• No results found

'Ruimte voor architectuur' : architectuur voor de 'gewone man'? : een commentaar op de nota architectuurbeleid 'Ruimte voor architectuur'

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "'Ruimte voor architectuur' : architectuur voor de 'gewone man'? : een commentaar op de nota architectuurbeleid 'Ruimte voor architectuur'"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

I

~

BESCHOUWING

'RuÏnlte voor architectuur'

... architectuur voor de 'gewone man'

?

Een commentaar op de Nota Architectuurbeleid 'Ruimte voor Architectuur'

John Ca

r

p

I

n april van dit jaar zag de lang-

Er komt weer ruUnte voor

Was er dan geen architectonische kwaliteit?

. verwachte nota architectuurbe-leid het licht. De nota is tot stand gekomen onder verantwoorde-lijkheid van de ministers van VROM en WVC. De betrokkenheid van WVC is betekenisvol, omdat daarmee de

a

rchitectuur.

M

aar wat mogen we van de

overheid verwac

hten

?

In de achterliggende periode, één van veel overheidsbemoeienis, was er volop gelegenheid voor beïnvloeding culturele dimensie van de nota, in

en-gere zin, tot uitdrukking wordt gebracht. Bij architectuur gaat het om méér dan puur het functionele. Blijkbaar is de tijd rijp voor dit inzicht, nu de periode van wederopbouw en schaarste definitief verleden tijd is. Geheel volgens het behoeften-schema van Maslow, dient zich een nieuwe be-hoefte aan wanneer de vorige, meer primaire bebe-hoefte, is bevredigd. Na de jarenlange exclusieve aandacht voor de kwantitatieve kant van het bouwen, is het nu mogelijk -en nodig- aandacht te geven aan de kwaliteit. Er is weer "Ruimte voor Architectuur". Althans, dat lijkt de impliciete gedachtengang te zijn achter het uitbrengen van de nota. De nota is door de belangengroepen en het architectuur-minnende publiek in het algemeen gunstig ontvangen. Naar de mening van velen is het dan ook hoog tijd dat er wat aan de architectonische kwaliteit wordt gedaan. Men is vol verwachting van de stimulans die van de nota uit kan gaan.

De doelstelling van de nota is dan ook ''het scheppen van gunstige voorwaarden voor de totstandkoming van archi-tectonische kwaliteit". De overheid denkt dat ondermeer te kunnen doen door het bevorderen van het architectuurkli-maat en door het geven van het goede voorbeeld.

Het is echter zeer de vraag of een dergelijke actie van de overheid nog wel nodig is. De sociaal-economische ontwik-kelingen en de veranderende marktverhoudingen zijn er immers zèlf de oorzaak van dat er nu meer aandacht is voor kwaliteit en dus meer "Ruimte voor Architectuur". Het is opmerkelijk dat de overheid zich daar sterk voor wil

maken, juist op het moment dat het initiatief en de verant-woordelijkheid in vele sectoren van het leven -en ook in het bouwen en wonen- verschuift; wèg van de overheid, in de richting van de marktpartijen. Deze beweging wordt veelal geïnitieerd door de overheid zelf.

Ir. J.C. Carp is part-time wetenschappelijk medewerker bij de Groep Ontwerpmethoden van de Faculteit Bouwkunde van de Technische Universiteit Eindhoven en is tevens directeur van de Faculteit Bouwkunst (Academie van Bouwkunst) van de Hogeschool voor de kunsten in Arnhem.

van de architectonische kwaliteit. De stelling dat men daaraan niet is toe-gekomen onder druk van de wederopbouw en schaarste, is onjuist. De overheid heeft zich in deze periode niet louter gericht op kwantiteit, maar wel degelijk ó6k op kwaliteit. Sterker nog, destijds zijn vele gebouwen en stadsuitbrei-dingen gerealiseerd met grote architectonische pretentie. De machtsmiddelen van de overheid waren zelfs zo krach-tig dat een kwaliteit tot stand is gekomen, die sterk afweek van de burgerlijke waardering. Door het probleem van de schaarse woonruimte was er gewoonweg geen aandacht voor architectonische kwaliteit van gebouwen. Men wilde in de eerste plaats woonruimte, al het andere was niet be-langrijk.

