• No results found

Wat schuilt er achter ernstig schoolverzuim? : een clusterindeling gebaseerd op de relaties van schoolverzuimende jongeren met ouders en leeftijdsgenoten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wat schuilt er achter ernstig schoolverzuim? : een clusterindeling gebaseerd op de relaties van schoolverzuimende jongeren met ouders en leeftijdsgenoten"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wat schuilt er achter ernstig schoolverzuim?

Een clusterindeling gebaseerd op de relaties van schoolverzuimende jongeren met ouders en leeftijdsgenoten

Master Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam Naam student: Niki Walter Studentnummer: 11334975 Begeleider: Mw. Dr. Alithe L. van den Akker Tweede beoordelaar: Dhr. Prof. Dr. Geert-Jan J.M. Stams Amsterdam, 8 juli 2017

(2)

2 Abstract

This study investigated whether truants could be classified into different clusters, based on the problems they had within the relationships with their parents and with peers. Case files of middle-school truants (N = 191) who were placed in special education-care programmes, were analysed by means of the Classificatie van de Aard van Problematiek van Jeugd (CAP-J). Based on the retrieved information about the truants, a clusteranalysis was performed. This showed that the truants could be classified into two clusters. The first cluster consisted of truants with mainly problems within the relationship with peers, though these problems didn’t occur more often than in the second cluster. The second cluster consisted of adolescents with worse problems than the first cluster within both types of relationships. However based on previous research three clusters were expected. This is why a three clusteranalysis was additionally performed. As expected the first cluster consisted of truants mainly with problems in the relationship with their parents, the second one of truants mainly with problems within the relationship with peers and the third one of truants with main problems within both types of relationships. Addressing this issues could possibly reduce truancy.

Samenvatting

De huidige studie heeft onderzocht of jongeren die ernstig schoolverzuimen ingedeeld kunnen worden binnen verschillende clusters. Er werd onderscheid gemaakt op basis van de

problematiek die ze binnen de relatie met ouders en met leeftijdsgenoten vertoonden. Dossiers van middelbare scholieren die schoolverzuimen en geplaatst waren in verschillende

onderwijs-zorgarrangementen werden op basis van de Classificatie van de Aard van

Problematiek van Jeugd (CAP-J) geanalyseerd. Aan de hand van de informatie uit de dossiers is een clusteranalyse uitgevoerd. Deze heeft aangetoond dat de jongeren in twee clusters ingedeeld konden worden. Het eerste cluster bestond uit jongeren met voornamelijk problematiek binnen de relatie met leeftijdsgenoten, maar deze problematiek was niet ernstiger dan bij jongeren uit het tweede cluster. Het tweede cluster bestond uit jongeren die op beide gebieden ernstigere problematiek vertoonden dan jongeren uit het eerste cluster. Echter, op basis van eerder onderzoek werden drie clusters verwacht. Daarom is er tevens een drie clusteroplossing uitgevoerd. Hieruit bleek dat het eerste cluster bestond uit jongeren met voornamelijk problematiek binnen de relatie met ouders, het tweede cluster met problematiek binnen de relatie met leeftijdsgenoten en het derde cluster met problematiek op beide

(3)

3

Eén op de vijf leerlingen in het voortgezet onderwijs gaat weleens niet naar school (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2013). Hoewel dit op het eerste gezicht onschuldig lijkt, is het niet naar school gaan wel degelijk een overtreding van de Leerplichtwet (1969). Deze wet stelt namelijk dat een jongere verplicht is om regelmatig deel te nemen aan lessen op de school waar diegene staat ingeschreven. Als een jongere niet aanwezig is op school, terwijl er wel aanwezigheidsplicht is, wordt er gesproken van schoolverzuim (Nederlands

Jeugdinstituut, z.j.b). Schoolverzuim is een belangrijk maatschappelijk probleem dat kan leiden tot werkloosheid, criminaliteit, sociale uitsluiting en hoge kosten voor de maatschappij (Hartkamp, 2005; Huynen, 2011; Parent-Thirion et al., 2012; Traag, Marie, & Van der

Velden, 2010; Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, 2009). Onderzoek heeft aangetoond dat problematische relaties tussen jongeren en ouders en tussen jongeren en leeftijdsgenoten risicofactoren zijn voor schoolverzuim (Cook, Buehler, & Henson, 2009; French & Conrad, 2001; Jimerson, Egeland, Sroufe, & Carlson, 2000; Kearny, 2008; Lauchlan, 2003; Lyon & Cotler, 2007; McNeal, 1999; Traag & Van der Velden, 2008). Wanneer er per individu een duidelijk beeld geschetst wordt van deze vormen van relaties kan wellicht door middel van interventies, specifiek gericht op diens probleemgebied,

schoolverzuim worden voorkomen of verholpen. Daarom wordt in de huidige studie onderzocht of jongeren die ernstig schoolverzuimen op individueel niveau verschillen vertonen op het gebied van relatie met leeftijdsgenoten en met ouders.

Schoolverzuim

Schoolverzuim komt regelmatig voor, vooral narmate jongeren ouder worden.

Onderzoeksbureau Nederlands Instituut voor de Publieke Opinie (2002) heeft aangetoond dat schoolverzuim bij kinderen op de basisschool nauwelijks voorkomt. Echter, wanneer de jongeren naar de middelbare school gaan, neemt het schoolverzuim ieder leerjaar toe. Zeventig procent van de jongeren die schoolverzuimen, verzuimt incidenteel, terwijl de overige 30% structureel verzuimt (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2003). In het schooljaar 2014 – 2015 verzuimden maar liefst 72.732 leerlingen (Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap, 2016). Schoolverzuim vormt een risico voor vroegtijdig schoolverlaten, wat hoge kosten met zich mee kan brengen (Hartkamp, 2005; Parent-Thirion et al.,

2012).Vroegtijdig schoolverlaters kosten de Nederlandse maatschappij namelijk jaarlijks meer dan 4,5 miljoen euro (Parent-Thirion et al., 2012). Aangezien de jongeren die vroegtijdig schoolverlaten zelf geen inkomen hebben, moeten zij, om te overleven, een sociale

zekerheids- of werkloosheidsuitkering aanvragen en verliest het land belastinginkomsten. De bestrijding van schoolverzuim zou dus zowel de individuele problematiek van de jongeren, als

(4)

4 de maatschappelijke kosten kunnen verminderen.

De relatie tussen jongeren en ouders en schoolverzuim

Eén van de factoren die een risico vormen voor schoolverzuim is een problematische relatie van jongeren met ouders (Cook et al., 2009; Jimerson et al., 2000; Kearny, 2008; Lyon & Cotler, 2007; Lauchlan, 2003; McNeal, 1999; Traag & Van der Velden, 2008). Het is mogelijk dat een dergelijke relatie verband houdt met schoolverzuim door onvoldoende warmte van de ouders naar het kind. Dit kan zich uitdrukken in onvoldoende interesse en medeleven, onvoldoende lichamelijke troost en bemoediging, en in het continu uiten van irritaties naar de jongere toe (Nederlands Jeugdinstituut, z.j.c). Bij deze vorm van relatie is er dus geen sprake van ouderlijke steun. Onderzoek van Kearny (2008) en van Traag en Van der Velden (2008) heeft aangetoond dat weinig ondersteuning en aanmoediging van ouders zorgen voor meer schoolverzuim en 50% meer kans op schooluitval. Jongeren zouden ervoor kunnen kiezen school te ontwijken door bijvoorbeeld het ervaren van stress of angst om te falen (Wittchen, Fuetsch, Sonntag, Müller, & Liebowitz, 2000). Warmte vanuit de ouders zou de stress van de jongeren kunnen verminderen en zou ze beter om kunnen leren gaan met problemen binnen schoolse situaties (Cohen & Willis, 1985). Hierdoor zullen ze school mogelijk minder gaan ontwijken.

Een problematische relatie tussen jongeren en ouders kan behalve door onvoldoende warmte ook gekenmerkt worden door ernstigere problemen zoals kindermishandeling, namelijk (seksuele) mishandeling en/of verwaarlozing. Kindermishandeling kan een risico vormen voor schoolverzuim (Jeugd, 2013). Volgens de Jeugdwet (2016) wordt

kindermishandeling gedefinieerd als:

Elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. (artikel 1.1).

Wanneer jongeren verwaarloosd worden is het mogelijk dat de ouders er niet op toezien dat hun kinderen naar school gaan, waardoor er schoolverzuim ontstaat (Lukkassen, 2013). Bij seksuele en fysieke mishandeling kan het zijn dat de jongeren in zoverre emotioneel beschadigd raken door de mishandeling, waardoor ze depressies of angststoornissen ontwikkelen (Silverman, Reinherz & Giaconia, 1996). Hierdoor zouden ze eventueel niet meer naar school willen of durven (Scharree & Widenfelt, 2010). Het aanpakken of

(5)

5

voorkomen van de kindermishandeling en de gevolgen hiervan zouden schoolverzuim mogelijk verminderen.

