• No results found

Emoties in nachtmerries en distress

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Emoties in nachtmerries en distress"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Emoties in Nachtmerries en Distress

Chrisja Faber

Datum: 23-12-2016 Studentnummer: 1001708 Naam begeleider: Jaap Lancee Aantal woorden: 3767

(2)

1 Inhoudsopgave Abstract ... 2 Inleiding ... 2 Methode ... 7 Resultaten ... 12 Discussie ... 14 Literatuurlijst ... 17

(3)

2 Abstract

Dit onderzoekt bekijkt of mensen met angst in hun nachtmerries vaker wakker worden en meer lijden dan mensen met andere emoties in hun nachtmerries. Tijdens nachtmerries vind emotieverwerking plaats, de lichamelijke reactie op angst zorgt voor wakker worden. Dit wakker worden verstoord emotieregulatie waardoor nachtmerries meer lijden veroorzaken. De data van 143 mensen, die online zijn benaderd, is geanalyseerd. Er is gebruik gemaakt van de NDQ en de NDIQ die lijden door nachtmerries meten. Een los item uit de NDIQ is

gebruikt voor het meten van wakker worden. In dit onderzoek is geen verschil tussen de emoties in nachtmerries gevonden voor ontwaken en distress. Mensen met angst in hun nachtmerries worden niet vaker waker, de emotieverwerking wordt niet verstoord en er is geen sprake van meer lijden.

Emoties in Nachtmerries en Distress

Nachtmerries worden in de DSM-5 (American Psychiatric Association [APA], 2013) omschreven als reeksen van dromen die echt lijken, ze veroorzaken angst en/of andere negatieve emoties. Bij het ontwaken worden worden/zijn nachtmerries goed onthouden en kunnen vaak in detail worden beschreven. De inhoud focust vaak op pogingen om gevaar te ontwijken of pogingen er mee om te gaan. Maar nachtmerries kunnen ook thema’s bevatten die andere negatieve emoties oproepen. Nachtmerries eindigen vaak met wakker worden en snel herstellen van alertheid na slaap. De emoties van de nachtmerrie kunnen blijven bestaan tijdens het wakker zijn. Bij de overgang van de DSM-IV-TR (American Psychiatric

Association [APA], 2000) naar de DSM-5 is de definitie van nachtmerries veranderd. In de

DSM-IV-TR wordt alleen angst genoemd. Nachtmerries worden omschreven als het herhaald voorkomen van beangstigende dromen tijdens slaap die leiden tot wakker worden.

Nachtmerries komen vaak voor als een reeks van dromen die veel angst opwekken. De inhoud focust in overwegende mate op fysiek gevaar, maar kan ook subtieler gevaar bevatten zoals

(4)

3 falen of iets beschamends. Waar in de DSM-V angst of andere emoties worden genoemd, staat hier alleen angst in de omschrijving. Er kan afgevraagd worden of deze verandering wel terecht is.

Het regelmatig hebben van nachtmerries komt relatief vaak voor. Ongeveer 2-5% van de mensen heeft een of meerdere nachtmerries per week (Schredl, 2010; Sandman et al., 2013; Zadra, 2000). Nachtmerries kunnen verschillende vervelende gevolgen hebben (Levin & Nielsen 2007, Spoormaker, Schredl, & Van Den Bout, 2006). Een voorbeeld daarvan is verstoorde slaap of slapeloosheid (Schredl, 2003; Lancee, Spoormaker & van den bout 2010, Sandman et al., 2015). Dit komt omdat mensen vaak wakker worden van hun nachtmerries en daarnaast mogelijk bang zijn om in slaap te vallen en daardoor weer terug te keren in de nachtmerrie (Brues, 2015). Deze verstoorde slaap zorgt ook weer voor problemen zoals een vermoeid gevoel overdag, verminderd functioneren overdag en cognitieve problemen (Moul, Nofzinger, Pilkonis, Houck, Miewald & Buysse 2002). Ook worden nachtmerries