Het probleem met betrekking tot architectonische kwali-teit uit het nabije verleden is niet het ontbreken ervan, maar een aantal specifieke eigenschappen ervan is simpel-weg niet aangeslagen bij 'de gewone man'. De overheid wordt nu geconfronteerd met onvrede met architectonische kwaliteit, omdat de schaarste aan woonruimte is opgehe-ven. De 'sellers market' is een 'buyers market' geworden, zelfs in de huursector. Gebruikers beoordelen projecten in toenemende mate op grond van een eigen beeld van archi-tectonische kwaliteit. Niet voldoende rekening houden met dit beeld van gebruikers kan tot leegstand leiden. De men-sen aan de aanbodszijde, inclusief de opdracht- en regelge-vende overheid, zullen 'nolens volens' in deze ontwikkeling mee moeten gaan en het beeld van architectonische kwali-teit moeten bijstellen.

Zal door de werking van het marktmechanisme een archi-tectonische kwaliteit ontstaan, die meer met het beeld van de gebruiker overeenkomt ? Zich verlaten op het principe van 'laisser faire' alléén, is onvoldoende om de problemen op te lossen. Het bevorderen van het architectuurklimaat en het geven van het goede voorbeeld, de twee voornaam-ste bestanddelen van het voorgenomen architectuurbeleid, lijken

te

wijzen op een beperking van de tekortschietende politiek van 'laisser faire'.

De analyse in de nota van de geschiedenis van het Neder-landse bouwen in samenhang met de sosiaal-economische

---14 ---~---IDEE - DECEMBER '91 VI Ol A H v€ hl

kE

E, D: lu ge ar WJ ge ne va on zij he he In ne Le on ze hi: DI 'dE

D(

si~ de Ve

NE

D€ kr. sel ''V (1)

(2)

kwaliteit -en hoe het zo is gekomen- is uitvoerig en juist. Zoals hierboven in eerste instantie is geopperd: het herstel van normale marktverhoudingen zal zeker invloed hebben op de totstandkoming van meer kwaliteit in het gebouwde. Aan extra stimulering zal dan weinig behoefte bestaan. Het is echter mogelijk, zoals in tweede instantie is aangege-ven, dat er wel degelijk problemen zijn, die niet alleen door het marktmechanisme kunnen worden opgelost. Deze onze-kerheid rechtvaardigt mijns inziens een nadere analyse. Eerst luisteren •.•

Die analyse zou moeten aanvangen met goed te luisteren naar hoe 'de gewone man', de leek op het gebied van kennis van de architectuur, de huidige architectonische kwaliteit ervaart. Dat kan de be-windspersoon zelf zijn, zoals de kritische uitlatin-gen van Hedy d'Ancona bij de presentatie van de nota over de "spiegel paleizen" bij de uitvalswegen van steden. Maar ook de onbekende, en tot nu toe ongehoorde, gewone man spreekt al decennia lang zijn afschuw uit over de "schoenendozen", " kippen-hokken", "steenwoestijnen" en de monotonie die het twintigste eeuwse stadsbeeld kenmerken. In Engeland is Prins Charles een kruistocht begon-nen tegen de moderne architectuur. Het prachtige Lon- dense stadsbeeld gaat naar zijn mening ten onder aan de woekering van armzalige en schaallo-ze projectontwikkeling, zonder enige relatie met de historische en morfologische betekenis van de plek. De Prins oogst zeer veel bijval -en niet alleen van 'de gewone man'.

Door de officiële architectuurkritiek worden deze signalen volstrekt genegeerd. Zij zijn terug te vin-den in de journalistiek van het "gesunvin-denes Volksempfinden" van bijvoorbeeld Gerrit Komrij in Nederland en iemand als Tom Wolfe in Amerika. De laatste is interessant, omdat zijn demagogische kritiek vergezeld gaat van een architectuur-histori-sche beschouwing. Zijn geruchtmakende essay "Van Bauhaus tot ons huis" (1) begint aldus:

AMERIKA! 0, heerlijk land van weidse luch-ten, van goudgeel golvend graan; waar ter we-reld en wanneer hebben zovele rijken en mach-tigen zoveel door hen zelf betaalde en gedoogde architectuur zo hartgrondig verfoeid als binnen uw gezegende grenzen, vandaag de dag? Ik zou het niet weten. Elk Amerikaans kind ontvangt onderwijs in een gebouw dat er uitziet als een pakhuis van een groothandel in kopieermachinereser-veonderdelen. Zelfs het schoolbestuur dat de architect heeft ingehuurd en de tekeningen heeft goedgekeurd heeft er geen verklaring voor."

