• No results found

Het verschil in effectiviteit van multi systeem therapie tussen jongens en meisjes met een antisociale gedragsstoornis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het verschil in effectiviteit van multi systeem therapie tussen jongens en meisjes met een antisociale gedragsstoornis"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Verschil in Effectiviteit van Multi Systeem Therapie Tussen Jongens en Meisjes met een Antisociale Gedragsstoornis

Levi Hovingh 10756299 Bachelorscriptie Universiteit van Amsterdam

Januari 2017 Aantal woorden: 4982 Begeleider: dr. Marc Noom

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 3

Inleiding 4

Sekseverschillen in risicofactoren 8

Effectiviteit van MST bij jongens 12

Effectiviteit van MST bij meisjes 14

Discussie 16

(3)

Abstract

Hoewel een antisociale gedragsstoornis vaker voorkomt bij jongens, is het aantal meisjes met een antisociale gedragsstoornis aan het stijgen. Een interventie om deze antisociale gedragingen te verminderen is de Multi Systeem Therapie (MST), die het gehele systeem van de jongere bij de behandeling betrekt. In dit literatuuronderzoek wordt onderzocht of MST voor meisjes een net zo effectieve interventie is als voor jongens. De resultaten wijzen uit dat een antisociale gedragsstoornis zich bij jongens en meisjes anders uit en de risicofactoren voor het ontwikkelen van een antisociale gedragsstoornis verschillen. Ondanks de verschillen in de risicofactoren is MST flexibel genoeg gebleken om voor zowel jongens als meisjes een effectieve interventie te zijn. Wel dient de focus van de behandeling bij meisjes op andere aspecten gericht te zijn dan bij jongens.

Keywords: Multi Systeem Therapie, Antisociale gedragsstoornis, sekseverschillen, MST, Effectiviteit

(4)

Het Verschil in Effectiviteit van Multi Systeem Therapie Tussen Jongens en Meisjes met een Antisociale Gedragsstoornis

Een antisociale gedragsstoornis (‘conduct disorder’) is een vorm van een gedragsstoornis die zich meestal in de vroege adolescentie ontwikkelt (Dick, Viken, Kaprio, Pulkkinen, & Rose, 2005). Adolescenten met een antisociale gedragsstoornis vertonen een herhalend en persistent gedragspatroon waarbij de grondrechten van anderen of sociale normen en regels worden overtreden (Rigter, 2013). Er zijn 15 antisociale gedragingen die zijn opgedeeld in de categorieën: agressie richting mensen en dieren, het vernielen van eigendom, bedrog of diefstal en ernstige schendingen van regels (American Psychiatric Association, 2014). Naast gedragingen zijn er ook enkele antisociale karakteristieken: het gebrek aan schuldgevoel, het gebrek aan empathie, onverschilligheid over prestaties en het niet tonen van emotie en affectie (American Psychiatric Association, 2014). Als ten minste drie van deze gedragingen en twee van deze karakteristieken zich gedurende 12 maanden of langer voordoen, mag er worden gesproken van een antisociale gedragsstoornis (Rigter, 2013).

In Nederland heeft ongeveer 5,6% van de jongeren tussen de 13 en 18 jaar een antisociale gedragsstoornis, waarvan meer jongens dan meisjes (Nederlands

Jeugdinstituut, 2014). Uit het onderzoek van De Graaf, Ten Have en Van Dorsselaer (2010) komt naar voren dat er bij 7,4% van de mannen tussen de 18 en 64 jaar sprake is van een antisociale gedragsstoornis. Bij de vrouwen betreft dit aantal 3,8%. In de adolescentie is dit aantal bij de jongens tussen de 6 en 16% en bij de meisjes 2 tot 9% (Ogden & Hagen, 2009).

Omdat er relatief weinig meisjes met een antisociale gedragsstoornis zijn, is er niet veel onderzoek gedaan naar meisjes met een antisociale gedragsstoornis (Megens & Day, 2007). Veel risicofactoren voor antisociaal gedrag zijn hetzelfde voor jongens

(5)

als voor meisjes, maar er zijn ook genderspecifieke risicofactoren (Slotboom, Wong, Swier, & Van der Broek, 2011). Er zijn individuele, gezins-, en omgevingsfactoren die een bijdrage kunnen leveren aan het ontwikkelen van een antisociale

gedragsstoornis. De belangrijkste individuele risicofactoren zijn de aanwezigheid van impulsiviteit, lage schoolprestaties en een laag IQ (Murray & Farrington, 2010). Enkele risicofactoren in het gezin zijn weinig ouderlijke steun en fysieke

kindermishandeling (Murray & Farrington, 2010). Naast individuele en gezinsfactoren zijn er ook omgevingsfactoren die een rol kunnen spelen in het ontwikkelen van een antisociale gedragsstoornis zoals antisociale vrienden, scholen met een hoog delinquentieniveau en criminele buurten (Murray & Farrington, 2010). De risicofactoren zullen uitgebreid worden besproken in dit literatuuronderzoek.

Het aantal meisjes dat in aanraking komt met jeugdstrafrecht is aan het stijgen, waardoor de vraag naar een interventie speciaal gericht op meisjes steeds groter wordt (Wong, Bijleveld, & Slotboom, 2009). Er zijn in Nederland drie erkende interventies om antisociale gedragsproblemen te verminderen, waarvan slechts één interventie effectief is volgens sterke aanwijzingen. Deze effectief bewezen interventie is de Multi Systeem Therapie, MST (Asscher et al., 2007). Deze interventie is gericht op het terugdringen van ernstige gedragsproblemen bij antisociale jongeren tussen 12 en 18 jaar. MST heeft als doel om het gezin en de omgeving van de jongere in staat te stellen toekomstige problemen zelfstandig op te lossen. Dit wordt bereikt door het gehele systeem waarin de jongere zich bevindt (het gezin, de school, de buurt en de leeftijdsgenoten) bij de behandeling te betrekken. MST is gebaseerd op de

sociaalecologische theorie van Bronfenbrenner (Henggeler, Cunningham, Pickrel, Schoenwald, & Brondino, 1996). Volgens deze theorie zijn in alle systemen rondom het individu factoren aanwezig die mogelijk samenhangen met het probleemgedrag

(6)

van de jongere (Bronfenbrenner, 1986). De sociaalecologische theorie van

Bronfenbrenner (1986) stelt dat de leden van het systeem elkaars gedrag beïnvloeden. Wanneer een jongere opgroeit in een prosociaal systeem zal de jongere dit gedrag overnemen en zullen de gedragsproblemen verminderen.