geassocieerd met gezondheidsproblemen zoals astma (Sandman et al., 2015). Naast deze gevolgen hangen nachtmerries ook samen met psychopathologie. Een voor de hand liggend voorbeeld is de posttraumatische stressstoornis (PTSS). Nachtmerries zijn een van de meest voorkomende klachten bij PTSS (Hasler & Germain 2009, Spoormaker, Schredl & Van Den Bout, 2006). Daarnaast zijn nachtmerries geassocieerd met angst- en depressieklachten bij mensen met PTSS (Spoormaker, Schredl & van den Bout, 2006). Dit is ook gevonden bij mensen zonder PTSS (Sandman et al., 2015; Levin & Nielsen, 2007). Nachtmerries hangen samen met een lagere geestelijke gezondheid (Blagrove, Farmer & Williams 2004; Zadra, 2000).Tot slot hangen nachtmerries samen met risico op zelfmoord (Tanskanen et al., 2001; Bernert, Joiner, Cukrowicz, Schmidt, Krakow, 2005). Nachtmerries lijken dus samen te hangen met veel verschillende problemen.

(5)

4 Een maat die vaak gebruikt wordt om de relatie tussen nachtmerries en

psychopathologie te verklaren is distress (mentaal lijden). Hasler (2009) stelt dat distress een belangrijkere factor is dan nachtmerriefrequentie in de relatie tussen nachtmerries en hun negatieve gevolgen. Distress is ook sterker gerelateerd aan slaapverstoring en

psychopathologie. Levin en Nielsen (2007) vonden ook dat nachtmerrie distress een lage correlatie heeft met nachtmerriefrequentie en meer met persoonlijke factoren zoals

psychopathologie en persoonlijkheid. Hieruit is te concluderen dat niet de nachtmerrie zelf of de frequentie ervan zorgt voor lijden, maar de ervaren distress die nachtmerries geven. Een factor die invloed kan hebben op distress zijn de emoties in nachtmerries.

Eerder is genoemd dat de DSM-V verschillende emoties erkent voor nachtmerries met de vraag of dit een terechte verandering is. Uit onderzoek is gebleken dat nachtmerries

inderdaad andere emoties dan angst kunnen bevatten (Zadra, Pilon & Donderi, 2006; Zadra et al., 2004, aangehaald in Spoormaker, Schredl & van den Bout, 2006). Hieronder zijn de gevonden emoties en percentages weergegeven.

onderzoek, emotie angst woede verdriet overig Zadra 2004 61% - - 38%

Zadra 2006 55% 7% 8% -

Tabel 1. percentage emoties in nachtmerries per onderzoek

De emoties in nachtmerries hebben mogelijk invloed op een tweede variabele, namelijk wakker worden. Niet iedere nachtmerrie wordt gevolgd door wakker worden. Een mogelijke verklaring hiervoor zijn de emoties in nachtmerries. Maar hiervoor is het nodig om te weten hoe nachtmerries ontstaan en waarom er verschillende emoties in nachtmerries voorkomen. Daarna kan er ook verklaart worden hoe emoties in nachtmerries invloed kunnen hebben op

(6)

5 De verschillende emoties in nachtmerries kunnen worden verklaart door de

continuïteitshypothese. Deze continuïteitshypothese impliceert dat negatieve gebeurtenissen die overdag plaatsvinden terugkomen in dromen (Schredl, 2003). Mogelijk is dit ook zo voor nachtmerries. Dit idee wordt ondersteund door eerder onderzoek. Actuele stressoren hebben een grote invloed op nachtmerriefrequentie (Schredl, 2003). Eveneens bleek dat studenten met een hoge angst voor examens ook nachtmerries over examens hadden (Schredl, 1996).

