Abstract
In het huidige onderzoek werd bij een groep van 60 mannen uit de normale populatie onderzocht of er een relatie bestond tussen psychopathie en een disfunctie in het volgen van de blikrichting van een ander zijn boze of angstige gezichtsuitdrukking. Daarnaast werd onderzocht of de invloed van psychopathie op agressie deels verklaard kon worden door de neiging tot het volgen van deze blikrichting. De deelnemers namen deel aan de
blikrichtingstaak en de pijltaak. De vragenlijsten Youth Psychopathic traits Inventory en de Reactieve-‐Proactieve Agressie Vragenlijst werden afgenomen. Het volgen van de blikrichting van een angstige of boze gezichtsuitdrukking bleek geen mediërende rol te hebben. Er bleek een directe invloed van psychopathie op proactieve agressie te bestaan.
Inhoudsopgave 1. Inleiding 3 2. Methode 7 3. Resultaten 14 4. Discussie 21 5. Referenties 24
Psychopathie is een persoonlijkheidsstoornis die geassocieerd is met emotionele karakteristieken als impulsiviteit, manipulatief gedrag, emotionele vlakheid en de
afwezigheid van wroeging of empathie (Sommer et al., 2006). Logischerwijs zijn personen met psychopathie verantwoordelijkheid voor relatief veel criminaliteit. Daarom brengt psychopathie zowel op financieel als op emotioneel gebied hoge kosten met zich mee. Het is belangrijk om kennis te vergaren over deze disfunctie, zodat men personen met
psychopathie beter kan begrijpen. Begrip is een belangrijke eerste stap om de therapie voor personen met psychopathie te kunnen verbeteren.
Een van de kenmerken van psychopathie is het gebrek aan emotie herkenning. Er zijn twee modellen die deze deficiëntie verklaren. Volgens de Low Fear Hypothesis (Lykken, 1957; Lykken, 1996) ervaren personen met psychopathie angst in een mindere mate dan personen zonder psychopathie, waardoor ze de emotie angst minder goed kunnen
herkennen. Het Inhibition of Violence Mechanism Model (VIM) veronderstelt dat wanneer iemand antisociaal gedrag vertoont het slachtoffer van dit antisociale gedrag een
stresssignaal laat zien (bijvoorbeeld een angstig of verdrietig gezicht) (Sommer et al., 2006). Dit zorgt ervoor dat bij de persoon die het antisociale gedrag vertoont het VIM geactiveerd wordt. Activatie van het VIM gaat samen met een verhoogde aandacht, activiteit in de hersenstam en fysieke activiteit. Deze activatie wordt door een persoon als aversief ervaren, waardoor deze geneigd is het antisociale gedrag niet meer uit te voeren. Het uitvoeren van het antisociale gedrag, en zelfs al alleen het denken eraan, kan tot activatie van het VIM leiden (Blair, 1995). Volgens Blair disfunctioneert het VIM bij personen met psychopathie, wat de agressieproblemen bij personen met psychopathie kan verklaren.
Zowel bij kinderen met psychopathie (Stevens, Charman, & Blair, 2001) als bij volwassenen met psychopathie (Blair et al., 2004) is er een gebrek gevonden in het
herkennen van angstige gezichtsuitdrukkingen. Neuro-‐cognitief onderzoek over deze
emotionele disfunctie bij personen met psychopathie geeft aanwijzingen voor een disfunctie in het brein. Decety, Skelly, Yoder, en Kiehl (2014) vonden een verhoogde activiteit in de dorsula insula en aan de andere kant een verlaagde activiteit in de orbitofrontale cortex en de ventromediale prefrontale cortex tijdens de perceptie van angst, pijn, verdriet en blijheid bij personen met psychopathie. Stevens et al. (2001) onderzochten kinderen met
psychopathische trekken en vonden een selectief gebrek in het herkennen van angstige en verdrietige gezichtsuitdrukkingen. De ontwikkeling van psychopathische trekken ging samen met vroege amygdala disfunctie. Ook bij volwassenen met psychopathie kon een gebrek in het herkennen van emotionele gezichten verklaard worden door de amygdala. Volgens Contreras-‐Rodríquez et al. (2014) was er een disfunctionele interactie tussen de amygdala en de neocortex die hiervoor zorgde. Bij personen met psychopathie leek er een lagere
connectiviteit tussen deze twee hersengebieden te bestaan. In de bovenstaande
onderzoeken werd de neuro-‐cognitieve basis van de disfunctionele emotie herkenning niet specifiek bij de emotie angst onderzocht. In een onderzoek van Marsh en Cardinale (2012) werd een relatie gevonden tussen het gebrek in het herkennen van de emotie angst en een verlaagde activiteit in de rechter amygdala bij personen met psychopathie. Een onderzoek van Pham en Philippot (2010) ondersteunde de rol van de amygdala als oorzaak van de emotionele disfuncties bij personen met psychopathie echter niet. In een herkenningstaak van emotionele gezichtsuitdrukkingen presteerden personen met psychopathie minder goed dan personen zonder psychopathie, maar hiervoor werd geen relatie gevonden met de amygdala.
