• No results found

Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) 2015 & het keukentafelgesprek in de praktijk bij de gemeente Rotterdam

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) 2015 & het keukentafelgesprek in de praktijk bij de gemeente Rotterdam"

Copied!
71
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) 2015 &

het keukentafelgesprek in de praktijk bij de gemeente

Rotterdam

Afstudeerrapport bachelor studie Ergotherapie

Karsten Dekker 500542069 Afstudeerrapport Hogeschool van Amsterdam Ergotherapie Beoordelaar: A. van der Toorn Inleverdatum: 18 mei 2015 Aantal woorden: 9743

(2)

1

Voorwoord

Voor u ligt mijn afstudeerrapport, de afsluiting van mijn bachelor studie Ergotherapie aan de Hogeschool van Amsterdam (HvA).

Na het behalen van mijn HAVO diploma ben ik na een verkeerde studiekeuze terecht gekomen bij de studie Ergotherapie. Tijdens mijn studie ben ik erachter gekomen dat ik sociaal contact bij de uitvoering van mijn werkzaamheden belangrijk vind. Daarnaast geeft het mij voldoening om cliënten te helpen en te zien dat zij progressie boeken. Inmiddels heb ik mijn weg gevonden binnen de gemeente waar ik helemaal op mijn plek zit.

Het proces van afstuderen is voor mij een lange weg geweest. Ik heb de nodige obstakels gekend en het heeft een hoop van mijn doorzettingsvermogen geëist. Uiteindelijk heb ik met plezier aan een rapport over mijn eigen vakgebied gewerkt.

Graag wil ik Anneco van der Toorn en Wilma Ferwerda bedanken voor de opbouwende feedback, kritische blik en steun tijdens dit proces. Siem Wokke en Chris van der Molen wil ik bedanken voor de bijdrage aan het tot stand komen van de opdracht. Mijn collega’s, ervaringsdeskundigen en professionals binnen de Wmo wil ik bedanken voor het delen van de ervaringen en adviezen. Tot slot wil ik mijn vriendin bedanken voor het fungeren als klankbord, het helpen bij het maken van het rapport en de kennisclip. En voor het vertrouwen dat ze in mij heeft. Zonder jullie was het zeker niet gelukt!

Veel plezier bij het lezen van het rapport en het bekijken van de kennisclip.

Karsten Dekker Mei 2015

(3)

2

Samenvatting

Aanleiding voor de dit rapport is de behoefte van docenten van de HBO studie ergotherapie op de Hogeschool van Amsterdam over onderwijsmateriaal te beschikken om de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) onder de aandacht van studenten te brengen en zodoende in te spelen op de actualiteit. De vraagstelling die centraal staat in dit rapport is: ‘Welk advies kan aan de docenten van de studie ergotherapie gegeven worden door middel van een rapport, casuïstiek en kennisclip, omtrent het implementeren van de Wmo 2015 in het curriculum, zodat ergotherapie studenten competenties kunnen ontwikkelen en zich adequaat kunnen voorbereiden op de Wmo 2015?’.

Dit rapport is tot stand gekomen door middel van een literatuurstudie en vijf interviews. De literatuurstudie bestaat uit onder andere rechtsbronnen, visies van professionals, internetbronnen en handboeken. De interviews zijn afgenomen met Wmo adviseurs van de gemeente Rotterdam en zijn gebruikt als anekdotisch materiaal.

In het rapport kunt u informatie vinden over de Wmo 2015, het beroepsprofiel van de Wmo adviseur, gespreksvoering en op welke wijze ergotherapie studenten van de Hogeschool van Amsterdam binnen het huidige curriculum kennismaken met de Wmo 2015 en de bijkomende facetten, zoals gespreksvoering. Daaruit is casuïstiek en een kennisclip ontwikkeld ter handreiking voor de studie ergotherapie.

Het advies uit het rapport aan de docenten van de studie ergotherapie van de Hogeschool van Amsterdam is om een cursus in te richten op het gebied van de Wmo 2015. Door het rapport, casuïstiek en de kennisclip in het curriculum te implementeren zullen de ergotherapiestudenten zich adequaat kunnen voorbereiden op stageplaatsen en toekomstige beroepsprofielen binnen de Wmo. Daardoor kan uiteindelijk beter worden samengewerkt tussen zowel de Wmo adviseur, de ergotherapeut en de cliënt.

(4)

3

Inhoudsopgave

Voorwoord 1 Samenvatting 2 Afkortingenlijst 5 Inleiding 6 Aanleiding 6 Doelstelling 7 Vraagstelling 7 Methode en technieken 8

Hoofdstuk 1: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 10

1.1 Inleiding 10

1.2 Veranderingen in de langdurige gezondheidszorg 10

1.3 Wmo 2015 12

1.4 Rol gemeenten 13

Hoofdstuk 2: Wmo adviseur 14

2.1 Inleiding 14

2.2 Werkzaamheden Wmo adviseur 14

2.3 Proces aanvraag maatschappelijke ondersteuning 14

2.4 Competenties Wmo adviseur 16

2.5 Inventarisatie werkveld 20

Hoofdstuk 3: Gespreksvoering 22

3.1 Inleiding 22

3.2 Basis gesprekstechnieken 22

3.3 Emotionele bankrekeningtheorie van Covey 24

3.4 Motiverende gespreksvoering 25

3.5 Inventarisatie werkveld 30

Hoofdstuk 4: Studie ergotherapie 32

4.1 Inleiding 32

4.2 Competenties ergotherapiestudenten in het huidige curriculum 32

4.3 Inventarisatie werkveld 33

Conclusie en aanbevelingen 35

Leerdoelen ergotherapiestudenten 36

(5)

4 Bijlagen 38 Bijlage 1: Begrippenlijst 38 Bijlage 2: Literatuurlijst 44 Bijlage 3: Casuïstiek 50 Bijlage 4: Kennisclip 66

Bijlage 5: Topiclijst interview 67

(6)

