32
P.
'Oxford'heeft
gemiddeld de kleinste en P. 'Gelrica' de groot-ste lumendiameter.2
VochtgehalteHet
vochtgehalte van het hout oeemrin
het algemeen af van de voet naar de top. Er is een zeerstijle vochtgradiënt
bij
de over-gang van spint naar kern,waarbij het kernhout
een veel hoger vochtgehalte heefr dan her spinthout.3
Volumed.icbtheid. en-geuicbt
De
volumedichtheidvan het hout neemt
roevan de voet
naar de top, vooralbij
P. 'Gelrica'.Bij
dezecultivar is
echtervrijwel
geen verandering van volumedichtheid van binnen naar buiten.Bij
P.
'Oxford' ueedt enige
verhoging naar binnen op,
bij
P. 'Dorskamp' kandit
niet worden
beoordeeld.Voor het
volumegewichtgeldt
hetzelfde alsvoor
de
volume-dichtheid.P. 'Gelrica' levert het lichtste hout (ca. 25 %o hchter dan P.
'Ox-ford'
en P.
'Robusta').Her
hour van P.
'Dorskamp'houdt
het midden tussen de twee andere.4
Krimp
De volumekrimp van het hout neemt af
bij
toenemende hoogtein
de stam. Dezekrimp
is
bij
P. 'Gelrica' het laagste enbij
P.'Oxford'
het hoogste; die van P. 'Dorskamp'ligt
er tussen in.Het
anatomische gedeelte vandit
onderzoek is uitgevoerd doorde heren P. B. Laming en B. J.
H. ter
TTelle en het mechanisch-fysische deeldoor de heren
Ir. Á.
Govers,H.
Hoffmann
en J. Verwijs.Meer gedetailleerde gegevens over de vezels
zijn
te vindenin
de rappoÍtenH-70-72 (Gelrica), H-70-115
(Dorskamp), H-71-28(Oxford) en
H-7I-II4
(vergelijking
van4
cultivars)en
overde
mechanisch-fysische eigenschappenin H-70-7
(Gelrica),H-70-I42
(Dorskamp),H-71-52 (Oxford)
enH-7l-III
(7
klo-nen).Summary
From three stems
of
2I
yearsold
Populus 'Gelrica',of
11 yearsold P.'Dorskamp'and
of
11 yearsold
P.'Oxford'disks
are cur at several heights beginningat
1m
above the ground level and investigated on anatomical and physical properties of the wood. The length and the widthof
the fibres and the thicknessof
thefibre
walls have been measured. Determinations have beencar-ried out of
the moistuÍe content, the densiry, the specific gravity and the volumetric shrinkage. Also a number of mechanical tests (bending and compression strengrh and modulusof
elasticity) have been executed.Important variations
of
these values were foundfrom
the inner to the outer part andfrom
the base to the top of the stems.The wood
of
P. 'Gelrica'
appearedto be
the lightesq
that
of P.'Oxford'
(and also of P. 'Robusta') the heaviest.In
all
cases the heartwood was very much wetter than the sap-woodwith
a steep gradient between both wood rypes.J. T.