Bovenstaande continuïteitshypothese verklaart waarom er verschillende emoties in nachtmerries voorkomen, maar niet hoe nachtmerries ontstaan. Levin en Nielsen (2007) hebben een model ontwikkeld over het ontstaan van nachtmerries.. Nachtmerries komen volgens dit model door een dysfunctie in het proces dat bij dromen (inclusief nachtmerries) zorgt voor uitdoven van angstherinneringen. Deze dysfunctie wordt waarschijnlijk

veroorzaakt door teveel angst of stress (een hoge affect load). Kortom een hoge affect load veroorzaakt nachtmerries, tijdens deze nachtmerries vind angstverwerking plaats waardoor de

affect load verminderd. Dit model zegt niks over andere emoties en de verwerking daarvan. Ik

neem aan dat dromen inclusief nachtmerries zorgen voor emotieverwerking in het algemeen in plaats van alleen de verwerking van angst. Ik heb dit model gegeneraliseerd naar andere emoties en affect load model genoemd. Mijn affect load model stelt dat nachtmerries komen door een hoge affect load, tijdens deze nachtmerries vind emotiesverwerking plaats en verminderd de affect load. Het lichaam reageert ook op nachtmerries.

Tijdens nachtmerries heeft het lichaam dezelfde reactie op emoties als bij het wakker zijn (Levin & Nielsen, 2009). Bij angst is dit een fight or flight reactie. Tijdens een fight or

flight reactie wordt de hartslag sneller, de ademhaling korter en men wordt alert (Milosevic,

2015). Deze reactie kan leiden tot wakker worden. Als dit de grondslag is van het wakker worden tijdens nachtmerries, dan zouden mensen met andere emoties in hun nachtmerrie niet of minder vaak wakker worden. Dit noem ik de Fight or flight hypothese. Hier is geen eerder

(7)

6 onderzoek naar gedaan. Dit wakker worden heeft weer invloed op een andere variabele

namelijk affect load.

Door wakker worden zouden de verschillende emoties in nachtmerries affect load anders kunnen beïnvloeden. Mogelijk verstoord wakker worden de angstverwerking (Levin & Nielsen 2007). Als dit idee wordt gecombineerd met het affect load model ontstaat er een overkoepelende hypothese. Deze overkoepelende hypothese stelt dat emoties van overdag worden verwerkt tijdens dromen inclusief nachtmerries. Dit gebeurt tijdens een nachtmerrie in plaats van een gewone droom door verhoogde affect load. Nachtmerries met angst zorgen voor ontwaken wat de emotieverwerking verstoord. Door deze verstoorde emotieverwerking is de affect load gelijk gebleven en wordt er meer distress ervaren. Dit ervaren van meer

distress door verstoorde emotie verwerking noem ik de distress hypothese.

Hierboven noem ik meerdere hypotheses en een model, daaruit is een overkoepelende hypothese ontstaan. Deze overkoepelende hypothese stelt dat nachtmerries met angst

emotieverwerking verstoren door ontwaken waardoor meer distress wordt ervaren. De fight or

flight hypothese verklaart het ontwaken, het affect load model verklaart de emotieverwerking.

En de distress hypothese verklaart het ervaren van meer distress. Dit onderzoek test de overkoepelende hypothese door het vergelijken van wakker worden en distress. De fight or

flight hypothese wordt getest samen met de distress hypothese. Er wordt verwacht dat mensen

met angst in hun nachtmerrie vaker wakker worden dan mensen met andere emoties.

Daarnaast word verwacht dat mensen met angst in hun nachtmerries meer distress ervaren dan mensen met andere emoties in hun nachtmerries.

(8)

7 Methode

Deelnemers

De data van 143 deelnemers is geanalyseerd. Er is er geen gebruikt gemaakt van exclusiecriteria, iedereen kon meedoen. De deelnemers bestonden uit medestudenten, studenten van dezelfde opleiding maar een ander jaar, studenten van een andere opleiding, collega’s, vrienden en familie.

Materiaal

Nachtmerriefrequentie is gemeten met de Nightmare frequency questionnaire (NFQ)

bestaande uit 3 vragen. De eerste vraag was: hoe vaak heeft u last van nachtmerries waarbij de deelnemers 4 antwoordopties hadden. De antwoordopties waren: tenminste 1 nachtmerrie per week, tenminste 1 nachtmerrie per maand, tenminste 1 nachtmerrie per jaar of minder dan 1 nachtmerrie per jaar. De volgende vraag betrof het gemiddelde aantal nachtmerries per week voor afgelopen maand dat vrij ingevuld kon worden. De laatste vraag is het gemiddelde aantal nachten met nachtmerries afgelopen maand waarbij de deelnemer konden kiezen tussen hele waarden van 1 tot en met 8. De test-hertest betrouwbaarheid voor deze vragen is een gewogen kappa coëfficiënt tussen de 0.85 en 0.9, dit betekent dat de NFQ een betrouwbare vragenlijst is (Krakow et al., 2002). In dit onderzoek is een Cronbachs alpha gevonden van 0,56.

