• No results found

Kijken zonder te zien : de relatie tussen psychlogie, empathie en het volgen van blikrichting

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Kijken zonder te zien : de relatie tussen psychlogie, empathie en het volgen van blikrichting"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Kijken zonder te zien:

de relatie tussen psychopathie, empathie en het volgen van

blikrichting

MASTERTHESE

Mastertrack Klinische Forensische Psychologie

Naam: Lianne Wendt

Studentnummer: 11039647

Supervisor: Lieke Nentjes

Datum: 2 september 2016

(2)

Samenvatting

Doel: Er zijn verschillende theorieën die een uitspraak doen over de emotionele deficiënties bij

psychopathie, echter is tot op heden geen consistentie over welke theorie het beste de affectieve tekorten verklaart: een algemene armoede voor emoties (Cleckley & Hare), een specifiek tekort aan herkenning en ervaring van angst (Lykken), een tekort aan herkenning en ervaring van emoties waarmee ongemak geuit wordt (Blair) of een tekort aan aandacht voor emoties (Newman). Het doel van huidig onderzoek was het toetsen van deze theorieën door te kijken naar de associatie tussen psychopathie en het volgen van andermans blikrichting, als maat van empathie.

Methoden: Aan het onderzoek deden 65 participanten mee in de leeftijd van 18 tot 69 jaar. Bij hen

werden de Levenson Self-Report Psychopathy Scale en de Youth Psychopathic traits Inventory afgenomen, om de affectieve psychopathische tekorten te meten. Ook werd de mate van empathie gemeten middels de Empathy Quotient. Het volgen van blikrichting werd gemeten voor zowel emotionele als niet-emotionele stimuli.

Resultaten: Contrasterend met de verwachtingen werd psychopathie in huidig onderzoek

geassocieerd met het vermeerderd volgen van de blikrichting van gezichten met emoties. Tevens contrasterend met de verwachting was meer empathie geassocieerd met het verminderd volgen van blikrichting.

Conclusie: Affectieve psychopathische tekorten zijn geassocieerd met verminderde afleiding door en

aandacht voor emotionele stimuli, waardoor men beter in staat is tot het volgen van blikrichting bij gezichten met emoties.

(3)

Inleiding

Psychopathie is een stoornis die wordt gedefinieerd door een constellatie van affectieve, interpersoonlijke en gedragskenmerken, zoals een grandioos gevoel van eigenwaarde, egocentrisme, impulsiviteit, oppervlakkige emoties, gebrek aan empathie, schuldgevoel of spijt, sluw gedrag, pathologisch liegen, manipulativiteit en de voortdurende schending van de sociale normen en verwachtingen (Pemment, 2013). Psychopathie is een klinisch relevant construct, voornamelijk binnen de forensische populatie. Psychopathie komt met 1% maar zelden voor in de algemene populatie (Marsh, 2013; Millon, Simonsen, Birket-Smith, & Davis, 1998; Walla, Wygant, & Selbom, 2015). Psychopathie is gerelateerd aan criminaliteit en agressie en een significante voorspeller van algemene- en geweldsrecidive (Vachon et al., 2013). Dit blijkt wel uit de cijfers; in de forensische populatie komt psychopathie bij ongeveer 15-25% van de mensen voor (Millon et al., 1998; Walla et al., 2015).

De Amerikaanse psychiater Cleckley legde in zijn boek ‘The Mask of Sanity’ (1941) het fundament van wat tot op heden verstaan wordt onder het concept psychopathie. Hierdoor geïnspireerd werd de Psychopathy Check List (Revised) (PCL(-R); Hare, 1980; 1991; 2003) ontwikkeld, waarin onderscheid gemaakt wordt tussen twee factoren. Factor 1 staat voor de interpersoonlijke en affectieve componenten van psychopathie, zoals een sterk opgeblazen gevoel van eigenwaarde, oppervlakkige charme, gebrek aan empathie en gebrek aan wroeging of schuld. Factor 2 staat voor de sociaal deviante component, zoals vroege gedragsproblemen, jeugdcriminaliteit en impulsiviteit. (Vachon et al., 2013) (Hare, 2003). In later onderzoek werd bewijs gevonden voor vier factoren, namelijk de interpersoonlijke, de affectieve, de levensstijl en het antisociale gedrag (Hare & Neumann, 2005). Ook een drie-factoren model werd gevonden, waarbij het antisociale gedrag werd weggelaten (Cooke & Michie, 2001). Ondanks de verschillende modellen worden de interpersoonlijke en affectieve tekorten gezien als de kern van psychopathie, namelijk de algemene armoede in affectieve reacties en een diepgaand tekort in de interactie met anderen (Cleckley, 1941; Dadds, Jambrak, Pasalich, Hawes, & Brennan, 2011; Pemment, 2013). Voorbeelden hiervan zijn de oppervlakkige emoties en het gebrek aan empathie.

Naast de PCL-R zijn er verschillende rapportagelijsten ontwikkeld waarmee het construct psychopathie gemeten wordt. Voorbeelden hiervan zijn The Levenson Self-Report Psychopathy Scale (LSRP; Levenson, Kiehl, & Fitzpatrick, 1995). En de Youth Psychopathic traits Inventory (YPI; Andershed, Kerr, Stattin, & Levander, 2002), zelfrapportagelijsten die voornamelijk binnen de algemene populatie gebruikt worden. Ook bij deze lijsten wordt er een onderscheid gemaakt

(4)

tussen verschillende factoren, waaronder de affectieve component. In het huidig onderzoek werd gefocust op deze affectieve tekorten.

Verklarende theorieën

Er zijn verschillende typen theorieën die de affectieve tekorten bij psychopathie trachten te verklaren. Volgens Cleckley en Hare is er een emotionele armoede voor een grote verscheidenheid aan emoties (bijv. blij, angst, boos). Ook recent onderzoek onderschrijft deze theorie. In een meta-analyse van Dawel, O’Kearney, McKone en Palermo (2012) en in onderzoek van Decety, Skelly, Yoder en Kiehl (2014) werd gevonden dat psychopathie samenhangt met globale emotionele afwijkingen, voor zowel positieve als negatieve emoties.

Naast deze algemene theorie, zijn er ook specifiekere deficiëntietheorieën. Volgens de lage-angst theorieën is het ontstaan van psychopathie vooral biologisch. Psychopathie kan volgens deze theorieën worden teruggevoerd op een aangeboren tekort in de neurofysiologische systemen die angst reguleren (Lykken, 1957). Kinderen met een onbevreesd temperament zijn gevoelig voor het ontwikkelen van psychopathie vanwege hun ongevoeligheid voor straf. Onderzoek dat deze lage-angst theorieën ondersteunt laat zien dat psychopathie geassocieerd is met een tekort in de herkenning van angst bij andere mensen, maar ook in de beleving, het zelf ervaren van angst (Blair, Budhani, Colledge, & Scott, 2005). Marsh (2013) concludeert dat het moeilijk is om de emotie van een ander te begrijpen en herkennen, wanneer de emotie niet ervaren kan worden.

Als aanpassing en uitbreiding op deze theorieën stelt Blair (1995) dat psychopathie geassocieerd is met verstoringen in herkenning van emoties bij anderen die een uiting zijn van ongemak, zoals angst of verdriet. Bij meer psychopathische mensen is sprake van een ontwikkeling waarbij uitingen van verdriet en angst ongeconditioneerde stimuli zijn en niet worden herkend, waardoor extreem antisociaal gedrag naar anderen niet wordt geremd (Nentjes, 2015). Hieruit volgt dat deze persoon het gedrag niet zal vermijden als dat anderen schade toebrengt.

Bovenstaande theorieën leggen de focus op verstoringen in herkenning of ervaring van emoties. Volgens Newman (1998) zijn de affectieve tekorten een gevolg van een aandachtstekort en niet van een verstoring in het verwerken van emotionele stimuli. Door het tekort aan aandacht voor de omgeving (zo ook affectieve informatie), hebben psychopathische mensen moeite met het aanpassen van het gedrag aan de context. Volgens hem zouden psychopathische mensen wel goed functioneren op affectief gebied wanneer hun aandacht gericht wordt op emotionele stimuli (ongeacht welke emotie).

Onderzoek is nog niet consistent over welke theorie het beste de affectieve tekorten bij psychopathie verklaart. De bovengenoemde theorieën werden in huidig onderzoek getoetst door

(5)

te kijken hoe psychopathie geassocieerd is met een capaciteit die uitermate belangrijk lijkt te zijn bij de sociaal-emotionele ontwikkeling, te weten het volgen van andermans blikrichting.

Affectieve tekorten

Okumura, Kanakogi, Kanda, Ishiguro en Itakura (2012) stellen dat het hebben van aandacht voor de emoties van andere mensen erg belangrijk is voor een gezonde sociale en cognitieve ontwikkeling in de vroege kindertijd. Empathie is het kunnen begrijpen en inleven in de emotie van een ander. Er zijn twee vormen van empathie, cognitieve en emotionele empathie (Feshbach, 1975). Cognitieve empathie is het herkennen en verstandelijk begrijpen wat iemand voelt, emotionele empathie is het meevoelen en ervaren van de emotie van een ander (Dziobek et al., 2008). Kinderen die minder empathisch zijn, worden gekenmerkt door een verminderde herkenning van emoties, verminderde gevoeligheid voor leed van anderen, en een gebrek aan schuld of empathie. Deze tekorten lijken erg op zogenaamde Callous and Unemotional traits (CU traits) (Bedford, Pickles, Sharp, Wright, & Hill, 2015; Dadds et al., 2011). CU traits, zoals minder empathie, gebrek aan schuld en minder gevoelig zijn voor straf (Dadds et al., 2011), zijn een risicofactor voor het ontwikkelen van psychopathie in de volwassenheid (Nentjes, 2015).