M. vanBroekhuizen
/
Populieren en
wilgen
langs
de
Donau en de Zwarte Zee
in
Roemenië 1) Landbouwhogeschool, Afdeling HoutteeltIn
het
kadervan de
veertiendezitting
van
de
Internationale Populieren Commissiein
Boekarest werd doormij
deelgenomen aan een excursievan
20
septembertot 2
oktober 1971in
her gebied van de beneden-Donauin
Roemenië.Daarbij
werd ook eenindruk
verkregen van het gebruik van populierenbij
en in de vakantieoorden aan deZwatte
Zee.Hoewel
het
Roemeenseklimaat afwijkt
van
het
Nederlandseklimaat,
waardoorde teelt van populier en
wilg
gedeeltelijk andersis, zijn er verschillende facetten van
dezeteelt die voor
ons van belang zijn.DE PLAÁTS
VAN
POPULIER EN WILGIN
DE ROEMEENSE BOSBOU\rVan de oppervlakte bos van 6.300.000 ha (27 %o van de opper-vlakte van het
land)
is
103.000 hapopulier
en 42.000 ha wilg. Daarnaastis er nog
20.000km
wegbeplantingvan
populier. Van de jaarlijkse houtproduktiekomt
700.000-800.000 mB voor rekening van depopulier
en 250.000400.000 m3 van de wilg. Afgezien van de Leucepopulieren (44.000 ha) komen de popu-lieren voor op de lagere heuvelstot in
het gebied van derivie-ren
en
wel
hoofdzakelijk
tussen de winterdijken en de rivier-oevers.Enkele beplantingen
in dit
gebied werden
door
ons bezocht.Van
deze beplantingenis
ongeveer 42.000 ha P. eura-mericana en 17.000 ha P. nigra, welke soortin
Roemenië overi-genstot
ca. 1.100m
hoogte boven zee voorkomt.KLIMAAT EN BODEM
Het
klimaat van de Zuid-Roemeense vlakte is continentaal met enige maritiemeinvloed
in
het
oosten aan de kust.Het
wordt
gekenmerkt
door hoge temperaruren
in
de zomer en
vrij
lage temperaturenin
dewinter. Deze temperaturen zijn afhankelijk
van de plaats van de betrokken strekenin
de vlakte.Zo
Iigr
de gemiddelde maximumtemperatuur nrssen32o en 39o
C
en de gemiddelde minimumtemperatuur tussen-160
en-25o
C. De lengte van het groeiseizoen (gemiddelde temperatuur 10oC of
meer) bedraagt omstreeks 200 dagen, d.w.z. van begin april tot midden oktober.In
deze periodevak 200-400 mm
regen (per jaar 310-600 mm) en wel hoofdzakelijkin
de voorzomer.In
her tweede deel van het groeiseizoen heerst meestal grote droogte. De gronden langs de rivieren bestaanuit
riviersedimenten, veel-al van afwisselende lagen zand en klei.Bij
de Donau worden zezsraarder
in
derichting
van de monding, waat ze tenslotte over-gaanin
zeer zrlí^re, moerassige kleigronden. De beplantingen in de zone langs de ZwarteZee
sraanop lichte
zandgronden met soms eenvrij
hoog zoutgehalte. Naar het binnenland gaan dezein
veel streken overin
alkalische bruine steppengronden, die inhet
algemeen vruchtbaar zijn.ONDERZOEK
Het
onderzoek betreffende populier enwilg
geschiedt door het populieren- enwilgeninstituut
van het Ministerie van Land- en Bosbouwen Voedselindustrie.
Het
bevindt zich
in
Magurele,20
km
ten
zuidwestenvan
Boekarestop een terrein van ruim
200 ha.De
taak vanhet instituut
omvat selectie en veredelingter
introduktie van nieuwe
rassen, onderzoek naar de teelt en naar de bestrijdingvan ziekten en plagen, de uitoefening
van de conuoleop
rasechtheid, raszuiverheid en gezondheid en het geven van advies aan telers.Vooral de
selectievan bomen
in
natuurlijke
bossenis belangrijk.
Dit
niet zo
zeervoor
de teelt van deze bomen alswel voor
het
opsporen van goede P. nigra, P. alba en P. canescens ten behoeve van later kruisingswerk. Bij1)
Foto's: Van Broekhuizen.33
P. nigra
-
diein
Roemenië geen goede vorm heeft-
zoekt mennuur
bom..r die
resistentzijn
tegende ook
in
Nederland be-kende ziekten.Bij
het wilgenonderzoekis
vooral de selectie ophet
bestandzijn
tegenlangdurige
overstromingen belangrijk.Pas
in
de tweede plaatswordt
geselecteerd oP vorm.De
wilgen worden immersgebruikt
op de natste, regelmatig onderlopende terreinen.Men
heeft reeds een aantalin dit
opzicht goedeklo-nen gevonden die echter slecht van
vorm
zijn. Deze zullenwor-den gekruist met
goed gevormdewilgen
uit
herkomstenuit
het gebergte.
Tot
nog toe voldoen Roemeense klonen van Salixalba het beste.
Al
het
in
Roemenië benodigde plantsoenkomt
direkt of indirekt, via
20 regionale kwekerijen, van het centraleinstituut.