Het herkennen van emotionele expressies is fundamenteel voor socialisatie en sociale interactie (Blair & Coles, 2000). Volgens Vaidya, Jin, en Fellows (2014) herkenden
gezonde personen emoties voornamelijk door het fixeren op de ogen van de ander. Onderzoek liet zien dat het defect in de emotieherkenning bij psychopathie verklaard kon worden door een verminderde fixatie op de ogen, voornamelijk voor angstige
gezichtsuitdrukkingen (Dadds, El Masry, Wimalaweera, & Guastella, 2008).
Bovenstaande literatuur laat duidelijk zien dat er een relatie bestaat tussen
psychopathie en een verminderde angstherkenning. In theorieën over psychopathie, zoals het VIM, werd gefocust op de verminderde angstherkenning als mogelijke verklaring voor het agressieve gedrag dat zo kenmerkend is voor personen met psychopathie. Een emotie die minder onderzocht werd, maar wel heel relevant is voor psychopathie, is de emotie woede. Deze relevantie bleek uit forensisch onderzoek dat aanknopingspunten kon bieden over de relatie tussen de emotie woede en psychopathie. Schönenberg en Jusyte (2014) vonden een hostile attribution bias (HAB) bij de perceptie van emotionele
gezichtsuitdrukkingen bij personen met antisociaal en/of agressief gedrag. Deze bias zorgde ervoor dat deze personen ambigue stimuli sneller als vijandiger ervoeren dan personen zonder antisociaal en/of agressief gedrag. Wilkowski en Robinson (2012) vonden dat personen met agressieproblemen een grotere perceptuele sensitiviteit hadden voor boze gezichtsuitdrukkingen dan personen zonder agressieproblemen. Dit betekent dat personen met agressieproblemen de emotie woede beter herkenden en dus superioriteit toonden in de herkenning van deze emotie. Ook Blackburn en Lee-‐Evans (1985) noemden een hostile
attribution bias. Dit onderzoek kon aantonen dat personen met psychopathie bedreigingen
of provocaties van anderen sneller als een ongerechtvaardigde aanval zagen dan personen zonder psychopathie. Het is van belang om onderzoek te doen naar deze HAB bij personen met psychopathie, omdat op basis van bovenstaande bevindingen verwacht kan worden dat er een relatie bestaat tussen psychopathie, de HAB en agressie.
Blair (2001) beschreef twee verschillende soorten agressie. Reactieve agressie komt als respons op frustratie of bedreiging en komt vooral voor in sociale situaties. Proactieve agressie is een instrumentele, doelgerichte vorm van agressie. De bovengenoemde HAB in de attributie van provocerende situaties werd terug gevonden bij kinderen met reactieve agressie (Crick & Dodge, 1996). Von Borries et al. (2012) lieten zien dat personen met psychopathie een hogere mate van proactieve agressie vertoonden dan personen zonder psychopathie. Psychopathie kan dus in relatie worden gebracht met de verhoging van beide soorten agressie, en agressie kan dus voortkomen uit de perceptie van de boosheid van een andere persoon. Desondanks is er nooit onderzoek gedaan naar de relatie tussen
psychopathie, agressie en de perceptie van de emotie woede.
Er zijn meerdere beperkingen in voorgaand onderzoek te vinden die we in huidig onderzoek vermijden. Ten eerste werd veelal uitgegaan van een categorische benadering van psychopathie, terwijl het dimensioneel weergeven van psychopathie geschikter is (Edens, Marcus, Lilienfeld, & Poythress, 2006). Ten tweede werden in een paar onderzoeken gebruik gemaakt van deelnemers met agressieproblemen of een antisociale
persoonlijkheidsstoornis, en kan de gepastheid van een generalisatie naar een populatie van personen met psychopathie betwijfeld worden. Ten derde werd het herkennen van emoties gemeten op basis van het herkennen van een emotie van een gezicht, en is er nooit
onderzoek gedaan naar het volgen van de blikrichting van een andere persoon zijn
emotionele gezichtsuitdrukking. In eerder onderzoek werd gekeken naar het herkennen van een statisch gezicht, terwijl voor de sociale-‐emotie herkenning het volgen van een
blikrichting belangrijk is.
In dit onderzoek wordt de mediërende rol van de neiging tot het volgen van de blikrichting van een emotionele gezichtsuitdrukking op de invloed van psychopathie op
agressie onderzocht. Daarnaast worden de voorspellingen uit de twee theoretische lijnen, het Violence Inhibition Mechanism Model (Blair, 1995; Sommer et al., 2006) en de hostile
attribution bias (Crick & Dodge, 1996), getoetst. De deelnemers waren mannen uit de
normale populatie. Verwacht werd dat (a) de invloed van psychopathie op agressie gedeeltelijk gemedieerd wordt door het volgen van de blikrichting van een angstige
gezichtsuitdrukking, dat (b) de invloed van psychopathie op agressie gedeeltelijk gemedieerd wordt door het volgen van de blikrichting van een boze gezichtsuitdrukking en dat (c) de invloed van psychopathie op agressie niet gedeeltelijk gemedieerd wordt door het volgen van de blikrichting van een neutrale gezichtsuitdrukking.