Het niet kunnen herkennen van emoties en het ontwikkelen van CU traits komt gedeeltelijk door een gebrek aan aandacht voor emotioneel significante stimuli in de omgeving (Dadds et al., 2006), waaronder een tekort aan aandacht voor de ogen (Bedford et al., 2015; Dadds, El Masry, Wimalaweera, & Guastella, 2008). Het kijken naar de blik in de ogen van een ander is een vorm van sociale interactie. Met de ogen worden sociale signalen afgegeven, door expressie van emoties en door het kijken in een bepaalde richting. Er is een directe relatie gevonden tussen CU traits en de mate waarin kinderen aandacht hebben voor ogen van statische gezichten op plaatjes, maar ook voor de gezichten van hun eigen moeder. Uit onderzoek van da Silva, Rijo, & Salekin (2012) bleek dat jongeren met CU traits de tekorten aan empathie, schuld en bezorgdheid om anderen niet meer lieten zien wanneer ze geïnstrueerd waren om in de ogen te kijken van een ander. Het focussen op andermans ogen en het kunnen volgen van de blikrichting van een ander is cruciaal in de ontwikkeling van interpersoonlijke affectieve vaardigheden (Bedford et al., 2015) en hangt samen met empathie (Dadds et al., 2006; Dadds et al., 2008). Deze vaardigheid werd tot op heden echter nauwelijks onderzocht in relatie tot psychopathie bij volwassenen.

Domes, Hollerbach, Vohs, Mokros en Habermeyer (2013) noemden het belang van het onderscheiden van de verschillende aspecten van empathie. Ondanks een gebrek aan empathie, is gebleken dat volwassen psychopathische mensen inzicht in emoties, intenties en motivatie van anderen hebben (theory of mind) en wordt psychopathie geassocieerd met het gebruiken van sociaal relevante informatie om andere mensen te manipuleren (Domes et al., 2013). Ook Blair (2008),

(6)

Book, Quinsey en Langford, (2007), Del Gaizo & Falkenbach (2008), Dolan en Fullam (2004), Schneider (1923) en Woodworth en Waschbusch (2008) vonden dat psychopathische mensen goed in staat zijn om de emotionele staat van een persoon te begrijpen op intellectueel niveau (cognitieve empathie), maar dat het inleven en meevoelen (emotionele empathie) ontbreekt.

Huidig onderzoek

Er is al veel onderzoek gedaan naar psychopathie in de forensische populatie. Onderzoek naar psychopathie in de algemene populatie is pas de laatste jaren in opkomst. Recente studies laten zien dat psychopathie een dimensionaal construct is en dat psychopathische trekken het beste bekeken kunnen worden als bestaande op een continuüm, in plaats van categorisch (Seara-Cardoso, Neumann, Roiser, McCrory, & Viding, 2012). Deze resultaten vormen een empirische basis voor het bestuderen van individuen en de mate van psychopathische trekken, in plaats van een studie naar extreme groepen. Het onderzoek naar psychopathie in de algemene populatie is met deze benadering toegenomen en betrouwbaar gebleken. De onderzoeken in de algemene populatie spiegelen de resultaten die verkregen zijn in de klinische/forensische populatie (Benning Patrick, & Iacono, 2005; Hall & Benning, 2006; Seara-Cardoso et al., 2012).

De verwachtingen wat betreft de uitkomsten van dit onderzoek waren afhankelijk van het theoretisch kader waarvan uit gegaan werd. Er is een lijn van theoretici die net als Hare (2003) uitspraak doen over een algemeen tekort in emoties. Er zijn echter, zoals hierboven besproken, ook theorieën die uitspraak doen over een of meerdere specifieke deficiënties bij psychopathie.

In eerder gelijksoortig onderzoek van Dawel et al. (2015) werd de relatie tussen de affectieve psychopathische kenmerken en het volgen van blikrichting bij volwassenen onderzocht. De theorieën van Blair (1995; et al., 2006), Newman (1998) en van Dadds et al. (2006) werden getoetst. Hoe meer psychopathisch mensen waren, hoe minder zij richting-aangevende stimuli konden volgen. Dit gold niet alleen voor de blikrichting van de ogen van emotionele gezichten, maar tevens voor niet-emotioneel materiaal (een taak waarbij gebruik gemaakt werd van pijlen). Een hoge mate van psychopathie was gecorreleerd met verminderd volgen van stimuli in het algemeen. De resultaten ondersteunden de theorie van Newman: emotionele tekorten zijn een gevolg van een aandachtstekort voor de emoties. In dit onderzoek zijn echter slechts een beperkt aantal emoties meegenomen, te weten blijdschap en angst, waardoor het nog onduidelijk is of psychopathie geassocieerd is met specifieke tekorten of een meer gegeneraliseerd tekort. In het huidige onderzoek is, als toevoeging op eerder onderzoek, de neiging tot het volgen van blikrichting gemeten voor gezichten met verschillende emoties, namelijk angst, blijheid, verdriet, walging, boosheid en verrastheid. Ook zijn er neutrale gezichten meegenomen. Dit zorgt ervoor dat in het

(7)

huidige onderzoek gedifferentieerd kon worden tussen de specifieke- en de algemene emotionele deficiëntie-perspectieven. Daarnaast is gebruik gemaakt van een pijl-taak, die het volgen (met de ogen) van niet-emotionele stimuli meet. Dit zorgt ervoor dat ook de aandachtstekort theorie getoetst kon worden.

Executief functioneren (Gillespie, Rotshtein, Wells, Beech, & Mitchell, 2015; Ishikawa, Raine, Lencz, Bihrle, & Lacasse, 2001), autisme (Dadds et al., 2011; Dadds et al., 2012; Hansman-Wijnands & Hummelen, 2006) en leeftijd (Ermer, Cope, Nyalakanti, Calhoun, & Kiehl, 2012) zijn aan het onderzoek toegevoegd als covariaat, om te kunnen controleren voor de mogelijke invloed die deze variabelen kunnen hebben op het volgen van blikrichting. Enkel een verstoord executief functioneren representeert sommige van de gedragingen van de klassieke psychopaat (impulsiviteit, niet kunnen plannen) (Ishikawa et al., 2001). Empathische tekorten die de gedragingen van autisme representeren, kunnen ook het gedrag van de psychopaat representeren. Hansman-Wijnands en Hummelen (2006) vonden in onderzoek dat autisme geassocieerd is met een verlaagde neiging tot het volgen van andermans blikrichting.

De onderzoeksvraagstelling van het huidige onderzoek is: “Hoe is psychopathie geassocieerd met het volgen van blikrichting?” Hierbij zijn de volgende hypothesen opgesteld.

Op basis van de theorieën die stellen dat emotionele deficiënties globaal zijn (Cleckley, 1941; Hare, 2003) wordt verwacht dat, naarmate mensen meer psychopathisch zijn, de blikrichting van gezichten met alle verschillende emoties minder goed gevolgd wordt.

Uitgaande van de lage-angst theorieën (Lykken, 1957) wordt verwacht dat psychopathie alleen geassocieerd is met het minder goed volgen van de blikrichting van gezichten met de emotie angst. In deze theorie staat een tekort aan de beleving van angst centraal. Uit onderzoek blijkt dat de beleving en de herkenning van angst met elkaar samenhangen (Marsh, 2013).

Uitgaande van theorie van Blair (1995) en Blair, Mitchell en Blair (2005) wordt verwacht dat psychopathie alleen geassocieerd is het minder goed volgen van de blikrichting van gezichten met de emoties angst en verdriet. Deze emoties staan centraal in deze theorie, omdat ongemak geuit wordt.

Uitgaande van de theorie van Newman (1998) wordt verwacht dat psychopathie geassocieerd is met het verminderd volgen van richting aangevende stimuli in het algemeen, door een tekort aan aandacht. Dit geldt voor zowel het volgen van blikrichting (ogen) als het volgen van pijlen. Deze laatste theorie is dus de enige op grond waarvan verwacht zou worden dat psychopathie geassocieerd is met het verminderd volgen van pijlen.

(8)

Een laatste onderzoeksvraag betreft de relatie tussen het volgen van blikrichting en empathie. Zoals eerder omschreven is er in de wetenschappelijke literatuur gevonden dat het volgen van de blikrichting van een ander cruciaal lijkt te zijn voor de ontwikkeling van interpersoonlijke affectieve vaardigheden en samenhangt met empathie (Dadds et al., 2006; Dadds et al., 2008). Er wordt dus tot slot verwacht dat het volgen van ogen in het huidige onderzoek positief geassocieerd is met empathie.

Methoden

Participanten

Deelnemers werden geworven in de algemene populatie (N=65). Van de deelnemers was 63,1% student. Er werden alleen mannelijke participanten geworven, omdat psychopathie meer voorkomt bij mannen (Blair et al., 2005) en er verschillen zijn gevonden voor het volgen van blikrichting tussen mannen en vrouwen (Alwall, Johansson, & Hansen, 2010). Het onderzoek werd afgenomen bij deelnemers bij wie geen sprake was van vermoedens van zwakbegaafdheid en waarbij geen sprake was van floride psychotische symptomen. Deze twee zaken zouden namelijk invloed kunnen hebben op het betrouwbaar invullen van vragenlijsten en het maken van experimentele taken (zie onder). De leeftijd varieerde van 18 tot 69 jaar (M = 27.28, SD = 11.06). 92.3 % had de Nederlandse nationaliteit, 4.6% was Duits, 1.5 % Spaans, en 1.5 % Portugees. 13.8 % had de universiteit afgerond (WO), 18.5 % de Hogeschool (hbo), 10.8 % het beroepsonderwijs (mbo), 55.4 % het voortgezet onderwijs (waarvan 44.6 % het vwo en 10.8 % de havo) en 1.5 % enkel de basisschool. Studenten psychologie kregen punten voor hun studie als beloning, andere participanten deden vrijwillig mee aan het onderzoek.