Zowel de populieren
alsde wilgen worden hoofdzakelijk
ge-plant
in
de gebieden tussen dedijken
en de zomerbedding vande Donau
envan
een aantal kleinererivieren. Daar veel
vandeze terreinen
min
of
meerregelmatig
in
het voorjaar
over-stroomd worden, heeft de
teelt
enkele bijzondere aspecten, dienog ter sprake zullen komen. Een betrekkelijk
klein
deel van debeplantingen
wordt
aangelegdop
armere,al
danniet zout
be-vattende, zandgronden. Tenslotte worden sindskort
proeven ge-nomenmet
de aanleg van beplantingen oP zeer natte terreinendie
weliswaar tussen dedijken
enhet
zomerbed van de Donau liggen, maardie
omgevenzijn
door lagedijken
en waaroptot
voor enkele jaren
riet
werd geteeld ten behoeve van de cellulose-industrie.AÁNGEPLÁNTE RÁSSEN
Toegelaten is de teelt van de volgende populiererassen: P.
eura-mericana
'Celei',
'I
214','sacrart
7!',
'Grandis'
en
'Robusta'(kloon
R
16), P.
deltoidesvirginiana
'Cetate'en
eenI
kloon van P. nigra thevestina (voor wegbeplantingen).'Celei', Q,
is
internationaal geregistreerd en vermoedelijkiden-tiek met
het eveneens geregistreerdeDuitse
ras 'Letpzig',waat-mee
het ook
in
roestgevoeligheid overeenkomt.'Celei' wordt
vooral
gebruikt
op
wat
drogere groeiplaatsen,op
zwaardere gronden enin
het koelere klimaat van de heuvels.'I
214'munt uit
door een snelle groei; langdurige overstromingin
het groeiseizoenwordt
minder goed verdragen,terwijl
wind
nogal eens takbreuk verootzaakt.
EeÀ nieuw,
uit
het
buitenland ingevoerd rasis
'Sacrau79'
dat dezelfde eigenschappenheeft als'I 2I4'
en volgens Roemeensedeskundigen daarvan alleen
te
onderscheidenis door
een iets snellere groei en een iets ruwere scl.rors. Deze meningwiikt
af van de algemene opvatting dat deze rassen identiekzijn'
P. deltoides
virginiana
'Cetate' is vermoedelijk P. euramericana'Frignicourt'.
Van
'Robusta', tenslotte,wordt
materiaal aangeplant datafkom-stig is van
eenboom
in
de Donau-valleien dat
bekend staatonder het kloonnummer
R
16.Men is
van mening datdit
eenvan de klonen van de cultivar
'Robusta'is. I7eliswaar
is
ge-durendetien
jaar geen enkel morfologisch verschilmet
andere herkomsten van 'Robusta' gevonden, maar fysiologischeverschil-len
zouden er volgens de Roemeense deskundigenwel
degelijkzijn.
Volgenshun
ervaringen verdraagtR
16 lange inundatiesin
het groeiseizoenduidelijk
beter dan andere vormen die mentot
'Robusta'rekent, terwijl de
gevoeligheidvoor
Dothichizaminder zor zijn
en de resistentie tegenwind
beter. Sindskort
neemt
men
ttouwens proevenmet
een anderevorm,
namelijkR
34, diein
voorgenoemde opzichten nog beter zo:u zijn. Verschillende deelnemers warennogal
sceptischover de
Roe-meense opvatting dat er klonen zoudenzijn
diein
alleuiterliike
kenmerken gelijk
zijn
en
alleen zoudenzrin te
onderscheidenop grond van fysiologische eigenschappen. Een nader onderzoek hiernaar is wel gewenst. Immers, indien deze mogeliikheid er is,
dan zou het
gehele systeemvan
registratieen herkenning
op losse schroevenkomen
te
staan. Geziende opvattingen
over '72I4'
en'Sacrau79' dient
ook de problematiek van deschors-vorming, zoals deze door
mij in
het augustusnummer 1970 vandit tijdschrift is
aangestipt, nader te worden onderzocht, vooralin
verband met eventuele consequenties voor depraktiik.