MST is een zeer intensieve behandeling voor zowel de jongere als het gezin die plaatsvindt in de natuurlijke omgeving van de jongere. De interventie duurt gemiddeld drie tot vijf maanden, waarbij het gezin te allen tijde een therapeut tot beschikking heeft (Henggeler, Schoenwald, Borduin, Rowland, & Cunningham, 2010; Henggeler & Sheidow, 2012). Een goede relatie tussen de therapeut en het gezin is dan ook zeer van belang. In de behandeling probeert men ervoor te zorgen dat de ouders hun competenties en probleemoplossend vermogen vergroten. Ook worden de ouders geholpen om steun in hun eigen omgeving te vinden zodat zij de opvoeding van hun kind uiteindelijk zelf weer aankunnen (Boonstra, Jonkman, Soeteman, & Busschbach, 2009). De behandeling wordt aangepast aan de behoeftes van de jongere en het systeem waardoor de uitvoering per gezin kan verschillen. Er wordt door de therapeut en het gezin samen een overzicht gemaakt van onder andere de belangrijke levensgebeurtenissen, de relaties tussen gezinsleden, de beschermende factoren en de risicofactoren. Deze informatie wordt gebruikt in de behandeltechnieken van de therapeut (Henggeler et al., 2010).

Interventies gericht op het verminderen van antisociale gedragingen,

waaronder MST, zijn meestal ontwikkeld voor jongens omdat dit de grootste groep is met een antisociale gedragsstoornis. Ook de effectiviteit van deze interventies wordt vooral onderzocht bij jongens (Slotboom et al., 2011). Uit veel onderzoeken naar de effectiviteit van MST is naar voren gekomen dat MST over het algemeen een veelbelovende en effectieve interventie is voor jongeren met een antisociale

(7)

gedragsstoornis (Asscher et al., 2007). Dit komt ten eerste door het feit dat bij MST de verschillende contexten van de jongere centraal staan. Daarnaast heeft de

interventie een sterke empirische basis en worden de therapeuten beoordeeld op het goed toepassen van de MST-basisprincipes. Andere belangrijke redenen voor de effectiviteit van de interventie is de aandacht op meerdere risicofactoren, de intensiviteit en de uitvoering van de interventie in de natuurlijke leefomgeving (Asscher et al., 2007).

Omdat deze onderzoeken naar de effectiviteit met name zijn toegepast op antisociale jongens is het van belang om te inventariseren of MST net zo effectief is voor meisjes met een antisociale gedragsstoornis. In dit literatuuronderzoek is

gekeken naar de effectiviteit van MST bij jongens en meisjes in de leeftijd van 12 tot 18 jaar, omdat bij deze leeftijdsgroep een antisociale gedragsstoornis het meest voorkomt (Nederlands Jeugdinstituut, 2014). De hoofdvraag van dit

literatuuronderzoek luidde ‘Is Multi-Systeem Therapie net zo effectief bij meisjes als bij jongens in de leeftijd van 12 tot 18 jaar met een antisociale gedragsstoornis?’.

Het is wetenschappelijk relevant om het verschil in effectiviteit van MST tussen jongens en meisjes te onderzoeken omdat er nog geen specifiek onderzoek is geweest naar de groepen apart van elkaar. Zo kan er worden geïnventariseerd of MST even effectief is bij meisjes als bij jongens. Ten tweede is het klinisch relevant omdat een onbehandelde of slecht behandelde antisociale gedragsstoornis voor het individu voor veel problemen in de volwassenheid zorgt. Zij hebben een verhoogde kans op criminaliteit en antisociaal gedrag in hun volwassen leven en op het ontwikkelen van andere stoornissen zoals middelengebruik en stemmingsstoornissen (Dick et al., 2005; Brook, Lee, Finch, Brown, & Brook, 2013). Wanneer het verschil in effectiviteit tussen jongens en meisjes bekend is, biedt dit aanknopingspunten voor het wel of niet

(8)

aanpassen van de interventie voor jongens en meisjes zodat de gevolgen op latere leeftijd verminderd kunnen worden. Tot slot zorgen jongeren met een antisociale gedragsstoornis voor veel maatschappelijke overlast (Konijn, 2003). Omdat de daders van maatschappelijke overlast in de meeste gevallen jongens zijn worden delinquente jongens in de media uitgelicht. Hoewel ze in stijgende mate aanwezig zijn, is er weinig aandacht voor delinquente meisjes in de media (Van den Brink, 2001). Het is daarom maatschappelijk relevant het verschil in effectiviteit van MST te onderzoeken om de antisociale gedragingen van meisjes te kunnen verminderen.

In dit literatuuronderzoek zal ten eerste worden ingegaan op de sekseverschillen in risicofactoren voor het ontwikkelen van een antisociale

gedragsstoornis. Daarna zal de effectiviteit van MST bij jongens en vervolgens de effectiviteit van MST bij meisjes worden besproken. Tot slot zullen deze effecten met elkaar worden vergeleken en zal er een antwoord worden gegeven op de hoofdvraag.