Voor het huidige onderzoek werd een power-analyse uitgevoerd (G-power), waarmee berekend is dat er 64 proefpersonen nodig waren (f=0.25, alpha = 0.05, bèta = 0.20). Bij deze berekening werd uitgegaan van een mediumeffect-size, zoals al gevonden werd in vergelijkbare studies (Dadds et al., 2012; Dawel et al., 2015).

Instrumenten

The Levenson Self-Report Psychopathy Scale (LSRP; Levenson et al., 1995). De LSRP is een

zelf-rapportage lijst, gemaakt om psychopathische trekken in een algemene populatie te meten. De lijst bestaat uit 26 items, die worden gescoord van 1 (oneens) tot 4 (eens). De LSRP komt tot een totaalscore en wordt daarnaast onderbouwd door een latente driefactorenstructuur. Dit betekent dat de psychopathie score gebaseerd is op drie domeinen, namelijk het interpersoonlijke, het

(9)

affectieve en het gedrag (Selbom, 2011). Twee van de drie schalen (affectieve schaal niet) hebben een goede convergente en discriminerende validiteit (Salekin, Chen, Sellbom, Lester, & MacDougall, 2014). De interne consistentie van de totale schaal en factor 1 was in de huidige studie goed (Cronbachs alpha respectievelijk α = .81 en α = .82). De interne consistentie van factor 2 was onvoldoende (Cronbachs alpha α = .50). Dit komt overeen met eerder onderzoek (Miller, Gaughan, & Pryor, 2008). De interne consistentie van factor 3 was redelijk (Cronbachs alpha α =.63). Omdat de interne consistentie van de affectieve schaal (2) niet hoog is, is tevens gekeken naar een tweefactoren structuur, de primaire en secundaire psychopathie (Salekin et al., 2014). In dit geval is de psychopathie score gebaseerd op twee domeinen, factor 1 (F1) is gerelateerd aan de interpersoonlijke en affectieve componenten van psychopathie en factor 2 (F2) aan sociaal deviant gedrag (Levenson et al., 1995; Miller et al., 2008). De convergente en discriminerende validiteit van het tweefactoren model zijn goed (Salekin et al., 2014). De interne consistentie van de totale schaal en factor 1 was goed (Cronbachs alpha respectievelijk α = .81 en α = .81). De interne consistentie van factor 2 was redelijk (Cronbachs alpha α = .66). Dit komt overeen met eerder onderzoek (Miller et al., 2008). Wat betreft de criteriumvaliditeit, laat de LSRP gemiddelde correlaties zien met de PCL-R en andere zelf-rapportage vragenlijsten van psychopathie (Brinkley, Schmitt, Smith, & Newman, 2001; Selbom, 2011).

Youth Psychopathic traits Inventory (YPI). De mate van psychopathie werd tevens gemeten met behulp

van de Youth Psychopathic traits Inventory (YPI), ontwikkeld door Andershed et al. (2002). De YPI bestaat uit 50 items die beantwoord konden worden met helemaal niet van toepassing, een beetje van toepassing, redelijk van toepassing of heel erg van toepassing. De drie subschalen op de YPI zijn grandiositeit & manipulativiteit, hardvochtigheid & gebrek aan emotionaliteit en impulsiviteit & onverantwoordelijkheid. Na om scoring van 3 items is de maximale score op de YPI gelijk aan 200, wat overeenkomt met een extreem hoge mate van psychopathie. De minimum score op de YPI is 50, hetgeen overeenkomt met een extreem lage mate van psychopathie. Ook werd een score op de afzonderlijke schalen berekend.

In het huidig onderzoek was de interne consistentie van de totale schaal en de sub schalen redelijk tot goed (Cronbachs alpha: schaal 1; α = .90, schaal 2; α = .77, schaal 3; α = .85, totale score; α = .92. Uit onderzoek van Selbom (2011) blijkt dat de YPI als maat van psychopathie een goede convergente validiteit heeft.

Bij beide psychopathie-maten is vooral gekeken naar de affectieve subschalen, omdat het onderzoek zich richt op de affectieve tekorten.

(10)

Empathie - Empathy Quotient (EQ)

Baron-Cohen en Wheelwright ontwikkelden de Empathy Quotient (2004). Dit zelf-rapportage instrument meet de mate van empathie bij mensen met gemiddelde intelligentie. Het bevat 40 empathie items en 20 controle items. Op elk empathie item kan men een score van 2,1 of 0 behalen, de EQ heeft dus een totaalscore van 80 en een minimum score van 0. De EQ bestaat uit drie schalen, cognitieve empathie, emotionele reactiviteit en sociale vaardigheden. De EQ is een valide en betrouwbare schaal (Lawrence, Shaw, Baker, Baron-Cohen, & David, 2004). De interne consistentie van de totale schaal en factorschaal 1 was in huidige studie goed (Cronbachs alpha is respectievelijk α = .81, α = .89). De interne consistentie van schaal 2 en 3 was redelijk (Cronbachs alpha is respectievelijk α = .72, α = .60)

Eye gaze taak (volgen van de blikrichting)

Deze taak is een variatie op het ‘Posner attentional cueing paradigm’ (1980) en werd op de computer aangeboden. In deze taak begon elke trial met een fixatie van 600 ms. Vervolgens werd er een gezicht gepresenteerd. Het gezicht keek in eerste instantie naar voren (900 ms), en werd dan vervangen door datzelfde gezicht dat ofwel naar links, ofwel naar rechts keek (zie figuur 1).

600 ms

900 ms

300 ms

Blijft staan tot pp reageert.

(11)

Er waren in totaal dus 10 x 7 x 4 = 280 trials. De ‘echte’ taak (280 trials) werd voorafgegaan door 12 oefentrials. De mate waarin mensen geneigd waren om blikrichting te volgen, werd berekend (per emotie) door de gemiddelde reactietijd (RT) op congruente trials af te trekken van de gemiddelde RT op incongruente trials. Een hoge verschilscore komt overeen met een hoge mate van het volgen van blikrichting. Een lage verschilscore komt overeen met een lage mate van het volgen van blikrichting In huidig onderzoek werd met deze taak de interpersoonlijke empathie gemeten. De convergente validiteit van deze test werd ondersteund door bevindingen in eerdere literatuur over eye gaze, waarin gelijke tests gebruikt werden om de mate van empathie te meten. In het onderzoek van Cowan, Vanman en Nielsen (2014) werd het volgen van blikrichting gemeten, waarbij een positief verband met empathie gevonden werd. In onderzoek van Dawel et al. (2015) werd net als in huidig onderzoek gebruik gemaakt van een variatie op het ‘Posner attentional cueing paradigm’ (1980) om het volgen van blikrichting te meten, en daarmee de affectieve vaardigheden.

Pijltaak

Met deze taak (ontwikkeld naar Friesen & Kingstone, 1998) werd gemeten in hoeverre een persoon werd afgeleid door een richting aangevende afbeelding tijdens het aangeven van de locatie van een asterisk. Hierbij moest de locatie van een asterisk, naast pijlen die naar links of naar rechts wijzen, worden aangegeven. Na 600ms werd een plusteken gepresenteerd. Het plusteken werd een streep (900ms), en werd dan vervangen door een pijl die naar links of naar rechts wees. Na 300ms werd een asterisk links of rechts van de pijl gepresenteerd (zie figuur 2). De deelnemers werden geïnstrueerd aan te geven aan welke kant van de pijl de asterisk zich presenteerde door middel van het indrukken van de ‘z’-toets (links) of de ‘m’-toets (rechts). Expliciet werd genoemd dat de richting van de pijlen niet de locatie van de asterisk voorspelde. Deelnemers werden geadviseerd om niet alleen zo snel mogelijk te reageren, maar ook om zo min mogelijk fouten te maken. Na acht oefenrondes namen de deelnemers deel aan 40 experimentele rondes. Er waren vier verschillende trials, waarvan de eerste twee ‘congruente trials’ en de laatste twee ‘incongruente trials’. Bij de congruente trials kwamen zowel de asterisk als de pijlrichting aan dezelfde kant. Bij de incongruente trials kwamen de asterisk en de pijlrichting aan tegenovergestelde kant. Deze trials werden random aangeboden. De score was de verschilscore in de reactietijd tussen de congruente trials en de incongruente trials. Een lage verschilscore komt overeen met een lage afleiding door een richting aangevende afbeelding. Een hoge verschilscore komt overeen met een hoge afleiding door een richting aangevende afbeelding. Zie Figuur 2 voor de stimuli van de pijltaak.

(12)

Figuur 2. Stimuli pijltaak

Potentiele covariaten

Executief functioneren - Self ordered pointing test (SOPT)

Petrides en Milner (1982) ontwikkelden de Self Ordered Pointing Task. De test meet het executief functioneren door het werk- en strategisch geheugen te meten. In deze test is op verschillende pagina’s dezelfde set van stimuli geplaatst. Op de verschillende pagina’s werden de plaatjes in een verschillende volgorde in een 3 x 4 matrix geplaatst. Participanten moesten op elke pagina een nieuw, ander item aanwijzen. Hiervoor is het werkgeheugen en het kunnen organiseren van de stimuli nodig (Spreen & Strauss, 1998).