Methode Deelnemers
60 mannen deden mee aan dit onderzoek. Daarvan waren 15 mannelijke student van de opleiding Psychologie aan de Universiteit van Amsterdam. Zij ontvingen 1,5 proefpersoon punt. De overige deelnemers ontvingen geen beloning. Voor het huidige onderzoek waren 25 deelnemers nodig wanneer een power van 0.8 en een hoge effect size gewenst was. Door het relatief hoge aantal deelnemers voor dit onderzoek was de power zeer hoog. Er zijn meer proefpersonen dan nodig geworven, omdat er meerdere studies werden uitgevoerd op deze steekproef. Deze studies werden echt niet in dit huidige onderzoek beschreven. Zie Figuur 1 voor de leeftijd van de deelnemers. Zie Figuur 2 voor de opleiding van de
deelnemers.
Figuur 1. Leeftijd van de deelnemers
Figuur 2. Opleiding van de deelnemers
Materiaal
Youth Psychopathic traits Inventory De mate van psychopathie werd gemeten met
behulp van de Youth Psychopathic traits Inventory (YPI), ontwikkeld door Andershed, Kerr, Stattin en Levander (2002). De YPI had een hoge interne consistentie (Cronbach’s alpha = .92). De YPI bestaat uit 50 items die beantwoord konden worden met helemaal niet van toepassing, een beetje van toepassing, redelijk van toepassing of heel erg van toepassing. Een voorbeeldvraag is: “Soms lieg ik zonder reden, behalve dan omdat het leuk is”. De drie sub schalen op de YPI zijn grandiositeit en manipulativiteit, hardvochtigheid en gebrek aan emotionaliteit en impulsiviteit en onverantwoordelijkheid. Na omscoring van 3 items loopt de YPI-‐schaal van 50 tot 200. Een oplopende score is indicatief voor een hogere mate van psychopathie.
Blikrichtingstaak De mate van het volgen van de blikrichting van een angstige of boze
gezichtsuitdrukking werd gemeten met behulp van een blikrichtingstaak, ontwikkeld naar Friesen en Kingstone (1998). Eerst werd een fixatie kruis gepresenteerd. Na 600 ms werd een gezicht gepresenteerd. Het gezicht keek in eerste instantie naar voren (900 ms), en werd dan vervangen door datzelfde gezicht dat naar links of naar rechts keek. Na 300 ms werd een asterisk links of rechts van het gezicht gepresenteerd. De deelnemers werden geïnstrueerd aan te geven aan welke kant van het gezicht de asterisk gelokaliseerd was door middel van het indrukken van de ‘z’-‐toets (links) of de ‘m’-‐toets (rechts). Expliciet werd genoemd dat de blikrichting niet de locatie van de asterisk voorspelde. Deelnemers werden geadviseerd om niet alleen zo snel mogelijk te reageren, maar ook om zo min mogelijk fouten te maken. De asterisk en het gezicht met de afgewende blikrichting bleven staan totdat de deelnemer reageerde. Na acht oefenrondes namen de deelnemers deel aan 80 experimentele rondes. De gezichten hadden zeven verschillende emotionele gezichtsuitdrukkingen: neutraal, angst,
blij, verdriet, walging, boosheid en verbazing. In dit huidige onderzoek werd gefocust op de emoties angst en woede met de neutrale gezichtsuitdrukkingen als controle valentie. Er waren vier verschillende trials, waarvan de eerste twee de valide trials genoemd werden en de laatste twee invalide trials. Bij de eerste en de tweede trial waren zowel de asterisk als de blikrichting aan de linkerkant of rechterkant van het gezicht. Bij de derde en vierde trial was de asterisk aan de linkerkant en de blikrichting aan de rechterkant van het gezicht of
andersom. Deze trials werden random aangeboden. De score is de verschilscore in de
reactietijd tussen de valide trials (waarbij de richting van de blik overeenkomt met de locatie van de asterisk) en bij de invalide trials (waarbij de richting van de blik niet overeenkomt met de locatie van de asterisk). Een lage verschilscore komt overeen met een lage neiging tot het volgen van de blikrichting van een emotionele gezichtsuitdrukking. Een hoge verschilscore komt overeen met een hoge neiging tot het volgen van de blikrichting van een emotionele gezichtsuitdrukking. Zie Figuur 3 voor de stimuli van de blikrichtingstaak.
Figuur 3. Stimuli blikrichtingstaak
Reactieve-‐Proactieve Agressie Vragenlijst De mate van reactieve en proactieve
agressie werd gemeten met behulp van de Reactieve-‐Proactieve Agressie Vragenlijst (RPQ), ontwikkeld door Raine et al (2006). De interne consistenties van de STAI reactieve en proactieve agressie waren hoog (Cronbach’s alpha’s = .72 en .84). De RPQ bestaat uit 23 items die beantwoord konden worden met nooit, soms of vaak. Een voorbeeldvraag is: “Hoe vaak heb je iemand anders pijn gedaan om een spel of wedstrijd te winnen?”. De RPQ-‐
subschaal voor reactieve agressie loopt van 11 tot 34 en de RPQ-‐subschaal voor proactieve agressie loopt van 12 tot 37. Voor beide schalen is een oplopende score indicatief voor een hogere mate van agressie.
Covariaten De neiging tot het volgen van de blikrichting zou ook door andere
factoren dan psychopathie beïnvloed kunnen worden. Zowel angst als autisme, het niet volgen van een blikrichting is namelijk kenmerkend voor autisme (Pelphrey, Morris, & McCarthy, 2005), zou een invloed kunnen hebben op het volgen van een blikrichting. Om deze reden werd in dit onderzoek de mate van angst en de mate van autisme gemeten met een zelf-‐rapportage vragenlijst. Om te meten of deelnemers überhaupt meer afleidbaar waren door een afbeelding die een richting aangaf werd de pijltaak gebruikt.