Sekseverschillen in risicofactoren

Veel risicofactoren voor antisociaal gedrag zijn hetzelfde voor jongens als voor meisjes, maar er zijn ook genderspecifieke risicofactoren. Omdat meisjes met een antisociale gedragsstoornis verschillen in risicofactoren met jongens is het van belang dat interventies rekening houden met de verschillende ontwikkelingspaden van jongens en meisjes en zich in de interventie richten op genderspecifieke risicofactoren (Slotboom et al., 2011).

Volgens de theorie van Moffitt (1993) zijn adolescenten met een antisociale gedragsstoornis op te delen in twee categorieën: de persistente plegers (‘life course persistent’) en de tijdelijke plegers (‘adolescence limited’). De tijdelijke plegers zijn mensen die slechts tijdens de adolescentie antisociaal gedrag vertonen. De persistente plegers bestaan uit een veel kleinere groep die vanaf hun derde jaar tot in de

(9)

volwassenheid antisociaal gedrag vertoont. Zij plegen ernstigere en gewelddadigere delicten dan de tijdelijke plegers. Daarnaast vertonen zij meer drugsproblemen en hebben zij een psychopathologische persoonlijkheid (Moffit, 1993). Het aantal ‘life course persistent’ jongens is groter dan het aantal meisjes. De verhouding jongens en meisjes die persistent antisociaal gedrag vertoont is 10:1. De meeste meisjes die delinquent verdrag vertonen behoren tot de groep die slechts in de adolescentie antisociaal gedrag laat zien (Moffitt & Capsi, 2001). Meisjes blijken dus sneller uit hun probleemgedrag te groeien dan jongens. De uiting van agressie bij meisjes is indirect en niet-fysiek in tegenstelling tot jongens die vaker fysieke en directe agressie vertonen. Hierdoor valt het antisociale probleemgedrag bij meisjes minder op dan bij jongens waardoor het aantal meisjes met een antisociale gedragsstoornis mogelijk aanzienlijk kleiner is dan het aantal jongens (Ogden & Hagen, 2009; De Graaf, Ten Have, & Van Dorsselaer, 2010).

Er zijn veel risicofactoren voor het ontwikkelen van een antisociale gedragsstoornis. Deze risicofactoren zijn onder te verdelen in de verschillende domeinen: individuele, gezins-, leeftijdsgenoten- en schooldomein. Wat betreft de risicofactoren voor het ontwikkelen van een antisociale gedragsstoornis zijn er verschillen tussen jongens en meisjes (Wong, Bijleveld, & Slotboom, 2009). In deze paragraaf zullen per domein de verschillen in risicofactoren worden besproken voor jongens en meisjes.

Op individueel niveau zijn negatieve levensgebeurtenissen een belangrijke risicofactor voor zowel jongens als meisjes. Voor meisjes maakt het aantal negatieve gebeurtenissen meer uit dan voor jongens. Vooral het lastig worden gevallen door een volwassene is voor meisjes een risicofactor (Wong, Slotboom, & Bijleveld, 2010). Een lage zelfcontrole, een lage intelligentie, agressie, impulsiviteit,

(10)

ongehoorzaamheid en risicovol gedrag zijn voor zowel jongens als meisjes persoonlijkheidstrekken die in verband staan met antisociaal gedrag, ook wel

delinquent gedrag genoemd. Echter, bij meisjes is het verband tussen delinquentie en ongehoorzaam gedrag hoger en is bij jongens het verband met een lage zelfcontrole hoger (Wong et al., 2010). Alleen bij jongens is een lage mate van empathie

geassocieerd met delinquentie. Een positieve houding tegenover delinquentie is voor zowel jongens als meisjes een risicofactor voor een antisociale gedragsstoornis (Wong et al., 2010). Wat betreft comorbiditeit met andere stoornissen zijn er ook verschillen tussen jongens en meisjes. Zo hebben jongens vaker ADHD dan meisjes, wat een risicofactor is voor delinquentie en antisociale gedragingen. Meisjes hebben vaker dan jongens last van internaliserende problemen zoals angst en depressie, die kunnen leiden tot antisociale gedragingen (Slotboom et al., 2011).

Enkele risicofactoren in het gezin zijn weinig ouderlijke steun, fysieke kindermishandeling, ouderlijke conflicten, antisociale ouders en een laag inkomen (Murray & Farrington, 2010). In het gezinsdomein hangt ouderlijke monitoring negatief samen met delinquentie van meisjes. Hoe minder controle de ouders richting het kind laten zien hoe meer delinquent gedrag de meisjes zullen vertonen. Wanneer ouders weinig betrokken zijn met de school leidt dit tot meer delinquent gedrag bij meisjes (Wong et al., 2010). Ook wanneer meisjes misbruikt zijn of een slechte ouder-kindrelatie hebben is de kans op een antisociale gedragsstoornis groter (Wong et al., 2009; Ogden & Hagen, 2009). Een ander verschil in risicofactoren tussen jongens en meisjes is de relatie met de moeder. Een slechte relatie met de moeder is bij meisjes een grotere risicofactor dan bij jongens (Slotboom et al., 2011). Ook is een lage mate van moederlijke steun voor meisjes een risicofactor, terwijl dit voor jongens niet zo is. De mate van delinquentie bij jongens werd meer beïnvloed door de

(11)

opvoedstijl van de vader dan die van de moeder. Ook blijkt dat een verwaarlozende opvoedstijl bij jongens meer gerelateerd is aan antisociaal gedrag (Wong et al., 2010). Een eenoudergezin is voor jongens een risicofactor voor antisociaal gedrag, terwijl dit voor meisjes niet altijd het geval is.

Ook in het domein van leeftijdsgenoten zijn er sekseverschillen in de risicofactoren aanwezig. Voor jongens en meisjes is het hebben van negatieve, delinquente vrienden een risicofactor (Wong et al., 2010). Meisjes hebben minder vaak delinquente vrienden dan jongens. Echter, wanneer zij wel delinquente vrienden hebben is de kans dat zij zelf delinquent gedrag vertonen groter dan bij jongens (Van der Rakt, Weerman, & Need, 2005). Bij meisjes is de omvang van het delinquent gedrag van de vrienden van invloed op hun eigen delinquent gedrag, terwijl bij jongens de omvang geen invloed heeft op hun eigen delinquent gedrag.