Deze test werd meegenomen om het executief functioneren te meten, zodat uitgesloten kan worden dat een tekort in het volgen van emotionele stimuli wordt veroorzaakt door problemen in het executief functioneren.

Autisme - Autism-Spectrum Quotient (AQ)

Baron-Cohen, Wheelwright, Skinner, Martin en Clubley (2001) ontwikkelden de Autism-Spectrum Quotient. De AQ laat zien waar iemand zich bevindt op het autisme continuüm en meet de mate waarin iemand autistische trekken laat zien. De test- hertest en interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de AQ is goed. De interne consistentie was goed (Cronbachs alpha α = .91).

Deze test werd meegenomen om te controleren voor autisme, zodat uitgesloten kan worden dat een tekort in het volgen van emotionele stimuli wordt veroorzaakt door autistische trekken.

Procedure

Het huidige onderzoek was een cross-sectioneel onderzoek. De onderzoeksvraag “Hoe is psychopathie geassocieerd met het volgen van blikrichting?” werd onderzocht op de volgende manier. De participanten werden in het lab getest. Alle vragenlijsten en taken werden op een computer afgenomen, middels Inquisit (vragenlijsten) en Presentation (computertaken). Er werd gekeken naar de dimensionele relatie tussen psychopathische affectieve trekken en het volgen van blikrichting. Bij het kijken naar deze associatie werd gecontroleerd voor executief functioneren

(13)

(SOPT), mate van autisme (AQ) en leeftijd. Wanneer hier niet voor gecontroleerd werd kon er niet gesproken worden van een zuivere associatie tussen psychopathie en het volgen van blikrichting.

Data voorbereiding

Incorrecte antwoorden op de eye-gaze taak (3%) en antwoorden die buiten de reactietijd vielen (outliers) omdat ze te vroeg of te laat werden gegeven (3.5%) werden uit het onderzoek weggelaten. Het volgen van blikrichting werd per participant, per emotie, berekend door de gemiddelde tijd voor congruente trials van de overgebleven reactietijden af te trekken van de gemiddelde reactietijd van de incongruente trials. De antwoorden die meer dan 3.24 SD van het gemiddelde aflagen (outliers) op de overige lijsten werden vervangen met de waarde +/- 3.24.

Voorbereidende analyses

Composietscore voor affectieve psychopathische trekken. Om tot een zo betrouwbaar mogelijke schatting te

komen van de affectieve component van psychopathie, is in huidig onderzoek een composietscore gemaakt op basis van de affectieve subschalen van de YPI en de LSRP. De drie-factor LSRP is in het huidige onderzoek gebruikt, omdat deze qua structuur beter aansluit bij de drie-factor YPI en daarmee geschikter was voor het maken van de composietscores voor psychopathische trekken. Hiertoe zijn Z-scores berekend voor schaal 2 van de LSRP (de affectieve schaal) en schaal 2 van de YPI (‘Callous-unemotional’) waarna deze gesommeerd zijn. Deze benadering resulteert in een schaal die op meer items gebaseerd is, en dus betrouwbaarder is (α = .90). Ook scheelt dit in het aantal analyses in deze studie waarmee de kans op type I-fouten verkleind is. Dit is ook gedaan voor de andere schalen van psychopathie, namelijk interpersoonlijk (LSRP, schaal 1 ‘interpersoonlijk’ en YPI, schaal 1 ‘grandioos en manipulatief’) en antisociaal (LSRP, schaal 3 ‘antisociaal’ en YPI, schaal 3 ‘impulsief en verantwoordelijk’. Deze drie composietscores zijn geïntegreerd om een totaalscore van psychopathie te krijgen. Ook de betrouwbaarheid van deze schalen nam hiermee toe, schaal 1, α = .91, schaal 2, α = .87. In de analyses zijn de interpersoonlijke en antisociale schaal van psychopathie meegenomen als covariaat.

Hoofd analyses

In het huidige onderzoek werd gebruik gemaakt van een repeated measures ANOVA met als within-subject factor ‘Emotie’ (met als levels neutraal, angst, blij, verdrietig, walging, boosheid, verrastheid). De affectieve schaal van psychopathie werd toegevoegd als covariaat (dit omdat dimensionele variabelen niet als between-subject factor toegevoegd kunnen worden). Wanneer de interactie tussen de within-subject factor ‘emotie’ en de covariaat ‘psychopathie’ significant was,

(14)

werd per emotie, middels een follow-up regressieanalyse, gekeken of affectieve psychopathische trekken significant voorspellend waren voor prestatie op de eye gaze taak. Daarnaast werd middels een follow-up regressieanalyse gekeken of affectieve psychopathische trekken significant voorspellend waren voor prestatie op de pijltaak.

In alle analyses werd gecorrigeerd voor executief functioneren, autisme en leeftijd. Er werd gecontroleerd voor het hoofdeffect van deze variabelen. Uit eerder onderzoek door Hicks en Patrick (2006) blijkt dat voorspelling van de invloed van psychopathie op een onafhankelijke variabele specifieker en sterker wordt op het moment dat de afzonderlijke schalen van psychopathie worden gebruikt dan wanneer de totale schaal gebruikt wordt. In het huidig onderzoek ligt de focus op de affectieve tekorten bij psychopathie, waardoor wordt verwacht dat de affectieve schaal van psychopathie een betere voorspeller is van affectieve tekorten, dan de psychopathie score in het algemeen. Er is gecontroleerd voor de twee andere psychopathieschalen, namelijk interpersoonlijk en antisociaal.

De relatie tussen affectieve psychopathische trekken en empathie werd gemeten middels een correlatie, ter validatie van de psychopathielijsten. Hierbij werd voornamelijk gekeken naar de schaal ‘emotionele reactiviteit’ van de empathielijst, emotionele empathie meet (Domes et al., 2013). Tot slot werd de relatie tussen het volgen van blikrichting en empathie gemeten middels een correlatie.

Verwachtingen

Op basis van de theorieën die stellen dat emotionele deficiënties structureel zijn (Cleckley, 1941; Hare, 1980) werd verwacht dat bij een hogere mate van affectieve psychopathische trekken op alle emoties minder gepresteerd zou worden. Omdat verwacht werd dat het tekort louter emotioneel was, werd er niet verwacht dat affectieve psychopathische trekken de prestatie op de pijltaak beïnvloedden. Deze hypothese werd bevestigd wanneer er een hoofdeffect werd gevonden voor de affectieve schaal van psychopathie op het volgen van blikrichting, wat betekent dat een hogere mate van affectieve psychopathische trekken bij elke emotie zorgde voor verminderd volgen van de blikrichting. Er werd geen effect van de affectieve schaal van psychopathie op de pijltaak verwacht.

Uitgaande van de lage-angst theorie (Lykken, 1957) werd verwacht dat bij een hogere mate van affectieve psychopathische trekken slechter gepresteerd werd op de eye gaze taak bij het zien van een angstig gezicht. Omdat verwacht werd dat het tekort louter emotioneel was, werd er niet verwacht dat affectieve psychopathische trekken de prestatie op de pijltaak beïnvloedden. Er werd verwacht dat affectieve psychopathische trekken voorspellend waren voor het volgen van de ogen

(15)

van angstige gezichten, maar niet voor de overige emotionele gezichten, neutrale gezichten, of voor het volgen van pijlen. Deze hypothese werd ondersteund wanneer er een significante interactie was tussen de affectieve schaal van psychopathie en emotie. Bij zo’n significante interactie werden follow-up regressieanalyses gedaan om te kijken of affectieve psychopathische trekken inderdaad enkel voorspellend waren voor het volgen van blikrichting bij de emotie angst. Er werd geen effect van de affectieve schaal van psychopathie op de pijltaak verwacht.

Uitgaande van de theorie van Blair (1995, et al., 2005) werd verwacht dat dat bij een hogere mate van affectieve psychopathische trekken minder gepresteerd werd op de eye gaze taak bij het zien van angstige en verdrietige gezichten. Omdat verwacht werd dat het tekort louter emotioneel was, werd er niet verwacht dat affectieve psychopathische trekken de prestatie op de pijltaak beïnvloedden. Er werd verwacht dat affectieve psychopathische trekken voorspellend waren voor het volgen van de ogen van angstige en verdrietige gezichten, maar niet voor alle overige emotionele gezichten, neutrale gezichten, of voor het volgen van pijlen. Deze hypothese werd bevestigd wanneer er een significante interactie was tussen de affectieve schaal van psychopathie en emotie. Bij zo’n significante interactie werd per emotie een follow-up regressieanalyse gedaan om te kijken of affectieve psychopathische trekken inderdaad alleen voorspellend waren voor het volgen van blikrichting bij de emoties angst en verdriet. Er werd geen effect van de affectieve schaal van psychopathie op de pijltaak verwacht.

Uitgaande van de theorie van Newman (1998) werd verwacht dat bij een hogere mate van affectieve psychopathische trekken bij alle emoties hetzelfde gepresteerd werd op de eye gaze taak als op de pijl-taak. Deze hypothese werd bekrachtigd wanneer er een hoofdeffect werd gevonden voor de affectieve schaal van psychopathie op zowel de eye gaze-, als de pijltaak, wat betekent dat een hogere mate van affectieve psychopathische trekken zowel bij de eye-gaze taak als bij de pijl-taak zorgde voor verminderd volgen van de stimuli.

Zoals uit eerder onderzoek gebleken is (Bedford et al., 2015), werd verwacht dat het volgen van blikrichting (ogen) in het huidige onderzoek positief geassocieerd was met empathie, specifiek met de emotionele reactiviteits-schaal van empathie.