Tenslotte kan onvoldoende warmte, evenals mishandeling en verwaarlozing zorgen voor hechtingsproblemen doordat de jongeren het vertrouwen in hun ouders verliezen (Baer & Daly Martinez, 2006; Cyr, Euser, Bakermans-Kranenburg & Van IJzendoorn, 2010). Sensitiviteit en responsiviteit van de ouders zijn de basis voor een veilige hechting (Bowlby, 1982). Wanneer de ouders echter niet responsief en sensitief zijn kan er een onveilige

hechting ontstaan. Op basis van deze onveilige gehechtheidsrelatie leren de jongeren niet hoe ze positieve en ondersteunende relaties aan kunnen gaan, waardoor ze hier tijdens de

levensloop problemen mee ondervinden (Bowlby, 1982). Deze problematiek zou kunnen zorgen voor de ontwikkeling van angst voor sociale situaties, zoals school, met als mogelijk gevolg dat deze jongeren ervoor kiezen school te gaan ontwijken (Kragten, Sterk, & Swaen, 2004). Een veilige hechting zou kunnen resulteren in het opbouwen van ondersteunende relaties. Hierdoor zou de angst voor sociale situaties en het daaraan gerelateerde

schoolverzuim mogelijk verminderen (Cohen & Willis, 1985). De relatie tussen jongeren met leeftijdsgenoten en schoolverzuim

Naast de invloed van de relatie tussen jongeren en ouders op schoolverzuim, draagt ook de relatie tussen jongeren en leeftijdsgenoten hier mogelijk aan bij (French & Conrad, 2001; Kearny, 2008). Een relatie tussen jongeren en leeftijdsgenoten kan problematisch zijn door de aanwezigheid van verschillende soorten problematiek. Eén van de risicofactoren voor schoolverzuim is het onderdeel zijn van een risicovolle vriendenkring (Cook et al., 2009). Jongeren worden in grote mate beïnvloed door leeftijdsgenoten (Schaffer, 1996). Met name tijdens de middelbare schoolleeftijd wordt deze invloed groter. Wanneer de jongeren een risicovolle vriendenkring hebben, bijvoorbeeld één waarbij de vrienden opstandig en antisociaal gedrag vertonen, deelnemen aan andere strafbare en ongewenste activiteiten of niet naar school gaan, kunnen ze deze gedragingen over gaan nemen. Uit onderzoek is gebleken dat dergelijke gedragingen het risico op schoolverzuim vergroten (Kearney, 2008; Lauchlan, 2003; McNeal, 1999). Dit zou verklaard kunnen worden door de sociale

leertheorie; die stelt dat de mensen gedragingen van anderen observeren en deze vervolgens imiteren (Bandura, 2007). Wanneer jongeren echter onderdeel zijn van een vriendengroep die gemotiveerd is om goed te presteren op school en geen risicovol gedrag vertoont op de bovengenoemde gebieden, zou dit mogelijk een protectieve factor vormen tegen schoolverzuim (Kearney, 2008).

(6)

6

aansluiting bestaat uit negatieve beïnvloeding, is het voor sommige jongeren moeilijk om aansluiting te vinden. Soms doordat ze zelf geen aansluiting zoeken en zich terugtrekken en andere keren doordat ze wel aansluiting vinden, maar geen goede relatie kunnen

onderhouden. Dit zou veroorzaakt kunnen worden door een gebrek aan sociale vaardigheden (Morsink, 2006). Het niet adequaat kunnen omgaan met sociale situaties en het niet kunnen opbouwen van sociale contacten zou ervoor kunnen zorgen dat jongeren angst voor deze situaties ontwikkelen (Kragten et al., 2004). Dit zou als gevolg kunnen hebben dat ze sociale situaties gaan ontwijken. School zou een van deze sociale situaties kunnen zijn, waarbij jongeren gaan schoolverzuimen om niet met de angst geconfronteerd te worden. Wanneer er sprake zou zijn van positieve interacties met andere leeftijdsgenoten zouden de jongeren school mogelijk minder vaak ontwijken (Cohen & Willis, 1985).

Tenslotte kan een relatie met leeftijdsgenoten problematisch zijn en een risico vormen voor schoolverzuim, doordat jongeren zich niet alleen terugtrekken en geen aansluiting zoeken, maar doordat zij ook actief afgewezen of gepest worden. Er zijn aanwijzingen dat het te maken krijgen met pestgedragingen de meest voorkomende reden is voor jongeren om te schoolverzuimen (Thambirajah et al., 2008; Townsend, Flisher, Chikobvu, Lombard, & King, 2008). Twee derde van de jongeren die schoolverzuimen weigeren namelijk naar school te gaan vanwege de angst om gepest te worden (Berkowitz & Benbenishty, 2012; McClure & Shirataki, 1989; Muscari, 2002). Het werken aan positieve ondersteunende relaties met leeftijdsgenoten zou mogelijk een buffer zijn tegen het gepest worden, waardoor jongeren minder angst zullen ervaren om naar school te gaan (Hodges, Boivin, Vitaro, & Bukowski, 1999; Salmivalli, 2010).

Risicofactoren voor schoolverzuim: Een persoonsgerichte benadering

Ondanks dat de risicofactoren voor schoolverzuim binnen relaties van jongeren met leeftijdsgenoten en met ouders bekend zijn, is niet duidelijk in hoeverre deze risicofactoren bij individuele jongeren die schoolverzuimen aanwezig zijn. Het is waarschijnlijk dat jongeren op verschillende gebieden problematiek vertonen die een risico vormen voor schoolverzuim. Volgens het principe van equifinaliteit kan verschillende problematiek namelijk leiden tot dezelfde uitkomst (Katz & Kahn, 1978). Dit houdt in dat verschillende combinaties van problemen in de relaties zowel met ouders als met leeftijdsgenoten zouden kunnen leiden tot schoolverzuim.

Wanneer wordt gekeken vanuit het perspectief van de gehechtheidstheorie, beïnvloedt de relatie tussen jongeren en ouders alle relaties die tijdens de levensloop gevormd zullen worden (Bowlby, 1982). Derhalve zal het vaker voor kunnen komen dat wanneer er sprake is

(7)

7

van een problematische relatie met ouders, er ook een problematische relatie zal zijn met leeftijdsgenoten. Echter, het is ook mogelijk dat er enkel op één van de relatiegebieden problemen aanwezig zijn. De middelbare schoolleeftijd is namelijk een periode die wordt gekenmerkt door de ontwikkeling van autonomie en het vaak afzetten tegen de ouders (Arnett, 1999; Daddis, 2011). Ouders zouden minder op de hoogte worden gesteld over waar hun kinderen bij betrokken zijn en wat ze doormaken. Dit zouden ze op andere manieren kunnen proberen te achterhalen, bijvoorbeeld door manipulatie en door de jongeren onder druk te zetten (Gray & Steinberg, 1999). De ouders zullen dus hun opvoedingsgedrag aan het gedrag van het kind aanpassen. Op deze manier kan een negatieve spiraal ontstaan die voor een problematische relatie tussen jongeren en ouders veroorzaakt. Betreffende de relaties met leeftijdsgenoten, zijn jongeren van middelbare schoolleeftijd geneigd om hier meer aandacht aan te besteden (Bronfenbrenner, 1970). Jongeren zullen zich vooral willen conformeren aan de groep om er niet buiten te vallen. Wanneer jongeren altijd al positieve relaties hebben gehad met leeftijdsgenoten, zullen ze deze willen onderhouden om erbij te blijven horen. Dit houdt in dat hoewel een problematische relatie met ouders mogelijk is, het niet

vanzelfsprekend hoeft te zijn dat er dan ook een negatieve relatie met leeftijdsgenoten is. Tenslotte kunnen ook kindkenmerken te maken hebben met de ontwikkeling van problematische relaties met leeftijdsgenoten. Jongeren die stil en onzeker zijn worden namelijk vaak slachtoffer van pestgedrag en hebben een kleiner aantal goede vrienden (Nansel, Craig, Overpeck, Saluja & Ruan, 2004). Ook hebben ze meer behoefte aan bevestiging en zijn ze banger voor uitsluiting. Hierdoor conformeren ze zich sneller aan anderen. Vooral wanneer er sprake is van een risicovolle vriendengroep, kan dit

problematisch zijn (Baumeister & Leary, 1995; Nansel et al.,2004; Reid & Hogg, 2005; Turner, 2002; Twenge, Baumeister, Tice, & Stucke, 2001). Dergelijke jongeren hebben niet altijd een problematische relatie met hun ouders. Dus is het mogelijk dat jongeren enkel op het relatiegebied met leeftijdsgenoten problemen ondervinden.