BEPLÁNTINGEN LÁNGS DE DONAUDe groeiplaats; algemene gegevens
Het
zomerbedvan de
benedenloopvan de Donau wordt
aan weerszijden begrensd door terreinendie in
dewinter
enin
het voorjaar regelmatig worden overstroomd als gevolg van de sterk gestegen waterstand. Deze terreinendie in
breedte variëren van4-2)
km
wordendoor dijken
gescheidenvan
de aangrenzendelandbouwgebieden.
Verder
stroomafwaatts,in
de
Donaudelta,zijn
de gebiedendie
regelmatig worden overstroomdnog
veelgroter en daar
krijgt
men, mede door de grote oppervlakten riet,de
indruk
van een enorme Biesbosch zonder veel getijde-invloed.De rivier
voert overalin
de benedenloop veelslib
aan en voor demonding is de
aanslibbing zo aanzienlijk dathet land
zichelk
jaar ongeveer 100m
verderin
de Zwarte Zee uitstrekt, wat een landaanwinstvan
200 ha per
iaar betekent.Het
verschil tussen de hoogste en de laagste waterstand bedraagtbii
Braila (ca. 150km
landinwaarts) ongeveer5 m
enbij
dekust
onge' veer 0,50m. De
periodevan
hoog waterbegint
soms reedsin
het
najaar maar meestalin
het voorjaar enduurt gewoonlijk tot
mei of
beginjuni,
een enkele maaltot
augustusof
nog langer.Op
de overstroomde terreinenblijft
veelslib
achter, waardoorde grond
verrijkt
wordt.
Een nadeelis
uiteraarddat
het water,al
of
niet metdijfijs,
grote schade aan de bomen kan aanrichten,die
onder ongunstige omstandigheden resulteertin
devernieti-ging van
duizenden ha beplanting.Indien het water begint
te zakken gaatdit
snel en danis
somsin
enkele dagen de zomer-stand bereikt. Vele terreinen, opgebouwduit
afwisselende lagenzand
en klei,
beginnendan van de
droogtete lijden.
Daarbijkomt
dathet
grootste deel van de350-5lO mm
regendie
per jaarin dit
gebied valt, reedsin
de voorzomer is gevallen, zodater
in
de tweedehelft
van het groeiseizoen eentekort
aan wateroptreedt, mede omdat de temperatuur
in dit
gebiedin
de zomerkan oplopen
tot
boven de40"
C.Het terrein
tussen de zomerbeddingen
dedijken
is niet
vlak.Er
is in
tegendeel sprakevan
hoogteverschillenvolgens
een zekere zonering.Vlak
langs de oever van de zomerbeddingbe-vinden zich
vrij
hoge, smalle,gewoonlijk
zandige strok€n. Daar-Zelarige beplanting t,an P.'Celei' in de ,,niteruaarden" t.'an àe Donat, Hoogte1j
m, dianteter 23cn.
Plantuerband. Tx
7n.
Veel bladwrliesloor
roestaantasling, Ondergroei uan riet.34
achter neemr de hoogte
af
in
de
richting
van de dijken.
Hoelager
het
terrein hoe meer
moefassenen
meren
voorkomen.Door
dit
reliëf
varieert de grondwaterstand
in
de zomer
van5
tot
0m
beneden maaiveld.De groeiplaats;.terreinhoogte en waterstand
In
verband mer de geringe regenval wordenin
Roemenië deterteinen
ingedeeld naarde hoogte
ten
opzichtevan het peil
van derivier.