Resultaten

Voorbereidende analyses

In tabel 1 staan de bivariate correlatiecoëfficiënten beschreven tussen alle studievariabelen. In tabel 2 staan het gemiddelde, de standaarddeviatie en de spreiding van de scores op de verschillende variabelen.

(16)

Correlatiecoëfficiënten van studievariabelen (N=65). Onder de diagonaal de bivariate correlaties, boven de diagonaal de partiele correlaties. Gecontroleerd voor leeftijd, executief functioneren en autisme. Psycho-pathie (affectief) Psycho-pathie (interper- soonlijk) Psycho-pathie (antiso-ciaal) Eye-gaze (totaal) Eye-gaze (neu-traal) Eye-gaze (angst) Eye-gaze (blij) Eye-gaze (ver-drietig) Eye-gaze (wal-ging) Eye-gaze (boos-heid) Eye-gaze (verrast-heid)

Pijl-taak Empa-thie Cogni-tieve empa-thie Emoti onele reactiv iteit Sociale vaardig-heden Psychopathie (affectief) - .56** .22+ .45** .37** .28* .022 .34** .36** .34* .52** .055 -.12 .11 -.41** .080 Psychopathie (interpersoonlijk) .59** - .40** .31* .15 .25+ .017 .23+ .15 .16 .36** .053 -.005 .36* -.12 .17 Psychopathie (antisociaal) .25** .43** - -.045 -.055 -.087 -.10 -.079 .096 .015 -.016 -.11 -.18 .073 -.029 -.087 Eye-gaze (totaal) .34** .19 -.088 - .78** .69** .63** .75** .75** .67** .66** .39** -.26* .082 -.33** .032 Eye-gaze (neutraal) .29* .079 -.10 .78** - .42** .33** .37** .52** .54** .56** .20 -.20 -.042 -.26* -.082 Eye-gaze (angst) .20 .13 -.13 .74** .49** - .40** .42** .39** .28* .28+ .25* .013 .26* -.11 .11 Eye-gaze (blij) -.16 -.040 -.13 .66** .39** .46** - .52** .39** .30* .18 .23+ -.38** -.12 -.30* -.12 Eye-gaze (verdrietig) .29* .19 -.095 .77** .43** .55** .55** - .53** .39** .37** .33** -.26* -.057 -.246+ .063 Eye-gaze (walging) .28* .15 .050 .78** .55** .47** .45** .56** - .42** .49** .21 -.16 .072 -.22+ .084 Eye-gaze (boosheid) .25* .16 -.009 .73 .59** .40** .37** .47** .50** - .42** .33** -.22+ .12 -.19 -.028 Eye-gaze (verrastheid) .46** .30* -.039 .69 .58** .32* .24+ .43** .53** .48** - .32* -.12 .11 -.30* .095 Pijltaak -.022 -.086 -.16 .51** .31* .40** .33** .40** .36** .44** .39** - .003 .075 -.093 -.015 Empathie -.12 .003 -.18 -.25* -.20 -.007 -.38** -.25* -.17 -.22+ -.11 -.022 - .61** .64** .42** Cognitieve empathie .12 .38** .089 .035 -.060 .20 -.14 -.060 .014 .078 .092 -.001 .61** - .28* .38** Emotionele reactiviteit -.39** -.11 -.020 -.29* -.24+ -.10 -.29* -.23+ -.19 -.16 -.29* -.081 .64** .28* - .12 Sociale vaardigheden .076 .14 -.088 .034 -.075 .11 -.11 .058 .088 -.022 .092 .001 .42** .37** .12 -

Noot. +p<.10. *p<.05. **p<.01, tweezijdige test.

Psychopathieschalen zijn berekend middels een composiet-analyse, waarbij de afzonderlijke inhoudsschalen van The Levenson Self-Report Psychopathy Scale (LSRP; Levenson et al., 1995) en Youth Psychopathic traits Inventory (YPI; Andershed et al., 2002) zijn gebruikt.

(17)

Tabel 2.

Gemiddelde, standaarddeviatie en spreiding van de scores op de verschillende variabelen (N=65).

Participanten M (SD) Spreiding LSRP totaal 49.9 (8.7) 34-69 LSRP factor I 17.5 (4.8) 10-29 LSRP factor II 7.7 (2.1) 4-12 LSRP factor III 9.9 (2.8) 5-19 YPI totaal 97.8 (18.7) 69-160 YPI factor I 37.3 (9.8) 22-63 YPI factor II 27.2 (5.6) 15-45

YPI factor III 33.3 (7.8) 21-52

Psychopathie totaal .000 (1.8) -2.9-5.1 Psychopathie interpersoonlijk .000 (1.8) -3.0-3.8 Psychopathie affectief .000 (1.5) -3.0-4.1 Psychopathie antisociaal .000 (1.8) -3.2-5.6 Eye-gaze totaal 15.9 (18.7) -39.0-65.9 Eye-gaze neutraal 20.5 (24.8) -28.3-91.5 Eye-gaze angst 15.0 (31.7) -51.6-97.7 Eye-gaze blij 14.8 (22.2) -39.2-84.7 Eye-gaze verdrietig 15.9 (25.3) -48.5-77.4 Eye-gaze walging 18.5 (22.8) -28.2-62.9 Eye-gaze boosheid 14.8 (25.1) -55.7-89.6 Eye-gaze verrastheid 11.8 (25.7) -66.8-76.1 Autisme Quotient 18.4 (10.0) 5-44 Executief functioneren 20.8 (1.9) 17-24 Leeftijd 27.3 (11.1) 18-69 Empathie 39.4 (9.3) 19-66

(18)

Hoofdanalyses

Interactie tussen affectieve psychopathische trekken en emotie

De data werden geanalyseerd met een repeated measures ANOVA, met als within-subjects factor ‘emotie’ (neutraal, angst, blij, verdrietig, walging, boosheid, verrastheid) en als covariaat ‘affectieve psychopathie’ (Field, 2009). Er werd daarbij gecorrigeerd voor leeftijd, autisme, executief functioneren en de interpersoonlijke en antisociale schaal van psychopathie. Mauchly’s test liet zien dat de assumptie van sphericity (onafhankelijkheid van de volgorde van waarnemingen) geschonden werd, W= .56, p = .036. Om hiervoor te controleren werd de Huynh-Feldt correctie toegepast (Field, 2009).

De resultaten lieten zien dat emoties niet onderling van elkaar verschilden in reactietijd, er was geen significant hoofdeffect van emotie, F (6, 346) = .67, p = .67.

Er werd een significant hoofdeffect van affectieve psychopathie gevonden, F (1, 58) = 8.50,

p = .005, n2 = .13. Ongeacht de emotie, was er dus een effect van affectieve psychopathische

trekken. Dit effect was positief, wat zegt dat hoe hoger mensen scoren op affectieve psychopathische trekken, hoe meer ze geneigd waren om de blikrichting van de taakstimuli te volgen.

Er werd geen significant interactie-effect gevonden van affectieve psychopathie en emotie,

F (6, 346) = 1.50, p = .18, wat laat zien dat de invloed van affectieve psychopathische trekken niet

afhankelijk was van verschillende emoties.

Relatie tussen affectieve psychopathische trekken en aandacht

Middels een regressieanalyse (Field, 2009) is het effect van affectieve psychopathische trekken op de pijltaak onderzocht. Deze analyse liet zien dat de affectieve schaal van psychopathie niet significant geassocieerd was met het volgen van de blikrichting bij de pijltaak (t (58) = .21, p = .84).

Invloed van covariaten

In de weergegeven resultaten is er gecorrigeerd voor de covariaten (leeftijd, autisme en executief functioneren). Wanneer de covariaten werden weggelaten uit de repeated measures analyse, was er geen tot weinig verandering in het significantieniveau en de effectgrootte.

Het hoofdeffect van emotie was ook dan niet significant, F (6, 366) = 1.50, p = .18. Er was een vergelijkbaar hoofdeffect van affectieve psychopathie, F (1, 63) = 5.93, p = .018, n2 = .089.

Ook het interactie-effect van affectieve psychopathie en emotie was niet significant met een gelijke waarde, F (6, 366) = 1.42, p = .21.

(19)

De regressieanalyse liet zien dat de affectieve schaal van psychopathie niet significant geassocieerd was met het volgen van blikrichting bij de pijltaak (t (61) = .29, p = .78).

Relatie tussen affectieve psychopathische trekken en empathie

Er was een significante correlatie van de affectieve schaal van psychopathie en de schaal ‘emotionele reactiviteit’ van empathie, r= - .42, p = .001. Dit betekent dat een hogere score op affectieve psychopathische trekken verbonden was aan een lagere score op emotionele empathie. Wanneer gekeken werd naar de totale schaal en de overige subschalen van empathie, werd geen significante correlatie gevonden met de affectieve schaal van psychopathie.

Relatie tussen het volgen van blikrichting en empathie

Middels een correlatie (Field, 2009) werd berekend dat er een significant negatief verband was tussen de schaal ‘emotionele reactiviteit’ van empathie en het volgen van blikrichting bij gezichten,

r = -.33, p = .009. Ook voor de totale schaal van empathie werd een significant negatief verband

met het volgen van blikrichting gevonden, r = - .26, p = .044. Dit betekent dat een hogere score op emotionele empathie verbonden was aan het minder volgen van blikrichting bij gezichten.

Relatie tussen het volgen van niet-emotionele richting-aangevende stimuli en empathie

Middels een correlatie (Field, 2009) werd berekend dat er geen significant verband was tussen de totale schaal en de subschalen van empathie en het volgen van blikrichting bij de pijltaak. Dit betekende dat de mate van empathie geen invloed had op het volgen van niet-emotionele richting-aangevende stimuli.