De analyse van Wolfe begint met de constatering dat sinds het einde van de vorige eeuw beeldende kunsten en

archi-(1) Van Bau/w.us tOL ons huis; Tom Wolfe, Hollandia, Baarn 1982

tectuur werden gedomineerd door zogenaamde "cénacles" (2). Deze kringen van gelijkdenkende kunstenaars en archi-tecten keerden zich af van burgerlijke waarden en onttrok-ken zich daarmee doelbewust aan het burgerlijke oordeel. Vanwege de problemen die daardoor ontstonden met de op-drachtverwerving, zochten zij aansluiting bij de industriële en bureaucratische elites met behoefte aan een vooruitstre-vend imago. Evenals de elite uit het sprookje 'De nieuwe kleren van de Keizer', slikten ook deze elites hun twijfels in, uit angst voor ouderwets te worden uitgemaakt.

Bij de bespreking van deze ontwikkeling vestigt Wolfe de

Architectuur als uitdrukking van de westerse dienstver-lenende economie.

aandacht op de ideologisering van kunst en architectuur. Beide zijn niet meer denkbaar zonder een bijbehorende theorie, die in belangrijke mate met steun van de

kunst-(2) Een cénac/e of cenakel is een benaming voor een beslolen kring van kunslenaars, zoals die aan hel einde van de vorige eelLW gevormd wer

(3)

en· architectuurcritici tot stand komt. Uiteindelijk krijgen de produkten van kunst en architectuur de functie de theo-rie te illustreren. Kunst en architectuur worden geaccep-teerd, omdat men geloof hecht aan de bijbehorende theorie. De theorieën van "Nieuw Bouwen", van "De Stijl", van het "Constructivisme" en van het "Deconstructivisme" hebben volgens Wolfe in belangrijke mate aan de 'cénacle'-vorming bijgedragen. Behalve dat de stromingen zich door theorie-vorming van elkaar onderscheiden, worden ook architec-tuur en bouwen van elkaar losgekoppeld. De ideologisering maakt het mogelijk het "wij" van het "zij" te onderschei-den, en zodoende ook de produktie van degenen, die bereid zijn zich aan "de theorie" te conformeren, van degenen die daartoe niet bereid zijn te onderscheiden.

Integraal concept

Een van de sterke punten van de nota is dat 'architectuur' wordt behandeld als een integraal concept, dat zowel be-trekking kan hebben op een fietsenhok, als op een kathe-draal. Dit in tegenstelling tot één van de invloedrijkste ar-chitectuurcritici uit het nabije verleden, Nicolaus Pevsner, die deze voorbeelden juist gebruikte om het verschil tussen bouwen en architectuur aan te geven.

Voorts staan in de nota geen uitspraken ten gunste van een bepaalde architectuur: "de opstelling van de overheid valt te typeren als: 'Laat duizend bloemen bloeien en hon-derd scholen wedijveren'. De overheid voert een ondersteu-nend kwaliteitsbeleid met ruimte voor verscheidenheid." Deze opstelling is geheel in overeenstemming met de hui-dige postmoderne non-ideologie waarbij alles "moet kun-nen". Het marktmechanisme zal ongetwijfeld zorgen voor pluriformiteit. Wederom rijst echter de vraag of 'laat dui-zend bloemen bloeien' niet teveel 'laisser faire' impliceert. Welke maatregelen moet de overheid nemen om de ge-wenste soortenrijkdom te bereiken, zonder dat de ene soort de andere overwoekert en de publieke ruimte tot een wil-dernis uitgroeit? Uit het milieubeheer, het andere beleid-sterrein van VROM, is gebleken dat dit slechts mogelijk is door voortdurende zorg. De Nederlandse theoreticus van de gebouwde omgeving, professor N.J. Habraken heeft eens gesteld dat de architect moet handelen als een tuin-man. De gebouwde omgeving is een zelfregelend systeem, waarin de architect sturend optreedt. Wat voor beleid moet men zich hierbij voorstellen in het huidige tijdperk van te-rugtredende overheid? Welke ecologische aanpak past op de gebouwde omgeving?

