• No results found

Het belang van conceptuele eigenschappen voor lexicale diversiteit

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het belang van conceptuele eigenschappen voor lexicale diversiteit"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

162 recensies ze hun visie ventileren op de samenleving, op politiek en strategie, op moreel-religi-euze gedragscodes en op machtsverhoudin-gen tussen de beide seksen. Daarmee is één van de twee centrale vragen van deze bun-del beantwoord. De vraag hoe spellen zich verhielden tot de grotere kwesties in de Eu-ropese samenleving is wellicht wat té ambi-tieus gesteld. De artikelen maken duidelijk dat de spelcultuur beïnvloed werd door

re-ligieuze, politieke en sociaal-culturele ont-wikkelingen in de vroegmoderne Europese samenleving, zoals de Dertigjarige Oorlog, en andersom. Maar niet elk spel zal met deze ‘grote kwesties’ in gedachten gecreëerd of gespeeld zijn in die periode. Uiteindelijk was het spel er ook ‘gewoon’ ter vermaak.

Wendy Govaers

Het belang van conceptuele eigenschappen voor lexicale diversiteit

Karlien Franco, Concept features and lexical diversity. A dialectological case study on the relationship between meaning and variation. Diss. Radboud Universiteit en Katho-lieke Universiteit Leuven, 2017. 125 blz. plus 14 blz. bijlagen.

Concept features and lexical diversity (CF&LD in het vervolg) is een proefschrift dat aan de Radboud Universiteit en aan de Katholieke Universiteit Leuven in 2017 werd verdedigd, en waar Dirk Geeraerts en Roeland van Hout als promotores en Dirk Speelman als copromotor optraden. Het is een innovatieve studie naar lexicale diver-siteit aan de hand van (de gegevensverza-melingen achter) twee Nederlandse dialect-woordenboeken. De titel weerspiegelt de focus van het werk die op de verhouding tussen variatie en betekenis ligt, maar het belang van de dialectologie reikt veel ver-der dan de gegevensbron. Deze recensie hanteert voornamelijk een dialectologisch perspectief, en, om de discussie binnen de perken te houden, concentreren we ons op hoofdstuk 3, waar de analyse van dialectge-gevens centraal staat.

We willen echter ook de achtergrond van de cognitieve sociolinguïstiek gepast noemen want die slaat een brug van de al-gemene taalwetenschap naar de dialectolo-gie. Volgens de cognitieve sociolinguïstiek beïnvloeden de betekenissen van woorden (de concepten waaraan ze refereren) onder andere hun variabiliteit. Het is vaker opge-merkt dat er vele woorden zijn bijv. voor geld, seks en slechte manieren, en minder

voor water, begroetingen en gebed. Karlien Franco (KF in het vervolg) kijkt systemati-scher naar de verhouding achter deze obser-vatie. Dit is één innovatie in dit werk, en we leggen het onderaan in meer detail uit.

Een tweede innovatie van CF&LD staat in de streng onomasiologische be-nadering. Terwijl de meeste lexicale studies naar dialectale variabiliteit de verdeling van varianten ten opzichte van de geografie ver-kennen, kijkt KF vanwege haar onderzoeks-vraag naar de varianten van woorden ten op-zichte van concepten. Dit staat in contrast tot de normale focus van lexicale dialectolo-gie, de geografische verdeling van de lexica-liseringen. Op basis van de geografie (aan de hand van een steekproef van plaatsen) krijgt men kaarten die aantonen waar de ene ofwel andere vorm te horen is. Bijvoorbeeld wor-den de Franse variëteiten, langue d’oil en langue d’oc, grofweg in het noorden cq. in het zuiden van Frankrijk gebruikt waar de lexicale varianten voor ‘ja’, nl. oui/oil en oc, gevonden worden. (Terzijde merken we op dat deze gebruikelijke benadering ook niet semasiologisch te noemen is.)