5

Afkortingenlijst

ADL Algemene persoonlijke levensverrichtingen Awb Algemene wet bestuursrecht

AWBZ Algemene Wet Bijzondere Zorg CER Compensatieregeling Eigen Risico CIZ Centrum Indicatiestelling Zorg CJG Centrum voor Jeugd en Gezin GGZ Geestelijke gezondheidszorg CRvB Centrale Raad voor Beroep

ICF International Classification Functioning, Disability and Health Pgb Persoonsgebonden budget

SVB Sociale verzekeringsbank

VNG Vereniging Nederlandse Gemeenten Wmo 2015 Wet maatschappelijke ondersteuning Wlz Wet langdurige zorg

Wtcg Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten Zvw Zorgverzekeringswet

(7)

6

Inleiding

Aanleiding

Aanleiding voor de huidige afstudeeropdracht is de behoefte van docenten van de HBO studie ergotherapie op de Hogeschool van Amsterdam over onderwijsmateriaal te beschikken om de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) onder de aandacht van studenten te brengen en zodoende in te spelen op de actualiteit.

In de huidige opleiding ergotherapie maakt informatie over de Wet maatschappelijke ondersteuning en de functie Wmo adviseur een beperkt onderdeel uit van het lesmateriaal. Op dit moment leert een Wmo adviseur met een ergotherapie opleidingsachtergrond de vaardigheden op het gebied van wet- en regelgeving en adequate gespreksvoering grotendeels in de praktijk. Het zou wellicht een aanvulling zijn voor de opleiding om aandacht te besteden aan de wet- en regelgeving op het gebied van het sociaal zekerheidsrecht en motiverende gespreksvoering.

Niet alleen in de functie van Wmo adviseur moet een afgestudeerd ergotherapeut beschikken over dergelijke competenties, maar ook bijvoorbeeld als ergotherapeut in een zorginstelling. Een ergotherapeut in een zorginstelling stelt begeleidende rapporten op voor een cliënt voor een aanvraag van een maatwerkvoorziening bij een gemeente. Hierin adviseert de ergotherapeut over welke voorzieningen een cliënt op het gebied van activiteiten in het dagelijks leven (ADL) nodig heeft. Er bestaat een belangrijk verschil in benadering van ergotherapeuten en adviseurs. De ergotherapeut zal de meest optimale oplossing adviseren. De Wmo adviseur moet echter de goedkoopste compenserende voorziening vaststellen. Het is belangrijk dat zowel de ergotherapeut als de cliënt zich hiervan bewust is om eventuele teleurstelling bij de cliënt te voorkomen. (Grootveld, 2015)

Dit rapport, de casuïstiek en de kennisclip zorgen ervoor dat een oriënterend beeld geschetst wordt van de Wmo 2015, de functie Wmo adviseur en de bijbehorende competenties, de werkwijze binnen de Wmo en het inzetten van motiverende gespreksvoering in een keukentafelgesprek. In de kennisclip is te zien hoe een Wmo adviseur een keukentafelgesprek met een hulpbehoevende cliënt voert en technieken in het kader van motiverende gespreksvoering inzet. Ergotherapiestudenten zullen hierdoor een breder beeld krijgen van de beroeps- en stagemogelijkheden binnen de Wmo.

(8)

7 Doelstelling

Het doel van de afstudeeropdracht is een rapport, casuïstiek en kennisclip creëren waarin Wmo adviseur en cliënt in beeld zijn gebracht waardoor ergotherapiestudenten van de Hogeschool van Amsterdam zich kunnen oriënteren en zicht krijgen op de uitvoering van een keukentafelgesprek in het kader van de Wmo 2015. Het onderwerp is maatschappelijk relevant, omdat de wet- en regelgeving op het gebied van de langdurige gezondheidszorg in 2015 ingrijpend is veranderd en dit ook gevolgen heeft voor de uitvoering van de keukentafelgesprekken door Wmo adviseurs. De nadruk komt nog meer op de zelfredzaamheid van de cliënt te liggen, waardoor het belangrijk is om adequate gesprekstechnieken te beheersen. Tijdens mijn studie ergotherapie heb ik tijdens een stage kennis gemaakt met de Wmo. Hierdoor heb ik dit vakgebied in de praktijk moeten leren. Het zou wellicht zinvol zijn om studenten eerder kennis te laten maken met Wmo, waardoor zij zich hier adequaat op kunnen voorbereiden.

Vraagstelling

Hoofdvraag:

Welk advies kan aan de docenten van de studie ergotherapie gegeven worden door middel van een rapport, casuïstiek en kennisclip, omtrent het implementeren van de Wmo 2015 in het curriculum, zodat ergotherapie studenten competenties kunnen ontwikkelen en zich adequaat kunnen voorbereiden op de Wmo 2015?

Deelvragen:

1. Welke veranderingen hebben in de langdurige gezondheidszorg plaatsgevonden? 2. Wat houdt de Wmo 2015 in?

3. Wat is de rol van de gemeenten binnen de Wmo 2015?

4. Welke werkzaamheden voert een Wmo adviseur uit in het kader van de Wmo 2015? 5. Op welke wijze verloopt het proces van een aanvraag van een maatwerkvoorziening

in het kader van de Wmo 2015?

6. Welke competenties heeft een Wmo adviseur nodig bij het indiceren van een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo 2015?

7. Welke rol speelt gespreksvoering bij de uitvoering van een keukentafelgesprek door een Wmo adviseur in het kader van de Wmo 2015?

8. Welke gesprekstechnieken heeft een Wmo adviseur nodig? 9. Wat houdt motiverende gespreksvoering in?

(9)

8 10. Welke kennis en vaardigheden op het gebied van de Wmo worden op dit moment in

de studie ergotherapie aan een ergotherapiestudent aangereikt?

Methode en technieken

Dit afstudeerrapport is tot stand gekomen door middel van een literatuurstudie en vijf interviews. In de literatuurstudie is gebruik gemaakt van rechtsbronnen zoals de Wmo 2015, het beleidsplan en de verordening van de gemeente Rotterdam. Verder zijn documenten gebruikt zoals kamerstukken, rapporten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het staatsblad, rapporten van het Transitiebureau Wmo en handboeken op het gebied van gesprekstechnieken. Daarnaast zijn visies van professionals in het rapport betrokken. De gevonden bronnen zijn geanalyseerd, vergeleken en geïnterpreteerd. Internetbronnen zijn beoordeeld op betrouwbaarheid, geldigheid en kwaliteit door onder andere te kijken naar de auteur en de mate van objectiviteit.