Emoties in nachtmerrie zijn gemeten met 1 zelfontworpen vraag. De antwoorden zijn gebaseerd op de basisemoties en onderzoek van Zadra et al. (2006) naar de emoties in

dromen. De vraag is: wat is de meest voorkomende emotie in jouw nachtmerries (1 antwoord mogelijk) met als opties: Angst, Woede, Verdriet, Schuld, Schaamte, Walging, Overig.

Nightmare distress of het lijden door nachtmerries is gemeten met de Nightmare distress questionnaire (NDQ). Deze vragenlijst bestaat uit 13 vragen met antwoorden op een

(9)

8 enigszins, 2 gemiddeld, 3 nogal en 4 zeer veel. De score van alle items wordt opgeteld tot een totaalscore. Een hogere score betekent meer distress. Een voorbeeldvraag is: heeft u het idee een probleem met nachtmerries te hebben? De interne consistentie is tussen de 0,83 en 0,88 (Belicki, 1992) dit betekent dat de NDQ een betrouwbare vragenlijst is. In dit onderzoek is een Cronbachs alpha gevonden van 0,91.

Een tweede vragenlijst die het lijden door nachtmerries meet is de Nightmare distress

and impact questionnaire (NDIQ). Deze vragenlijst bestaat uit 15 vragen die op een 4 punts

likert-schaal ingevuld worden. 0 staat voor niet van toepassing, 1 staat voor enigszins van toepassing, 2 staat voor nogal van toepassing, 3 staat voor helemaal van toepassing. De score van alle items wordt opgetelt tot een totaalscore. Een hogere score betekent meer distress. Een voorbeeldvraag is: door mijn nachtmerries kan ik niet goed functioneren overdag. Dit is een nieuwe vragenlijst waar de betrouwbaarheid nog onbekend is. De data uit deze studie wordt gebruikt met data uit andere studies om de betrouwbaarheid van deze vragenlijst te bepalen. In dit onderzoek is een Cronbachs alpha gevonden van 0,92. Dit betekend dat het een betrouwbare vragenlijst is. Item 6 uit deze vragenlijst is apart genomen tijdens analyse als maat voor wakker worden, de vraag is: ik wordt wakker van nachtmerries en kan ook op een 4 punts likert schaal ingevuld worden.

Procedure

Deelnemers zijn benaderd via Facebook of een mail vanuit hun werk. Er is gebruik gemaakt van eigen prive Facebook, de Facebook voor psychologie studenten (meerdere jaren) en voor bouwkunde studenten. De deelnemers werden naar een link geleid met uitleg over dit

onderzoek. Deelnemers kregen ook een informed consent met de vermelding dat de

deelnemers de procedure heeft begrepen en de uitleg dat de deelnemer te allen tijde konden stoppen met het onderzoek. Als de deelnemer niet op akkoord klikte is de data niet

(10)

9 meegenomen in de analyse. Na akoord te hebben gegeven kwamen de deelnemers bij de vragenlijsten uit. Er is geen defintie gegeven van nachtmerries. Op het einde konden deelnemers hun email adres invullen om als beloning voor deelname kans te maken op een cadeaubon ter waarde van 50 euro. Daarnaast kon aangegeven worden dat de deelnemers interesse heeft in een informatiebrochure over nachtmerries. Als de deelnemer interesse had werd de brochure gemaild.

Statische analyses

Er zijn drie vergelijkingen gedaan in dit onderzoek, de gemiddelde scores van de angstgroep zijn vergeleken met de gemiddelde scores in de overige emotiegroep. Allereerst word gekeken of mensen in de angstgroep een gemiddeld hogere score hebben op het wakker worden item vergeleken met de overige emotiegroep. Daarnaast of mensen in de angstgroep een gemiddeld hogere score hebben de NDQ. En tot slot wordt bezien of mensen in de angstgroep een hogere NDIQ score hadden. Dit is gedaan met onafhankelijke t-toetsen.