State-‐Trait Anxiety Inventory De mate van angst werd gemeten met behulp
van de State-‐Trait Anxiety Inventory (STAI), ontwikkeld door Spielberger, Gorsuch, Lushene, Vagg en Jacobs (1983). De interne consistentie van de STAI was hoog (Cronbach’s alpha = .93). De STAI bestaat uit 40 items die beantwoord konden worden met 1 (geheel niet), 2 (een beetje), 3 (tamelijk veel) of 4 (zeer veel). Tijdens de eerste twintig vragen werd de toestandsangst gemeten, tijdens de laatste twintig vragen de angstdispositie. Een voorbeeldvraag is: “Ik maak me zorgen”. Na omscoring van 19 items lopen de STAI-‐ subschalen voor zowel de toestandsangst als de angstdispositie van 20 tot 80. Voor beide schalen is een oplopende score indicatief voor een hogere mate van angst.
Autisme-‐spectrum Quotient vragenlijst De mate van autisme werd gemeten
met behulp van de Autisme-‐spectrum Quotiënt vragenlijst (AQ), ontwikkeld door Baron-‐ Cohen (2001). De interne consistentie van de AQ was hoog (Cronbach’s alpha = .92). De AQ bestaat uit 50 items die beantwoord konden worden met geheel mee eens, beetje mee eens, beetje mee oneens of geheel oneens. Een voorbeeldvraag is: “Datums fascineren mij”.
Na omscoring van 15 items loopt de AQ-‐schaal van 50 tot 200. Een oplopende score is indicatief voor een hogere mate van autisme.
Pijltaak In hoeverre een persoon werd afgeleid door een richting aangevende
afbeelding tijdens het aangeven van de locatie van een asterisk werd gemeten met de pijl taak, ontwikkeld naar Friesen en Kingstone (1998). Deze taak bestond uit het aangeven van de locatie van een asterisk naast pijlen die naar links of naar rechts wezen. Na 600 ms werd een plusteken gepresenteerd. Het plusteken werd in eerste instantie een horizontale streep (900 ms), en werd dan vervangen door een pijl die naar links of naar rechts wees. Na 300 ms werd een asterisk links of rechts van de pijl gepresenteerd. De deelnemers ontvingen
dezelfde instructies als bij de blikrichtingstaak. Na acht oefenrondes namen de deelnemers deel aan 40 experimentele rondes. Er waren vier verschillende trials, waarvan de eerste twee de valide trials genoemd werden en de laatste twee invalide trials. Bij de eerste trial en de tweede trial waren zowel de asterisk als de pijlrichting aan de linkerkant of rechterkant van het gezicht. Bij de derde trial en vierde trial was de asterisk aan de linkerkant en de pijlrichting aan de rechterkant van het gezicht of andersom. Deze trials werden random aangeboden. De scores werden hetzelfde berekend als bij de blikrichtingstaak. Zie Figuur 4 voor de stimuli van de pijltaak.
Figuur 4. Stimuli pijltaak
Procedure
De taken en de vragenlijsten werden op een computer in een computerruimte in het laboratorium afgenomen. De taken werden afgenomen in het programma Presentation, de vragenlijsten werden afgenomen in het programma Inquisit. Het licht was gedimd. De deelnemers werden gevraagd een koptelefoon op te doen om zo niet afgeleid te kunnen worden door geluiden. De deelnemers kregen de tijd om de informatie brochure over het onderzoek te lezen. Het informed consent werd ondertekend en een vragenlijst over
demografische gegevens werd afgenomen. De blikrichtingstaak werd als eerste afgenomen, deze taak duurde ongeveer tien minuten. Vervolgens werd de pijltaak afgenomen, deze taak duurde ongeveer vier minuten.
Daarna werden de vragenlijsten afgenomen. Elke vragenlijst duurde enkele minuten. De vragenlijsten werden op deze volgorde afgenomen: STAI, AQ, YPI en RPQ. Deelnemers werden drie weken na deelname ingelicht via de e-‐mail over de resultaten van het
onderzoek.
Data analyse plan
De eerste verwachting was dat de invloed van psychopathie op agressie gedeeltelijk gemedieerd werd door de neiging tot het volgen van de blikrichting van een angstige gezichtsuitdrukking. Om dit mediatiemodel te toetsen werd gebruik gemaakt van multipele regressie analyses. Scores op de STAI, de AQ en de pijltaak werden als covariaten
meegenomen.
De tweede verwachting was dat de invloed van psychopathie op agressie gedeeltelijk gemedieerd werd door de neiging tot het volgen van de blikrichting van een boze
meegenomen.
Om te controleren of bovenstaande invloeden specifiek golden voor de emoties angst en woede is ook gekeken naar de neiging tot het volgen van de blikrichting van een neutrale gezichtsuitdrukking.