Evenwicht van verantwoordelijkheden

Er bestaat een uit Nederland afkomstige analyse van de gebouwde omgeving, waarin haar verschijningsvorm niet wordt verklaard als gevolg van de ontwikkelingen in de ar-chitectuurtheorie, maar door de ontwikkelingen in de ver-deling van verantwoordelijkheden. Die verdeling is het allesbepalende mechanisme; de architectonische verschij-ning is het gevolg ervan. Als 'de gewone man' het architec-tuurbeeld niet aanstaat, wordt dat in belangrijke mate ver-oorzaakt door een verkeerde, onevenwichtige verdeling van

verantwoordelijkheden. Monotonie is het gevolg van een te grootschalige verantwoordelijkheid, kneuterigheid van een te kleinschalige verantwoordelijkheid. De verdeling van de verantwoordelijkheden zou wel eens het ecologische princi-pe kunnen zijn van het bestaan van de gebouwde omge-ving.

Bovenstaande analyse is afkomstig van de reeds genoemde John Habraken, die in het begin van de jaren zestig ook verantwoordelijk was voor het geruchtmakende boekje "De Dragers en de Mensen". Habraken wijt alle tekortkomin-gen van het bouwen en wonen aan het gebrek aan zegtekortkomin-gen- zeggen-schap van de gebruiker. Hij verklaart de onvrede van de gebruiker over de architectonische kwaliteit van de ge-bouwde omgeving daaruit, alsmede het niet van de grond komen van de industrialisatie van het bouwen en het ont-staan van allerlei problemen in besluitvorming en beheer. Zijn conclusies waren aanleiding voor een tiental grote ar-chitectenbureaus om in 1964 de Stichting Architecten Research (SAR) op te richten. De wezenlijkste bijdrage van de SAR was het aanbrengen van een geleding in de ge-bouwde omgeving naar niveaus, die samenhangen met de schalen van verantwoordelijkheid bij de gebruikers. De ni-veaus verhouden zich tot elkaar als individuele tot collec-tieve verantwoordelijkheden. Een hoger niveau is altijd een collectieve verantwoordelijkheid ten opzichte van een individuele verantwoordelijkheid van een lager niveau. Bij een harmonieus gebouwde omgeving zijn individuele en collectieve verantwoordelijkheden met elkaar in even-wicht.

De grachtengordel van Amsterdam blijft een onovertroffen voorbeeld. De afspraken op stedebouwkundig niveau, de verantwoordelijkheid van alle burgers tezamen, zijn zeer dwingend op het hoge niveau van collectieve uitleg, maar laat de individuele gebruiker genoeg vrijheid op het lagere niveau, namelijk dat van de huizen. De algemenere afspra-ken ten aanzien van rooilijnen, bouwhoogte, bebouwings-diepte, de scheiding van privé-openbaar, en een consensus over het huistype, laten nog een enorme variatie toe en sti-muleerde deze ook in feite.Als echter op het lagere niveau een bouwinitiatief wordt genomen door een te grootschali-ge verantwoordelijkheid die met de beperking van bijvoor-beeld het huistype niet uit de voeten kan, gaat het alsnog mis. Zoals op vele plaatsen binnen de grachtengordel te zien is. Het meest wezenlijke dat de overheid op het gebied van ruimtelijke ordening, huisvesting en architectuur kan stimuleren, is de verantwoordelijkheid van de gebruikers en de geleding ervan in onder- en bovengeordende niveaus. Het hele verhaal?

De idee dat gemeenschappelijke en individuele verant-woordelijkheden met elkaar in harmonie dienen te zijn, is ons ingebakken. Wij waarderen die gebouwde omgevingen, waarvan we 'zien' dat ze harmonieus zijn. Wij waarderen het architectonische resultaat van vrijheid in gebonden-heid. Wij waarderen het zelfs als er af en toe, mits gecon-troleerd, van de regels wordt afgeweken. Het collectieve moet nu en dan worden uitgedaagd, de grenzen opnieuw worden verkend en eventueel verlegd.

----

--

----

--

--

---

16

---IDEE - DECEMBER '91 T v; sj A v: w g: k v~ gi

dE

tu

dE

3.

hE

al (h w, ta D. te gE

bE

v€

n

WI de re ge w: Bi nc gr go ki

dl

(4)

Toch vormen de niveaus van verantwoordelijkheid slechts een deel van het verhaal.