Tot slot zijn er sekseverschillen wat betreft schoolfactoren. Voor jongens geldt dat lage schoolprestaties samenhangen met antisociaal gedrag. Voor meisjes is een slechte relatie met de leraar juist een risicofactor. Een lage mate van toewijding aan school is voor zowel jongens als meisjes een risicofactor voor antisociaal gedrag (Wong et al., 2010).

Concluderend kan worden gesteld dat er naast gedeelde risicofactoren voor het ontwikkelen van een antisociale gedragsstoornis ook genderspecifieke risicofactoren zijn op de verschillende domeinen. Risicofactoren die vooral bij meisjes invloed hebben, zijn het aantal negatieve levensgebeurtenissen, de omvang van delinquente vrienden en het hebben van internaliserende problemen. Wat betreft het gezin zijn de belangrijkste risicofactoren voor meisjes: kindermisbruik, weinig ouderlijke

monitoring en een slechte ouder-kind relatie, waarbij vooral een slechte relatie met de moeder van negatieve invloed kan zijn. Bij jongens hebben de volgende risicofactoren

(12)

een relatief grotere invloed: een lage mate van zelfcontrole en empathie, het hebben van ADHD, een verwaarlozende opvoedstijl, opgroeien in een eenoudergezin en het hebben van lage schoolprestaties.

Effectiviteit van MST bij jongens

In 2004 is er door Curtis, Ronan en Burduin in de Verenigde Staten een meta-analyse gedaan naar de effectiviteit van MST. In deze meta-meta-analyse zijn 11 studies onderzocht met in totaal 708 participanten. De gemiddelde leeftijd van de

participanten was 14,8 jaar. De onderzochte groep bestond voor het merendeel uit jongens, namelijk 70%. De groep die een MST behandeling kreeg werd vergeleken met een groep die deelnam aan een aantal gebruikelijke diensten of andere

behandelprogramma’s zoals individuele therapie (Curtis, Ronan, & Burduin, 2004). Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de jongeren en gezinnen na de MST behandeling beter functioneerden. Op individueel gebied zijn de gedragsproblemen van de jongere en de ziekenhuisopnamen aanzienlijk gedaald. Ook de familiaire stress is gedaald terwijl de ouderlijke monitoring is gestegen. Verder is het aantal conflicten in het gezin verminderd en zijn de support en de ouderlijke effectiviteit in het gezin enorm gestegen. Wat betreft de relatie met leeftijdsgenoten is vooral de sociale competentie gestegen en de omgang met deviante leeftijdsgenoten gedaald. Tot slot is er gekeken naar de criminele activiteiten van de jongeren. Het aantal arrestaties en ook de ernst van de arrestaties is aanzienlijk gedaald (Curtis, Ronan, & Burduin, 2004). Kortom, vooral de emotionele en gedragsproblemen van de jongere en het gezin zijn aanzienlijk gedaald. De relatie tussen de gezinsleden is verbeterd na de behandeling. Maar ook de agressie, criminaliteit en het omgaan met criminele

leeftijdsgenoten waren bij de jongeren verminderd na de interventie. Uit de resultaten blijkt dat er grotere effecten zijn gevonden in gezinsrelaties dan op individueel niveau

(13)

en relaties met leeftijdsgenoten. Dit heeft te maken met het feit dat MST plaatsvindt in het gezin. De gemiddelde effectgrootte van de 11 MST studies was d = .55, wat een middelgroot effect is. Niet alleen op korte maar ook op lange termijn, 4 jaar na de behandeling, zijn deze effecten nog steeds te zien (Curtis, Ronan, & Burduin, 2004). Naast het feit dat 70% van de participanten een jongen was, werd er geen informatie gegeven over de verschillen in resultaten tussen jongens en meisjes. Het is uit dit onderzoek niet duidelijk op te maken of de positieve effecten voor de jongens en meisjes even hoog zijn.

In het onderzoek van Ogden en Hagen (2006) werd wel een uitspraak gedaan over de sekseverschillen in de resultaten. Aan dit onderzoek deden 75 participanten mee waarvan 48 jongens. De gemiddelde leeftijd van de participanten betrof ongeveer 15 jaar. Uit dit onderzoek bleek ook dat MST een positief effect had op de antisociale gedragsproblemen en delinquent gedrag van de jongeren in het algemeen. Ook kwam naar voren dat de jongeren met een MST behandeling minder vaak uit huis werden geplaatst dan jongeren die een normale behandeling hebben gehad. Dit effect was vooral terug te zien bij de jongens. Dit wil zeggen dat jongens minder vaak uit huis werden geplaatst na de behandeling dan de controlegroep. Een ander onderzoek van Ogden en Hagen uit 2009 liet ook een positief effect van MST zien op jongens met een antisociale gedragsstoornis. Wanneer de ouders de jongens scoorden op

aandachtsproblemen, internaliserende problemen, externaliserende problemen, delinquentie en drugsgebruik bleken de jongens na de MST behandeling minder aandachts- en internaliserende problemen te vertonen (Ogden & Hagen, 2009). Ook wanneer de jongens zichzelf scoorden op deze domeinen bleken de aandachts- en internaliserende problemen te zijn gedaald. Ook scoorden zij zichzelf na de

(14)

de jongens, volgens hun eigen score, weinig waren verbeterd wat betreft delinquentie (Ogden & Hagen, 2009).

Concluderend kan worden gesteld dat MST voor jongens een effectieve interventie is voor het verminderen van met name de aandachts- en internaliserende problemen, de mate van uithuisplaatsing, de externaliserende problemen en het drugsgebruik van de jongens.