Data preparatie
Bij zowel de blikrichtingstaak als de pijltaak werden de reactietijden die meer dan drie standaardafwijkingen verschilden van de andere reactietijden in die trial, de
reactietijden onder de 200ms en de reactietijden boven de 2500ms verwijderd. Daarna zijn voor beide taken de gemiddelde reactietijden voor de valide en de invalide trials berekend. Voor de blikrichtingstaak werd dit voor elke emotie apart gemeten. De variabele die
uiteindelijk ‘de neiging tot het volgen van de blikrichting/pijl’ indiceerde werd gemeten door de gemiddelde reactietijd voor de valide trials af te trekken van de gemiddelde reactietijd voor de invalide trials. Voor de blikrichtingstaak werd dit voor elke emotie apart gemeten.
Resultaten
Alleen bij de blikrichtingstaak is één deelnemer uitgevallen door het niet goed
opvolgen van instructies, voor de rest van de taken en de vragenlijsten was dit niet het geval. Bij alle analyses werd aan de assumpties voldaan. In deze analyses werd het
significantieniveau p= .05 gehanteerd. In alle analyses werden de covariaten STAI toestandsangst, AQ en de pijltaak meegenomen. Zie tabel 1 voor de gemiddelden, standaarddeviaties en aantal deelnemers voor elke afgenomen taak en vragenlijst.
Tabel 1. Gemiddelden, standaarddeviaties en aantal deelnemers van de taken en vragenlijsten M SD N YPI Blikrichting neutraal Blikrichting angst Blikrichting woede RPQ reactief RPQ proactief STAI toestandsangst AQ Pijltaak 97.85 20.35 16.02 15.33 19,12 14.98 34.52 111.13 -‐.63 18.71 25.06 32.97 26.01 4.00 2.73 9.22 22.48 25.14 60 59 59 59 60 60 60 60 60
Psychopathie, neutraal en agressie
De mediatiemodellen waarin de invloed van psychopathie op proactieve en reactieve agressie gedeeltelijk gemedieerd wordt door het volgen van de blikrichting van een neutrale gezichtsuitdrukking zijn afgebeeld in Figuur 5. De verwachting was dat de invloed van
psychopathie op agressie niet gemedieerd werd door de neiging tot het volgen van de blikrichting van een neutrale gezichtsuitdrukking.
Figuur 5. Mediatiemodel psychopathie, volgen van neutrale blikrichting en
proactieve/reactieve agressie Voetnoot. In alle analyses zijn de covariaten meegenomen
In tabel 2 is te zien dat psychopathie een significante positieve invloed had op proactieve agressie (regressie analyse A). In Tabel 3, Tabel 4 en Tabel 5 staan de resultaten van elk effect binnen de regressie analyses B, C en D weergegeven. In tabel 6 is te zien dat de neiging tot het volgen van de blikrichting van een neutrale gezichtsuitdrukking een
significante positieve invloed had op reactieve agressie (regressie analyse E).
Tabel 2. Het effect van de predictoren op proactieve agressie (A) (N=60)
Effect Beta T Sig.
YPI STAI toestandsangst AQ Pijltaak .45 .15 -‐.01 .00 3.77 1.23 -‐.12 .02 .00 .20 .91 .98 Voetnoot. R²= .249, F(4)= 4.565, p= .003
Tabel 3. Het effect van de predictoren op reactieve agressie (B) (N=60)
Effect Beta T Sig.
YPI STAI toestandsangst AQ Pijltaak .19 .19 .18 -‐.12 1.52 1.47 1.40 -‐.96 .14 .15 .17 .34 Voetnoot. R²= .143, F(4)= 2.289, p= .071
Tabel 4. Het effect van de predictoren op het volgen van de blikrichting van een neutrale
gezichtsuitdrukking (C) (N=59)
Effect Beta T Sig.
YPI STAI toestandsangst AQ Pijltaak -‐.03 .02 .17 .07 -‐.24 .13 1.27 .54 .81 .90 .21 .59 Voetnoot. R²= .041, F(4)= .577, p= .681
Tabel 5. Het effect van de predictoren op proactieve agressie (D) (N=60)
Effect Beta T Sig.
Blikrichting neutraal STAI toestandsangst AQ Pijltaak .20 .22 -‐.01 -‐.07 1.50 1.71 -‐.1 -‐.52 .14 .09 .92 .60 Voetnoot .R²= .093, F(4)= 1.389, p= .250
Tabel 6. Het effect van de predictoren op reactieve agressie (E) (N=60)
Effect Beta T Sig.
Blikrichting neutraal STAI toestandsangst AQ Pijltaak .28 .21 .15 -‐.17 2,20 1.73 1.15 -‐1.34 ,03 .09 .26 .19 Voetnoot. R²= .180, F(4)= 2.971, p= .027
De directe positieve invloed van psychopathie op agressie was zoals verwacht wel significant, echter was dit alleen het geval bij proactieve agressie. Er bleek geen relatie te bestaan tussen psychopathie en het volgen van de blikrichting van een neutrale
gezichtsuitdrukking, dus kon er zoals verwacht geen sprake zijn van een mediatie effect.
Psychopathie, angst en agressie
De mediatiemodellen waarin de invloed van psychopathie op proactieve en reactieve agressie gedeeltelijk gemedieerd wordt door het volgen van de blikrichting van een angstige gezichtsuitdrukking zijn afgebeeld in Figuur 6.