Naast de literatuurstudie zijn vijf interviews bij Wmo adviseurs van de gemeente Rotterdam afgenomen. De interviews hebben plaatsgevonden in de vorm van een tweegesprek waarbij de interviewer gebruik heeft gemaakt van een half gestructureerd interview, waarbij er wel een vragenlijst is, maar waarbij ook alle ruimte is voor de eigen inbreng van de geïnterviewde. In de bijlage 5 is de topiclijst te vinden. De topiclijst is gecontroleerd en van feedback voorzien door beoordelaar docente Van der Toorn. De resultaten van de interviews zijn als anekdotisch materiaal in het rapport gebruikt en niet als data, omdat daarvoor te weinig interviews zijn afgenomen. Hiervoor is gekozen omdat het de interviewer voornamelijk gaat om handreikingen en adviezen van professionals aan de toekomstige Wmo adviseurs.

De casuïstiek is tot stand gekomen door eigen inbreng van de rapportmaker, ervaringen uit de praktijk en hulp van professionals. De ervaringen uit de praktijk zijn als uitgangspunt voor de casuïstiek genomen. Voor een zo volledig mogelijk beeld is naar aanleiding van de casuïstiek ook nog een ondersteuningsplan en zelfredzaamheidmatrix ingevuld, zoals dat in de praktijk ook gaat. Vervolgens is het nagekeken door een collega Wmo adviseur van de gemeente Rotterdam, zodat de casuïstiek en uitwerkingen zo veel mogelijk overeenkomt met de praktijk.

Tot slot is een kennisclip gemaakt waarin een keukentafelgesprek door een Wmo adviseur van de gemeente Rotterdam in het kader van de Wmo 2015 te zien is. Dit is tot stand gekomen door gebruik te maken van een videocamera en het montageprogramma Windows Movie Maker. Hierin heeft de rapportmaker zich verdiept door tutorials via YouTube over het

(10)

9 gebruik van het montageprogramma te bekijken. De kennisclip is door docent Siem Wokke van feedback voorzien, waarna de kennisclip nog één keer is aangepast en nu gereed is voor gebruik.

(11)

10

H1. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

1.1 Inleiding

In dit eerste hoofdstuk leest u over de wetgeving die centraal staat dit in dit rapport, de Wmo 2015. Hierbij komen de veranderingen in de langdurige gezondheidszorg, de Wmo 2015, de rol van de gemeente Rotterdam aan bod.

1.2 Veranderingen in de langdurige gezondheidszorg

De langdurige gezondheidszorg is per 1 januari 2015 ingrijpend veranderd. In het regeerakkoord “Bruggen slaan” dat in 2012 is gepubliceerd, is aangekondigd dat het kabinet in de langdurige zorg een omslag wil maken naar meer maatwerk, meer zorg in de buurt, meer samenwerking tussen de verschillende aanbieders, maar ook naar houdbaar gefinancierde voorzieningen, zodat ook latere generaties er gebruik van kunnen maken. (Kamerstukken, 2012)

De Rijksoverheid (2014) geeft als verklaring voor de veranderingen dat de uitgaven te duur worden en de behoeften van burgers veranderen. De gezondheidszorg is de duurste uitgavenpost van de overheid. In 2013 zijn er volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (2014) 94,2 miljard euro met deze kostenpost gemoeid. De afgelopen jaren zijn deze kosten blijven stijgen en dit heeft alles te maken met meer en betere zorg, hogere verwachtingen van burgers, meer begeleiding voor burgers door professionals en vergrijzing (Rijksoverheid, 2015). Enerzijds veranderen de behoeften van burgers volgens de Rijksoverheid omdat zij langer zelfstandig willen zijn en zelf willen bepalen wat zij nodig hebben (Ministerie voor Volksgezondheid en Milieu, 2014). Anderzijds zijn burgers voor het principe van eigen verantwoordelijkheid in de levensstijl, maar niet voor in de gezondheidszorg. Burgers vinden dit primair een taak voor de overheid en zij vinden dat vrijwillige zorg niet verplicht moet worden (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu & Sociaal Cultureel Planbureau, 2014).

De uitgangspunten bij de herziening van de langdurige zorg zijn ten eerste dat kwaliteit van leven, het welbevinden, voorop staat. Hierbij moet uitgegaan worden van wat burgers nog kunnen, in plaats van wat zij niet kunnen. Ten tweede moet er binnen de samenleving meer voor elkaar worden gezorgd. Indien burgers ondersteuning nodig hebben, zal eerst gekeken moeten worden naar het eigen, sociale netwerk en de financiële mogelijkheden van betrokkenen. Het derde uitgangspunt is dat indien het eigen, sociale netwerk niet kan

(12)

11 bijdragen en de burger niet zelfredzaam kan zijn, er altijd ondersteuning of passende zorg, gericht op participatie, mogelijk moet zijn. Tenslotte krijgen de meest zorgbehoevenden recht op passende zorg en verblijf. (Kamerstukken, 2014)

Per 1 januari 2015 is de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), waaronder circa 800.000 burgers vielen, ondergebracht in vier wetten. Dit zijn de Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) (Rijksoverheid, 2015; Zorgwijzer, 2014). De drie eerst genoemde wetten worden nu besproken. De Wmo 2015 komt in de volgende paragraaf aan bod.