Effectiviteit van MST bij meisjes

Uit onderzoek blijkt dat de verschillende risicofactoren en patronen van comorbiditeit van meisjes van belang zijn in het ontwikkelen van effectieve

behandelingen voor een antisociale gedragsstoornis (Ogden & Hagen, 2009). Zoals eerder vermeld, is de vraag naar een interventie speciaal gericht op meisjes gegroeid door het stijgende aantal meisjes dat in aanraking komt met justitie (Wong et al., 2009). Ozechowski en Liddle (2000) hebben onderzoek gedaan naar het effect van MST bij antisociale adolescenten die drugs gebruiken. De aanwezigheid van een antisociale gedragsstoornis zorgt namelijk voor een vergroot risico op

middelengebruik (Elkins, McGue, & Iacono, 2007). Volgens Ozechowski en Liddle (2000) hebben jongens en meisjes andere symptomen en risicofactoren voor het gebruiken van drugs. Door de verschillende etiologie van drugsgebruik bij jongens en meisjes is het belangrijk om tijdens de interventie op verschillende aspecten te

focussen. Zo stellen zij dat de focus van de interventie bij meisjes moet liggen op de emotionele en psychologische problemen om zo ook het drugsgebruik en het

externaliserende gedrag te verminderen (Ozechowski & Liddle, 2000).

De meeste onderzoeken naar de effectiviteit van MST zijn uitgevoerd bij een groep waarvan de meerderheid uit jongens bestond en waarbij in de resultaten geen onderscheid werd gemaakt tussen de uitkomst van jongens en van meisjes. Toch zijn

(15)

er ook onderzoeken die wel een uitspraak doen over de effectiviteit van MST specifiek bij meisjes. Een van de eerste studies die de sekseverschillen heeft opgenomen in de resultaten is het onderzoek van Henggeler, Pickrel en Brondino (1999). Er werd gekeken naar het drugsgebruik, de criminele activiteiten en het aantal uithuisplaatsingen meteen na de behandeling en zes maanden na de behandeling. De 118 participanten bestonden voor 21% uit meisjes. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat het alcohol- en drugsgebruik van jongens en meisjes daalde en dat het aantal uithuisplaatsingen met de helft was afgenomen. Vooral voor meisjes was MST zeer effectief in het verminderen van alcohol- en marihuanagebruik direct na de behandeling. Echter, dit effect bleek niet meer aanwezig bij de follow-up controle van zes maanden later. De conditie van de meisjes met een MST behandeling was na zes maanden weer verslechterd (Henggeler, Pickrel, & Brondino, 1999).

In het eerder besproken onderzoek van Ogden en Hagen (2006) wordt een onderscheid gemaakt in de resultaten tussen de jongens en meisjes die deelnamen aan het onderzoek. Aan dit onderzoek deden 75 participanten mee waarvan 27 meisjes. Uit de resultaten kwam naar voren dat de MST behandeling een positief effect had op de gedragsproblemen en het delinquent gedrag van de meisjes. Wel bleek dat de meisjes die een MST behandeling kregen even vaak uit huis werden geplaatst als de meisjes uit de controlegroep, die dus geen MST behandeling kregen. Dat de MST behandeling in dit onderzoek minder effectief bleek te zijn voor de uithuisplaatsing van meisjes werd verklaard door het feit dat MST oorspronkelijk is ontwikkeld voor antisociale jongens, waardoor jongens dus meer zouden profiteren van de behandeling dan meisjes (Ogden & Hagen, 2006).

In een ander onderzoek van Ogden en Hagen (2009) werden 117 adolescenten opgenomen die een MST behandeling kregen. Hiervan bestond 35% uit meisjes en

(16)

65% uit jongens. De gemiddelde leeftijd van de participanten betrof ongeveer 15 jaar. Er werd tijdens de behandeling gekeken naar de verbetering van aandachtsproblemen, internaliserende problemen en externaliserende problemen. Dit werd gescoord door de ouders. Hieruit kwam naar voren dat meisjes na afloop van de behandeling significant minder externaliserende problemen vertoonden dan aan het begin van de behandeling, vergeleken met de jongens. Ook de aandachtsproblemen en

internaliserende problemen van de meisjes waren volgens de ouders verminderd (Ogden & Hagen, 2009). De adolescenten scoorden ook zichzelf op de schalen aandachtsproblemen, internaliserende problemen, externaliserende problemen,

delinquentie en drugsgebruik. De aandachtsproblemen, externaliserende problemen en het drugsgebruik leken bij de meisjes te zijn gedaald. Meisjes scoorden zichzelf na de behandeling significant hoger op internaliserende problemen dan jongens,

gecontroleerd op de internaliserende problemen bij aanvang. Dit wil zeggen dat meisjes na de behandeling meer internaliserende problemen lieten zien dan de jongens (Ogden & Hagen, 2009).

Concluderend is een MST behandeling over het algemeen effectief voor meisjes. Na de behandeling bleken het alcohol- en drugsgebruik, de

aandachtsproblemen, het delinquent gedrag en de externaliserende problemen te zijn verminderd. De internaliserende problemen van de meisjes waren ook, echter in mindere mate, gedaald. Op het aantal uithuisplaatsingen na de behandeling was een minder positief effect gevonden.

Discussie

In dit literatuuronderzoek is onderzocht of er een verschil is in effectiviteit van Multi-Systeem Therapie tussen jongens en meisjes in de leeftijd van 12 tot 18 jaar met een antisociale gedragsstoornis. Hierbij is ten eerste gekeken naar de

(17)

sekseverschillen wat betreft de risicofactoren voor het ontwikkelen van een

antisociale gedragsstoornis. Vervolgens zijn er enkele onderzoeken besproken die de effectiviteit van MST bij jongens hebben onderzocht. Tot slot is er gekeken naar onderzoeken die in hun resultaten ook de effectiviteit van MST voor meisjes hebben besproken.