Architectonische kwaliteit wordt niet uitsluitend be-paald door het besluitvor-mingsproces. Ook al pro-beert men in de nota angst-vallig iedere uitspraak over waar het nu precies om gaat bij architectonische kwaliteit te vermijden, toch wordt een drietal elemen

-ten genoemd, waarop een kwaliteitsoordeel kan wor-den gebaseerd.

1. De gebruikswaarde. In hoeverre beantwoorden de gebruiksmogelijkheden van een gebouw of ruimte op ef-ficiënte wijze aan de ge-wenste mogelijkheden? Voldoen het gebouwde en de inrichting van de directe omgeving aan de beoogde bestemming?

2. De culturele waarde. Hierbij draait het om crite-ria als oorspronkelijkheid,

Van 'toekomstwaarde' wordt gezegd dat deze kan worden opgevat als afgeleide van gebruikswaarde en

culture-le waarde. Met evenveel recht kan men beweren dat

culturele waarde een afge-leide is van gebruikers-waarde en toekomstgebruikers-waarde. Bepaald geen eenduidigheid dus.

Het probleem zit in het feit dat waarden reeds worden geïntroduceerd, terwijl de dimensies waarbinnen deze kwaliteitsoordelen hun be-slag moeten krijgen nog niet zijn benoemd. Deze on-derliggende dimensies zijn functie, vorm, en proces.

Bij de functie gaat het om

de breedst denkbare beteke-nis van het begrip, dat wil zeggen àlle diensten die een gebouw kan leveren, zoals gebruiken, beleven, en vorm van geldbelegging. Bij de vorm gaat het om àlle fysie-ke voorwaarden die daartoe vaktechnisch kunnen,

zeg-gingskracht, de relatie met de omgeving en de

cul-Ingepaste architectuur in de Amsterdamse binnenstad. worden vervuld. Dus zowel

de ruimtelijke en

construc-tuurhistorische factor. De culturele waarde verwijst naar

de kwaliteit van de vorm en de belevingswaarde.

3. De toekomstwaarde. Dit betreft de duurzaamheid van het bouwwerk en omgeving, waaronder geschiktheid voor andere bestemmingen (flexibiliteit) en de waarde in de tijd (het cultuurhistorisch kwaliteitsbehoud). De toekomst-waarde kan ook worden opgevat als een afgeleide of resul-tante van gebruiks- en culturele waarde.

Dat het nog niet goed zit met de keuze van de drie elemen-ten komt reeds tot uitdrukking in de gegeven omschrijvin-gen. Slechts bij benadering kan worden aangegeven wat

bedoeld wordt, hetgeen de volgende moeilijkheden ople-vert:

De architectonische uitstraling van een gebouw is tegen-woordig een bewust gezocht positioneringselement,

waar-door de gebruiker zich kan onderscheiden van de

concur-rentie. Is dit een onderdeel van de gebruikswaarde, of is

gebruikswaarde eigenlijk een onderdeel van de culturele

waarde?

Bij 'culturele waarde' wordt ook 'vaktechnisch kunnen' ge-noemd. Als dit betrekking heeft op een efficiënte platte-grond, of op een goed binnenklimaat, kan men het net zo goed onder gebruikswaarde laten vallen. Als het

betrek-king heeft op het tot stand brengen van voldoende levens-duur, zou het bij toekomstwaarde horen.

tieve, als de esthetische voorwaarden. Proces heeft betrekking op àlle beslissingen en handelingen van partijen, die nodig zijn voor het reali-seren van vorm en functie, zoals initiatief nemen,

ontwer-pen, produceren, bouwen, gebruiken, beheren, in stand

houden en slopen.

Als we de begrippen als dimensies weergeven langs een X-,

Y-,en z-as, is een bepaalde architectonische kwaliteit, dus

een bepaalde gebruikswaarde, culturele waarde en

toe-komstwaarde, weer te geven als een punt in de door de

assen beschreven drie-dimensionale ruimte. Een hoge

score zal meestal het resultaat zijn van goede scores in de afzonderlijke dimensies. Een minder goede score in één

di-mensie behoeft geen bezwaar te zijn, mits er compensatie

is in de andere dimensies. De geleding van verantwoorde-lijkheden is onderdeel van het proces, en een zeer wezen-lijk onderdeel.