Figuur 6. Mediatiemodel psychopathie, volgen van angstige blikrichting en
proactieve/reactieve agressie Voetnoot. In alle analyses zijn de covariaten meegenomen
Voor de invloed van psychopathie op proactieve (regressie analyse A) en reactieve (regressie analyse B) agressie zie hierboven. In Tabel 7 en Tabel 8 staan de resultaten van elk effect binnen de regressieanalyses F en G weergegeven. In tabel 9 is te zien dat zowel de neiging tot het volgen van de blikrichting van een angstige gezichtsuitdrukking als de covariaat toestandsangst een significante positieve invloed hadden op reactieve agressie (regressie analyse H).
Tabel 7. Het effect van de predictoren op het volgen van de blikrichting van een angstige
gezichtsuitdrukking (F) (N=59)
Effect Beta T Sig.
YPI STAI toestandsangst AQ Pijltaak -‐.10 -‐.10 .17 .20 -‐.72 -‐.77 1.28 1.48 .48 .44 .21 .15 Voetnoot. R²= .101, F(4)= 1.519, p= .210
Tabel 8. Het effect van de predictoren op proactieve agressie (G) (N=60)
Effect Beta T Sig.
Blikrichting angst STAI toestandsangst AQ Pijltaak .08 .23 .01 -‐.07 .60 1.75 .05 -‐.52 .55 .09 .96 .61 Voetnoot. R²= .061, F(4)= .885, p= .479
Tabel 9. Het effect van de predictoren op reactieve agressie (H) (N=60)
Effect Beta T Sig.
Blikrichting angst STAI toestandsangst AQ Pijltaak .30 .25 .15 -‐.21 2.32 2.03 1.15 -‐1.63 .02* .05* .26 .11 Voetnoot. R²= .187, F(4)= 3.113, p= .022 en *p<.05
De directe positieve invloed van psychopathie op agressie was zoals verwacht wel significant, echter was dit alleen het geval bij proactieve agressie. Er bleek in tegenstelling tot de verwachting geen relatie te bestaan tussen psychopathie en het volgen van de blikrichting van een angstige gezichtsuitdrukking, dus kon er geen sprake zijn van een mediatie effect.
Psychopathie, woede en agressie
De mediatiemodellen waarin de invloed van psychopathie op proactieve en reactieve agressie gedeeltelijk gemedieerd wordt door het volgen van de blikrichting van een boze gezichtsuitdrukking zijn afgebeeld in Figuur 7.
Figuur 7. Mediatiemodel psychopathie, volgen van boze blikrichting en proactieve/reactieve
agressie Voetnoot. in alle analyses zijn de covariaten meegenomen
Voor de invloed van psychopathie op proactieve (regressie analyse A) en reactieve (regressie analyse B) agressie zie hierboven. In Tabel 10, Tabel 11 en Tabel 12 staan de resultaten van elk effect binnen de regressieanalyses I, J en K weergegeven.
Tabel 10. Het effect van de predictoren op het volgen van de blikrichting van een boze
gezichtsuitdrukking (I) (N=59)
Effect Beta T Sig.
YPI STAI toestandsangst AQ Pijltaak -‐.05 .16 .24 -‐.04 -‐.36 1.17 1.83 -‐.30 .72 .25 .07 .77 Voetnoot. R²= .086, F(4)= 1.269, p= .293
Tabel 11. Het effect van de predictoren op proactieve agressie (J) (N=60)
Effect Beta T Sig.
Blikrichting boos STAI toestandsangst AQ Pijltaak .12 .21 -‐.01 -‐.05 .85 1.55 -‐.05 -‐.37 .40 .13 .96 .71 Voetnoot. R²= .068, F(4)= .981, p= .426
Tabel 12. Het effect van de predictoren op reactieve agressie (K) (N=60)
Effect Beta T Sig.
Blikrichting boos STAI toestandsangst AQ Pijltaak .23 .18 .14 -‐.14 1.74 1.45 1.06 -‐1.09 .09 .15 .29 .28 Voetnoot. R²= .154, F(4)= 2.461, p= .056
De directe positieve invloed van psychopathie op agressie was zoals verwacht wel significant, echter was dit alleen het geval bij proactieve agressie. Er bleek in tegenstelling tot de verwachting geen relatie te bestaan tussen psychopathie en het volgen van de blikrichting van een boze gezichtsuitdrukking, dus kon er geen sprake zijn van een mediatie effect.
Discussie
In dit onderzoek werd de mediërende rol van de neiging tot het volgen van de blikrichting van angstige en boze gezichtsuitdrukkingen op de invloed van psychopathie op agressie onderzocht. Uit de resultaten bleek dat zoals verwacht er een significante positieve invloed bestond van psychopathie op proactieve agressie. Dit kwam overeen met het onderzoek van Von Borries et al. (2012) dat liet zien dat personen met psychopathie meer proactieve agressie vertoonden dan personen zonder psychopathie. Het Inhibition of
Violence Mechanism Model (VIM) (Sommer et al. 2006) werd hierdoor deels ondersteund.
Blair (1995) ging er namelijk vanuit dat personen met psychopathie een disfunctie hadden in het VIM, hetgeen de agressieproblemen bij personen met psychopathie zou kunnen
verklaren.