Discussie

In het huidige onderzoek werden verschillende theorieën getoetst, die een uitspraak doen over de onderliggende emotionele deficiënties bij psychopathie (non-specifieke emotionele deficiënties, Cleckley, 1941; Hare 2003; lage-angst theorieën, Lykken, 1957; ongemak theorie, Blair 1995, et al., 2005; aandachttheorie, Newman 1998). Dit werd gedaan door te kijken naar de relatie tussen affectieve psychopathische tekorten en het volgen van blikrichting in verschillende condities (neutrale, angstige, blije, verdrietige, walgende, boze, verraste gezichten en een pijltaak).

Er werd geen verschil gevonden in invloed van affectieve psychopathische trekken op het volgen van blikrichting voor de verschillende emoties. Wel werd er een algemeen positief effect van

(20)

affectieve psychopathische trekken gevonden op het volgen van blikrichting, ongeacht de emotie. Er werd geen associatie gevonden tussen affectieve psychopathische trekken en het volgen van blikrichting bij niet-emotioneel materiaal.

Theoretische interpretatie

Contrasterend met de hypothesen, werd in huidig onderzoek een positieve relatie gevonden tussen affectieve psychopathische tekorten en het volgen van blikrichting. Hoe hoger men scoorde op de affectieve schaal van psychopathie, hoe beter men was in het volgen van blikrichting. Dit was tegen de verwachtingen in, omdat verwacht werd dat affectieve psychopathische tekorten in het algemeen geassocieerd zouden zijn met het verminderd volgen van blikrichting. Tevens contrasterend met de hypothese werd gevonden dat er een negatieve relatie was tussen empathie en het volgen van blikrichting. Meer (emotionele) empathie verminderde het volgen van de blikrichting van gezichten, maar had geen verband met het volgen van blikrichting bij niet-emotionele stimuli. Dit was van groot belang bij de interpretatie van de resultaten.

Interpretatie van de resultaten was dat meer emotionele empathie resulteerde in meer focus op de emotionele inhoud van het gezicht (Dziobek et al., 2008; Freshbach, 1975), waardoor men minder geneigd was tot het volgen van blikrichting. Tegelijkertijd resulteerde minder emotionele empathie in minder focus op de emotionele inhoud van het gezicht, waardoor men meer geneigd was tot het volgen van de blikrichting van het gezicht. De resultaten spraken eerder onderzoek tegen, waarin gevonden werd dat het volgen van de blikrichting van een ander cruciaal leek te zijn voor de ontwikkeling van interpersoonlijke affectieve vaardigheden en samenhing met empathie (Bedford et al., 2015; Dadds et al., 2006; Dadds et al., 2008; Okumura et al., 2012). In huidig onderzoek bleek dat emotionele empathie het volgen van blikrichting juist verminderde. Resultaten sloten aan bij eerder onderzoek (Blair, 2008; Book et al., 2007; Del Gaizo & Falkenbach, 2008; Dolan & Fullam, 2004; Schneider, 1923; Woodworth & Waschbusch 2008), waarin werd gevonden dat psychopathische mensen goed in staat zijn om de emotionele staat van een persoon te begrijpen op intellectueel niveau (cognitieve empathie), maar dat het inleven en meevoelen (emotionele empathie) ontbreekt. Het tekort aan emotionele empathie maakt dat men beter in staat is de blikrichting te volgen, zonder te worden afgeleid door de emoties op de gezichten. Het volgen van blikrichting deed geen beroep op emotionele empathie, het zien van de emoties deed dat echter wel (Blair, 2008; Dziobek et al., 2008; Wilson, Juodis, & Porter 2011). Dit verklaarde ook de positieve relatie tussen affectieve psychopathische tekorten en het volgen van blikrichting.

(21)

In eerder onderzoek werden vergelijkbare resultaten gevonden als in huidig onderzoek. Baskin-Sommers en Newman (2014) vonden dat psychopathische individuen affectieve informatie minder aandacht gaven wanneer het niet nodig was om een doel te bereiken. Zij vonden dat psychopathie geassocieerd was met een grotere neiging tot het volgen van blikrichting. In hun onderzoek werd gebruik gemaakt van een taak waarbij men de blikrichting van gezichten moest volgen voor verschillende emoties, namelijk blij, boos, angstig en neutraal. Er werd gebruik gemaakt van congruente trials, waarbij werd gevraagd om aan te geven of het gezicht naar links of rechts keek, ongeacht de emotie. Daarnaast werden er incongruente trials gebruikt, waarbij werd gevraagd om aan te geven of het gezicht naar links of rechts keek, maar er voor elke participant een van de emoties was geselecteerd als emotie waarbij men de tegenovergestelde richting aan moest geven. Psychopathie werd positief geassocieerd met een accurate reactie op de congruente trials, waarbij de emotie niet van belang was. Er werd geen effect gevonden van psychopathie op de incongruente trials, waarbij de emotie wel van belang was. Deze bevindingen lieten zien dat psychopathie geassocieerd was met een verminderde aandacht voor en afleiding door emotionele inhoud op gezichten, wanneer het niet nodig was (Baskin-Sommers & Newman, 2014). Ook Blair & Mitchell (2009), Larson et al. (2013) en Newman, Curtin, Bertsch en Baskin-Sommers (2010) vonden dat psychopathische individuen minder afgeleid werden door emotionele expressies, wanneer de emotionele informatie voor hen irrelevant was.

De resultaten sloten niet aan bij de hypothesen in huidig onderzoek, omdat bij alle hypothesen verwacht werd dat affectieve psychopathische tekorten geassocieerd zouden zijn met het verminderd volgen van blikrichting. Echter werd bij deze hypothesen aangenomen dat emotionele empathie en het volgen van blikrichting positief met elkaar samenhingen. In huidig onderzoek werd een negatieve samenhang gevonden.

De gevonden resultaten sloten aan bij de theorie van Newman (1998) die stelt dat de affectieve psychopathische tekorten geassocieerd zijn met verminderde aandacht voor emotionele stimuli. Affectieve psychopathische tekorten hadden in huidig onderzoek een positieve relatie met het volgen van blikrichting bij gezichten. Er werd geen relatie gevonden van affectieve psychopathische tekorten met het volgen van niet-emotionele stimuli. Het volgen van blikrichting werd geassocieerd met affectieve psychopathische tekorten, wat verklaard kon worden doordat er minder aandacht werd gegeven werd aan de emotionele inhoud van de gezichten (Baskin-Sommers & Newman, 2014; Blair & Mitchell, 2009; Larson et al., 2013; & Newman et al., 2010). Dat er geen verschil werd gevonden met het volgen van niet-emotionele stimuli, liet zien dat psychopathie

(22)

geassocieerd werd met een specifieke verminderde aandacht voor emotionele stimuli, en niet voor niet-emotionele stimuli.

Beperkingen en toekomstig onderzoek

In huidig onderzoek werden verschillende hypothesen getoetst, die een verklaring geven voor de onderliggende emotionele deficiënties bij mensen met affectieve psychopathische tekorten. De resultaten in huidig onderzoek hebben implicaties geleverd voor hoe we denken over het volgen van blikrichting in relatie tot psychopathie en empathie in het algemeen.

Deze resultaten moeten echter worden bekeken in het licht van de volgende beperkingen. De deelnemers in huidig onderzoek werden geworven binnen de algemene populatie. De participanten waren voornamelijk studenten (63.1%). Psychopathische gevangenen hebben gemiddeld een veel lagere intelligentie (Dawel et al., 2015). Uit eerder onderzoek is gebleken dat de relatie tussen psychopathie en identificatie van blikken in gezichten beïnvloed wordt door de emotionele en sociale intelligentie. Een hogere intelligentie werd gerelateerd aan een betere sociale perceptie (Sacco, Merold, Lui, Lustgraaf, & Barry, 2016). Deze bevindingen kunnen pleiten voor een replicatie in meer psychopathische samples om te kijken of deze bevindingen ook gelden voor klinische samples. Echter is gebleken dat onderzoek naar psychopathie ook betrouwbaar gemeten kan worden in niet-klinische samples (Benning et al., 2005; Hall & Benning, 2006; Seara-Cardoso et al., 2012).

Daarnaast werd in het huidig onderzoek gebruik gemaakt van zelfrapportagelijsten, wat volgens sommige onderzoeken een vertekend beeld geeft van de psychopathie score. Volgens Hart, Hare en Forth (1996) en Kelsey, Rogers en Robinson, (2015) zijn zelf-rapportagelijsten niet betrouwbaar genoeg, omdat bedriegen een van de hoofdsymptomen van psychopathie is. Uit recent onderzoek is echter gebleken dat zelfrapportagevragenlijsten niet afdoen aan de betrouwbaarheid van de psychopathiescore (Verschuere et al., 2014; Watts et al., 2016).

Er werd in huidig onderzoek gebruik gemaakt van een taak waarbij men de blikrichting van verschillende gezichten moest volgen en de opdracht had om op een toets te klikken. Deze cognitieve opdracht (drukken op toets) kan ervoor hebben gezorgd dat in huidig onderzoek de affectieve processen geremd werden (Decety et al., 2014). Uit eerder onderzoek is gebleken dat wanneer informatie essentieel was om het doel te bereiken, psychopathische individuen wel in staat waren affectieve informatie te gebruiken (Baskin-Sommers & Newman, 2014). In huidig onderzoek werd niet gebruik gemaakt van aandacht manipulatie, waardoor geen antwoord gegeven kon worden op de vraag wat er zou gebeuren wanneer men wel de aandacht op de emotionele stimuli zou richten. In vervolgonderzoek is dit van belang. Er zou dan tevens onderzoek gedaan kunnen

(23)

worden naar eventuele onderliggende emotionele deficiënties. De theorieën die stellen dat emotionele deficiënties globaal zijn (Cleckley, 1941; Hare, 2003), de lage-angst theorieën (Lykken, 1957) en de theorie van Blair (1995, et al., 2005), waarbij de focus ligt op gezichten die ongemak uiten (angst en verdriet), konden in huidig onderzoek niet worden getoetst. Er kon geen uitspraak worden gedaan over de mogelijke tekorten in ervaring van emoties, omdat het ervaren van emoties (emotionele empathie) niet werd gemeten tijdens de taak.