KF buit de omstandigheid uit dat de meeste verzamelingen van lexicale dialect-varianten onomasiologisch werden uitge-voerd, bijv. als men met een schets van

ISSN00407550.pinn.TNTL20202.indb 162

(2)

recensies 163

een kledingstuk naar de lokale benoeming vraagt, waarop men misschien hesje, kiel/ kieltje, stofjas of labjas of dergelijks als ant-woord krijgt. Dit betekent dat geschikte da-taverzamelingen in vele talen en dialecten al voorhanden zijn. Haar keuze valt op het Woordenboek van de Brabantse dialecten en Woordenboek van de Limburgse dialec-ten, die ze aan een ruwe kwantitatieve ana-lyse onderwerpt om er zeker van te zijn dat er voldoende variatie is tussen genoeg woor-den om statistische gevolgtrekkingen te on-derbouwen.

Als we naar de focus van de dissertatie terugkeren – de verhouding tussen beteke-nis en variatie – zien we dat de dissertatie niet alleen aan dialectgeografische gegevens schatplichtig is, maar ook aan dialectologi-sche inzichten en methoden, en de toepas-sing van deze technieken in dit proefschrift is een derde innovatie. Zo ontstaat bijv. het probleem hoe men lexicale diversteit meet, en hier put de auteur uit het oudere werk van haar Leuvense collega’s (Speelman & Geeraerts 2008). Ze stelt voor een concept lexicaal divers te bekijken navenant het veel realisaties heeft die bovendien door el-kaar gemengd worden (alsook niet netjes geografisch verdeeld zijn) met betrekking tot de gebiedsgrootte (p. 52). Dus concepten die overal hetzelfde heten zijn niet divers; en concepten die netjes in gebieden zijn opge-deeld zijn dat evenmin, maar men relativeert beide factoren ten opzichte van de grootte van het in ogenschouw te nemen geogra-fisch gebied. Het dialectologische funda-ment van de ideeën staat niet ter discussie. Zoals overal in kwantitatief werk kan men over de details bekvechten en alternatieve formuleringen voorstellen, maar het valt aan te nemen dat deze operationalisatie aan de hand van een dialectwoordenboek (dus met geospecifieke gegevens) meetbaar is en ook dat ze variabiliteit enigzins reflecteert.

Om de verhouding tussen de variabili-teit en de semantiek te achterhalen, moet men ook op de semantiek verder ingaan. KF toetst hypothesen ten aanzien van (i) affect ‘sterke gevoelens’, (ii) salience (‘opvallend-heid’) en (iii) vaagheid, nl. dat vaagheid en

sterke gevoelens variabiliteit bevorderen en terwijl salience ze onderdrukt. Een aparte studie werd opgezet om (i) affect in te schat-ten, waar deelnemers beoordeelden of een concept positief, negatief of neutraal was, en waar ze in plaats daarvan hun onzekerheid konden melden. Men ziet hier hoe lastig het is om concepten los van lexicaliseringen te bestuderen: een concept werd via de meest voorkomende lexicalisering geïdentificeerd. KF experimenteert met verschillende ma-nieren om (ii) salience te operationaliseren, waaronder hoe vaak meerwoord-lexemen als respons voorkomen op het concept-woord, welke varianten het frequentst wor-den gebruikt, het aantal plaatsen waar geen respons voorkwam, en de prevalence (‘over-wicht’) van de meest voorkomende lexica-lisering voor het concept, d.w.z. hoeveel mensen ze kennen. Deze blijken allemaal (nu in hfdst. 4) te correleren zoals voor-speld, wat niet zonder meer verwacht kon worden. KF stelt voor het aantal verschil-lende lexicaliseringen als proxy te nemen voor (iii) de vaagheid van concepten, wat mij niet helemaal bevalt, gezien kort en lang volgens deze definitie niet vaag zijn terwijl semantici ze vaak als voorbeelden van vaag-heid nemen. Anderzijds duidt het voorko-men van veel lexicale realisaties wel op een soort onderbepaaldheid in een concept. Uiteraard zijn beelden (waarmee dialect-woorden uitgelokt worden) normaal geen betekenissen zoals ook de filosofen vaak in-sisteren (Waismann 1976). Die ontbrekende overeenkomsten (tussen beeld en concept) kunnen ook voor variabiliteit zorgen.