Concluderend kan worden gesteld dat jongens en meisjes veel

gemeenschappelijke maar ook genderspecifieke risicofactoren hebben voor het ontwikkelen van een antisociale gedragsstoornis. Ondanks de verschillen in risicofactoren heeft een MST behandeling op beide geslachten een positief effect. Voor sommige risicofactoren heeft MST een positiever effect op het ene geslacht dan op het andere. Bij jongens werd met name op de aandachts- en internaliserende problemen, de mate van uithuisplaatsing, de externaliserende problemen en het drugsgebruik een positief effect gevonden. Bij meisjes was de behandeling vooral effectief in het verminderen van alcohol- en drugsgebruik, gedragsproblemen, delinquent gedrag en externaliserende problemen.

Over het algemeen is er geen groot sekseverschil gevonden in de effectiviteit van MST. Dit kan verklaard worden door het feit dat er bij MST gebruik wordt gemaakt van het Risks-Needs-Responsivity (RNR) model (Henggeler et al., 2010). Volgens dit model wordt crimineel gedrag aangeleerd in de sociale context en moet een interventie worden aangepast aan het risico, de behoeften en de responsiviteit van de jongere (Bonta & Andrews, 2010). Het risicobeginsel houdt in dat de intensiteit van de behandeling moet worden afgestemd op de mate van risico op recidive van de jongere (Bonta & Andrews, 2010). Omdat uit onderzoek is gebleken dat jongens vaker persistente plegers zijn dan meisjes en tot in de volwassenheid antisociaal gedrag vertonen, zou kunnen worden gesteld dat het risico op recidive bij jongens

(18)

groter is dan bij meisjes (Moffitt & Capsi, 2001). Het is dus in de interventie belangrijk dat bij jongens meer aandacht wordt besteed aan het risicobeginsel.

Het behoeftebeginsel van het RNR model houdt in dat de interventie zich richt op het verminderen van de criminogene factoren, de risicofactoren in het systeem van de jongere die direct samenhangen met het delinquente gedrag. Het

responsiviteitsbeginsel houdt in dat de interventie zich moet aanpassen aan de karakteristieken van de jongere, zoals de persoonlijke leerstijl, motivatie en

intellectuele en sociale mogelijkheden van de jongere (Bonta & Andrews, 2010). Aan de hand van het behoeftebeginsel en het responsiviteitsbeginsel worden de

behandeling en behandeltechnieken tijdens MST afgestemd op de behoeftes en

risicofactoren van de jongere en het systeem. Hierdoor kan de uitvoering per individu, een jongen of meisje, en per gezin verschillen (Henggeler et al., 2010). Omdat MST wordt afgestemd op de jongens en meisjes wordt er in de beginfase van de

behandeling al gecontroleerd op sekseverschillen in risicofactoren en kan dit verklaren dat er geen groot sekseverschil in effectiviteit is gevonden.

Hoewel er is vastgesteld dat MST voor zowel jongens als meisjes effectief is gebleken zijn er ook enkele onderzoeken die een verschil in effectiviteit tussen de seksen vonden. In het besproken onderzoek van Ogden en Hagen uit 2006 is naar voren gekomen dat meisjes die een MST behandeling kregen even vaak uit huis werden geplaatst als de meisjes uit de controlegroep, terwijl MST bij de jongens juist een positief effect had op de mate van uithuisplaatsing. Dit verschil in uitkomst werd in dit onderzoek verklaard door het feit dat MST oorspronkelijk is ontwikkeld voor antisociale jongens en zij daarom meer profiteren van de behandeling dan meisjes (Ogden & Hagen, 2006). Echter, in het onderzoek van Ogden en Hagen uit 2009 werd een tegenstrijdig resultaat gevonden. Hier werd gevonden dat MST effectief was in

(19)

het verminderen van uithuisplaatsingen bij zowel de jongens als de meisjes. Dit positieve effect van MST op uitplaatsingen is te verklaren door het feit dat MST een interventie is die thuis plaatsvindt en erop gericht is om de gezinsrelaties en

opvoedingsvaardigheden van de ouders te verbeteren zodat uithuisplaatsingen zo veel mogelijk worden voorkomen (Henggeler et al., 1996). Er is dus tegenstrijdigheid aanwezig over de effectiviteit van MST op het verminderen van uithuisplaatsingen bij meisjes. Om hier meer duidelijkheid over te krijgen is vervolgonderzoek nodig.

Een ander effectiviteitsverschil tussen de seksen betreft de vermindering in internaliserende problemen na een MST behandeling. Uit onderzoek is gebleken dat het hebben van internaliserende problemen voor meisjes een groot risico is voor het ontwikkelen van een antisociale gedragsstoornis, terwijl dit bij jongens geen

risicofactor is (Slotboom et al., 2011). Ook komen internaliserende problemen bij jongens minder vaak voor dan bij meisjes (Junger, 2003). Wanneer bij antisociale jongens internaliserende problemen waren vastgesteld bleek dat deze problemen, volgens de ouders en de jongens zelf, na de MST behandeling aanzienlijk waren gedaald (Ogden & Hagen, 2009). Het feit dat jongens minder vaak last hebben van internaliserende problemen en dat dit voor hen ook geen risicofactor is voor het ontwikkelen van een antisociale gedragsstoornis zou ervoor kunnen hebben gezorgd dat de internaliserende problemen makkelijker te verhelpen waren tijdens de

behandeling. Wanneer meisjes zichzelf scoorden waren de internaliserende problemen na de behandeling minder gedaald dan bij de jongens (Ogden & Hagen, 2009). In de aanpak van de interventie staat vermeld dat wanneer er tijdens de MST behandeling naar voren komt dat er sprake is van internaliserende problemen bij de jongere, naast de antisociale gedragsstoornis, ook de internaliserende problemen zullen worden behandeld (Henggeler et al., 2010). Gezien de matige vermindering van

(20)

internaliserende problemen van de meisjes uit dit onderzoek zijn deze problemen waarschijnlijk niet of niet volledig behandeld tijdens de MST behandeling. Dit zou kunnen komen door het feit dat internaliserende problemen minder stabiel zijn dan externaliserende problemen. De symptomen van internaliserende problemen zijn moeilijker vast te stellen dan externaliserende problemen omdat de uiting van deze problemen kan variëren (Prins, de Wit, & Goudena, 1997). Het is mogelijk dat de therapeut zich te veel focust op de externaliserende problemen van de meisjes en dat hierdoor de internaliserende problemen over het hoofd worden gezien.