Voor het analyseren is er eerst onbruikbare data verwijderd. Data is verwijderd als: er minder dan 1 nachtmerrie per maand was, als er onderdelen uit vragenlijsten niet zijn

ingevuld, de emotievraag niet is beantwoord en als de NDIQ niet volledig was ingevuld. Twee personen hebben de NDQ niet ingevuld maar wel de NDIQ, hun data is wel meegenomen bij analyse van het wakker worden item en de NDIQ maar niet bij het analyseren van de NDQ. Hierdoor bleven er 143 deelnemers over (141 voor de NDQ). De data van alle deelnemers is verdeeld over twee groepen aan de hand van hun meest

voorkomende emotie in nachtmerries. Er is een angstgroep die als meest voorkomende emotie angst had en een overige emotiesgroep met alle andere emoties. Tabel 3 bevat per emotie het aantal mensen (en het percentage) wat die emotie als meest voorkomende emotie had. Deze tabel staat onderaan deze alinea.

(11)

10 Voor het analyseren is er visueel geïnspecteerd op outliers en normaal verdeeldheid. Er waren geen outliers en de data is normaal verdeeld. Vervolgens is de Levene’s test voor gelijke variantie uitgevoerd. Voor het wakker worden item op de NDIQ was dit niet

significant F = 0,24 p = 0,63. Voor de NDIQ was dit ook niet significant F = 1,08 p = 0,30 Voor de NDQ was dit ook niet significant F = 1,36 p = 0,25. Hierdoor is aan de assumpties van een t-toets voldaan.

Wakker worden is gemeten door een item uit de NDIQ met een 4 punts likersschaal op. De frequentie per antwoordoptie in tabel 2 gezet, zowel totaal als per groep. Er zijn geen bijzonderheden te zien zoals een plafondeffect. Als iedereen ‘nogal van toepassing’ of ‘helemaal van toepassing’ in had gevuld kan er verdere vergelijking tussen groepen plaatsvinden omdat er geen spreiding is in de data.

antwoord angstgroep overige groep totaal Niet van toepassing 11 5 16 Enigszins van toepassing 17 12 29 Nogal van toepassing 29 18 47 Helemaal van toepassing 42 9 51

(12)

11

Tabel 3. aantal personen en percentage per meest voorkomende Emotie

Emotie n % Angst 99 69,2 Verdriet 24 16,8 Schuld 6 4,2 Woede 5 3,5 Schaamte 4 2,8 Walging 3 2,1 Overig 3 2,1

(13)

12 Resultaten

Er zijn verschillende demografische gegevens gevraagd waaronder leeftijd, geslacht en hoogst genoten opleiding. Deze gegevens zijn hieronder per groep terug te vinden in tabel 4

De groepen lijken op het oog gelijk verdeeld maar dit is niet getoetst. Demografische gegevens angstgroep Overige-

emotiesgroep Heeft een baan 73 75

Is vrouw 84 80

Gemiddelde leeftijd 29 28 Heeft een partner 57 59 Hoogst genoten opleiding WO 35 47 Hoogst genoten opleiding HBO 25 25 1 nachtmerrie per week 57 40 1 nachtmerrie per maand 43 59 Gemiddelde aantal nachtmerries

per week

2.4 3.3

Tabel 4. percentage demografische gegevens per groep

De gemiddelde score, standaardeviatie en p waarde zijn ook in een tabel gezet. Hieronder volgt tabel 5 met de gemiddelden, standaarddeviatie en p waarde.

angst overige Vragenlijst m sd m sd p waarde Wakker worden item 2,00 1,00 1,70 0,93 0,07 NDQ 17,58 10,57 14,84 9,57 0,27

(14)