Deze hoogtewordt
namelijkuitgedrukt
in
hydro-graden. Eén hydrograadis
ééntiende van het maximale hoogte-verschilin
cm van het peil van het fivierwater op een bepaalde plaats. Eenrerein
mer een hoogte van
0
hydrogradenligt
opde hoogte
van
het
gemiddeld laagstewaterpeil
ter
plaatse enbevindr
zich
daaromvrijwel
voorrdurend onder water. Tien
hydrograden geeÍt aan dat het terrein op de hoogte van het ge-middeld maximale waterpeilligt
en dus bijna nooit geheel over-stroomd wordt. Eén hydrograad geeft uiteraardniet overal
het-zelfde hoogteverschil aan, integendeel, deze maatwordt
naar de kust toe steeds kleiner.Met
dit
systeem kan voor elk terrein een aanduiding worden ge-gevenvan
de kansop overstroming en van het grondwaterpeil
in
een bepaalde periodeen
daarmedevan
o.a.het
bodemtype, humusgehalte, depH
en de hoeveelheid Ca- en Mg-carbonaten. Ten behoeve van de teelt van populieren enwilgen
is op basis vandit
systeem eenindeling van
de terreinen gemaakt, waaraan het volgende is ontleend:1
terreinen van meer dan 7 hydrograden.Lichte,
gelaagderivierafzettingen,
weinig
humus
(12
7o1,pH
tot
8,8, veel carbonaten; lange perioden mer overstroming, waarna grote droogte (grondwaterdieptein
augustus-oktobertot 5 m);
bij
8
hydrogtaden2-5
oversuomingenper
tien taaf.2
terreinen van6-7
hydrograden.\Vat
zwaardere, gelaagde afzettingen, meer humus,waterhuis-houding gunstiger; weliswaar
vaker
en
langer onder water, maar minder laagwaterpeil
in
droge periode(3-4 m
diep);bij
7 hydrograden5-7
overstromingen per tien jaar.3
terreinen van4,5-6
hydrograden.Dichte
aÍzettingen,rijk
aan humus, doodopend nat, grond-water1-2 m
onder het maaiveld;bij
4,5 hydrogradenelk
jaar meerdan
i80
dagenonder water, waatvan gemiddeld
108dagedin
het groeiseizoen.Terreinen
van minder
dan4,5
hydrogmden hebben een zeerfijne
textuur
en
bezittenmeer dan
I0 7a
humus. Zond,etbe-dijking
zijndezeniet
geschikt voor bosaanplant.Bos en terreinhoogte
In
het
algemeenkan worden
gesteld dat de teelt van Áigeiros-populieren alleenis
aan te bevelen op gronden die jaarlijks ge-durende maximaal 100 dagen en gemiddeld hoogstens 50 dagenin
het
groeiseizoen overstroomd zijn.Dit
zijn
de gronden van meer dan6
hydrograden. Leucepopulieren verdragenniet
meer dan 85-90 dagen oversuoming waarvat: hoogstens25
dagenin
het groeiseizoen.Iíilgen
verdragen maximaal ongeveer 180 dagen overstroming,met
gemiddeld hoogstens ongeveerI20
dagenin
het
groei-seizoen.Ze
worden veel geplant
op de
lage stroken aan
derivierzijde
van de dijken.Het natuurlijke
bos komr voorin
een strook van enkele honder-den meters breedte langs de Donau. Deze strookwordt
in
derichting van
de delta smaller
en verdwijnt uiteindelijk
in
de tietmassa.Dit
bos bestaat op de terreinen van5-6
hydrograden vooraluit
Salix alba enin
mindere mareuit
Populus nigra en Populus alba.Op
terreinen van 7 hydrograden en hoger komen hoofdzakelijkeik,
es en iep voor. Een veel voorkomènde plantop terreinen van meer dan
6)
hydrograden is dauwbraam (Ru-bus caesius). Dezeduidt
op goede omstandigheden voor Populus euramericana.Op
lagere terreinen
wijst
fioringras
(Agrostis alba) op hoog produktieve grond voor wilgen.Populierenbeplantingen
De geplante rustenVoor
1960werd
een mengsel van een aantal rassen aangeplant waarvan een deel onbekend is.In
deze meerklonige beplantin-gen komen veel voor'Marilandica','Frignicourt'en
'Celei' met daarnaast'Robusta','Serotina' en'Grandis'.In
de daarop volgende paar jaren werden de beplantingen aan-gelegd met een mengsel van de drie eerstgenoemde rassen.Hier-in
kwam
'Marilandica' somsror
80 Vo voor maarhet
aandeel vandit
ras verminderde ten gevolgevan dunningen
in
de op-standen sterk.Sedert ongeveer 1963 worden eenklonige opstanden aangelegd mer 'Robusta'
(R i6),
'I
2I4'
en'Celei'.In
de toekomst zal ook 'Sacrau 79' worden gebruikt.D e uro e gere re elruijze
:
meerhlonàge b eplantingenEen voorbeeld van een meerklonige opstand z^gen
we
op
een hoge rand langs de Donau-oeverbij
Tulcea, aan het begin van de delta. Deze thans22
jaar oude opstand werd aangelegd met,naar
later
bleek, 'Celei', 'Marilandica'
en
'Frignicourr'
in
een verband van 2x
2 m.Na
de aanleg vond geen grondbewerking meer plaats. Daardoor kwam er langzamerhand enige ondergroei van Rhamnus en Quercus en van struiken. Slechtsbij
uitzonde-ring
werdenin dit
type beplantingen
andere houtsoortenge-bruikt
(soms es). Meestal lukte deze menging echterniet.