In tegenstelling tot de verwachtingen werd de invloed van psychopathie op agressie niet gedeeltelijk verklaard door de neiging tot het volgen van de blikrichting van een
angstige gezichtsuitdrukking. Psychopathie had, in tegenstelling tot de verwachtingen, geen relatie met de neiging tot het volgen van de blikrichting van een angstige
gezichtsuitdrukking. Hiermee werd het VIM (Sommer et al. 2006) deels niet ondersteund. Het VIM veronderstelt dat personen met psychopathie minder goed de emotie angst kunnen herkennen, waardoor agressie in mindere tegengehouden wordt. Echter wordt in de
formulering van het VIM de term ‘perceptuele constructen’ genoemd en is het onduidelijk wat hier precies mee bedoeld wordt. Het is belangrijk dat in de toekomst deze term verduidelijkt wordt zodat het model beter begrepen kan worden.
In tegenstelling tot de verwachtingen werd de invloed van psychopathie op agressie niet gedeeltelijk verklaard door de neiging tot het volgen van de blikrichting van een boze
met de neiging tot het volgen van de blikrichting van een boze gezichtsuitdrukking. Aan de hand van de hostile attribution bias (HAB) (Blackburn & Lee-‐Evans, 1985; Schönenberg & Jusyte, 2014) werd echter verwacht dat de neiging tot het volgen van de blikrichting van een boze gezichtsuitdrukking een relatie zou hebben met agressie, dit kwam in de resultaten echter niet naar voren.
Mogelijke verklaringen voor deze bevindingen over het volgen van de blikrichting van angstige en boze gezichtsuitdrukking zouden kunnen zijn dat personen met psychopathie gedurende hun leven zichzelf het volgen van blikrichtingen aanleren. Dit zou kunnen
verklaren waarom er geen relatie gevonden werd tussen psychopathie en de neiging tot het volgen van de blikrichting van een emotionele gezichtsuitdrukking. Uit het onderzoek van Dadds et al. (2009) bleek dat mannen met psychopathische trekken tijdens hun puberteit de disfuncties in hun cognitieve empathie konden overwinnen. Het leek alsof deze personen tijdens hun puberteit leerden hoe ze moesten praten over de emoties van anderen, ondanks dat ze leden aan ernstige disfuncties in hun affectieve empathie. Bij kinderen met
psychopathische trekken was er een disfunctie aanwezig in het volgen van een blikrichting (Dadds, El Masry, Wimalaweera, Guastella, 2008). Wellicht dat, in tegenstelling tot kinderen met psychopathische trekken, het voor volwassenen met psychopathie mogelijk is
gedurende het leven het volgen van een blikrichting te leren. Daarom is het belangrijk dat in de toekomst dit onderzoek gerepliceerd wordt met kinderen.
Een andere verklaring voor deze bevindingen over het volgen van de blikrichting van angstige en boze gezichtsuitdrukkingen zou kunnen zijn dat de deelnemers de blikrichting bewust negeerden tijdens het maken van de blikrichtingstaak. Het bleek mogelijk voor de deelnemers om zich niet te fixeren op het gezicht waarvan de ogen zich afwendde, maar zich volledig te richten op het lokaliseren van de asterisk. Echter werden er wel invloeden
gevonden op reactieve agressie, namelijk van het volgen van de blikrichting van neutrale en angstige gezichtsuitdrukkingen. En deze invloed was trendsignificant voor boze
gezichtsuitdrukkingen. Het leek dus alsof personen die perceptueel sensitiever zijn voor de blikrichting van anderen, ook eerder geneigd zijn om agressief te reageren in voornamelijk sociale interactie. Ook bleek psychopathie een invloed te hebben op proactieve agressie. Dit zou betekenen dat er wel degelijk betekenisvolle constructen gemeten zijn. Wanneer in het onderzoek alleen ruis gemeten was, dus wanneer tijdens de blikrichtingstaak de blikrichting bewust genegeerd werd, dan waren deze invloeden ook niet gevonden. Daarnaast bleek er een invloed te bestaan van een gedragsmatige taak, de blikrichtingstaak, op een zelf-‐ rapportage maat, een agressie vragenlijst. Dit gaf nog duidelijker weer dat er in dit onderzoek daadwerkelijk betekenisvolle constructen gemeten zijn.
Er werd onverwachts een significante positieve invloed van toestandsangst op reactieve agressie gevonden. Hieruit kon geconcludeerd worden dat een hoge
toestandsangst reactieve agressie kan veroorzaken. De emotie angst, namelijk zowel het volgen van de blikrichting van een angstige gezichtsuitdrukking als een hoge toestandsangst, bleek een invloed te hebben op reactieve agressie. Deze invloed moet in de toekomst verder onderzocht worden om zo de agressieproblemen bij personen met psychopathie beter te kunnen begrijpen.
Er zijn algemene limitaties aan dit huidige onderzoek te noemen. Veel van de
deelnemers kwamen uit dezelfde leeftijdscategorie en opleidingsniveau. Het onderzoek zou in de toekomst ook bij een populatie met andere leeftijdscategorieën en opleidingsniveaus kunnen worden gerepliceerd. Ook kan een proefleider invloed hebben op de resultaten. Echter werden in dit onderzoek de taken en vragenlijsten in een stille en rustige
gecontroleerd voor herhaald testen, terwijl er veel analyses gedaan zijn. Het is belangrijk om de resultaten een keer te repliceren.