13

Tabel 5. Gemiddelde, standaarddeviatie en p waarde

Er zijn onafhankelijke t-toetsen uitgevoerd met SPSS voor het verschil tussen de groepen op de gemiddelde wakker wordt score, de NDQ score en de NDIQ score. Gemiddeld scoort de angst groep niet hoger of lager op het wakker worden item van de NDIQ (wakker wordt score) (M = 2,0 SE = 0,10) dan de overige emoties groep (M = 1,7 SE = 0,14). Er is geen significant verschil, t(141) = 1,8, p = 0,07 d = 0,33. Dit bevestigd de fight or flight hypothese niet. Gemiddeld heeft de angst groep geen hogere of lagere score op de NDQ (M = 17,58 SE = 1,07) dan de overige emoties groep (M = 14,84 SE = 1,44). Er is geen significant verschil, t(139) = 1,47 p = 0,14 d = 0,27. Dit bevestigt de distress hypothese niet. Gemiddeld heeft de angst groep geen hogere of lagere score op de NDIQ (M = 14,28 SE = 0,82) dan de overige emoties groep (M = 12,59 SE = 1,14). Er is geen significant verschil, t(141) = 1,17, p = 0,24 d =0,19. Dit bevestigt de distress hypothese niet. De verwachtingen zijn niet

uitgekomen, de fight or flight en distress hypotheses moeten worden verworpen. NDIQ 14,28 8,17 12,59 7,53 0,19

(15)

14 Discussie

In dit onderzoek is er gekeken of mensen met angstnachtmerries vaker wakker worden en ook meer last hadden van hun nachtmerries dan mensen met andere emoties in hun nachtmerries. Uit dit onderzoek is gebleken dat dit niet het geval is. Uit de resultaten blijkt dus dat de fight

or flight en distress hypotheses niet bevestigd worden. Mensen met angst in hun emotie

werden niet vaker wakker dan mensen met andere emoties in hun dromen. Mensen met angst in hun emotie hadden ook niet meer distress dan mensen met andere emoties in hun dromen. De fight or flight hypothese stelt dat mensen wakker worden door angst in hun nachtmerries. Deze hypothese is niet bevestigd omdat mensen met angst in hun nachtmerries niet vaker wakker worden dan mensen met andere emoties in hun dromen. het affect load model stelt dat nachtmerries ontstaan door een hoge affect load, tijdens nachtmerries worden emoties

verwerkt en daalt de affect load. Deze hypothese is niet getest en er kan niks over deze hypothese gezegd worden aan de hand van dit onderzoek. Dit houdt in dat er vanuit dit onderzoek ook geen onderbouwing gevonden kan worden voor de overkoepelende hypothese die stelt dat nachtmerries met angst door de flight or fight reactie zorgt voor wakker worden waardoor de emotie verwerking wordt verstoord, affect load gelijk blijft en er meer lijden door nachtmerries plaats vindt.

De continuïteitshypothese (schredl 2003?) stelt dat de emoties van overdag terug komen in dromen. Mogelijk is dit ook het geval bij nachtmerries. Uit dit onderzoek blijkt dat er inderdaad andere emoties naast angst voorkomen in nachtmerries. Dit is in lijn met de continuïteitshypothese en eerder onderzoek. Zadra en al? vonden ook verschillende emoties in nachtmerries in plaats van alleen angst. De verandering in de DSM-5 om andere emoties naast angst bij nachtmerries te noemen is volgens dit onderzoek terecht.

Uit dit onderzoek moet geconcludeerd worden dat de overkoepelende hypothese niet is bevestigd en moet worden verworpen. Helaas waren de middelen tijdens dit onderzoek

(16)

15 beperkt en hierdoor zijn er verschillende beperkingen ontstaan. Deze beperkingen hebben mogelijk de resultaten negatief beïnvloed. Allereerst zijn er weinig proefpersonen gebruikt. Dit onderzoek had helaas niet de middelen om meer proefpersonen te werven. Het gebruik van weinig proefpersonen kan ervoor zorgen dat een effect niet significant is bij toetsing door een lage power. Mogelijk wordt er bij meer proefpersonen wel een significant effect

gevonden. Er is een post hoc poweranalyse gedaan met G*power (Erdfelder, Faul, & Buchner, 1996) om te kijken of dit onderzoek inderdaad een lage power had. De gevonden power lag tussen de 0.52 en 0.51, dit is een relatief lage power, waarschijnlijk komt dit door een te laag aantal proefpersonen. Dit betekent dat er mogelijk wel een effect is maar dit onderzoek het niet heeft kunnen vinden.