Het specifieke tekort aan emotionele empathie is tot op heden weinig onderzocht in relatie tot psychopathie en zal in vervolgonderzoek moeten worden onderzocht. Hiervoor is een maat nodig, waarbij geen cognitieve taak interfereert. In vervolgonderzoek zou gebruik gemaakt kunnen worden van fysiologische tests tijdens het kijken naar gezichten met verschillende emoties, om onderzoek te doen naar de emotionele empathie en de onderliggende emotionele deficiënties. Zoals in de inleiding genoemd, werd het volgen van blikrichting tot op heden nauwelijks onderzocht in relatie tot empathie bij volwassenen en werden eerdere resultaten veelal gevonden in onderzoek bij kinderen. Huidig onderzoek suggereert dat er een ontwikkeling plaatsvindt van de kindertijd naar de volwassenheid, waarbij cognitieve empathie wel ontwikkeld is en het tekort aan emotionele empathie maskeert. Toekomstig onderzoek naar cognitieve empathie bij kinderen met CU traits en de ontwikkeling hiervan zou interessant zijn.

Tot slot kan het volgen van de blikrichting sociaal relevante informatie opleveren om andere mensen mee te manipuleren, waarbij de afwezigheid van emotionele empathie ervoor zorgt dat er geen schuldgevoelens of gevoelens van spijt ontstaan (Domes et al., 2013). Het is interessant om in de toekomst de relatie tussen het volgen van de blikrichting van een ander en het manipuleren van een ander te onderzoeken.

Conclusie

Contrasterend met de verwachtingen werd psychopathie in huidig onderzoek geassocieerd met het vermeerderd volgen van de blikrichting van gezichten met emoties. Dit resultaat werd verklaard door de relatie tussen empathie en het volgen van blikrichting. Meer empathie was geassocieerd met het verminderd volgen van blikrichting. Meer empathie resulteerde in meer aandacht voor de emotionele inhoud van de gezichten, waardoor de blikrichting verminderd werd gevolgd. De resultaten sloten aan bij de aandacht theorieën, die stellen dat meer psychopathische individuen verminderde aandacht hebben voor de emotionele stimuli om zich heen.

(24)

Referenties

Alwall, N., Johansson, D., & Hansen, S. (2010). The gender difference in gaze-cueing:

Associations with empathizing and systemizing. Personality and Individual Differences, 49(7), 729-732.

Andershed, H., Kerr, M., Stattin, H., & Levander, S. (2002). Psychopathic traits in non-referred youths: A new assessment tool. In E. Blau & L. Sheridan (Eds.), Psychopaths: Current

international perspectives (pp. 131– 158). Amsterdam: Elsevier.

Baron-Cohen, S., Wheelwright, S, Skinner, R., Martin, J., & Clubley, E. (2001). The Autism-Spectrum Quotient (AQ): Evidence from Asperger Syndrome/High-Functioning Autism, Males and Females, Scientists and Mathematicians. Journal of Autism and

Developmental Disorders, 31(1), 1-18.

Baron-Cohen, S. & Wheelwright, S. (2004). The Empathy Quotient: an investigation of adults with Asperger’s syndrome or high functioning autism, and normal sex differences.

Journal of Autism & Developmental Disorders, 34(2), 163-175.

Baskin-Sommers, A. R., & Newman, J. P. (2014). Psychopathic and externalizing offenders display dissociable dysfunctions when responding to facial affect. Personality Disorders:

Theory, Research, and Treatment, 5(4), 369.

Bedford, R., Pickles, A., Sharp, H., Wright, N., & Hill, J. (2015). Reduced Face Preference in Infancy: A Developmental Precursor to Callous Unemotional Traits? Biological Psychiatry,

78, 144–150.

Benning, S. D., Patrick, C. J., & Iacono, W. G. (2005). Psychopathy, startle blink modulation, and electrodermal reactivity in twin men. Psychophysiology, 42(6), 753-762.

Blair, R.J.R. (1995). A cognitive developmental approach to morality: Investigating the psychopath. Cognition, 57, 1-29.

Blair, R.J.R. (2005). Responding to the emotions of others: Dissociating forms of empathy through the study of typical and psychiatric populations. Consciousness and Cognition, 14, 698-718

Blair, R.J.R., Budhani, S., Colledge, E., & Scott, S. (2005). Deafness to fear in boys with psychopathic tendencies. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 46(3), 327-336. Blair, R. J. (2008). Fine cuts of empathy and the amygdala: Dissociable deficits in psychopathy

and autism. Quarterly Journal of Experimental Psychology, 61(1), 157–170.

Blair, R. J. R., & Mitchell, D. G. V. (2009). Psychopathy, attention and emotion. Psychological

medicine, 39(04), 543-555.

Blair, J., Mitchell, D., & Blair, K. (2005). The Psychopath: emotion and the Brain. Oxford, UK: Blackwell.

Blair, K.S., Richell, R.A., Mitchell, D.G.V., Leonard, A., Morton, J., & Blair, R.J.R. (2006). They know the words, but not the music: Affective and semantic priming in individuals with psychopathy. Biological Psychology, 73, 114-123.

Book, A. S., Quinsey, V. L., & Langford, D. (2007). Psychopathy and the perception of affect and vulnerability. Criminal Justice and Behavior, 34(4), 531-544.

Brinkley, C.A., Schmitt, W.A., Smith, S.S., & Newman, J.P. (2001). Construct validation of a self-report psychopathy scale: does Levenson’s self-self-report psychopathy scale measure the same constructs as Hare’s psychopathy checklist-revised? Personality and Individual

Differences, 31(7), 1021–1038.

Cooke, D. J., & Michie, C. (2001). Refining the construct of psychopathy: towards a hierarchical model. Psychological assessment, 13(2), 171-188.

Cowan, D. G., Vanman, E. J., & Nielsen, M. (2014). Motivated empathy: The mechanics of the empathic gaze. Cognition and Emotion, 28(8), 1522-1530.

Cleckley, H.M. (1941). The mask of sanity. St Louis, MO: Mosby.

(25)

state-of-the-art reflection on the construct and etiological theories. Journal of Criminal Justice, 40(4), 269-277.

Dadds, M. R., Perry, Y., Hawes, D. J., Merz, S., Riddell, A. C., Haines, D. J., &

Abeygunawardane, A. I. (2006). Attention to the eyes and fear-recognition deficits in child psychopathy. British Journal of Psychiatry, 189, 280–281.

Dadds, M. R., El Masry, Y., Wimalaweera, S., & Guastella, A. J. (2008). Reduced eye gaze explains “fear blindness” in childhood psychopathic traits. Journal of the American Academy

of Child and Adolescent Psychiatry, 47, 455–463.

Dadds, M. R., Jambrak, J., Pasalich, D., Hawes, D. J., & Brennan, J. (2011). Impaired attention to the eyes of attachment figures and the developmental origins of psychopathy. Journal of

Child Psychology and Psychiatry, 52, 238–245.

Dadds, M.R., Allen, J.L., Oliver, B., Faulkner, N., Legge, K., Moul, C., Woolgar, M. & Scott, S. (2012). Love, eye contact, and the developmental origins of empathy versus psychopathy.

British Journal of Psychiatry, 200(3), 191-196.

Dawel, A., McKone, E., O’Kearny, R., Selbom, M., Irons, J. &Palermo, R. (2015). Elevated Levels of Callous Unemotional Traits Are Associated with Reduced Attentional Cueing, With No Specificity for Fear or Eyes. Personality Disorders: Theory, Research, and Treatment,

6(3), 216-228.

Dawel, A., O’Kearney, R., McKone, E., & Palermo, R. (2012). Not just fear and sadness: meta-analytic evidence of pervasive emotion recognition deficits for facial and vocal

expressions in psychopathy. Neuroscience & Biobehavioral Reviews, 36(10), 2288-2304. Decety, J., Skelly, L., Yoder, K. J., & Kiehl, K. A. (2014). Neural processing of dynamic

emotional facial expressions in psychopaths. Social neuroscience,9(1), 36-49.

Del Gaizo, A.L., & Falkenbach, D.M. (2008). Primary and secondary psychopathic-traits and their relationship to perception and experience of emotion. Personality and Individual

Differences, 45, 206–212

Dolan, M., & Fullam, R. (2004). Theory of mind and mentalizing ability in antisocial personality disorders with and without psychopathy. Psychological Medicine, 34(6), 1093–1102.

Domes, G., Hollerbach, P., Vohs, K., Mokros, A., & Habermeyer, E. (2013). Emotional empathy and psychopathy in offenders: an experimental study. Journal of Personality Disorders, 27(1), 67.

Dziobek, I., Rogers, K., Fleck, S., Bahnemann, M., Heekeren, H. R., Wolf, O. T., & Convit, A. (2008). Dissociation of cognitive and emotional empathy in adults with Asperger syndrome using the Multifaceted Empathy Test (MET). Journal of autism and developmental

disorders, 38(3), 464-473.

