de programmeeractivi- teit te ontkoppelen van directe machinebediening en opspanactiviteiten en op afstand van de werk­ plek plaats te laten vinden.

In de praktijk blijkt dat deze ontkoppeling niet altijd is aan te bevelen. Zo wordt in het fïjnme- chanische bedrijf 90% van de CNC-produktie di­ rect aan de bank geprogrammeerd. Aanvankelijk dacht men op de programmeerbaarheid aan de banken te kunnen besparen door centralisatie van deze taken en de banken uitsluitend voor produktiedoeleinden te gebruiken. Het was de bedoeling om een directe lijnverbinding tussen draai- en freesbanken en de programmeercompu- ter te maken. Dit zou de machinebedieners ech­ ter tot ‘knoppendrukkers’ reduceren, die zich niet meer voor het produkt verantwoordelijk voe­ len. Er is van de zijde van de machinebedieners dan ook verzet (!) gerezen tegen deze aanpak. Bij gecompliceerd werk is veel bijstelling nodig. Daar­ om kan beter aan de bank geprogrammeerd wor­ den, waar men bovendien het driedimensionale zicht op het werkstuk behoudt.

Nu worden er vooral lastige klusjes op de pro- grammeercomputer uitgevoerd. Verder worden de ponsbanden die voor de NC-machines aange­ maakt zijn soms nog via de programmeercompu- ter gecontroleerd en vaak op een floppy disk ge­ zet, die dan weer opnieuw gebruikt kan worden. Ontkoppeling tussen operator- en programmeer- taken is dus met name af te raden bij complexe produkten en een gevarieerde produktie. Com­ municatie- en coördinatieproblemen kunnen bij programmering op de werkplek vermeden wor­ den en de noodzakelijke flexibiliteit blijft behou­ den. In de cases worden verschillende situaties aangetroffen (zie figuur 4).

(9)

Figuur 4. Verschillende aangetroffen situaties wat betreft de lokatie van programmeertaken per case-bedrijf

Omschrijving Machi- Pro-

Voor-nebedie- gram- man

ner meur Onderdelenfabriek X (thuis) Fijnmechanische industrie X X X (in de praktijk weinig) Compressoren­ fabriek X

Bij de compressorenfabriek is de programmeer- functie ondergebracht bij de afdeling werkvoor­ bereiding. De programmeurs in dit bedrijf treden voor de werkuitvoering in direct overleg met ma­ chinebedieners. In het fijnmechanische bedrijf is de programmeur een zelfstandige functionaris die voornamelijk de NC machine (± 10%) pro­ grammeert.

Personeelsbeleid

De machinebedieners in de cases die hebben leren programmeren, hebben voordien meestal conven­ tionele, vakmatige arbeid uitgevoerd. Het zijn derhalve vaak lts’ers met een voortgezette oplei­ ding (gezel). Voor de programmeeractiviteit op zich blijkt de bedrijfsleiding conventionele vak­ bekwaamheid niet als een belangrijke vereiste te zien. Bij het leren programmeren blijkt een be­ paald niveau van algemene ontwikkeling meer van belang te zijn, ook voor machinebedieners. Een te laag opleidingsniveau bij reeds aanwezige machinebedieners kan een drempel zijn om pro- grammeeractiviteiten aan de taken van de ma­ chinebedieners toe te voegen.

In de compressorenfabriek heeft men zich bijv. in het verleden bij de werving meestal niet ge­ richt op gekwalificeerd personeel: ‘een groente­ boer moest bij wijze van spreken het kunstje kunnen leren’. De werknemers zijn in het bedrijf geschoold en vooral de ouderen zijn vaak niet in staat de omschakeling naar een nieuwe manier van bewerken met moderne machines bij te hou­ den. Indien (in het verleden) als gevolg van de ar­ beidsverdeling nauwelijks geschoolde vakheden zijn aangetrokken, zijn de mogelijkheden tot taak- verrijking beperkt. Er zal dan eerder in de lijn van de bestaande arbeidsverdeling voor een centraal afgesplitste programmeerfunctie gekozen wor­

den. Deze (historische) gegroeide situatie is niet gemakkelijk om te keren.

Gezien de hoogte van de investering wordt uit vrees voor verloop en het afbreukrisico bij de in­ terne selectie van personeel voor de machinebe- diening vooral gekeken naar verantwoordelijk­ heidsgevoel en loyaliteit.