Circa 280.000 burgers uit de AWBZ vallen nu onder de Wlz (Zorgwijzer, 2014). Het doel van de Wlz, dat genoemd wordt in de Memorie van Toelichting, is dat ouderen met een blijvende somatische of psychogeriatrische beperking en mensen met blijvende verstandelijke, lichamelijke en/of zintuigelijke beperkingen passende zorg krijgen met aandacht op het individuele welzijn (Kamerstukken, 2014). De zorg die uit de Wlz geboden wordt kan bestaan uit bijvoorbeeld verblijf in een instelling of hulpmiddelen die nodig zijn voor de instelling gegeven zorg (Rijksoverheid, 2015). Een burger die aanspraak wil maken op dergelijke zorg moet een Wlz-indicatie bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) aanvragen. Het CIZ toetst de aanvraag aan de voorwaarden die in de wet gesteld worden (Rijksoverheid, 2015). De voorwaarden die gesteld worden zijn, dat de burger permanent toezicht nodig heeft ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel, of dat de burger 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig heeft.

Onder de Zvw vallen circa 200.000 burgers vanuit de AWBZ. Hieronder valt het overgrote deel: circa 95%, van burgers die vanuit de AWBZ aanspraak maakten op persoonlijke verzorging. Dit zijn burgers met een psychogeriatrische beperking, een lichamelijke beperking of somatische aandoening (Vereniging Nederlandse Gemeenten, 2014). De zorgverzekeraar is verantwoordelijk voor de zorg die nu wijkverpleging wordt genoemd (Zorgwijzer, 2014). Wijkverpleging zit in het basispakket van de zorgverzekering en hiervoor hoeft geen eigen risico of eigen bijdrage te worden betaald. De wijkverpleging kan rechtstreeks bij de zorgaanbieder worden aangevraagd (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2015). De verpleegkundige van de zorgaanbieder, vaak een thuiszorgorganisatie, beslist of wijkverpleging nodig is en bepaalt welk type, hoeveel en voor hoe lang er verpleging wordt geïndiceerd (Zorgwijzer, 2014).

De Jeugdwet neemt circa 70.000 indicaties vanuit de AWBZ over (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2015). Dit gaat om verstandelijk gehandicaptenzorg,

(13)

12 licht verstandelijk gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg. De overige zorgzwaartepakketten van jeugd, te weten: lichamelijke beperking, verpleging en verzorging, zintuigelijke beperking en verstandelijk gehandicaptenzorg, vallen onder de Wlz (Zorgwijzer, 2014). De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de nieuwe Jeugdwet, welke uit meer bestaat dan uit alleen de oude AWBZ indicaties (Rijksoverheid, 2015). Het gaat namelijk om alle vormen van jeugdhulp (Zorgwijzer, 2014).

1.3 Wmo 2015

De Wmo 2015 staat centraal in dit rapport. Circa 250.000 burgers worden vanuit de AWBZ naar de Wmo 2015 overgeheveld (Zorgwijzer, 2014). In de wet wordt de volgende omschrijving van maatschappelijke ondersteuning gegeven: Het bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld. Daarnaast is maatschappelijke ondersteuning het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen omgeving en het bieden van beschermd wonen en opvang.

De essentie van de nieuwe wetgeving is dat de cliënt eerst moet onderzoeken of hijzelf of zijn sociale netwerk een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van de situatie. Pas nadat blijkt dat dit niet mogelijk is, kan de maatschappelijke ondersteuning vanuit de gemeente geboden worden. De overheid kan de hulp van een sociaal netwerk niet afdwingen. Meer verantwoordelijkheid leggen bij de burger past binnen de zogenoemde participatiesamenleving. Dit houdt ook wel in dat de burger, en dus niet de overheid, primair zelf verantwoordelijkheid moet dragen voor zijn eigen leven. De ‘oude’ Wmo kende de compensatieplicht, hetgeen inhield dat de overheid de beperkingen van de burger diende te compenseren. In de Wmo 2015 staat de ‘maatwerkvoorziening’ en de ‘eigen kracht’ van de cliënt centraal (Geugjes, 2015). Het compensatiebeginsel hield in dat de beperking van de cliënt volledig diende te worden gecompenseerd. De maatwerkvoorziening dient slechts in rechtelijke verhouding te staan tot wat de situatie van de aanvrager was voordat hij ondersteuning behoefde (Kamerstukken, 2014). Voorbeelden hiervan zijn een maaltijdvoorziening, vervoersvoorziening, individuele begeleiding, een beschermde woonplek of dagbesteding op maat. Een algemene voorziening kan ook toegewezen worden. Voorbeelden hiervan zijn boodschappendienst, het steunpunt huiselijk geweld of een ontmoetingsruimte voor mensen die eenzaam zijn (Rijkoverheid, 2015)

(14)

13 Voor een maatwerkvoorziening heeft de cliënt het recht om te kiezen voor zorg in natura of een persoonsgebonden budget. (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2015). Een persoonsgebonden budget (pgb) is een bedrag waarmee de cliënt zelf de zorg kan regelen. Het pgb moet besteed worden aan de zorg waarvoor de gemeente verantwoordelijk is (Rijksoverheid, 2015). Een cliënt kan een pgb aanvragen bij de gemeente. Het pgb wordt niet naar de rekening van de cliënt overgemaakt. De Sociale Verzekeringsbank zorgt voor de betaling (Rijksoverheid, 2015) Er zijn een aantal voorwaarden waaraan een cliënt moet voldoen om in aanmerking te komen voor een pgb. De cliënt moet bijvoorbeeld duidelijk aangeven waarom een pgb nodig is. De gemeente beoordeelt de kwaliteit van de diensten en hulpmiddelen die worden ingekocht met het pgb (Rijksoverheid, 2015).

Bij zorg in natura contracteert de gemeente de zorgaanbieders en ondersteuning. De gemeente en de cliënt kunnen wel afspraken maken over de manier waarop de zorg en ondersteuning gegeven worden (Rijksoverheid, 2015). Bij bijvoorbeeld de gemeente Rotterdam kan een cliënt kiezen uit de zorgaanbieders die door de gemeente zijn gecontracteerd. De cliënt kan maximaal één keer per jaar overstappen naar een andere zorgaanbieder (Gemeente Rotterdam, 2015). Een mix van een pgb en zorg in natura is ook mogelijk. Bijvoorbeeld als een cliënt verschillende soorten zorg nodig heeft (Rijksoverheid, 2015).