Vrij
laat, negen jaat na de aanleg, werd de eerste, selectieve dunningin
de bezochte opstand uitgevoerd. Deze was evenals de paar vol-gende dunningen, een laagdunning. Daardoor werdde
aarrvatr-kelijk
wat
langzame en enigszinskrom
groeiende 'Marilandica'vooÍ
eengroot
deel verwijderd.Daar de dunning niet
over de gehele oppervlakte even sterk(of
zwakl)
was, verronen debo-men
thans opvallende verschillen.In
het
gedeelte waar zwak werd gedund, staannu
ca. 1.000 bomenr/ha (afstand ca. 3,2 m).De
gemiddelde diameteris
ca.25
cm en de gemiddelde
jaar-lijkse
aanwas bedraagt24
ml/ha.
Er komt
veel
bastvlekken-ziekte voor, de kronenzijn klein
en ten gevolge daarvan bevindtzich veel waterlot
op
de stammen.In
her sterker gedundege-M,eerklonige oprtdnd. olah aan àe Donas Op d.e toorgrond. stobbe met
bloot-gespoelde taortels teo geaolge uan afkahting. De hoogsre
n,ater-srdnd
ltordl
tangeget)en door d.e hoogte oan bet lilhtgeÈleanle deel aande 1tan uan aele bomen; hier taas
dit
1,5-2 m (tgt. net pertoon rechtt midd'en).35
Stobbe
ner
blootgetpoeld.e uortelslld6
langs de Donaa. De ondetsteelage uordt geaormd d.oor de oortpronkelijke taortels. De hogere etages
zijn. geuormd. tijdens opslibbingen (totaal ca.70 cn ).
deelte staan ca. 400 bomen,/ha (afstand ca.
5 m). De
gemid-delde diameter is ca.40
cm en de gemiddelde jaadijkse aanwas bedraagtbijna
30 m3/ha.De
aantasting door bastvlekkenziekteis veel
geringer, dekronen
zijn
groteten
dieperen er
komtminder
waterlot voor.De
onregelmatige dunningssterkte heeft bovendien ten gevolge dat de stammen krommerzijn
dan nodigis en dat ze opvallend ovaal op doorsnede zijn.
De opstand
blijkt
ondanks de volgens de huidige inzichtenmin-der goede behandeling
nog
eenvrij
grote
aans'aste
vertonen,zij
het met
eenvrij
laag percentage waardevolle sorrimenren.Dat
bij
eenwijder
verbandof
een sterkeredunning
de bomendikker
kunnen worden,blijkt uit
hetfeit
dat van de meer vrij-staande randbomen de dunste boom 50 cmdik
was en de diksteruim 60 cm.
Eengrote
diameteris
weliswaarniet
onder alle omstandighedenhet doel dat wordt
nagestreefd, maarhet feit
dat de opstand ten gevolge van verschil
in
toegepastebehande-ling op
eenkleine
oppervlakte verschillende beelden verroont, is belangrijk.De
verkregen gegevenszijn
vooral waardevolom-dat onder
bepaalde omstandighedeneen
nauw
plantverbandnoodzakelijk
is ter
beschermingvan
dedijken.
In
die
gevallentracht men
dan
toch een zogroot mogelijke
opbrengsr rever-krijgen.
Dat
dezedan
bestaatuit
dunnere sortimentenis
vanminder
belang omdat thans deproduktie van pulphout
in
de eerste plaats komt.In
dehier
besproken opstand werd nog een ander karakteristiekbeeld van de beplantingen langs de rivieroevers waargenomen.