Ermer, E., Cope, L. M., Nyalakanti, P. K., Calhoun, V. D., & Kiehl, K. A. (2012). Aberrant Paralimbic Gray Matter in Criminal Psychopathy. Journal of Abnormal Psychology, 121(3), 649–658.

Feshbach, N. D. (1975). Empathy in children: Some theoretical and empirical considerations. The

Counseling Psychologist, 5, 25-30.

Field, A. (2009). Discovering statistics using SPSS. Sage publications.

Friesen, C.K., & Kingstone, A. (1998). The eyes have it! Reflexive orienting is triggered by nonpredictive gaze. Psychonomic Bulletin & Review, 5(3), 490-495.

Gillespie, S.M., Rotshtein, P., Wells, L.J., Beech, A.R. & Mitchell, I.J. (2015). Psychopathic traits are associated with reduced attention to the eyes of emotional faces among adult male non-offenders. Frontiers in Human Neuroscience, 9.

Hall, J. R., & Benning, S. D. (2006). The “successful” psychopath: Adaptive and subclinical manifestations of psychopathy in the general population. In CJ Patrick (Eds.), Handbook

of psychopathy (pp. 459–478). New York: Guilford Press

(26)

and autism spectrum disorders in adults: Empathic deficit as a core symptom. Tijdschrift

Voor Psychiatrie, 48(8), 627-636.

Hare, R.D. (1980). The assessment of psychopathy in criminal populations. Personality and

Individual Differences, 1, 111-119.

Hare, R.D. (1991). The Hare Psychopathy Checklist–Revised. Toronto, ON: Multi-Health Systems. Hare, R.D. (2003). Manual for the Revised Psychopathy Checklist-Revised (2nd ed.). Toronto, ON:

Multi-Health Systems.

Hare, R. D., & Neumann, C. S. (2005). Structural models of psychopathy. Current psychiatry

reports, 7(1), 57-64.

Hart S. D., Hare R. D., & Forth A. E. (1996). Psychopathy as validation of the Revised

Psychopathy Checklist. In J. Monahan, H. J. Steadman (Eds.), Violence and mental disorder:

Developments in risk assessment (pp. 81–98). Chicago, IL: University of Chicago Press.

Hicks, B.M., & Patrick, C.J. (2006). Psychopathy and negative emotionality: Analyses of

suppressor effects reveal distinct relations with emotional distress, fearfulness, and anger-hostility. Journal of Abnormal Psychology, 115, 276–287.

Ishikawa, S. S., Raine, A., Lencz, T, Bihrle, S., & Lacasse, L. (2001). Autonomic Stress Reactivity and Executive Functions in Successful and Unsuccessful Criminal Psychopaths From the Community. Journal of Abnormal Psychology, 110(3), 423–432.

Kelsey, K. R., Rogers, R., & Robinson, E. V. (2015). Self-Report Measures of Psychopathy: What is their Role in Forensic Assessments?. Journal of Psychopathology and Behavioral

Assessment, 37(3), 380-391.

Larson, C. L., Baskin-Sommers, A. R., Stout, D. M., Balderston, N. L., Curtin, J. J., Schultz, D. H., & Newman, J. P. (2013). The interplay of attention and emotion: top-down

attention modulates amygdala activation in psychopathy. Cognitive, Affective, & Behavioral

Neuroscience, 13(4), 757-770.

Lawrence, E. J., Shaw, P., Baker, D., Baron-Cohen, S., & David, A.S. (2004). Measuring empathy: reliability and validity of the Empathy Quotient. Psychological Medicine, 34, 911–924.

Levenson, M. R., Kiehl, K. A., & Fitzpatrick, C. (1995). Assessing psychopathic attributes in a non-institutionalized population. Journal of Personality and Social Psychology, 68, 151–158. Lykken, D.T. (1957). A study of anxiety in the sociopathic personality. Journal of Abnormal and

Social Psychology, 55, 6-10

Marsh, A. A. (2013). What can we learn about emotion by studying psychopathy?. Frontiers in

human neuroscience, 7, 181.

Miller, J. D., Gaughan, E. T., & Pryor, L. R. (2008). The Levenson Self-Report Psychopathy Scale an examination of the personality traits and disorders associated with the LSRP

factors. Assessment, 15(4), 450-463.

Millon, T. Simonsen, E., Birket-Smith, M. & Davis, R.D. (1998). Psychopathy: Antisocial,

Criminal, and Violent Behaviors. New York: Guilford.

Nentjes, L. (2015). Inside the psychopathic mind: Social cognition, emotional experience, and affect regulation in psychopathy. Proefschrift, Universiteit Maastricht.

Newman, J.P. (1998). Psychopathy: An information processing perspective. In D.J. Cooke, A.E. Forth, & R.D. Hare (Eds.), Psychopathy: Theory, research, and implications for society (pp. 81-104). London, UK: Kluwer Academic Press.

Newman, J. P., Curtin, J. J., Bertsch, J. D., & Baskin-Sommers, A. R. (2010). Attention moderates the fearlessness of psychopathic offenders. Biological psychiatry, 67(1), 66-70.

Okumura, Y., Kanakogi, Y., Kanda, T., Ishiguro, H., & Itakura, S. (2012). The power of human gaze on infant learning. Cognition, 128(2), 127-133.

Pemment, J. (2013). Psychopathy versus sociopathy: Why the distinction has become crucial.

Aggression and Violent Behavior, 18(5), 458–461.

Petrides, M. & Milner, B. (1982). Deficits on subject-ordered tasks after gronaland temporal-lobe lesions in man. Neuropsychology, 20(3), 149 -202.

(27)

Posner, M. I. (1980). Orienting of attention. Quarterly Journal of Experimental Psychology, 32(1), 3-25. Sacco, D. F., Merold, S. J., Lui, J. H., Lustgraaf, C. J., & Barry, C. T. (2016). Social and emotional

intelligence moderate the relationship between psychopathy traits and social perception. Personality and Individual Differences, 95, 95-104.

Salekin, R. T., Chen, D. R., Sellbom, M., Lester, W. S., & MacDougall, E. (2014). Examining the factor structure and convergent and discriminant validity of the Levenson Self-Report Psychopathy Scale: Is the two-factor model the best fitting model?. Personality Disorders:

Theory, Research, and Treatment, 5(3), 289.

Schneider, K. (1923). Die psychopathischen Persönlichkeiten. In G. Aschaffenburg (Eds.),

Handbuch der Psychiatrie: Spezieller Teil, 7(1), 69–165. Leipzig: Deuticke.

Seara-Cardoso, A., Neumann, C., Roiser, J., McCrory, E., & Viding, E. (2012). Investigating associations between empathy, morality and psychopathic personality traits in the general population. Personality and Individual Differences, 52(1), 67-71.

Selbom, M. (2011). Elaborating on the construct validity of the Levenson self-report psychopathy scale in incarcerated and non-incarcerated samples. Law and Human Behaviour, 35, 440-451.

Spreen, O. & Strauss, E. (1998). A compendium of neuropsychological tests: administration, norms, and

commentary (2nd ed.). New York: Oxford University Press.

Vachon, D.D., Lynam, D.R., Widiger, T.A., Miller, J.D., McCrae, R.R., & Costa P.T. (2013). Basic Traits Predict the Prevalence of Personality Disorder Across the Life Span: The Example of Psychopathy. Psychological Science 24(5) 698–705.

Verschuere B., Uzieblo K., De Schryver M., Douma H., Onraedt T. Y., & Crombez G. (2014). The inverse relation between psychopathy and faking good: Not response bias but true variance in psychopathic personality. Journal of Forensic Psychiatry & Psychology, 25, 705–713. Walla, T.D., Wygant, D.B., & Sellbom, M. (2015). Boldness Explains a Key Difference Between

Psychopathy and Antisocial Personality Disorder. Psychiatry, Psychology and Law, 22(1), 94-105.

Watts, A. L., Lilienfeld, S. O., Edens, J. F., Douglas, K. S., Skeem, J. L., Verschuere, B., & LoPilato, A. C. (2016). Does response distortion statistically affect the relations between self-report psychopathy measures and external criteria?. Psychological assessment, 28(3), 294. Wilson, K., Juodis, M., & Porter, S. (2011). Fear and loathing in psychopaths: a meta-analytic

investigation of the facial affect recognition deficit. Criminal Justice and Behavior, 38, 659– 668.

Woodworth, M., & Waschbusch, D. (2008). Emotional processing in children with conduct problems and callous/unemotional traits. Child: Care, Health and Development, 34, 234–244.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als lid van dezen Bond kunnen toetreden de Cen- trale en waar deze niet bestaan de daarmede gelijk- gestelde Roomsch-Katholieke Kiesvereenigingen, die een eigen reglement bezitten

A kreeg last van zijn geweten: ik kan de boel toch niet gaan belazeren, vond hij. Vroeg of laat zullen ze het weten, en

Zoals Christus zei tot Zijn discipelen (Johannes 15): als u van de wereld zou zijn, zou de we- reld het hare liefhebben; maar omdat u niet van de wereld bent, maar Ik u uit de

Het idee is dat als de onderwijsinstellingen hun zaken wat betreft intern toezicht, bestuur, en kwaliteit goed op orde hebben, de rol van de Inspectie van het Onderwijs kan

The Black Economic Empowerment Act 17 of 2003, largely failed to meet its objectives - even after being changed to broad based, it failed to address the ownership patterns

including habitat use and movement patterns, of animals in general and brent geese in particular (Rouleau et al 2002; Fahrig 2007; chapter 4).. Interactions between species and

(b) Calculated magnetisation profile along the c axis in the cuprate layer in proximity of the interface for different values of the external magnetic field and antiferromagnetic J A

[r]