1.4 Rol gemeenten

De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wmo 2015 ligt bij de gemeenten. De gemeenten zijn volgens art. 2.1.1 Wmo 2015 verantwoordelijk voor de zorg van de maatschappelijke ondersteuning en voor de kwaliteit en continuïteit van de voorzieningen. De gemeenteraad moet periodiek een beleidsplan vaststellen over de maatschappelijke ondersteuning. Daarnaast moet er een verordening opgesteld worden waarin staat op welke wijze er uitvoering gegeven wordt aan het beleidsplan.

De achterliggende gedachte is dat de gemeente dichter bij de burger staat en beter zicht heeft op wat de burger op lokaal niveau nodig heeft, wat er beschikbaar en mogelijk is qua ondersteuningsaanbod. Daardoor zou de burger effectiever en efficiënter geholpen kunnen worden (Gemeente Barneveld, 2015). In de Wmo wordt de rol van de gemeente gekenmerkt door een dilemma tussen het ruimte geven aan de eigen kracht van de cliënt en het eigen netwerk en het opvangen van de burgers die het meest kwetsbaar zijn (Stichting Arcon, 2013).

(15)

14

H2. Wmo adviseur

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk leest u over de werkzaamheden van een Wmo adviseur, het proces van aanvraag van een maatwerkvoorziening en de benodigde competenties van een Wmo adviseur bij het indiceren van een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo 2015.

2.2 Werkzaamheden Wmo adviseur

Een Wmo adviseur indiceert tijdens een keukentafelgesprek een voorziening in het kader van de Wmo 2015. Hij dient daarbij zorg te dragen voor de behandeling en afhandeling van aanvragen voor maatschappelijke ondersteuning. Tijdens het keukentafelgesprek onderzoekt de adviseur de persoonlijke situatie van de cliënt. Hierbij wordt gekeken op welke manier de problemen kunnen worden opgelost. Indien de oplossing binnen de Wmo ligt dan dient de adviseur de rechtmatigheid van de indicatie te onderzoeken. Uiteindelijk legt hij zijn bevindingen vast in rapportages en beschikkingen. Daarnaast moet er worden samengewerkt met de medewerkers uit sociale wijkteam en collega’s binnen de gemeente (Nationale Beroepengids, 2015).

2.3 Proces aanvraag maatschappelijke ondersteuning

Het proces van het aanvragen van maatschappelijke ondersteuning begint bij de melding door of namens de cliënt. Naar aanleiding van de melding neemt een Wmo adviseur telefonisch contact op met de cliënt of begeleider om te kijken of het daadwerkelijk een hulpvraag is of dat de cliënt moet worden doorverwezen naar een andere instantie. Vervolgens wordt er een huisbezoek ingepland (Gemeente Rotterdam, 2014).

Tijdens het huisbezoek, ook wel keukentafelgesprek genoemd, moet een Wmo adviseur in ieder geval de volgende onderwerpen met de cliënt bespreken: de behoefte aan ondersteuning, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt; de mogelijkheden van ‘eigen kracht’ en inzet en beroep op gebruikelijke hulp; mogelijkheden voor mantelzorg en beroep op het sociaal netwerk; mogelijkheden algemene voorzieningen of maatschappelijk nuttige activiteiten; samenhang en onderling versterkende verbanden in ondersteuning; de cliënt moet geïnformeerd worden dat zijn privacygegevens verwerkt en gedeeld worden met derden voor zover dat voor de vraagverheldering en het leveren van de gevraagde ondersteuning noodzakelijk is (Gemeente Rotterdam, 2014)

(16)

15 De behoeften en voorkeuren van de cliënt kunnen in kaart worden gebracht aan de hand van de achtergrond van de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning en aan de behoeften van de cliënt bij het zoeken naar een oplossing. De achtergrond kan onderzocht worden door te vragen naar bijvoorbeeld de problemen die de cliënt ervaart bij zijn zelfredzaamheid en participatie, waardoor deze problemen worden veroorzaakt en op welke manier de cliënt al gewerkt heeft aan bepaalde oplossingen. De cliënt kan bij het zoeken naar een oplossing aangeven welke wijze van ondersteuning hij in zijn hoofd heeft. Hierbij dient de Wmo adviseur rekening te houden met de relevante persoonsgegevens van de cliënt. (Gemeente Rotterdam, 2014).

Vervolgens dient de Wmo adviseur duidelijk te krijgen welke mogelijkheden, binnen de eigen kracht, en inzet en beroep op gebruikelijke hulp, de cliënt heeft om tot een oplossing of verbetering van de situatie te komen. Een ieder heeft hiervan echter een andere interpretatie, waardoor de Wmo adviseur gebruik kan maken van zijn discretionaire ruimte. Discretionaire ruimte is de bevoegdheid om in meer of mindere mate in concrete gevallen naar eigen inzicht een besluit te nemen (Damen et al, 2009). Kan een 14-jarige dochter bijvoorbeeld het strijkwerk van haar moeder met lichamelijke beperkingen overnemen? Hierbij is het van belang dat de Wmo adviseur een zorgvuldige afweging van de verschillende belangen maakt. (Geugjes, 2015).

Een ander voorbeeld uit de praktijk wordt duidelijk uit de volgende casus: Een moeder heeft een beperking en kan niet zelfstandig het huishouden uitvoeren. Er zijn drie kinderen thuiswonend, waarvan één meerderjarig is. In de regel kan een meerderjarig persoon een huishouden alleen voeren. In het specifieke geval gaat het om een jongen die vaak in aanraking is gekomen met justitie en vaak van huis is. De Wmo adviseur kan samen met het sociale wijkteam afspraken maken met het gezin waarbij gewerkt wordt aan de situatie van de zoon. Door de discretionaire ruimte van de adviseur kan er gekozen worden voor een toewijzing van huishoudelijke hulp, zodat de rest van het gezin niet de dupe wordt van de persoonlijke situatie van de meerderjarige zoon. Hierbij worden afspraken gemaakt met de meerderjarige zoon waarbij hij gaat werken aan een betere toekomst.