Dit
houdt verbandmet
denatuurlijke wijzigingen
vanhet
zo-merbed van de rivier.Op
de plaatsen, waar de Donau nier rechr-getrokken, gekanaliseerd en van een oeverbescherming voorzien is, kalven regelmatig stukken van de oevers af. De beplantingen vertragendit
proces, zoals ook hier bleek. Een aantal randbomenviak
langs derivier
was door het waterondermijnd
en daaromonlangs geveld.
Van de
overgebleven stronken warenin
som-mige
gevallen onlangsde wortels voor
eengroot
deel
blootgespoeld. Daardoor
was te zien dat het
wortelstelseluit
vijf
kransen is opgebouwd, overeenkomend mer 5 perioden van
op-slibbing welke, sinds de aanleg
22
jaar geleden,in
totaal 70 cm bedroeg.(wordt
vervolgd).M. Bol en J.
L.Guldemond
/
Snoeien van populieren
in wegbeplantingen
in Nederland
1)Bosbouwproefstation
Waartoe
dient
snoeienDe
totale lengte van beplantingen van populieren langs wegen,waterlopen, grenzen, erven
en
in
stedelijk groen
in
ons
land bedraagt rond 20.000 km.In
dergelijkerijbeplantingen is
snoeien noodzakelijkom
twee redenen: ter verbetering van dehoutkwaliteit
en ook om takken te verwijderen, die om andere redenen ongev/enst ziin.Verbetering van
dehoutkwaliteit
Voor
sommige industrieëndie
populierenhoutverwerken
(fi-neer, lucifers,klompen)
hangt de gebruikswaarde van het hout nauw samenmet
de afwezigheid van kwastenin
de stam. Vander Meiden
(3) belichtte
in
1957 de samenhang tussen snoeivan populieren en de eisen van de
indusrie. Zijn
conclusie wasdat als gevolg van deze eisen snoeien rot meer dan
6 m
hoogte(in
uiterste gevallen 8 m hoogte) zinloos was.De kistenindusuie had
geen speciale belangstellingvoor
ge-snoeid stamhout, maargaf
de voorkeur aan levend ingegroeide takken boven dode kwasten, die een gevolg waren van de snoei.De pulpindusrie
bleek ook de voorkeur te
geven aanonge-snoeide bomen,
omdat
een gesnoeidestam altijd enige
bast-insluitingen
bij
de kwasten bevat. Deze conclusieszijn in
grote1)
Onder dezetitel is
door de auteurs een samenvatting gegeven opverzoek van de internationale unie van bosbouwproefstations. Veel van de inhoud is onze lezers wellicht bekend. Uw redactie meent dat het niettemin nuttig kan
zijn
een overzicht van enkele facetten van het snoeien van populietenin
wegbeplantingen te geven.trekken nog
steedsvan
toepassing, hoewelde
hoogtevan
hetsnoeien
thans vooral
om
economische redenenop
maximaal6 m wordt
gesteld.Hubert
(2)
schreefin
1964 dat het snoeien van populierenin
Frankrijk de 8
m
grensniet te
boven diendete
gaan.Soort-gelijke
opvattingen bestondenin
verscheidene andere Europese landen.Het verwijderen van
ongewenstetakken
Populieren
in
weg- en
grensbeplantingen worden meestal nietalleen gesnoeid om der
wille
van hun houtkwaliteit. De onderstetakken van populieren kunnen de
vrije
doorgang en hetuitzicht
van het
verkeer belemmeren,te veel
schaduw gevenop
eenweg,
op
gebouwenof
op
landbouwgrond, danwel
ongewenstzijn om
esthetische redenen.Dit
is van
toepassingop
levende zowel als dode takken.Het is moeilijk
een algemeneregel te
gevenvoor de
hoogtevan
snoeien;in
de meeste gevallenis
een aantal verschillende overwegingenin
het spel. Vooral dode takkenzijn
gevaarlijk en deze zullen gesnoeid moeten worden, zelfsindien
ze hoogin
dekroon
voorkomen. Opgemerktmoet worden
dat
in
rijbeplan-tingen van populier, vooral
langs wegen, vaak een abnormaalgroot aantal takken
kwijnt of
afsterft als gevolg van(te)
nauweplantafstanden