Hoewel de overgang naar computergestuurde apparatuur met name bij toegevoegde program- meeractiviteiten vaak gepaard gaat met een gevoel van promotie, komt dit nauwelijks tot uitdruk­ king in verandering in de arbeidsvoorwaarden. De overweging om hierin geen verschil te maken, is veelal de veronderstelling dat het bedienen van computergestuurde apparatuur een ander, maar niet hoger vakbekwaamheidsniveau vereist. Bij het grotere toeleveringsbedrijf (fijnmechani­ sche industrie) heeft men, vanuit het idee dat het CNC-werk zeer moeilijk is, bij de aanschaf van de eerste CNC-machine de desbetreffende bedien­ de een hogere beloning gegeven. Men is daar bij de volgende bedieners op teruggekomen, omdat de bediening minder moeilijk bleek dan men aanvankelijk dacht. Bij de conventionele vakman zijn inzicht in het proces en tekening lezen ook belangrijke kwalificaties: hij hoeft het alleen niet van tevoren in abstracte termen uit te drukken. Het feit dat de ene bediener hoger is beloond heeft wel tot fricties geleid.

Bij het grootste produktiebedrijf (compressoren­ fabriek) acht men de verantwoordelijkheid van een CNC-bediener wel groter. Zo is de schade bij fouten bij een CNC-automaat groter dan bij een conventionele machine. Er is voorts sprake van een snellere variatie in het te bewerken produkt dan aan de conventionele machine.

De betere beloning is niet bedoeld als lokkertje, maar noodzakelijk omdat bij andere ondernemin­ gen een zelfde lijn wordt gevolgd.

Tot slot bestaat er een generatieprobleem. De oudere vakman kent een grotere drempelvrees ten aanzien van de huidige vernieuwing. Dit lijkt echter niet gerelateerd te zijn aan zijn kwalifica­ tieniveau.

Conclusie

Zowel de aard van de toepassing als de snelheid waarmee de invoering van nieuwe automatise- ringstechnieken plaatsvindt, laat grote verschillen tussen sectoren en ondernemingen zien. De be­ drijfsomvang, de seriegrootte, het aantal artike­ len of produkten, de aard van het bedrijfsproces en de mate van uniformiteit en standaardisatie zijn van invloed op de invoering van op micro- elektronica gebaseerde technieken. Voorts kan

(10)

een institutionele omgeving, bijv. een actieve brancheorganisatie, van doorslaggevende invloed zijn op het automatiseringsproces. Ook binnen sectoren is er vaak sprake van grote verschillen tussen innovatieve en traditionele ondernemin­ gen.

Concluderend kan worden gesteld dat er een re­ latie bestaat tussen de aard van de industrie en de taken en het opleidingsniveau van de directe bediener van computergestuurde machines. Daar waar met kleine series wordt gewerkt, de be­ drijfsomvang gering is en discrete produkten wor­ den vervaardigd, worden aan de machinebediener meer taken toevertrouwd en hogere of meer spe­ cifieke eisen aan zijn vakbekwaamheid en oplei­ ding gesteld.

Produktvariëteit en seriegrootte zijn dus van in­ vloed op het al dan niet routinematige karakter van de arbeidsinhoud. De introductie van compu­ tergestuurde apparatuur kan dit karakter in posi­ tieve of negatieve zin beïnvloeden. Belangrijke factoren daarbij blijken te zijn de reeds bestaande arbeidsverdeling en de opvatting van het manage­ ment over de wijze waarop die verdeling zich dient te wijzigen bij de introductie van de nieuwe apparatuur.

De computergestuurde apparatuur kan de pro- duktievariëteit en seriegrootte in principe zowel vergroten als verkleinen. Met name de toeleve­ ringsbedrijven streven naar meer flexibiliteit. Ver­ dere standaardisatie van produkt(onderdelen) en wijze van werken treden vooral op bij de produk- tiebedrijven.

Een bijkomend effect van de toepassing van com­ putergestuurde apparatuur is dat aanvankelijke deelbewerkingen die door verschillende machines werden uitgevoerd, nu geïntegreerd door één ma­ chine worden uitgevoerd. Een en ander maakt het mogelijk dat insteltaken ten behoeve van de nieuwe machine meer gevarieerd kunnen zijn dan bij de conventionele machines het geval was. Ui­ teraard hangt het verder van de arbeidsorganisatie af in hoeverre dit ook tot uitdrukking komt in een meer afwisselende functie.

Belangrijk bij re- of dekwalificerende effecten op de aard van arbeid bij de toepassing van compu­ tergestuurde machines is de vraag wie de program- meertaken gaat uitvoeren.

De keuze die hier gemaakt wordt hangt eveneens af van de bestaande arbeidsverdeling en de mana- gement-filosofïe. Bij complexe produkten en ge­ varieerde series lijkt programmering op de werk­ vloer het meest functioneel te zijn. Hierdoor wordt een flexibele inzet van de medewerkers ge­

garandeerd en kunnen zij voldoende controle op het directe bewerkingsproces houden.

Deze overwegingen gelden vooral voor kleinere produktie- en toeleveringsbedrijven. De bevindin­ gen in zowel de cases als de survey ondersteunen het door Sorge (1983) geconstateerde verband tussen de kwalificatie-ontwikkeling van de ar- beidsplek en de bedrijfs- en seriegrootte.