Indien uit het onderzoek tijdens het keukentafelgesprek blijkt dat de cliënt in aanmerking komt voor een indicatie, dan kan hij kiezen tussen zorg in natura, een persoonsgebonden budget (pgb) of een combinatie van beiden. De Wmo adviseur dient hem dit tijdens het onderzoek uit te leggen (Gemeente Rotterdam 2014).

(17)

16 Naar aanleiding van het keukentafelgesprek maakt de Wmo adviseur een gespreksverslag en eventueel een ondersteuningsplan. Ook dient hij de zelfredzaamheidmatrix in te vullen (Gemeente Rotterdam, 2014). Een voorbeeld van een ingevulde ondersteuningsplan en zelfredzaamheidmatrix vindt u in bijlage 3.

De Wmo 2015 kent geen inkomensgrenzen. De basis van de maatschappelijke ondersteuning is dat het beschikbaar moet zijn voor degenen die het nodig hebben en daarbij is het inkomen of vermogen in beginsel niet van belang. De gemeenten hebben echter wel de mogelijkheid om een eigen bijdrage te vragen voor rolstoelvoorzieningen, algemene voorzieningen en woonaanpassingen (Gemeente Rotterdam, 2014).

Indien de cliënt het niet eens is met de beslissing van de gemeente omtrent zijn aanvraag tot maatschappelijke ondersteuning dan staat hiervoor een bezwaar- en beroepsprocedure open. De cliënt kan eerst in bezwaar gaan bij de gemeente zelf en indien dit niets oplevert in beroep gaan bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB). De CRvB moet per individueel geval bekijken of de gemeente aan haar opdracht tot ondersteuning heeft voldaan (Gemeente Rotterdam, 2014).

2.4 Competenties Wmo adviseur

Competenties vormen het geheel van talenten, bekwaamheden en vaardigheden die nodig zijn voor de uitvoering van een functie. Het gaat hierbij om kennis, vaardigheden en persoonlijke eigenschappen (Lunenburg, 2010).

Kennis

Op het gebied van kennis moet de adviseur beschikken over juridische kennis. Voor het indiceren van een maatwerkvoorziening is het een vereiste om kennis te hebben van de in hoofdstuk 1 gegeven informatie. Hieronder vallen de bepalingen uit de Wmo 2015, de verordening van de betreffende gemeente waar de adviseur werkzaam is, de beleidsregels en het indicatieprotocol van de betreffende gemeente. Daarbij moet de adviseur weten wat

(18)

17 bepaalde begrippen, zoals ‘eigen kracht’ en ‘gebruikelijke hulp’, wordt verstaan (Gemeente Rotterdam, 2015).

Daarnaast moet de adviseur op de hoogte zijn van de veranderde wet- en regelgeving en moet hij dit duidelijk aan de cliënt kunnen uitleggen. Als een cliënt jarenlang hulp van de gemeente heeft ontvangen, maar nu een oplossing binnen de ‘eigen kracht’ kan worden gevonden, dan vergt dat een goede uitleg (Zuithof, 2014). Kennis van de ‘omliggende’ wetten, de Wlz, de Zvw en Jeugdwet, is nodig omdat het soms nodig is om cliënten adequaat door te verwijzen en uit te leggen waarom ondersteuning vanuit de Wmo 2015 bijvoorbeeld niet mogelijk is, omdat de cliënt hulp vanuit een andere wet kan krijgen. Hierbij kan de sociale kaart van de gemeente hulp bieden (Bakx & Van Katwijk, 2010).

Op een aanvraag van maatschappelijke ondersteuning moet een juridisch correct besluit worden genomen. De Wmo valt onder het bestuursrecht, waardoor de regels uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing zijn. Uiteraard hoeft de adviseur niet de gehele Awb te kennen, maar hij moet wel op de hoogte zijn over de regels omtrent het nemen van een besluit (Lunenburg, 2010). In de Awb staat dat het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen moet hebben vergaart. Daarnaast wordt in afdeling 3.7 Awb aangegeven dat een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering. De adviseur zal de situatie van de cliënt dus altijd moeten onderzoeken, bijvoorbeeld door middel van een keukentafelgesprek, en moeten uitleggen waarom hij een aanvraag toewijst of afwijst.

De doelgroep bestaat uit mensen met een beperking of chronisch psychisch of een psychosociaal probleem. Hierdoor is het belangrijk dat de adviseur medische kennis heeft op het gebied van ziektebeelden en bijbehorende beperkingen. Een voorbeeld hiervan is dat iemand met Reuma snel moe is door bijvoorbeeld pijnklachten in de handen (Reumafonds, 2015). Er bestaat een gestandaardiseerde begrippenlijst over het menselijk functioneren en de problemen die daarin kunnen optreden. Dit is de International Classification of Functions, Disability and Health (ICF) waarin het menselijk functioneren wordt beschreven vanuit drie perspectieven: het menselijk organisme (functies, anatomische eigenschappen, stoornissen en beperkingen), het menselijk handelen (activiteiten) en de mens als deelnemer aan het maatschappelijk leven (participatie, participatieproblemen, externe factoren en persoonlijke factoren). Een voorbeeld hiervan is iemand die moeilijk kan lopen, omdat hij een been mist. Dit is een beperking, omdat hij waarschijnlijk moeilijker kan participeren dan iemand zonder deze beperking. Daarnaast kunnen externe factoren van belang zijn, bijvoorbeeld omdat hij gelijkvloers woont (ondersteunende factor) of in een appartement op de derde verdieping dat

(19)

18 alleen te bereiken is via zes trappen (belemmerende factor) (World Health Organization, 2010).

Vaardigheden

Het beheersen van vaardigheden draagt bij aan het vermogen om bepaalde taken op professionele wijze uit te voeren. Bij het indiceren van een maatwerkvoorziening onderzoekt de Wmo adviseur de persoonlijke situatie vaak door middel van een keukentafelgesprek. Hierdoor komt de nadruk meer te liggen op gesprekstechnieken (Zuithof, 2014). Een gesprek met een verstandelijk beperkte vereist andere communicatie dan iemand met alleen lichamelijke klachten. Het moet maatwerk zijn.