In grote regressieanalysen gaat CF&LD dan na in hoeverre conceptuele noties van affect, salience en vaagheid daadwerkelijk variabiliteit beïnvloeden. De discussie is helder, waarbij ik in het bijzonder dankbaar ben voor de duidelijke woorden over effect-grootte (Tabel 3.4) die vanwege de hoeveel-heid gegevens belangrijk is.

Hoofdstuk 4 problematiseert Pickl’s (2013) ideeën over lexicale diversiteit en de invloed van gefragmenteerde gebieden en ook de relevantie van concepten (en de ob-jecten die ze noemen); hfdst. 5 gaat over

ISSN00407550.pinn.TNTL20202.indb 163

(3)

164 recensies

leenwoorden en hun brontalen; en hfdst. 6 over plantnamen en het belang van de er-varing van salience. Hfdst. 6 geeft een over-zicht van de resultaten.

Het proefschrift CF&LD laat het belang van conceptuele eigenschappen voor lexi-cale diversiteit helder zien, schetst hoe men deze verhouding exact kan bestuderen, en zou belangstelling voor de onderzoekslijn variatielinguïstiek en cognitieve linguïstiek verder moeten stimuleren. KF sluit haar werk met een zeer toepasselijk citaat van de oratie van Ton Weijnen (1958), dat ook toe-passelijk is als afsluiter voor deze recensie: Nog verder reikt trouwens de betekenis van de dialectologie. Zij is wel bij uitstek ge-schikt gebleken om een aantal vragen van algemeen taalkundige aard, zoal niet tot een oplossing te brengen, dan toch van een ge-heel nieuwe zijde te belichten.

John Nerbonne

Bibliografie

Speelman & Geeraerts 2008 – D. Speelman & D. Geeraerts, ‘The role of concept characteris-tics in lexical dialectometry’. In: International

Journal of Humanities and Arts Computing 2

(2008) 1-2. Spec. uitgave Language Variation van J. Nerbonne e.a. (red.), p. 221-242. Pickl 2013 – S. Pickl, ‘Lexical meaning and

spa-tial distribution. Evidence from geostatisti-cal dialectometry’. In: Literary and Linguistic

Computing 28 (2013) 1, p. 63-81.

Waismann 1976 – F. Waismann, Logik, Sprache,

Philosophie. Stuttgart: Reclam, 1976.

Weijnen 1958 – A. Weijnen, De oriëntatie van de

dialectstudie. Herdrukt in: A. Weijnen, Alge-mene en vergelijkende dialectologie.

Amster-dam: Holland University Press, 1975, p. 1-15.

ISSN00407550.pinn.TNTL20202.indb 164

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Behalve tiendoornige stekelbaars en zonnebaars werden alle soorten die in de polder gevangen werden ook aangetroffen in de fuiken in de Schelde.. Met uitzondering van snoek

Een verdere analyse van oude pachtboeken – die voor de Heirnisse reeds beschikbaar zijn vanaf 1417 – kan aantonen of het landgebruik tijdens het Ancien régime steeds weiland is

Ook deze onderzoekslijn is het zowel te doen om het vinden van een biologisch model voor de paniekstoornis als om de descriptieve afgrenzing van de paniekstoornis ten opzichte

Mensen hebben in Nederland op zich ook geen bezwaren tegen verschil- len in inkomen, zolang die verschillen maar niet leiden tot privileges voor betere zorg of onderwijs of

Die gesin word .verder betrek deur ingelig te word omtrent die pasient, en in die hospitaal onderrig te word oor die hantering van die

Recognition of the community development potential of Sport Tourism has resulted in the increased interest in demonstrating the economic impact of sports events,

Bij de tweede oogst bleken AVD-0 en AVD2½ significant minder virus te hebben dan het onbehandelde object en het AVD-5 object4. Ook hier is het opvallend dat de AVD-0 en AVD2½ objecten

De lexicale diversiteit kan worden gezien als de diversiteit van het vocabulaire dat een spreker gebruikt in een taalsample. De lexicale diversiteit verwijst naar