Ook zijn er geen exclusiecriteria gebruikt. Het zou kunnen dat er mensen in de steekproef zitten met een angststoornis of PTSS. Zij hebben mogelijk meer angstdromen dan mensen zonder angststoornis. En meer distress doordat hun algemene stemming lager is door hun stoornis. Een andere beperking is dat er geen definitie is gegeven van nachtmerries. Hierdoor kan het zijn dat mensen dromen die zij niet zagen als nachtmerrie niet hebben gebruikt voor het beantwoorden voor de vragenlijsten. Maar mogelijk zien de onderzoeker deze dromen wel als nachtmerrie en is er belangrijke informatie achtergebleven. Het kan zijn dat mensen niet wisten dat dromen waar geen wakker worden op volgde wel nachtmerries zijn.

Een andere beperking is de methode is van meten. Er is gevraagd naar de ervaringen in de afgelopen maand. Als iemand 3 weken terug een nachtmerrie had en daar later vragen over beantwoord kunnen details vergeten zijn. Ook is de lichamelijke reactie op een nachtmerrie met angst is niet gemeten. En daarmee is ook de fight or flight reactie niet gemeten. Er is alleen gevraagd of mensen wakker werden van hun nachtmerries. Er zijn betrouwbaardere methoden om dit te meten. Een andere beperking in de methode van meten is de frequentie.

(17)

16 Er is een keer bij meerdere personen gemeten in plaats van meerdere keren bij meerdere personen. Hierdoor kan er alleen tussen personen vergeleken worden en niet binnen personen. Hierdoor hebben factoren zoals persoonlijkheid en nachtmerrie frequentie mogelijk de

resultaten beïnvloed.

Met deze beperkingen in acht genomen denk ik dat er wel een effect is van emoties in nachtmerries. Ik geloof niet dat de resultaten van dit onderzoek de enige mogelijke resultaten zijn. Ik denk dat er met beter onderzoek wel een effect voor emoties in nachtmerries

gevonden kan worden. Er zijn verschillende suggesties voor beter onderzoek. Allereerst kan ontwaken en de flight or fight reactie gemeten worden door hartslag, hersenactiviteit en ademhaling. Zo is te zien of de fight or flight reactie aanwezig is tijdens de slaap en zorgt voor wakker worden. Als er binnen personen wordt vergeleken door herhaald meten is te zien of of nachtmerries met angst direct de volgende dag voor meer distress zorgen. Daarnaast kan er vergeleken worden of nachtmerries met angst voor meer distress zorgen binnen het persoon.

De implicatie van dit onderzoek is dat beter en mogelijk meer onderzoek naar de gevolgen van verschillende emoties in nachtmerries nodig is. Dit onderzoek is namelijk het eerst onderzoek dat meerde hypotheses combineert met een model tot een overkoepelende hypothese. Er zijn veel mogelijkheden tot vervolg onderzoek.

(18)

17 Literatuurlijst

American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and statistical

manual of mental disorders (4th ed., text rev.). Washington, DC: Author

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental

disorders: DSM-5. Washington, D.C: American Psychiatric Association.

Bernert, R. A., Joiner, T. E., Cukrowicz, K. C., Schmidt, N. B., & Krakow, B. (2005). Suicidality and sleep disturbances. Sleep-new york then westchester- , 28(9), 1135.

Blagrove, M., Farmer, L., & Williams, E. (2004). The relationship of nightmare frequency and nightmare distress to well‐being. Journal of sleep research, 13(2), 129-136. Brues, M. (2015). What’s in a dream? Opgehaald in November 2016 van:

http://www.thesleepdoctor.com/2015/01/16/whats-in-a-dream/

Erdfelder, E., Faul, F., & Buchner, A. (1996). GPOWER: A general power analysis program.Behavior research methods, instruments, & computers,28(1), 1-11.