Verder komt de nadruk door de Wmo 2015 nog meer te liggen op de ‘eigen kracht’ van de cliënt. De adviseur zal moeten onderzoeken wat iemand nog wel kan en waarvoor hij zich nog wil inzetten. Hierbij is het begrip zelfredzaamheid belangrijk. Zelfredzaamheid heeft vaak te maken met verandering van gedrag. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat motiverende gespreksvoering de kans op daadwerkelijke en blijvende gedragsverandering vergroot. Deze aanpak blijkt meestal effectiever en sneller tot langdurige en stabiele gedragsveranderingen te leiden dan andere aanpakken (Ruitenberg & Van Loon, 2013). Door het belang van deze techniek is hier in hoofdstuk 3 en de kennisclip uitgebreid aandacht aan besteed.

Empatisch kunnen luisteren is gezien de doelgroep een vereiste, maar minder vanzelfsprekend om onder de knie te krijgen. Mensen hebben namelijk de natuurlijke neiging om situaties waar anderen in verkeren op zichzelf te betrekken. Dit doen mensen op basis van eigen ervaringen motieven. Een valkuil hierin is om bij een probleem meteen met een oplossing te komen of te reageren met een oordeel, instemming of afwijzing. Empatisch luisteren is daadwerkelijk begrip hebben en tonen. De adviseur moet hierbij echt luisteren, doorvragen en de cliënt helpen zijn eigen oplossingen te bedenken, zonder zelf oplossingen en adviezen te geven. Het is ook belangrijk dat hij daarbij aandacht heeft voor de emotie achter het probleem. Hierbij moet de adviseur zich verplaatsen in het referentiekader van de cliënt. Het gaat daarbij om het erkennen van de boodschap die de cliënt wil overbrengen. De adviseur bezit deze vaardigheid als de cliënt zich gehoord en begrepen voelt (D5 groep, 2014)

De adviseur moet ook kunnen omgaan met weerstand. Het kan zo zijn dat een cliënt jarenlang gebruik heeft kunnen maken van een voorziening, maar dat hij door de nieuwe wetgeving hier niet meer voor in aanmerking komt. De adviseur moet hier goed op in kunnen

(20)

19 spelen. In de situatie dat een cliënt weerstand vertoont is het belangrijk voor de adviseur om begrip te tonen en een techniek te gebruiken om met de weerstand om te gaan. Dit kan hij doen door bijvoorbeeld vragen te stellen: “Waarom vind je het moeilijk om nieuwe sociale contacten aan te gaan tijdens vrijwilligerswerk?”. Daarnaast kan de adviseur meeveren en opbuigen. Een voorbeeld is: “Logisch dat u opziet tegen een verandering, maar wellicht brengt het u in de toekomst een vriendschap.” Andere technieken zijn het concreet maken van de weerstand, tegenspraak bieden, het onderwerp even parkeren tot dat de cliënt is afgekoeld, isoleren of negeren. Het ligt uiteraard aan de specifieke situatie om te bepalen welke techniek het meest passend is (VMR, 2014).

Door de oprichting van de wijkteams zal er nog meer moeten worden samengewerkt met andere professionals. Het is de bedoeling dat deze multidisciplinaire teams zich bezig houden met vraagverheldering en kortdurende ondersteuning (Zuithof, 2014). Daarnaast moet het samenwerken met collega’s binnen een grote organisatie zoals een gemeente niet worden onderschat. Voor het realiseren van een collectieve ambitie begint het bij ontwikkelen van een individuele ambitie. Volgens drs. De Roode (2014), adviseur en trainer van invoeren van grootschalige veranderingen waarbij resultaten en gedragsverandering centraal staan, moeten medewerkers aangemoedigd worden om zich doorlopend te blijven ontwikkelen en hun talenten te benutten. Hierbij zou de focus moeten liggen op de sterke punten van de adviseur in plaats van op de gebreken en de tekortkomingen. Pas nadat de aandacht op de sterke punten liggen, kan de adviseur zich richten op de samenwerking met collega’s. Hierbij spreekt dr. Covey (2008) van ‘wederzijdse afhankelijkheid’ en doelt hij erop dat mensen zich bewust zijn van dat ze enerzijds onafhankelijk zijn en anderzijds zich realiseren dat ze met anderen meer kunnen bereiken dan alleen. De Roode (2014) geeft verder aan dat het belangrijk is om stil te staan bij opgedane ervaringen. In dit verband is het zinvol om met verschillende adviseurs casuïstiek te bespreken en hierop te reflecteren. Adviseurs kunnen op deze manier horen van andere adviseurs hoe zij in bepaalde situaties zouden handelen en hiervan weer leren.

Persoonlijke eigenschappen

Een creatieve persoonlijkheid draagt bij aan het zijn van een goede Wmo adviseur. Een creatief iemand kan immers informatie combineren zodat nieuwe ideeën ontstaan, anderen inspireren, oplossingsgericht denken en provoceren (Lunenburg, 2010). De theorie van oplossingsgericht werken gaat uit van twee basisformules: 1) dat een probleem wordt gedefinieerd als een al of niet uitgesproken wens tot verandering die de cliënt kan helpen vertalen in een uitdaging en 2) het geven van weinig complimenten zodat de impact van een compliment die de cliënt kan gebruiken om haar doel te gebruiken groter is (Cauffman,

(21)

20 2014). Een voorbeeld hiervan is dat de cliënt aangeeft niet in staat te zijn om de administratie bij te houden. Een uitdaging hierin is om het wel te kunnen en te onderzoeken op welke manier de cliënt hier naartoe kan werken. Een compliment kan gegeven worden in het geval van een succesverhaal, bijvoorbeeld dat het wel al gelukt is om de documenten te ordenen of de wens tot zelfstandigheid te benoemen. De adviseur zou de cliënt kunnen provoceren door hem bijvoorbeeld te laten nadenken op welke manier hij uiteindelijk zelfstandig de administratie kan ordenen en welke hulp hij hierbij nodig dient te hebben.