Een beperking van deze literatuurstudie is het feit dat alle gebruikte onderzoeken zijn uitgevoerd bij een groep jongeren met een antisociale gedragsstoornis bestaande uit zowel jongens als meisjes. In alle gebruikte

onderzoeken was het aantal jongens groter dan het aantal meisjes. Door het kleine aantal meisjes werden studies beperkt in het aantal en de soort analyses die zij konden uitvoeren (Ogden & Hagen, 2009). De resultaten moeten daarom met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Om meer zekerheid te krijgen over het verschil in de

effectiviteit van MST bij jongens en meisjes is vervolgonderzoek nodig. Er is in dit literatuuronderzoek geen gebruik gemaakt van onderzoeken waaraan alleen meisjes deelnamen, aangezien die onderzoeken nog niet zijn uitgevoerd. Een suggestie voor vervolgonderzoek is dan ook om de effectiviteit van MST bij een groep bestaande uit meisjes te vergelijken met de effectiviteit van MST bij een groep bestaande uit jongens. Op deze manier kan er een even grote groep meisjes vergeleken worden met een even grote groep jongens.

Dit literatuuronderzoek heeft verschillende implicaties voor de praktijk. Hoewel jongens en meisjes verschillen in hun probleemprofiel en hun risicofactoren voor het ontwikkelen van een antisociale gedragsstoornis, is nu bekend dat MST

(21)

flexibel genoeg is om voor zowel jongens als meisjes een effectieve interventie te zijn. Wel is het belangrijk dat de behandeling bij jongens en meisjes op verschillende aspecten wordt gericht. Bij meisjes is het van belang dat de focus van de interventie vooral wordt gelegd op eventuele internaliserende problemen en de relatie met de ouders. Met name de relatie met de moeder en de mate van moederlijke steun is voor meisjes van grote invloed op de antisociale gedragingen. Bij jongens moet de

behandeling vooral gericht worden op de eventuele aanwezigheid van ADHD, de relatie met de vader, de mate van verwaarlozing in het gezin en lage schoolprestaties van de jongen. Wanneer rekening wordt gehouden met de verschillende risicofactoren van de jongens en meisjes met een antisociale gedragsstoornis is MST een zeer

effectieve interventie voor beiden en zullen de antisociale gedragingen van de jongeren worden verminderd.

(22)

Literatuurlijst

American Psychiatric Association (2014). Handboek voor de classificatie van psychische stoornissen (DSM-5). Amsterdam: Uitgeverij Boom. doi:10.1176/ appi.books.9780890425596.dsm15

Asscher, J., Dekovic, M., Van der Laan, P., Prins, P., & Van Arum, S. (2007). De effectiviteit van multisysteemtherapie (MST): Knelpunten en kansen bij de implementatie van een randomized controlled trial. Tijdschrift voor

Criminologie, 50(1), 6.

Bonta, J., & Andrews, D. (2010). Viewing offender assessment and rehabilitation through the lens of the risk-need-responsivity model. In F. McNeill, P. Raynor & C. Trotter (Red.), Offender supervision: New directions in theory, research and practice, 19-40.

Boonstra, C., Jonkman, C., Soeteman, D. I., & Busschbach J. J. van. (2009). Multi Systeem Therapie voor ernstig antisociale en delinquente jongeren: twee jaar follow-up studie. Systeemtherapie-Tijdschrift voor Systeemtheoretische Psychotherapie, 21(2), 94-105.

Bronfenbrenner, U. (1986). Ecology of the family as a context for human

development: Research perspectives. Developmental psychology, 22(6), 723. Brook, J. S., Lee, J. Y., Finch, S. J., Brown, E. N., & Brook, D. W. (2013). Long-term

consequences of membership in trajectory groups of delinquent behavior in an urban sample: Violence, drug use, interpersonal and neighborhood attributes. Aggressive Behavior, 39, 440-452. doi:10.1002/ab.21493

Curtis, N. M., Ronan, K. R., & Borduin, C. M. (2004). Multisystemic treatment: a meta-analysis of outcome studies. Journal of family psychology, 18(3), 411. doi:10.1037/0893-3200.18.3.411

(23)

De Graaf, R., Ten Have, M., & Van Dorsselaer, S. (2010). De psychische gezondheid van de Nederlandse bevolking. Nemesis-2: Opzet en eerste resultaten. Utrecht: Trimbos Instituut.

Dick, D. M., Viken, R. J., Kaprio, J., Pulkkinen, L., & Rose, R. J. (2005). Understanding the covariation among childhood externalizing symptoms: genetic and environmental influences on conduct disorder, attention deficit hyperactivity disorder, and oppositional defiant disorder symptoms. Journal of abnormal child psychology, 33(2), 219-229. doi:10.1007/s10802-005-1829-8 Elkins, I. J., McGue, M., & Iacono, W. G. (2007). Prospective effects of

attention-deficit/hyperactivity disorder, conduct disorder, and sex on adolescent substance use and abuse. Archives of general psychiatry, 64(10), 1145-1152. doi:10.1001/ archpsyc.64.10.1145

Henggeler, S. W., Cunningham, P. B., Pickrel, S. G., Schoenwald, S. K., & Brondino, M. J. (1996). Multisysteemtherapie: een effectieve benadering voor jeugdige delinquenten gericht op het voorkomen en verminderen van geweld. Kinderen en Adolescenten, 3, 417-443.