Zoals uit voorafgaand onderzoek is gebleken, zijn ondanks dat er bij veel jongeren sprake is van schoolverzuim, de aanleidingen hiervan per jongere verschillend (Kearney, 2008; Reid, 1985). Er is vooralsnog met name onderzoek gedaan naar de problematische relatie met ouders en met leeftijdsgenoten als risicofactoren voor schoolverzuim (Cook et al., 2009; French & Conrad, 2001; Jimerson et al., 2000; Kearny, 2008; Lauchlan, 2003; Lyon & Cotler, 2007; McNeal, 1999; Traag & Van der Velden, 2008). Ondanks dat hier veel over bekend is, is er geen rekening gehouden met het feit dat deze relaties per individu kunnen verschillen (Katz & Kahn, 1978). Op basis van de relaties met ouders en met leeftijdsgenoten

(8)

8

binnen de populatie jongeren die schoolverzuimen, zal onderscheid gemaakt kunnen worden tussen verschillende clusters. Deze clusters zullen inzicht geven in de gebieden waar sprake is van problematiek binnen de individuen. Als er meer bekend is over de gebieden waarin de problematiek optreedt, zal er specifieker onderzoek kunnen worden gedaan naar de invloed die deze gebieden hebben op het ontstaan van schoolverzuim. Dit zal verduidelijken welke problematiek aangepakt moet worden zodat schoolverzuim mogelijk zal verminderen.

Wanneer er meer bekend is over de gebieden waar individueel problematiek bestaat binnen de relaties van de jongeren met ouders en met leeftijdsgenoten, zullen bijpassende interventies kunnen worden geboden. Door middel hiervan zal de problematiek die een risico vormt voor schoolverzuim tijdig gesignaleerd worden, en zal schoolverzuim mogelijk

voorkomen of verholpen kunnen worden. De interventies zouden zich kunnen richten op de verschillende vormen van relaties die een risico vormen voor schoolverzuim, namelijk de problematische relaties tussen jongeren en leeftijdsgenoten, en tussen jongeren en ouders. Het aandachtspunt van de interventies zal afhankelijk zijn van het gebied waar sprake is van een problematische relatie en op de specifieke problematische aspecten binnen deze relaties. Met behulp van interventies zal de jongere leren om een positieve relatie op te bouwen met de desbetreffende personen. Een ondersteunende relatie op deze gebieden zal namelijk het schoolverzuim mogelijk verminderen (Vedder, Boekaerts, & Seegers, 2005).

Onderzoeksvraag en hypothesen

Om te achterhalen op welke gebieden de jongeren die schoolverzuimen individueel problematiek vertonen, zullen deze ingedeeld worden in clusters waarbinnen verschillende vormen van problematiek op het gebied van de relatie met ouders en met leeftijdsgenoten aanwezig zijn. Het huidige onderzoek tracht dit te doen aan de hand van een clusteranalyse. Door middel hiervan zal antwoord worden gegeven op de vraag: “In welke clusters zijn jongeren die ernstig schoolverzuim vertonen te onderscheiden op basis van hun relaties met ouders en met leeftijdsgenoten?”.

Aan de hand van van theorieën en voorafgaande onderzoeken werd verwacht dat er mogelijk drie clusters zouden worden onderscheiden. Namelijk: jongeren met problematiek in de relatie met ouders, jongeren met problematiek in de relatie met leeftijdsgenoten en

jongeren met problematiek in zowel de relatie met ouders als in de relaties met

leeftijdsgenoten (Arnett, 1999; Baumeister & Leary, 1995; Bowlby, 1982; Bronfenbrenner, 1970; Gray & Steinberg, 1999; Nansel et al.,2004; Reid & Hogg, 2005; Turner, 2002; Twenge et al., 2001).

(9)

9 Methode Steekproef

In het huidige onderzoek zijn N = 191 jongeren van middelbare schoolleeftijd

meegenomen. Deze jongeren waren vanwege schoolverzuim door hun school aangemeld bij verschillende onderwijs-zorgarrangementen, namelijk School2Care, Transferium en STOP. Het doel was met behulp van deze onderwijs-zorgarrangementen de jongeren weer naar school te laten komen en ervoor te zorgen dat ze een diploma zouden halen. School2Care is gericht op jongeren die door de meervoudige problematiek nauwelijks of niet meer naar school gaan en aansluiting met het voortgezet onderwijs dreigen te verliezen (Pronk, 2015). De jongeren die binnen STOP worden geplaatst hebben moeite met aanpassing in de klas en kunnen door hun gedrag onrust veroorzaken (De jong, 2013). Tenslotte worden binnen

Transferium jongeren geplaatst die leerplichtig zijn en niet meer naar school gaan of niet meer naar hun huidige school kunnen door gedragsproblemen (Altra – onderwijs en jeugdhulp, z.d).

Van de jongeren die deelnamen aan één van de verschillende

onderwijs-zorgarrangementen, is er 30,5% uit STOP, 34% uit Transferium en 35,5% uit School2Care voor dit onderzoek random geselecteerd. Er is specifiek gekozen voor de leerjaren 2014-2015 en 2015-2016 voor School2Care en voor het leerjaar 2015-2016 voor Transferium en STOP. Aangezien de steekproef niet aselect is getrokken maar deel uitmaakte van een specifieke populatie, namelijk jongeren die schoolverzuimen en aangemeld zijn bij specifieke onderwijs-zorgarrangementen, was er sprake van een self-selected sample. De steekproef bestond 34% uit meisjes en de gemiddelde leeftijd was 16,46 jaar. Van de jongeren was 92 % geboren in Nederland, was 5% elders dan in Nederland geboren, had 94 % een Nederlandse nationaliteit en had 4% een buitenlandse nationaliteit. Van 3% van de jongeren was het geboorteland onbekend en van 2% was de nationaliteit onbekend. Wanneer er gekeken werd naar schoolniveau had 14,5% een HAVO niveau of hoger en volgde 80,3% middelbaar beroepsonderwijs. Van 5,2% van de jongeren waren deze gegevens onbekend. Procedure

Voor de uitvoering van het huidige onderzoek is gebruik gemaakt van de beschikbare dossiers van de jongeren die waren aangemeld bij de onderwijs-zorgarrangementen. De dossiers bevatten informatie over de geschiedenis van de jongeren en de redenen van aanmelding voor de programma’s, evenals over het functioneren van deze jongeren

hierbinnen. De data in de dossiers waren afkomstig van hulpverleners buiten school, die in contact waren geweest met de desbetreffende jongere en/of de familie van deze jongere,

(10)

10

hulpverleners binnen school die gesprekken hadden gehad met ouders en/of jongere, maar ook door docenten/leraren die het gedrag van de jongere binnen de school hadden gerapporteerd. De dossiers van STOP werden uit Care4 gehaald, een digitaal documentensysteem, en de Transferium en School2Care dossiers uit SOM, een digitaal leerlingvolgsysteem. Er zijn gemiddeld 30 dossiers willekeurig onder zes onderzoekers verdeeld om deze te laten analyseren. Voor het gebruik van de gegevens uit de dossiers is geen directe toestemming gegeven door de ouders of de jongeren, omdat deze jongeren tijdens het onderzoek niet meer ingeschreven stonden bij de onderwijs-zorgarrangementen. Echter, er is wel toestemming gegeven door de Commissie van Ethiek van de Universiteit van Amsterdam (nummer: 2017-CDE-7588) omdat de data werden geanonimiseerd en uitsluitend voor de doelen van dit onderzoek werden gebruikt.

Instrument

Om duidelijk onderscheid te maken binnen de verschillende soorten problematiek die bij de jongere aanwezig was, werden de teksten uit de dossiers door middel van

dossieranalyses ingedeeld in categorieën. Voor het classificeren van de problematiek werd gebruik gemaakt van de Classificatie van de Aard van Problematiek van Jeugd, (CAP-J) (Daamen, Lekkerkerker, Verheijden, van Bokhoven & Oudhof, 2016) een beschrijvend instrument dat functioneert als classificatiesysteem voor opvoed- en opgroeiproblemen. De CAP-J helpt bij het inzicht krijgen in de doelgroep en de hulp waarbij de doelgroep gebaat is (Nederlands Jeugdinstituut, z.j.a). Het instrument bestaat uit verschillende domeinen, die assen worden genoemd (Nederlands Jeugdinstituut, z.j.g). Deze assen bestaan uit

verschillende variabelen waarop gescoord kan worden. Indien er problematiek aanwezig was op een bepaald gebied, kreeg de bijbehorende variabele de waarde 1 en indien er geen problematiek aanwezig was op een bepaald gebied, kreeg de bijbehorende variabele de waarde 0.

In 2007 is onderzoek uitgevoerd naar de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de CAP-J (Nederlands Jeugdinstituut, z.j.a). Hieruit is gebleken dat 80% van de verschillende beoordelaars redelijk tot goed scoorden op interbeoordelaarsbetrouwbaarheid. Ook binnen het huidige onderzoek is de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid berekend. Hiervoor zijn er acht dossiers door een tweetal codeurs dubbel geanalyseerd. Ook zijn er vier dossiers door een drietal codeurs driemaal geanalyseerd. Nadat een gemiddelde van 20 dossiers per codeur was geanalyseerd zijn nogmaals zes dossiers door een tweetal codeurs dubbel geanalyseerd, zodat gecontroleerd kon worden of de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid na verloop van tijd nog steeds toereikend was. Om vervolgens de vergelijking tussen de categorieën van de 18 twee-

(11)

11

of driemaal geanalyseerde dossiers te maken, werd de Cohen’s kappa (κ) berekend. Een uitkomst tussen de κ = .60 en κ = .80 werd als voldoende beoordeeld en een uitkomst hoger dan κ = .80 als hoog.