Op het eerste gezicht wordt de voornaamste bijdrage aan de architectonische kwaliteit gerealiseerd in de vorm-di-mensie, maar vorm is in belangrijke mate het resultaat van functie en proces. Aan de andere kant heeft een be-paalde vorm ook weer een sturende werking op functie en

proces. Men kan bijvoorbeeld kiezen voor een zodanige

ste-debouwkundige uitleg, dat de toewijzing van verantwoor-delijkheden belemmerd wordt omdat duidelijkheid ont-breekt over de grenzen van privé en openbaar. Oftewel: de

(5)

afmetingen van een kamer zijn zodanig, dat zij niet goed te meubileren is. Er is nooit sprake van een volledige autono-mie van welke van de drie dimensies dan ook, maar toch kan de autonomie -en zeker ook die van de vorm- zeer aan-zienlijk zijn. Zoals de voorbeelden al duidelijk maakten, ligt juist in de invloed van de vorm op functie en proces de

rechtvaardiging voor een architectuurbeleid. Hoe autono-mer de vorm, hoe meer kans op problemen in functie en proces.

Architectuur door evenwicht

Zo moet de kritische architectuurbeschouwing van 'de

ge-wone man' dan ook worden verstaan: het gaat hem niet om

vorm alléén, maar om een naar zijn smaak ongelukkig evenwicht van vorm, functie en proces. Een evenwicht waarin zijn identiteit niet tot uitdrukking wordt gebracht. Hoe moet er ontworpen, gebouwd en beheerd worden, opdat een beter evenwicht kan worden beréikt ?

Uit het voorgaande moge duidelijk zijn dat de voorwaarden voornamelijk geleverd moeten worden door het proces. Tevens vormt de vergroting van de verantwoordelijkheid van de gebruiker en de geleding in niveaus binnen het pro-ces een hoofdvoorwaarde. Maar wat betekent dat nu in concreto?

Meer gebruikers moeten in staat worden gesteld zelf een bouwinitiatief te nemen. Projectontwikkelaars moeten zich daartoe aanbieden als projectcoördinatoren. Dat geldt eveneens voor collectieven van gebruikers. Deze moeten dezelfde faciliteiten krijgen als de toegelaten instellingen (woningcorporaties), of moeten de mogelijkheid krijgen een rechtspersoon te vormen die in aanmerking komt voor een hypotheek. Naast projectontwikkelaars moeten ook de wo-ningcorporaties zich aanbieden als projectcoördinatoren. Deze aanbevelingen gelden niet alleen voor bewoners, maar ook voor instanties, zoals scholen, sociaal-culturele organisaties, kantoren, bedrijven, enzovoorts. De ruimtelij-ke ordening, de stede bouwkundige planning, de gronduit-gifte en plantoestings- en goedkeuringsbeleid moeten daar-op worden afgestemd. Dit alles betreft niet alleen de nieu-we bouwinitiatieven, maar gaat ook op voor de bestaande voorraad. Dat kan betekenen dat een aantal grootschalige complexen moet worden afgebroken, als blijkt dat daarin de verantwoordelijkheid van de individuele gebruiker, of van het kleine collectief van gebruikers, onvoldoende ge-stalte kan krijgen.

Onderwijs

Tenslotte nog een paar woorden over het onderwijs, want het is duidelijk dat de gebruikers de hen toegedachte func-ties slechts goed kunnen vervullen, wanneer zij voldoende daarvoor zijn toegerust. Het is zeer te waarderen dat in de nota dit belang wordt onderkend en dat men aandacht heeft voor de taak die er ligt voor het algemene onderwijs. Om meteen een mogelijk misverstand uit de weg te rui-men: dit onderwijs heeft niet tot doel van alle gebruikers

deskundigen te maken, maar dient hen slechts bewust te maken. Het moet gericht zijn op de samenhang van vorm, functie en proces; op de beïnvloeding over en weer binnen

deze samenhang, en op de evenwichten die daartussen mo-gelijk zijn. Dit onderwijs zal de gebruiker in staat moeten stellen zijn rol van initiatiefnemer, opdrachtgever, en be-heerder van een gebouw of complex beter te vervullen. Daarvoor moet de gebruiker de juiste vragen leren stellen,

om een goede begeleiding te kunnen geven aan de deskun-digen die bij het project worden ingeschakeld, waaronder in de eerste plaats de architect. Die vragen moeten prikke-len tot het ontwikkeprikke-len van alternatieven: alternatieve evenwichten van vorm, functie en proces. Het succes van die alternatieven is afhankelijk van de mate waarin zij kunnen verduidelijken hoe andere scenario's van gebruiks-waarde, culturele waarde en toekomstwaarde door een be-paalde vorm, functie en proces, kunnen worden verwerkt tot architectonische kwaliteit. De opdrachtgever krijgt dan weer de culturele betekenis, zoals ook bepleit door de ar-chitect Willem Jan Neutelings bij zijn aanvaarding van de Maskantprijs dit jaar.