Het personeel voor de nieuwe machines is vrijwel uitsluitend intern gerekruteerd. Op de externe ar­ beidsmarkt verwacht men geen aanbod. Interne rekrutering geschiedde op basis van gerichte se­ lectie en interesse van het personeel. Als program- meerarbeid een taakonderdeel is, zijn vaak via (zelfjstudie externe programmeercursussen ge­ volgd.

Voor de nieuw ontstane programmeertaak lijkt conventionele werkvloerervaring geen vereiste. Voor machinebedienend personeel dat tevens programmeert, is het niveau van gezel (lts met voortgezet leerlingstelsel) wat betreft algemene ontwikkeling noodzakelijk. Mts’ers verwacht men niet nodig te hebben. Bovendien wordt veronder­ steld dat er een grotere kans is dat deze na ver­ loop van tijd weer vertrekken. Van nieuw perso­ neel verwacht men wel ervaring met CNC-ma- chines.

De overgang van de machinebediener naar een functie aan de computergestuurde machine is groot; zeker wanneer controle- en program- meertaken een belangrijk onderdeel van de nieu­ we functie vormen. In dat geval treedt een ver­ schuiving van hand- naar hoofdarbeid op, waar­ bij geestelijke spanningen kunnen optreden. Van een stress-situatie kan sprake zijn in de beginfase tijdens de introductie van de apparatuur. Dit hangt samen met een gevoel van groter risico en verantwoordelijkheid. Hoewel de overgang vaak gezien wordt als een promotie, komt dit zelden tot uitdrukking in de arbeidsvoorwaarden. Ten slotte blijkt de arbeidsbeleving over het alge­ meen niet negatief te worden beïnvloed. De be­ trokkenen zien voor zichzelf verbeteringen. De negatieve aspecten hebben vooral betrekking op de werkorganisatie, het tempo, de werkbelasting en het bijblijven in nieuwe ontwikkelingen. □ N oot

1. Het rapport dat een verslag van 19 case-studies om­ vat, is getiteld: Automatisering: effecten voor het midden- en kleinbedrijf. Het is verkrijgbaar bij het EIM te Zoetermeer. Tevens is daar een korte, popu­ laire versie verkrijgbaar. Adres: EIM, Postbus 7001, 2701 AA Zoetermeer.

(11)

Literatuur

- Bilderbeek, R.M. en P.J. Kalff, Automatisering van de fabricage, Deventer 1985.

- Braverman, H., Labour and Monopoly-Capital, New York 1974.

- Cosyns, J., e.a., ‘Micro-electronics, Organization and the Structuring o f Manpower’. Geciteerd in: Rela­ tions between Technology, Capital and Labour,

Commission o f European Communities, Brussel 1981.

- Kern, H. en M. Schumann, Industriearbeit und Ar- beiterbewusztsein, 1970.

- Kern, H. en M. Schumann, Das Ende der Arbeitstei­ lung? Rationalisierung in der industriellen Produk­ tion, München 1984.

- Mok, A.L., Micro-elektronica in de detailhandel in België, Leuven 1982.

- Poutsma, E. en P.M. van der Staal, ‘Automatisering in kleinschalige bedrijven’. In: A. Walravens en A. Zwaard, Zelfstandig werken en ondernemen in mid­ delgrote en kleine ondernemingen, D elft 1985. - Poutsma, E., P.M. van der Staal en A. Zwaard, A uto­ matisering: effecten voor het midden- en kleinbe­ drijf, Zoetermeer/Delft 1986.

- Senker, P„ e.a., Technological change, Structural Change and Manpower in the U.K.-Toolmaking In- dustry, Watford 1986.

- Sorge, A., e.a., ‘Mikro-Elektronik und Arbeit in der Industrie’. In: A. Dirheimer, e.a., ‘Qualifikations­ spielraume bei Anwendung der Mikro-Elektronik’,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door uit grond DNA te extra- heren waarop vervolgens bacteriegroep-speci- fieke PCR-DGGE is toegepast, werd onderzocht of er kwalitatieve veranderingen waren in de totale

Zo begon men al met prioritering voor en tijdens de bijeenkomsten, deze prioritering werd zowel door de projectgroep gedaan door de thema’s vast te stellen,

All this suggests, also independently from Céline, which function the idea of aesthetic autonomy can continue to perform, even in a world that no longer cares much

The opsin gene repertoires of the four-eyed fish (Anableps anableps) and the guppy (Poecilia reticulata) have been characterized, but the relationships among some of these

The paper highlights the much-needed research in the nano-scale investigation of cement-based repair materials and also presents step by step procedure to prepare appropriate

The patient ’s only preceding remission was that following small bowel sur- gery; otherwise the patient had never been symptom- free and ever-present were symptoms including

This study has provided water balance information, including water yield, evaporation/inflow ratios and residence time estimates for 50 lakes in central Alberta based on a stable