Binnen het huidige onderzoek werd gebruik gemaakt van de as “Het gezin en

opvoeding” om de relatie tussen jongeren en ouders te meten. De onderzochte variabelen uit

deze as met de bijbehorende interbeoordelaarsbetrouwbaarheid zijn: “Hechtingproblematiek” (κ = .85), “Jeugdige slachtoffer verwaarlozing” (κ = .91), “Jeugdige slachtoffer

mishandeling” (κ = .87), “Jeugdige slachtoffer seksueel misbruik” (κ = .85) en “Gebrek aan warmte in ouder-kindrelatie” (κ = .80). Om de relatie van de jongeren met leeftijdsgenoten te

onderzoeken is gebruik gemaakt van de as “De omgeving van de jeugdige”. De onderzochte variabelen uit deze as met de bijbehorende interbeoordelaarsbetrouwbaarheid zijn:

“Problematische relatie met medeleerlingen, collega’s of groepsleden” (κ = .85),

“Problematische relatie met leeftijdsgenoten” (κ = .74) en “Risicovolle vriendenkring” (κ = .80).

Analyseplan

Om te onderzoeken of de jongeren met ernstig schoolverzuim ingedeeld konden worden in clusters, werd gebruik gemaakt van een clusteranalyse. Het doel van een

clusteranalyse is om binnen de groepen zoveel mogelijk homogeniteit en tussen de groepen zoveel mogelijk heterogeniteit te bereiken (Aldenderfer & Blashfield, 1984; Mirkin, 1996; Romesburg, 1990; Späth, 1980). Specifieker is gebruik gemaakt van de agglomeratieve hiërarchische clusteranalyse. Deze methode is geschikt voor steekproeven met N < 250

participanten en is passend bij de binaire data die werden gebruikt voor het huidige onderzoek (Aldenderfer & Blashfield, 1984; Späth, 1980). Tevens is deze methode goed te gebruiken wanneer niet vooraf bekend is hoeveel clusters gevormd zullen worden.

Aanvankelijk werd gekeken welke clusteroplossing het best passend was bij de data. Echter, omdat op basis van theorieën en eerdere bevindingen wel degelijk een verwachting was dat er mogelijk drie clusters gevormd zouden worden, werd deze clusteroplossing zelfs als het niet de best passende oplossing zou zijn ook bekeken, (Arnett, 1999; Baumeister & Leary, 1995; Bronfenbrenner, 1970; Bowlby, 1982; Gray & Steinberg, 1999; Nansel et al.,2004; Reid & Hogg, 2005; Turner, 2002; Twenge et al., 2001). De hiërarchische methode die gebruikt werd is de average-linkage-between-groups. Deze procedure zorgt ervoor dat de gemiddelde afstand tussen twee verschillende clusters wordt berekend door de gemiddelde afstand tussen alle paren uit de desbetreffende clusters te berekenen (Cracco & Thiery, 2001). De afstand tussen de jongeren werd berekend door middel van de gekwadrateerde Euclidische

(12)

12

afstand. Deze geeft de verschillen aan tussen de variabelen aan de hand van de weergave van de afstand in de clusterordening. Op basis hiervan kon duidelijk worden gemaakt in hoeveel clusters de jongeren te onderscheiden konden worden (Burns & Burns, 2008; Field, 2000).

Resultaten

Via een agglomeratieve hiërarchische clusteranalyse is onderzoek gedaan naar het aantal clusters binnen de populatie ernstig verzuimende jongeren. De steekproef bestond uit N = 191 jongeren die allemaal zijn meegenomen binnen de analyse. Aanvankelijk zijn de

Euclidische afstanden van de tien eerste clusters gerapporteerd om op basis hiervan te kiezen in hoeveel clusters de jongeren ingedeeld zouden kunnen worden. Dit is weergegeven in Figuur 1. De Euclidische afstand tussen Cluster 1 en Cluster 2 bleek het grootst vergeleken met de afstand tussen de overige clusters, waardoor een twee clusteroplossing het beste de

data leek te beschrijven. Hierom is aanvankelijk een twee clusteroplossing uitgevoerd, om te onderzoeken hoe de problematiek binnen deze clusters verdeeld werd. Echter op basis van de besproken literatuur werd verwacht dat er drie clusters onderscheiden konden worden. Om deze reden werd tevens onderzocht hoe de problematiek binnen een drie clusteroplossing verdeeld werd. 0 1.000 2.000 3.000 4.000 5.000 6.000 7.000 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 aantal clusters Eukl idi sc he a fs ta nd

(13)

13 Twee clusteroplossing

Met een twee clusteroplossing bestond Cluster 1 uit n = 183 jongeren en Cluster 2 uit

n = 8 jongeren. Nadat er onderscheid was gemaakt binnen de jongeren met ernstig

schoolverzuim en deze waren ingedeeld in twee clusters, is een MANOVA uitgevoerd om de verschillen tussen de clusters te onderzoeken. De gemiddelden scores op de variabelen per cluster en welke gemiddelden significant verschillen zijn weergegeven in Tabel 1. Hieruit blijkt dat er bij jongeren binnen Cluster 1 minder sprake was van warmtegebrek in de relatie met ouders dan bij jongeren binnen Cluster 2. Tevens was er significant minder sprake van hechtingsproblematiek en werden de jongeren binnen Cluster 1 minder vaak slachtoffer van mishandeling, van verwaarlozing en van seksueel misbruik dan jongeren binnen Cluster 2. Ook hadden jongeren binnen Cluster 1 minder vaak een problematische relatie met

leeftijdsgenoten buiten school dan jongeren binnen Cluster 2. Tenslotte, hadden ze even vaak een risicovolle vriendenkring en een problematische relatie met medeleerlingen, collega’s of groepsleden als jongeren binnen Cluster 2. Toch bleek wanneer enkel binnen Cluster 1 zelf werd gekeken, dat de jongeren relatief vaker een problematische relatie met medeleerlingen, collega’s, groepsleden, een problematische relatie met leeftijdsgenoten buiten school, en relatief vaker een risicovolle vriendenkring hadden. De jongeren binnen Cluster 2 vertoonden meer problematiek zowel binnen de relatie met ouders als binnen de relatie met

leeftijdsgenoten. Echter, de jongeren binnen Cluster 1 hadden relatief vaker problemen binnen de relatie met leeftijdsgenoten dan binnen de relatie met ouders.

Drie clusteroplossing

Na het uitvoeren van de twee clusteroplossing is de drie clusteroplossing uitgevoerd. Wanneer deze oplossing werd toegepast, bestond Cluster 1 uit n = 172 jongeren, Cluster 2 uit

n = 8 jongeren en Cluster 3 uit n = 11 jongeren. Ook hier werd een MANOVA uitgevoerd,

zodat de verschillen tussen de drie clusters onderzocht konden worden. Evenals voor de twee clusteroplossing zijn voor de drie clusteroplossing de gemiddelden scores op de variabelen per cluster en welke gemiddelden significant verschillen weergegeven in Tabel 1. Hieruit blijkt dat jongeren binnen Cluster 1 enkel ernstigere problematische relaties hadden met medeleerlingen, collega’s of groepsleden dan jongeren binnen Cluster 3, maar niet dan jongeren binnen Cluster 2. Tevens is gebleken dat jongeren binnen Cluster 1 relatief vaak een risicovolle vriendenkring hadden en dat ze relatief vaak een problematische relatie hadden met leeftijdsgenoten buiten school, maar niet vaker dan jongeren binnen Cluster 2 en Cluster 3. Verder was er bij de jongeren binnen Cluster 1 geen sprake van ernstige problematiek binnen de relatie met ouders.

(14)

14 Tabel 1

Gemiddelde Scores per Cluster op de Gemeten Variabelen

Variabelen

Twee Clusteroplossing Drie Clusteroplossing Cluster 1 n = 183 Cluster 2 n = 8 Cluster 1 n = 172 Cluster 2 n = 8 Cluster 3 n = 11

Gebrek aan warmte in

ouder kindrelatie .10a .88b .10a .88b .18a

Hechtingsproblematiek .07a .38b .06a .38b .27b

Jeugdige slachtoffer van

verwaarlozing .15a .63b .09a .63b 1c

Jeugdige slachtoffer van

mishandeling .15a 1b .12a 1b .64c

Jeugdige slachtoffer van

seksueel misbruik .01a .25b .01a .25b .00a

Problematische relatie met medeleerlingen,

collega’s of groepsleden .77a .88a .80a .88a .36b

Problematische relatie met

leeftijdsgenoten .22a 1b .24a 1b .00a

Risicovolle vriendenkring .43a .75a .41a .75ab .82b

Noot. * Clusters met een ander subscript verschillen significant van elkaar p < .05.