Hasler, B. P., & Germain, A. (2009). Correlates and treatments of nightmares in adults. Sleep

Medicine Clinics, 4(4), 507-517.

Lancee, J., Spoormaker, V. I., & Van den Bout, J. (2010). Nightmare frequency is associated with subjective sleep quality but not with psychopathology. Sleep and Biological

Rhythms, 8(3), 187-193.

Levin, R., & Nielsen, T. A. (2007). Disturbed dreaming, posttraumatic stress disorder, and affect distress: a review and neurocognitive model. Psychological bulletin, 133(3), 482.

Levin, R., & Nielsen, T. (2009). Nightmares, bad dreams, and emotion dysregulation a review and new neurocognitive model of dreaming. Current Directions in psychological

(19)

18 Milosevic, I. (2015). Fight-or-Flight response. Phobias: The Psychology of Irrational Fear:

The Psychology of Irrational Fear, 196, 179.

Moul, D. E., Nofzinger, E. A., Pilkonis, P. A., Houck, P. R., Miewald, J. M., & Buysse, D. J. (2002). Symptom reports in severe chronic insomnia. Sleep, 25(5), 553-563.

Sandman, N., Valli, K., Kronholm, E., Ollila, H. M., Revonsuo, A., Laatikainen, T., &

Paunio, T. (2013). Nightmares: Prevalence among the Finnish general adult population and war veterans during 1972-2007. Sleep, 36(7), 1041-1050.

Sandman, N., Valli, K., Kronholm, E., Revonsuo, A., Laatikainen, T., & Paunio, T. (2015). Nightmares: Risk factors among the Finnish general adult population. Sleep, 38(4), 507.

Schredl, M., Pallmer, R., & Montasser, A. (1996). Anxiety dreams in school–aged children. Dreaming, 6(4), 265.

Schredl, M. (2003). Continuity between waking and dreaming: A proposal for a mathematical model. Sleep and Hypnosis, 5, 38-52.

Schredl, M. (2010). Nightmare frequency and nightmare topics in a representative German sample. European archives of psychiatry and clinical neuroscience, 260(8), 565-570 Spoormaker, V. I., Schredl, M., & van den Bout, J. (2006). Nightmares: from anxiety

symptom to sleep disorder. Sleep medicine reviews, 10(1), 19-31.

Tanskanen, A., Tuomilehto, J., Viinamäki, H., Vartiainen, E., Lehtonen, J., & Puska, P. (2001). Nightmares as predictors of suicide. Sleep: Journal of Sleep and Sleep

Disorders Research.

Zadra, A., & Donderi, D. C. (2000). Nightmares and bad dreams: their prevalence and relationship to well-being. Journal of abnormal psychology, 109(2), 273.

(20)

19 Zadra, A., Pilon, M., & Donderi, D. C. (2006). Variety and intensity of emotions in

nightmares and bad dreams. The Journal of nervous and mental disease, 194(4), 249- 254.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Three main findings are done in this thesis, including (1) a self-transcendent versus a self-interested motivation message has a positive effect on consumers’ willingness to sign

Door middel van nieuwe mathematische modellen, statistische patroonherkenning en algoritmes, tezamen met krachtige computersystemen, kan veel van de datachaos worden getransformeerd

Distinct types of moderators were included regarding the effects of the community-based intervention on physical activity and fruit and vegetable consumption: baseline

The findings also suggest that species’ movement capacity plays an important role in shaping the increase in population size in response to an increased spatial autocorrelation

two stores, the stronger effect of discount in the store with the lower level of customer equity in the product price perception and in the loyalty than for the store with

Our study of the means by which designers analyse and prioritize use situation aspects, evaluate solutions with regard to these use situations and communicate knowledge of

Our experimental measurements, which cover a wide range of protrusion angles, reveal a strong dependence of the effective hydrodynamic slip on the gas–liquid interface curvature..

Ten eerste zijn er nog niet veel gecontroleerde studies naar de effectiviteit van IRT voor posttraumatische nachtmerries en algemene PTSS klachten.. Hierdoor zou er veel ruis in