Daarmee is tevens aangeduid hoe het onderwijs aan de professionele partijen moet worden ingericht. Hun 'ant-woorden' op de 'vragen' van de gebruiker zullen even inte-graal van karakter moeten zijn. De mogelijk alternatieve evenwichten van vorm, functie en proces bij bepaalde -of eveneens alternatieve-scenario's van gebruikswaarde,

cul-turele waarde en toekomstwaarde moeten zij kunnen

tonen. Voor dit integratievermogen is nodig dat de profes-sionele partijen over goede communicatieve vaardigheden beschikken. Vooral de architect moet deze vaardigheden kunnen inbrengen. Dat is dan ook het beroepsbeeld dat de Bond van Nederlandse Architecten (BNA) tracht te ver-sterken en in samenspraak met de architectenopleidingen gestalte tracht te geven.

Van enorme betekenis voor het welslagen van het boven-staande in de directe beroepsuitoefening, is de vroegtijdige inschakeling van de architect. Het ontwerpproces vangt al aan bij het vooronderzoek voor het programma van eisen. In deze vroege fase moeten vorm, functie en proces al tot evenwicht worden gebracht. De gedachte dat de ontwikke-ling van het programma van eisen aan de ontwerp-arbeid vooraf gaat is geheel onjuist.

Als de architectuumota kan bereiken dat de positie van de architect in deze zin wordt versterkt, is er al zeer veel ge-wonnen. De echte doorbraak van architectonische kwaliteit vraagt echter om een grotere verantwoordelijkheid en een grotere vaardigheid van de gebruiker. Pas daardoor kan een vruchtbare context ontstaan voor optimale inschake-ling van de architect. De rechtvaardiging van deze stelling ligt in het feit dat de kritiek op de huidige architectonische kwaliteit tenslotte vooral van de gebruiker afkomstig is.

Die kritiek moet naar mijn mening worden geïnterpreteerd als een behoefte aan grotere eigen verantwoordelijkheid en meer aansluiting bij de eigen identiteit .•

--- 18 ---~---IDEE -DECEMBER '91

~

de lir, gr' po tiv lin 01< pIl ga in ho D( ~ In id( va M! id( al! vr: ee: ge Te tol scl sp tw tië lib pe rel de do mI AJ Aa ge, WE sel tel NE va cel Pa re~ Pa

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Gebouwen met bijzondere architectonische of architectuurhistorische waarde, die beeldbepalend zijn in het straatbeeld, de omgeving of het landschap of die ontworpen zijn door

internationaal Waar verschillende landen mee te maken hebben.. Joods Dat wat te maken heeft met Joden en het

Lang antwoord: Het zou leuk zijn om te antwoorden dat we allemaal doen, maar het is echt niet zo eenvoudig.. In veel contexten is er iemand die

Om de centrale vraag van deze master thesis vervolgens verder te kunnen beantwoorden, is onderzocht welke aspecten/factoren van architectuur kunnen zorgen voor die

Het in dit artikel besproken onderzoek van Anderson en Dekker (2005) geeft inzicht in factoren die invloed uitoefenen op contractuele beheersingsstructuren voor transacties

WATERDICHTE FOLIE; DUBBELE EPDM 1,52MM MET TUSSENLIGGENDE DETECTIELAAG, EPDM - GEVULCANISEERD, 3D-MODEL 4. WATERDICHTE FOLIE; DUBBELE EPDM 1,52MM MET TUSSENLIGGENDE DETECTIELAAG, EPDM

Omdat Vale zich in de eerste helft bij de stadsgewijze bespreking voor een belangrijk deel bepaalt tot het topografische en planologische aspect, zijn de twee helften van het boek

Maar verreweg de belangrijkste uitkomsten van het onderzoek hebben te maken met een omgekeerd proces: zij laten juist zien hoe de vorm en plattegrond van het (woon)gebouw