Wanneer gekeken werd naar de jongeren binnen Cluster 2, bleek dat deze vaker een problematische relatie hadden met leeftijdsgenoten buiten school dan de jongeren binnen Cluster 1 en jongeren binnen Cluster 3 (zie Tabel 1). Daarnaast werden ze vaker slachtoffer van mishandeling door ouders in vergelijking met de overige twee clusters. Ook bleken ze vaker een problematische relatie te hebben met medeleerlingen, collega’s of groepsleden dan jongeren binnen Cluster 3, maar niet dan jongeren binnen Cluster 1. Evenals ze vaker

slachtoffer werden van verwaarlozing en meer hechtingsproblematiek vertoonden dan

jongeren binnen Cluster 1, maar niet dan jongeren binnen Cluster 3. Tenslotte is gebleken dat jongeren binnen Cluster 2 relatief vaak een risicovolle vriendenkring hadden, maar niet vaker dan jongeren binnen Cluster 1 en dan jongeren binnen Cluster 3. Cluster 2 bleek dus

gekenmerkt te worden door zowel problematiek binnen de relatie met ouders als binnen de relatie met leeftijdsgenoten.

(15)

15

Jongeren uit Cluster 3 bleken vaker hechtingproblematiek te vertonen dan jongeren uit Cluster 1 maar niet dan jongeren uit Cluster 2 (zie Tabel 1). Evenals ze vaker slachtoffer werden van mishandeling en vaker een risicovolle vriendengroep hadden dan jongeren uit Cluster 1, maar niet dan jongeren uit Cluster 2. Ook werden jongeren uit Cluster 3 vaker slachtoffer van verwaarlozing dan jongeren uit de overige twee clusters. Er werden bij

jongeren uit Cluster 3 dus meer problemen gevonden binnen de relatie met ouders, dan binnen de relatie met leeftijdsgenoten.

Discussie

Het huidige onderzoek heeft door middel van een dossieranalyse getracht aan te duiden in hoeverre jongeren die ernstig schoolverzuim vertonen, ingedeeld kunnen worden in clusters. Met behulp van de CAP-J (Daamen et al., 2016), een classificatiesysteem voor opvoed- en opgroeiproblemen, is een indeling gemaakt van de problematiek die jongeren vertonen binnen relaties met ouders en met leeftijdsgenoten. Hiervoor is gebruik gemaakt van een agglomeratieve hiërarchische clusteranalyse. Uit deze analyse is gebleken dat op basis van de problematiek binnen de relatie tussen jongeren en ouders en tussen jongeren en leeftijdsgenoten, onderscheid gemaakt kan worden tussen twee clusters. Het eerste cluster bestaat uit jongeren met relatief meer problemen binnen de relatie met leeftijdsgenoten dan met ouders, maar deze problematiek is niet ernstiger dan de problematiek die het tweede cluster op dit relatiegebied vertoont. In tegenstelling tot het eerste cluster, heeft het tweede cluster veel vaker problemen in de relatie met ouders en vaker of even vaak problemen in de relatie met leeftijdsgenoten. Echter, omdat op basis van theorie een drie clusteroplossing werd verwacht, is deze in het huidige onderzoek ook bekeken. Deze resultaten kwamen nagenoeg overeen met de verwachtingen (Arnett, 1999; Baumeister & Leary, 1995; Bronfenbrenner, 1970; Bowlby, 1982; Gray & Steinberg, 1999; Nansel et al.,2004; Reid & Hogg, 2005; Turner, 2002; Twenge et al., 2001). Het eerste cluster bleek voornamelijk te bestaan uit jongeren met problemen binnen de relatie met ouders, het tweede cluster voornamelijk uit jongeren met problemen binnen de relatie met leeftijdsgenoten en het derde cluster uit jongeren met veel problemen binnen beide relaties.

Clusters van jongeren die schoolverzuimen

Dieper ingaand op de gevonden clusters lijkt er op basis van de resultaten van een agglomeratieve hiërarchische clusteranalyse een twee clusteroplossing te bestaan. Echter blijkt dat wanneer een drie clusteroplossing is uitgevoerd, de resultaten hiervan nagenoeg overeen te komen met de verwachtingen op basis van theorie en eerder onderzoek. In de twee

(16)

16

clusteroplossing bleek er een eerste cluster jongeren te onderscheiden met relatief veel problematiek binnen de relatie met leeftijdsgenoten en een tweede cluster jongeren met veel problematiek binnen de relatie met zowel leeftijdsgenoten als met ouders. In de resultaten van de drie clusteroplossing werd het eerste cluster nog gesplitst in twee clusters, waardoor er een cluster jongeren werd onderscheiden die voornamelijk problemen hebben binnen de relatie met ouders.

De jongeren binnen het eerste cluster lijken op het eerste gezicht geen ernstige problemen te vertonen binnen de relatie met ouders en met leeftijdsgenoten. Een mogelijke verklaring hiervoor is, dat de jongeren andere problemen ervaren in hun leven die tot schoolverzuim hebben geleid. Er zijn namelijk meerdere factoren, naast een problematische relatie met ouders en met leeftijdsgenoten, die het risico op schoolverzuim kunnen vergroten (De Baat, 2010). Op basis hiervan kan het zijn dat jongeren binnen dit cluster andere

problematiek ervaren, die in de huidige studie niet is onderzocht. Echter, blijken jongeren binnen dit cluster, zoals verwacht wel relatief meer problemen te hebben in de relatie met leeftijdsgenoten dan met ouders. Toch is deze problematiek niet erger dan de problematiek die het tweede cluster op dit gebied vertoont. Ze hebben met name een problematische relatie met medeleerlingen, collega’s of groepsgenoten en hebben vaak een risicovolle vriendenkring. Ook hebben ze relatief vaak problemen met leeftijdsgenoten wanneer er een vergelijking wordt gemaakt met de problematiek binnen de relatie met ouders. Als vervolgens naar het tweede cluster wordt gekeken, blijkt dit gekenmerkt te worden door problematiek binnen de relatie met ouders op alle onderzochte aspecten. De jongeren binnen dit cluster worden namelijk vaak slachtoffer van (seksuele) mishandeling en verwaarlozing. Ook hebben zij ouders die weinig warmte bieden en hebben zij hechtingsproblemen. Tevens is er vaak sprake van een problematische relatie met leeftijdsgenoten buiten school en relatief vaak een

problematische relatie met medeleerlingen, collega’s of groepsleden en van een risicovolle vriendenkring.

Het is mogelijk dat jongeren binnen het eerste cluster relatief vaak problemen ervaren met de leeftijdsgenoten door het vertonen van specifieke persoonskenmerken die jongeren uit het tweede cluster niet vertonen. Jongeren binnen dit cluster zouden mogelijk onzeker en bang kunnen zijn voor uitsluiting (Bronfenbrenner, 1970). Dit zou ervoor kunnen zorgen dat ze negatief gedrag overnemen van jongeren omdat ze niet afgewezen willen worden. Tevens is het mogelijk dat deze jongeren doordat ze onzekerder en stiller zijn vaker gepest worden en daardoor een problematische relatie ondervinden met leeftijdsgenoten op school (Nansel et al., 2004). Hoewel het eerste cluster relatief veel problemen bleek te ondervinden in de relatie

(17)

17

met leeftijdsgenoten, blijkt deze problematiek in het cluster waar meer problemen in de relatie met ouders was, zoals verwacht, sterker aanwezig. Wanneer de jongeren geen positieve en ondersteunende relatie hebben met ouders, kan dit hun relaties over de levensloop

beïnvloeden. Hierdoor ontwikkelen ze mogelijk ernstigere problematiek binnen de relaties met leeftijdsgenoten dan jongeren uit het eerste cluster (Bowlby,1982). Een alternatieve verklaring zou zijn dat wanneer de ouders een kind verwaarlozen, ze vaak geen toezicht hebben op het leven van het kind, doordat ze zich niet voldoende bezig houden met het bieden van een goede opvoeding (Minty & Pattinson, 1994). Door het gebrek aan toezicht en het niet slagen om de ouderlijke taak correct uit te voeren is het mogelijk dat het kind het belang van het hebben van goede, ondersteunende vrienden niet heeft geleerd. Hierdoor kan deze

problematische relaties met leeftijdsgenoten op gaan bouwen. Dit blijkt ook het geval binnen het nieuwe, derde gevormde cluster waarbinnen jongeren problematiek ervaren binnen de relatie met ouders, maar tevens een risicovolle vriendengroep hebben.