Henggeler, S. W., Pickrel, S. G., & Brondino, M. J. (1999). Multisystemic treatment of substance-abusing and-dependent delinquents: Outcomes, treatment fidelity, and transportability. Mental health services research, 1(3), 171-184. doi:10. 1023/A:1022373813261

Henggeler, S. W., Schoenwald, S. K., Borduin, C. M., Rowland, M. D., &

Cunningham, P. B. (2010). Multisysteem therapie voor kinderen en jongeren met antisociaal gedrag. Amsterdam: Uitgeverij SWP.

Henggeler, S. W., & Sheidow, A. J. (2012). Empirically supported family‐based treatments for conduct disorder and delinquency in adolescents. Journal of

(24)

Marital and Family Therapy, 38(1), 30-58. doi:10.1111/j.1752-0606.2011. 00244.x

Junger, M. (2003). Psychosociale problemen bij adolescenten: Prevalentie, risicofactoren en preventie. Assen: Uitgeverij Van Gorcum.

Konijn, C., Boendermaker, L., Cavelaars, E., & Kroneman, M. (2003). Internationaal overzicht effectieve interventies in de jeugdzorg. Utrecht: Uitgeverij NIZW. Megens, K., & Day, S. (2007). Delinquentie van meisjes: Over de relatie tussen

risicofactoren en delinquent gedrag na behandeling in een JJI. Tijdschrift voor Criminologie, 50(4), 2.

Moffitt, T. E. (1993). Adolescence-limited and life-course-persistent antisocial behavior: a developmental taxonomy. Psychological review, 100(4), 674. doi:10.1037/0033-295X.100.4.674

Moffitt, T. E., & Caspi, A. (2001). Childhood predictors differentiate life-course persistent and adolescence-limited antisocial pathways among males and females. Development and psychopathology, 13(02), 355-375. United States of America: Cambridge University Press.

Murray, J., & Farrington, D. P. (2010). Risk factors for conduct disorder and

delinquency: key findings from longitudinal studies. The Canadian Journal of Psychiatry, 55(10), 633-642. doi:10.1177/070674371005501003

Nederlands Jeugdinstituut. (2014). Gedragsstoornissen. Retrieved from www.nji.nl/nl/Databank/Cijfers-over-Jeugd-en-Opvoeding/Cijfers-per-onderwerp-Gedragsstoornissen

Ogden, T., & Hagen, K. A. (2006). Multisystemic treatment of serious behaviour problems in youth: Sustainability of effectiveness two years after intake. Child

(25)

and adolescent mental health, 11(3), 142-149. doi: 10.1111/j.1475-3588.2006.00396.x

Ogden, T., & Hagen, K. A. (2009). What works for whom? Gender differences in intake characteristics and treatment outcomes following Multisystemic Therapy. Journal of adolescence, 32(6), 1425-1435. doi:10.1016/j.adolescence.2009.06. 006

Ozechowski, T. J., & Liddle, H. A. (2000). Family-based therapy for adolescent drug abuse: Knowns and unknowns. Clinical Child and Family Psychology Review, 3(4), 269-298. doi:10.1023/A:1026429205294

Prins, P. J. M., De Wit, C. A. M., & Goudena, P. P. (1997). Angst in

ontwikkelingspsychopathologisch perspectief. Kind en adolescent, 18(4), 127-136. doi:10.1007/BF03060666

Rigter, J. (2013). Handboek Ontwikkelingspsychopathologie bij Kinderen en Jeugdigen. Bussum: Uitgeverij Coutinho.

Slotboom, A., Wong, T. M., Swier, C., & Van der Broek, T. C. (2011). Delinquente meisjes. Meppel: Boom Juridische uitgevers. Retrieved from

www.repository.tudelft.nl/view/wodc/uuid:f42333b0-529b-4b38-9be7-56c473a20bda/

Van de Rakt, M., Weerman, F., & Need, A. (2005). Delinquent gedrag van jongens en meisjes. Het (anti) sociale kapitaal van vriendschapsrelaties. Mens en

Maatschappij, 80, 328-52.

Van den Brink, G. (2001). Geweld als uitdaging. De betekenis van agressief gedrag bij jongeren. Utrecht : Uitgeverij NIZW.

Wong, T. M. L., Bijleveld, C. C. J. H., & Slotboom, A. (2009). Van probleemmeisje naar delinquente vrouw? Criminele carrières van residenteel behandelde

(26)

meisjes, van 12 tot 32 jaar. Tijdschrift voor Criminologie, 51(3), 246. Retrieved from www.dare.ubvu.vu.nl/handle/1871/21917

Wong, T. M., Slotboom, A. M., & Bijleveld, C. C. (2010). Risk factors for delinquency in adolescent and young adult females: A European review. European Journal of Criminology, 7(4), 266-284. doi: 10.1177/

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Trigonella foenum graecum (fenugreek) seed powder improves glucose homeostasis in alloxan diabetic rat tissues by reversing the altered glycolytic, gluconeogenic

Hierom richt dit onderzoek zich, op basis van de data uit de PIRLS dataset, op het mogelijke verschil tussen de effecten van gender van een leerling op leesprestaties wanneer zij

As mentioned before, because the numbers of foreign countries entered by each selected traditional company was hard to collect, and this paper only studies the location choice

Het is geen toeval dat Tepper in zijn onderzoek de invloed van genderopvattingen op het lezen van fictie heeft onderzocht; het is bekend dat meisjes al op jonge leeftijd een

Aave graduated cum laude in 2001 and started working as an assistant in sport psychology at the University of Tartu. In 2002 she started her PhD studies at the University

It is shown that the trace of the fabric and stress tensors, and the elements of the stiffness tensor can be expressed in terms of dimensionless correction factors (which depend only

Figure 1.4: Comparison of the VBM with parabolic profile solid with circle, the Optimized VBM with one dashed-dot, two solid with square, and three profiles solid with

Tijdens de puberteit verandert het lichaam van jonge mensen en zie je ook uiterlijke ver- schillen. Het geslachtsorgaan van meisjes noemt