Het onderzoek vond plaats in een laboratorium. De taken waren erg realistisch, wat de generaliseerbaarheid van de resultaten bevorderde, maar de deelnemers waren mannen zonder een diagnose psychopathie. Dit zorgde ervoor dat de resultaten in mindere mate generaliseerbaar waren naar een klinische populatie. In de toekomst zou het onderzoek gerepliceerd moeten worden met deelnemers met een diagnose psychopathie.
Uit de resultaten bleek dat psychopathie een invloed had op proactieve agressie. Uit de resultaten bleek ook dat de neiging tot het volgen van de blikrichting van een angstige of boze gezichtsuitdrukking geen verklaring kon geven voor het agressieve gedrag die vaak bij personen met psychopathie voorkomt. Echter is het wel belangrijk dat men meer te weten komt over deze relatie, zodat agressieproblemen bij personen met psychopathie effectiever aangepakt kunnen worden.
Referenties
Blackburn, R., & Lee-‐Evans, J. M. (1985). Reactions of primary and secondary psychopaths to anger-‐evoking situations. British Journal of Clinical Psychology, 24(2), 93-‐100.
Blair, R. J. R. (1995). A cognitive developmental approach to morality: Investigating the psychopath. Cognition, 57(1), 1-‐29.
Blair, R. J. R. (2001). Neurocognitive models of aggression, the antisocial personality
disorders, and psychopathy. Journal of Neurology, Neurosurgery & Psychiatry, 71(6), 727-‐731.
Blair, R. J. R., & Coles, M. (2000). Expression recognition and behavioural problems in early adolescence. Cognitive development, 15(4), 421-‐434.
Blair, R. J. R., Mitchell, D. G. V., Peschardt, K. S., Colledge, E., Leonard, R. A., Shine, J. H., ... & Perrett, D. I. (2004). Reduced sensitivity to others’ fearful expressions in psychopathic individuals. Personality and Individual Differences, 37(6), 1111-‐1122.
von Borries, A. K. L., Volman, I., de Bruijn, E. R. A., Bulten, B. H., Verkes, R. J., & Roelofs, K. (2012). Psychopaths lack the automatic avoidance of social threat: relation to instrumental aggression. Psychiatry research, 200(2), 761-‐766.
Contreras-‐Rodríguez, O., Pujol, J., Batalla, I., Harrison, B. J., Bosque, J., Ibern-‐Regàs, I., ... & Cardoner, N. (2014). Disrupted neural processing of emotional faces in psychopathy. Social cognitive and affective neuroscience, 9(4), 505-‐512.
Crick, N. R., & Dodge, K. A. (1996). Social information-‐processing mechanisms in reactive and proactive aggression. Child development, 67(3), 993-‐1002.
Dadds, M. R., El Masry, Y., Wimalaweera, S., & Guastella, A. J. (2008). Reduced eye gaze explains “fear blindness” in childhood psychopathic traits. Journal of the American
Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 47(4), 455-‐463.
Dadds, M. R., Hawes, D. J., Frost, A. D., Vassallo, S., Bunn, P., Hunter, K., & Merz, S. (2009). Learning to ‘talk the talk’: the relationship of psychopathic traits to deficits in empathy across childhood. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 50(5), 599-‐ 606.
Edens, J. F., Marcus, D. K., Lilienfeld, S. O., & Poythress Jr, N. G. (2006). Psychopathic, not psychopath: taxometric evidence for the dimensional structure of psychopathy. Journal of abnormal psychology, 115(1), 131.
Lykken, D. T. (1957). A study of anxiety in the sociopathic personality. The Journal of
Abnormal and Social Psychology, 55(1), 6.
Marsh, A. A., & Cardinale, E. M. (2012). When psychopathy impairs moral judgments: neural responses during judgments about causing fear. Social cognitive and affective
neuroscience, nss097.
Pelphrey, K. A., Morris, J. P., & McCarthy, G. (2005). Neural basis of eye gaze processing deficits in autism. Brain, 128(5), 1038-‐1048.
Pham, T. H., & Philippot, P. (2010). Decoding of facial expression of emotion in criminal psychopaths. Journal of personality disorders, 24(4), 445-‐459.
Schönenberg, M., & Jusyte, A. (2014). Investigation of the hostile attribution bias toward ambiguous facial cues in antisocial violent offenders. European archives of psychiatry
and clinical neuroscience, 264(1), 61-‐69.
Sommer, M., Hajak, G., Döhnel, K., Schwerdtner, J., Meinhardt, J., & Müller, J. L. (2006). Integration of emotion and cognition in patients with psychopathy. Progress in brain
research, 156, 457-‐466.
Stevens, D., Charman, T., & Blair, R. J. R. (2001). Recognition of emotion in facial expressions and vocal tones in children with psychopathic tendencies. The Journal of genetic
psychology, 162(2), 201-‐211.
Vaidya, A. R., Jin, C., & Fellows, L. K. (2014). Eye spy: The predictive value of fixation patterns in detecting subtle and extreme emotions from faces. Cognition, 133(2), 443-‐456. Wilkowski, B. M., & Robinson, M. D. (2012). When aggressive individuals see the world more accurately the case of perceptual sensitivity to subtle facial expressions of anger. Personality and social psychology bulletin, 38(4), 540-‐553.