Ondanks dat jongeren binnen het derde gevormde cluster naast problemen met ouders ook een risicovolle vriendenkring hebben, zijn de problemen in de relatie met ouders sterker aanwezig dan de problemen binnen de relatie met leeftijdsgenoten. Specifieker lijken ze vaker hechtingsproblematiek te hebben en vaker slachtoffer te worden van mishandeling door ouders dan jongeren uit het eerste cluster. Ook worden ze vaker slachtoffer van verwaarlozing dan de jongeren uit de overige twee clusters. Dat ze meer problemen ondervinden in de relatie met ouders kan komen doordat sommige ouders anders reageren op de neiging van de

jongeren om autonomie te ontwikkelen en zich af te willen zetten tegen ouders (Arnett, 1999; Daddis, 2011; Gray & Steinberg, 1999). De middelbare schoolleeftijd is namelijk een periode die hierdoor wordt gekenmerkt (Arnett, 1999; Daddis, 2011). Ouders zouden op andere manieren grip willen krijgen op het leven van het kind door manipulatie en door de jongere onder druk te zetten (Gray & Steinberg, 1999). Ze zouden hun gedrag dus aanpassen aan het gedrag van het kind. Hierdoor zou een problematische relatie ontstaan. In tegenstelling tot het afzetten tegen de ouders proberen de jongeren zich namelijk juist te conformeren aan

leeftijdsgenoten (Bronfenbrenner, 1970). Dit zou zowel positieve als problematische relaties op kunnen leveren aanvankelijk van de jongeren waarmee ze in aanraking komen.

Betreffende de indeling van de clusters, wanneer er enkel onderscheid was gemaakt tussen de twee clusters, is duidelijk dat het tweede cluster met de meeste ernstige

problematiek bestaat uit het minste aantal jongeren (n = 8). Dit is aannemelijk aangezien de ernstigste problematiek vaak niet de meest voorkomende is. Echter, doordat dit cluster uit een zeer klein aantal jongeren bestaat is het mogelijk dat de power van de analyse niet groot

(18)

18

genoeg was om drie clusters te onderscheiden, (Moore, McCabe, & Craig, 2012). Wanneer de drie clusteroplossing werd uitgevoerd ontstond er een derde cluster met hierbinnen meer jongeren (n = 11) dan binnen het tweede cluster. De jongeren uit het derde cluster hebben net als de jongeren uit het eerste cluster minder problemen in de relatie met leeftijdsgenoten en met ouders in vergelijking met de jongeren uit het tweede cluster. Hierdoor zouden het eerste en het derde cluster mogelijk zijn samengevoegd. Het cluster met de meeste problematiek zou dus hoe dan ook onderscheiden worden van de mindere problematiek, waardoor het tweede cluster met het kleinste aantal jongeren aanvankelijk is ontstaan.

Beperkingen en aanbevelingen voor vervolgonderzoek

Doordat er op basis van de agglomeratieve hiërarchische clusteranalyse enkel twee clusters onderscheiden waren, is het niet mogelijk om duidelijke conclusies te trekken over de resultaten van de drie clusteroplossing. Wanneer de steekproef groter was, zouden er wellicht meer jongeren binnen ieder cluster vallen, waardoor de power van de analyse groter zou worden en er wel degelijk een drie clusteroplossing zou kunnen voortkomen uit de resultaten (Moore et al., 2012). Vervolgonderzoek zou het huidige onderzoek kunnen repliceren met een groter aantal jongeren zodat er eventueel grotere clusters ontstaan die de analyse meer power zouden geven. Hierdoor zou er mogelijk wel een duidelijke drie clusteroplossing uit de analyse komen in plaats van een twee clusteroplossing.

Tevens is de ernst van de problematiek niet meegenomen doordat er een vrij grove verdeling van deze problematiek is gemaakt. Wanneer uit het dossier bleek dat een jongere op een bepaald probleemgebied gescoord had, werd hier de waarde 1 aan gegeven, maar hiermee werd niet duidelijk wat de ernst van de problematiek was. Daarnaast ging het om

momentopnames. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat ouders de jongere één enkele keer

geslagen hebben, maar het is ook mogelijk dat de jongere structureel wordt mishandeld. Beide situaties zouden ingedeeld worden in de categorie “jeugdige slachtoffer van mishandeling” (Van Zwieten & Willems, 2004). Vervolgonderzoek zou zich meer kunnen verdiepen in de ernst van de problematiek van de jongeren. Dit zou bereikt kunnen worden door het afnemen van interviews of door een minder grove analyse te doen van de verkregen data.

Tenslotte is er binnen dit onderzoek geen aandacht besteed aan de protectieve factoren. Er is enkel gekeken naar de problematiek. Voor vervolgonderzoek zou het van belang zijn de problematiek per cluster aan protectieve factoren te relateren. Wanneer dit bekend is zal gefocust kunnen worden op het versterken van de protectieve factoren evenals het

verminderen van de nu bekende risicofactoren. Voor het bieden van een passende behandeling is het namelijk van belang om zowel de risico’s als de protectieve factoren in te kunnen

(19)

19 schatten (Stams, van der Put, & Hoeve, 2014). Sterke kanten onderzoek

Ongeacht de beperkingen van dit onderzoek en de verbeteringen die bij

vervolgonderzoek doorgevoerd kunnen worden, heeft dit onderzoek ook positieve aspecten. Ondanks dat er wellicht een grotere steekproef vereist zou zijn om de power van de analyse te vergroten, was de huidige steekproef relatief groot (N = 191). Doordat de steekproef een representatieve afspiegeling vormde van de algehele populatie schoolverzuimende jongeren, is er sprake van grote generaliseerbaarheid van de resultaten naar de schoolverzuimers in Nederland (Linting, Van Ginkel, & Van der Voort, 2011). Wanneer data anders dan via een dossieranalyse was verzameld, bijvoorbeeld door het afnemen van interviews, zouden binnen korte tijd niet genoeg participanten zijn bereikt. Mensen zijn namelijk vaak moeilijk te werven voor interviews omdat ze hier geen tijd voor vrij willen maken (Neuman, 2014). Tenslotte is deze studie een goede start voor verdere onderzoeken naar de individuele problematiek binnen de relaties tussen jongeren en ouders en tussen jongeren en

leeftijdsgenoten. Dit is namelijk tot op heden een van de weinige onderzoeken die hier zo specifiek aandacht aan heeft besteed.

Implicaties voor praktijk

Uit de resultaten is gebleken dat er tenminste twee clusters te onderscheiden zijn. Namelijk één met jongeren die voornamelijk problematiek vertonen binnen de relatie met leeftijdsgenoten en één met jongeren die veel problematiek binnen de relatie met zowel ouders als leeftijdsgenoten vertonen. Mogelijk is er echter nog een derde cluster te

onderscheiden met jongeren waar voornamelijk problematiek binnen de relatie met ouders aanwezig is. Wanneer gekeken wordt naar de problematiek binnen het eerste cluster, lijkt het hoofdzakelijk van belang interventies te richten op het opbouwen van ondersteunende relaties met leeftijdsgenoten. Dit zou er namelijk voor kunnen zorgen dat jongeren het prettiger gaan vinden om naar school te gaan (Hodges et al., 1999; Salmivalli, 2010). Er zouden verplichte lessen gegeven kunnen worden over de negatieve invloed van pestgedragingen om het bewustzijn van de leerlingen te vergroten. Ook als er aandacht wordt besteed aan de

vriendengroep van jongeren is er verbetering mogelijk wat betreft schoolverzuim (Kearney, 2008). Door gemotiveerde en minder gemotiveerde jongeren tijdens de lessen in groepen samen te voegen, kunnen ze elkaar gaan coachen en helpen. Dit zou tevens kunnen leiden tot positieve interacties met andere jongeren waardoor verzuimende jongeren school mogelijk minder vaak gaan ontwijken (Cohen & Willis, 1985).

(20)

20

zouden ouders die te weinig warmte bieden hierin gecoacht kunnen worden. Dit zou mogelijk de hechtingsproblematiek verminderen (Bowlby, 1982). Tenslotte zou de kindermishandeling gestopt moeten worden en zouden eventueel getraumatiseerde jongeren behandeling moeten kunnen krijgen. Aangezien deze problemen risicofactoren zijn voor schoolverzuim, zou door het aanpakken hiervan schoolverzuim mogelijk verminderen (Traag & Van der Velden, 2008; Kearny, 2008; Lukkassen, 2013; Silverman et al., 1996). Tegelijkertijd zouden de jongeren uit dit cluster op school begeleid moeten worden bij het opbouwen van ondersteunende relaties met gemotiveerde leeftijdsgenoten (Cogen & Willis; Kearney, 2008).

Aangezien er ook nog een mogelijk derde cluster onderscheiden kan worden binnen jongeren die schoolverzuimen, is het van belang om hier toch rekening mee te houden. Binnen het derde cluster zal voornamelijk aandacht besteed moeten worden aan de

opvoedingskwaliteiten van de ouders, zodat de ouder-kind relatie wordt versterkt (Traag & Van der Velden, 2008; Kearny, 2008; Lukkassen, 2013; Silverman et al., 1996). Evenals eventueel getraumatiseerde kinderen behandeld zullen moeten worden.

Conclusie

Door middel van het huidige onderzoek is aangetoond dat schoolverzuimende

jongeren ingedeeld kunnen worden in twee of drie verschillende clusters. Voor de aanpak van ernstig schoolverzuim is het van belang rekening te houden met de gevonden clusters en daarmee met het feit dat iedere jongere ondersteuning nodig heeft op een ander gebied. Door de gevormde clusterindeling is er namelijk inzicht verkregen over de verschillende soorten aanwezige problematiek. Op deze manier kan er zo concreet mogelijk preventie of

behandeling worden aangeboden aan schoolverzuimende jongeren met problematiek binnen de relatie met ouders, binnen de relatie met leeftijdsgenoten en met problemen op deze beide gebieden.

(21)

21 Referenties

Aldenderfer, M. S., & Blashfield, R. K. (1984). Cluster analysis. Beverly Hills, CA: Sage. Altra – onderwijs en jeugdhulp (z.d). Transferium. Geraadpleegd op 2 februari 2017, van

http://www.altra.nl/onderwijs/passend-onderwijs/onze-onderwijsvoorzieningen/stop-transferium/transferium/

Arnett, J. J. (1999). Adolescent storm en stress, reconsidered. American Psychologist, 54, 317-326.

Baer, J. C., & Martinez, C. D. (2006). Child maltreatment and insecure attachment: a meta‐ analysis. Journal of Reproductive and Infant Psychology, 24,187-197.

doi:10.1080/02646830600821231

Bakermans-Kranenburg, M. J., Van IJzendoorn, M. H., & Juffer, F. (2003). Less is more: meta-analyses of sensitivity and attachment interventions in early

childhood. Psychological Bulletin, 129, 195-215. doi:http://dx.doi.org/10.1037/0033-2909.129.2.195

Bandura, A. (2007). Self-efficacy and health behaviour. In S. Ayers, A. Baum, C. McManus, S. Newman, K. Wallston, J. Weinman, & R. West (Eds.), Cambridge

Handbook of Psychology, Health and Medicine (2nd ed.) (pp. 191-194). Cambridge,

England: Cambridge University Press.

Baumeister, R. F., & Leary, M. R. (1995). The need to belong: Desire for interpersonal attachments as a fundamental human motivation. Psychological Bulletin, 117, 497-529. doi:10.1037/0033-2909.117.3.497

Berkowitz, R., & Benbenishty, R. (2012). Perceptions of teachers’ support, safety, and absence from school because of fear among victims, bullies, and bully-victims.

American Journal of Orthopsychiatry, 82, 67-74.

doi:10.1111/j.1939-0025.2011.01132.x

Berndt, T. (1979). Developmental changes in conformity to peers and parents. Developmental

Psychology, 15, 608–616. doi:10.1037/0012-1649.15.6.608

Bowlby, J. (1982). Attachment and loss: Retrospect and prospect. American Journal of

Orthopsychiatry, 52, 664-678. doi:10.1111/j.1939-0025.1982.tb01456.x

Bronfenbrenner, U. (1970). Reaction to social pressure from adults versus peers among Soviet day school and boarding school pupils in the perspective of an American sample. Journal of Personality and Social Psychology, 15, 179-189.

(22)

22

Burns, R. B., & Burns, R. A. (2008). Business research methods and statistics using SPSS:

Advanced chapters. London, England: Sage.

Centraal Bureau voor de Statistiek. (2003). Schoolbeleving van de jeugd: Onderwerp

schoolverzuim. Geraadpleegd op 2 februari 2017, van www.CBS.nl

Centraal Bureau voor de Statistiek. (2013). Criminaliteit en rechtshandhaving 2013:

Ontwikkelingen en samenhangen. Geraadpleegd op 2 februari 2017, van

http://www.controlealtdelete.nl/files/2016-04/2014criminaliteitrechtshandhaving2013samenvatting.pdf

Cohen, S., & Wills, T. A. (1985). Stress, social support, and the buffering hypothesis.

Psychological Bulletin, 98, 310-357. doi:10.1037/0033-2909.98.2.310

Cook, E. C., Buehler, C., & Henson, R. (2009). Parents and peers as social influences to deter antisocial behavior. Journal of Youth and Adolescence, 38, 1240-1252.

doi:10.1007/s10964-008-9348-x

Costin, S. E. (1995). Stress, parent and friend support, and psychological adjustment during a school transition (Unpublished doctoral dissertation). A&M University, Texas.

Cyr, C., Euser, E. M., Bakermans-Kranenburg, M. J., & Van IJzendoorn, M. H. (2010). Attachment security and disorganization in maltreating and high-risk families: A series of meta-analyses. Development and Psychopathology, 22, 87-108.

doi:10.1017/S0954579409990289

Cracco, J., & Thiery, E. (2001). Mogelijkheden en beperkingen van clusteranalyse: Illustratie met WISC-R bij kinderen met leerproblemen. Significant, 1, 1-32.

Daamen, W., Lekkerkerker, L., Verheijden, E., van Bokhoven I., & Oudhof, M. (2016).

CAP-J. Classificatiesysteem voor de Aard van Problematiek van Jeugd. Utrecht,

Nederland: Nederlands Jeugdinstituut.

Daddis, C. (2011). Desire for increased autonomy and adolescents' perceptions of peer autonomy: 'Everyone else can; why can't I?'. Child Development, 82, 1310-1326. doi:10.1111/j.1467-8624.2011.01587.x

De Baat, M. (2010). Beschermende en risicofactoren voor schoolverzuim. Gedownload op 2 februari 2017, van

http://www.nji.nl/nl/DownloadNJi/Risicofactoren_Schoolverzuim.pdf De Jong, B. (2013). School Time Out Project (STOP). Amsterdam, Nederland: Altra

Onderwijs & Jeugdhulp.

De Vries Robbé, M., & De Vogel, V. (2013). Beschermende factoren voor gewelddadig gedrag: De waarde voor risicotaxatie en behandeling. In P. Van der Helm, U. Kroger,

(23)

23

P. Schaftenaar, & J. Van Vliet (Eds.), Leefklimaat in de klinische forensische zorg (pp. 342-355). Amsterdam, Nederland: Uitgeverij SWP.

Field, A. P. (2000) Postgraduate statistics: Cluster analysis. Geraadpleegd op 18 april 2017, van http://www.statisticshell.com/

French, D. C., & Conrad, J. (2001). School dropout as predicted by peer rejection and antisocial behavior. Journal of Research on Adolescence, 11, 225-244.

doi:10.1111/1532-7795.00011

Gray, M. R. & Steinberg, L. (1999). Unpacking authoritative parenting: Reassessing a multidimensional construct. Journal of Marriage and the Family, 61, 574-887. doi:10.2307/353561

Hartkamp, J.P. (2005). Monitor voortijdig schoolverlaten Rotterdam 2005: 4e -

metingschooljaar 2003/2004. Amsterdam, Nederland: Desan Research Solutions.

Hodges, E. V. E., Boivin, M., Vitaro, F., & Bukowski, W. (1999). The power of friendship: Protection against an escalating cycle of peer victimization. Developmental

Psychology, 35, 94–101.

Huynen, B. (2011). Het nieuwe criterium voor armoede en sociale uitsluiting in de Europese Unie. Sociaaleconomische Trends, 30, 1-59.

Jeugd, S. T. (2013). Leren van calamiteiten. Geraadpleegd op 29 juni 2017 van,

https://hollandrijnland.nl/wp-content/uploads/2016/09/03b3b-Bijlage-Leren-van-Calamiteiten.pdf

Jimerson, S.R., Egeland, B., Sroufe, L.A., & Carlson, B. (2000). A prospective longitudinal study of high school dropouts: Examining multiple predictors across development.

Journal of School Psychology, 38, 525-549. doi:10.1016/S0022-4405(00)00051-0

Katz, D., & Kahn, R. L. (1978). The social psychology of organizations. New York, NY: Wiley.

Kearney, C. A. (2008). School absenteeism and school refusal behavior in youth: A contemporary review. Clinical Psychology Review, 28, 451-471.

doi:10.1016/j.cpr.2007.07.012

Kragten, J., Sterk, W. A., & Swaen, S. J. (2004). Leven met een sociale fobie. Houten, Nederland: Bohn Stafleu Van Loghum.

Lauchlan, F. (2003). Responding to chronic non-attendance: A review of intervention approaches. Educational Psychology in Practice, 19, 133-146.

doi:10.1080/02667360303236

(24)

24

in the social and behavioral sciences. Harlow, England: Pearson Custom Publishing.

Lukkassen, I. M. A. (2013). Medisch handboek kindermishandeling. Bohn Stafleu van Loghum.

Lyon, A. R., & Cotler, S. (2007). Toward reduced bias and increased utility in the assessment of school refusal behavior: The case for diverse samples and evaluations of context.

Psychology in the Schools, 44, 551-565. doi:10.1002/pits.20247

McClure, M., & Shirataki, M. D. (1989). Child Psychiatry in Japan. Journal of the American

Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 28, 488-492.

McNeal, R.B. (1999). Parental involvement as social capital: Differential effectiveness on science achievement, truancy, and dropping out. Social Forces, 78, 117–144. doi:10.1093/sf/78.1.117

Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (2016). Leerplichtbrief 2016 van

staatssecretaris Dekker aan de Tweede kamer. Den Haag, Nederland: ministerie van

OCW.

Minty, B. & Pattinson, G. (1994). The nature of child neglect. British Journal of Social Work,

24, 733-747.

Mirkin, B. (1996). Mathematical classification and clustering. Dordrecht, Nederland: Kluwer Academic Publishers.

Moore, D. S., McCabe, G. P., & Craig, B. A. (2010). Introduction to the practice of statistics (7thed). New York, NY: W. H. Freeman and Company.

Morsink, Y. (2006). Elementaire sociale vaardigheden. Houten, Nederland: Bohn Stafleu van Loghum.

Muscari, M. E. (2002). Sticks and stones: The NP’s role with bullies and victims. Journal of

Pediatric Health Care, 16, 22–28.

Nansel, T. R., Craig, W., Overpeck, M. D., Saluja, G., & Ruan, W. J. (2004). Cross-national consistency in the relationship between bullying behaviors and psychosocial

adjustment. Archives of Pediatrics & Adolescent Medicine, 158, 730-736. doi:10.1001/archpedi.158.8.730

Nederlands Jeugdinstituut (z.j.a). Classificatie Jeugdproblemen (CAP-J). Geraadpleegd op 31 januari 2017,van http://www.nji.nl/nl/Databank/Classificatie-Jeugdproblemen

Nederlands Jeugdinstituut (z.j.b).Cijfers over Jeugd en Opvoeding. Geraadpleegd op 19 februari 2017, van

http://www.nji.nl/nl/Databank/Cijfers-over-Jeugd-en-Opvoeding/Cijfers-per-onderwerp-Schoolverzuim

(25)

25

Geraadpleegd op 4 april 2017, van http://www.nji.nl/nl/Databank/Classificatie-Jeugdproblemen/D201-Gebrek-aan-warmte-in-ouder-kindrelatie.html

Nederlands Jeugdinstituut (z.j.d). E102: Problematische relatie met medeleerlingen, collega’s

of groepsleden. Geraadpleegd op 4 april 201, van

http://www.nji.nl/nl/Databank/E102-Problematische-relatie-met-medeleerlingen,-collegas-of-groepsleden.html

Nederlands Jeugdinstituut (z.j.e). E203: Problematische relatie met leeftijdsgenoten (onder

andere gepest worden buiten school/werk). Geraadpleegd op 4 april 2017, van

http://www.nji.nl/nl/E203-Problematische-relatie-met-leeftijdsgenoten-(onder-andere-gepest- worden-buiten-schoolwerk).html

Nederlands Jeugdinstituut (z.j.f). E204: Gebrekkig sociaal netwerk jeugdige. Geraadpleegd op 4 april 2017, van http://www.nji.nl/nl/Databank/Classificatie-Jeugdproblemen/E204-Gebrekkig-sociaal-netwerk-jeugdige.html

Nederlands Jeugdinstituut (z.j.g). Hoe classificeer ik met CAP-J?. Geraadpleegd op 31 januari 2017, van http://www.nji.nl/nl/Databank/Classificatie-Jeugdproblemen/Over-CAP-J/Over-CAP-J-Hoe-classificeer-ik-met-CAP-J.html

Nederlands Jeugdinstituut (z.j.h). Waarvoor gebruik ik CAP-J?. Geraadpleegd op 31januari 2017, van http://www.nji.nl/nl/Databank/Classificatie-Jeugdproblemen/Over-CAP-J/Waarvoor-gebruik-ik-CAP-J

Nederlands Instituut voor de Publieke Opinie. (2002). Schoolverzuim in het voortgezet

onderwijs. Amsterdam, Nederland: NIPO.

Neuman, W. L. (2014). Social research methods: Qualitative and quantitative approaches (7th ed). Harlow, England: Pearson Education Limited.

Parent-Thirion, A., Vermeylen, G., Van Houten, G., Lyly-Yrjänäinen, M., Billeta, I., & Cabrita, J. (2012). Fifth European working conditions survey – overview report. Geraadpleegd op 19 februari 2017, van

https://www.eurofound.europa.eu/sites/default/files/ef_publication/field_ef_document/ ef1182en.pdf

Pronk, S. M. (2015). Time-out projecten in Amsterdam: Onderwijs en jeugdhulp verbonden.

Agora, 31, 41-44.

Reid, K. (1985). Truancy and school absenteeism. London, England: Trinity Press International.

Reid, S. A., & Hogg, M. A. (2005). Uncertainty reduction, self-enhancement, and ingroup identification. Personality and Social Psychology Bulletin, 31, 804-817.

(26)

26

Romesburg, H.C. (1990). Cluster analysis for researchers. Malabar, FL: Robert E Krieger Publishing Company.

Salmivalli, C. (2010). Bullying and the peer group: A review. Aggression and Violent

Behavior, 15, 112-120.

Schaffer, H. R. (1996). Social development. Oxford, England: Blackwell Publishing. Scharree, C. J., & Widenfelt, B. V. (2010). Spraak, taal en leren. Houten, Nederland: Bohn

Stafleu van Loghum.

Silverman, A.B., Reinherz, H.Z., & Giaconia, R.M. (1996). The long-term sequelae of child and adolescent abuse: A longitudinal community study. Child Abuse & Neglect, 20, 709-723. doi:10.1016/0145-2134(96)00059-2

Späth, H. (1980). Cluster analysis algorithms for data reduction and classification of objects. Chichester, England: Ellis Horwood Publishers.

Stams, G. J. J. M., Van der Put, C. E., Hoeve, M. & Asscher, J. J. (2014). Forensische orthopedagogiek. In P.P. Goudena, R. de Groot, & J. M. A. M. Janssens (Eds.). Orthopedagogiek: State of the Art (pp. 233-248). Antwerpen, Belgie: Garant.

Thambirajah, M. S., Grandison, K. J., & De-Hayes, L. (2008). Understanding school refusal:

A handbook for professionals in education, health and social care. London,

England: Jessica Kingsley Publishers.

Townsend, L., Flisher, A. J., Chikobvu, P., Lombard, C., & King, G. (2008). The relationship between bullying behaviors and high school dropout in Cape Town, South Africa.

South African Journal of Psychology, 38, 21–32.

Traag, T., Marie, O., & Van der Velden, R. (2010). Risicofactoren voor voortijdig schoolverlaten en jeugdcriminaliteit. Bevolkingstrends, 2, 55–60.

Traag, T., & Van der Velden, R. K. W. (2008). Early school-leaving in the Netherlands: The

role of student-, family- and school factors for early school-leaving in lower secondary education (Unpublished doctoral dissertation). Maastricht University:

Maastricht.

Turner, J.H. (2002). Face to face: Toward a sociological theory of interpersonal behavior. Redwood City, CA: Stanford University Press.

Twenge, J. M., Baumeister, R. F., Tice, D. M., & Stucke, T. S. (2001). If you can't join them, beat them: Effects of social exclusion on aggressive behavior. Journal of Personality

and Social Psychology, 81, 1058-1069

(27)

27

Wetenschap, 47, 38-43. doi:10.1007/BF03083653

Vedder, P., Boekaerts, M., & Seegers, G. (2005). Perceived social support and well being in school: The role of students’ ethnicity. Journal of Youth and Adolescence, 34, 269-278.

Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. (2009). Vertrouwen in de school: Over de

uitval van 'overbelaste' jongeren. Amsterdam, Nederland: Amsterdam University

Press.

Wittchen, H.U., Fuetsch, M., Sonntag, H., Müller, N. & Liebowitz, M.R. (2000). Disability and quality of life in pure and comorbid social phobia: Findings from a controlled study. European Psychiatry, 15, 46-58. doi:10.1016/S0924-9338(00)00211-X. Wong, S. L. F., Aarsen, R. S. R., Affourtit, M. J., & Kempe, A. (2010). Het pediatrisch

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zowel jongeren als ouders hebben het gevoel dat jongeren belanden in voorzieningen waar ze niet echt thuishoren, vaak omdat er geen plaats is in voorzieningen die meer op hun

Rapport: Ervaringen in het werken met oudergespreksgroepen voor ouders van tieners, 2011 –

Ook de rol van sociale problemen in de relatie tussen emotionele competentie en de ontwikkeling van psychische problemen (hoofdstuk 4) en de invloed van sociale vaardigheden op de

De Huizen van het Kind kunnen met alle betrokkenen – ouders, sleutelfigu- ren, andere organisaties voor opvoe- dings- en gezinsondersteuning – op zoek gaan naar manieren om met

Ouders die voor hun kind gebruik maken van zorg (alle soorten zorg, niet enkel naar aanleiding van vragen of problemen met betrekking tot de opvoeding) rapporteren

Het huidige onderzoek maakte een start met het analyseren van factoren die mogelijk van invloed zijn op deze relatiekwaliteit door te kijken naar emotionele- en gedragsproblematiek

Zowel jonge als oudere kinderen praten het vaakst met hun moeder (van wie één verslaafde) over de problemen. Een verschil is dat oudere kinderen in tegenstelling tot

Bouwmeester (2010) explains this by different advisory epistemologies of academic experts (trained policy analysts focusing on descriptive and causal analysis in line with