De adviseur moet ook betrouwbaar zijn, omdat hij moet omgaan met privacy gevoelige informatie. Medische informatie is betrouwbare informatie en de cliënt moet zijn verhaal durven vertellen bij de adviseur. Deze medische informatie krijgt de adviseur alleen in handen met toestemming van de cliënt. De adviseur moet zich in het kader hiervan houden aan het privacy protocol van de overheid (Rijksoverheid, 2015).

De genoemde competenties op het gebied van kennis, vaardigheden en persoonlijke eigenschappen zijn niet limitatief opgesomd en staan niet op zichzelf. De competenties moeten in samenhang worden toegepast. Het geeft wel een idee van de verscheidenheid aan de benodigde competenties voor het uitvoeren van de functie van Wmo adviseur.

2.5 Inventarisatie werkveld

In het kader van de afstudeeropdracht zijn Wmo adviseurs van de gemeente Rotterdam geïnterviewd. Het doel van de Wmo adviseurs van de gemeente Rotterdam tijdens het huisbezoek is het in beeld krijgen van de situatie van de cliënt. Door middel van een keukentafelgesprek wordt ingegaan op de levensgebieden van de cliënt. De visie van de gemeente is om de situatie integraal te bekijken. De Wmo adviseur zal onder andere onderzoeken hoe het met de financiën gaat, de dagbesteding en ADL. Om de situatie zo helder mogelijk te krijgen wordt gebruik gemaakt van objectieve waarnemingen, intuïtie en gesprektechnieken.

Voorbereiding op een gesprek is belangrijk voor de professionals. Op deze manier is de adviseur op de hoogte van de cliënt bij wie hij terecht komt, wat de cliënt mankeert en van eventuele bijzonderheden die hij tegen kan komen, zoals weerstand. Het is om deze reden volgens de adviseurs raadzaam om vooraf informatie in te winnen. Een voorbeeld is het verkrijgen van een behandelplan van een behandelaar.

(22)

21 Iedere Wmo adviseur heeft zijn eigen specifieke invulling van het keukentafelgesprek. De inhoud van de keukentafelgesprekken komt echter in grote lijnen overeen. De Wmo adviseurs gebruiken als leidraad voor het gesprek de techniek motiverende gespreksvoering. Dit zorgt ervoor dat cliënten uitgaan van wat zij nog wel zelf kunnen in plaats van wat zij niet meer kunnen. Door in gesprek te gaan over de beperkingen in de levensgebieden van de cliënt wordt beoogd een persoonlijke afweging van de oplossing te bereiken. De professionals vinden het belangrijk om ruimte te geven aan de motieven van de cliënt. Tevens helpt dit de cliënt zelf ook bij de keuzes die hij moet maken. Dit komt overeen met de theorie waarin naar voren komt dat een persoonlijke afweging van een cliënt krachtiger is dan het advies van de adviseur om een bepaalde richting te volgen, omdat mensen de behoefte hebben om autonoom te zijn en het beste weten hoe zij hun eigen leven kunnen inrichten (Ruitenberg & Van Loon, 2013).

(23)

22

H3. Gespreksvoering

3.1 Inleiding

Het kunnen inzetten van adequate gespreksvoering is een competentie waarover een Wmo adviseur moet beschikken. De nadruk komt met de invoering van de nieuwe wetgeving nog meer te liggen op gespreksvoering en met name op motiverende gespreksvoering, omdat de adviseur eerst met de cliënt zoekt naar adequate oplossingen in eigen mogelijkheden en in de eigen omgeving (Lunenberg, 2010). Ergotherapiestudenten kunnen oefenen met gespreksvoering door middel van de aangereikte theorie uit de volgende paragrafen, casuïstiek uit bijlage 3 en de kennisclip uit bijlage 4.

3.2 Basis gesprekstechnieken

Communicatie is meer dan alleen maar ‘aardig zijn’. Goede communicatie levert ook een effectiever consult op voor zowel de Wmo adviseur als de cliënt. Daarnaast heeft effectieve communicatie een positieve invloed op de nauwkeurigheid, efficiëntie en de steun die geboden wordt, de uiteindelijke gezondheidstoestand van cliënten, de tevredenheid van zowel de Wmo adviseur als de cliënt en de relatie tussen de Wmo adviseur en de cliënt (Silverman et al, 2006).

Het doel van een keukentafelgesprek is het helder krijgen van de situatie van cliënt. Hiervoor is het nodig om informatie in te winnen. Dit wordt vanuit drie punten onderzocht. Het eerste punt is het biomedisch gezichtspunt, namelijk de beperking van de cliënt. Hier komen de opeenvolging van gebeurtenissen, analyse van de symptomen en het bespreken van relevante conditie en functioneren aan bod. Vervolgens is er aandacht voor het gezichtspunt van de patiënt. In het gesprek moet op dat punt aandacht zijn voor de ideeën en overtuigingen van de cliënt, de bezorgdheid, de verwachtingen, de invloed die de beperking op zijn leven heeft en de gevoelens hierbij. Tot slot moet alle informatie in een context geplaatst worden door middel van de achtergrondinformatie. De medische geschiedenis, drugs- en allergieëngeschiedenis, familiegeschiedenis, persoonlijke en maatschappelijke geschiedenis en de conditie en het functioneren komt ter sprake (Silverman et al, 2006).

Volgens Silverman (2006) kan het keukentafelgesprek aan de hand van de Calgary-Cambridge observatielijst worden doorlopen. Het eerste contact wordt door de Wmo adviseur gelegd. Hij begroet de cliënt en stelt zichzelf voor en maakt duidelijk wat de rol van

(24)

23 de Wmo adviseur is en wat hij komt doen. Vervolgens is het belangrijk om interesse en respect te tonen zodat de cliënt zich op zijn gemak voelt (Silverman et al, 2006).

Vervolgens zal de Wmo adviseur de cliënt vragen om iets te vertellen over zijn beperking. Op dit punt is het voor de adviseur belangrijk om informatie in te winnen en het probleem te verhelderen. De adviseur moet de cliënt aanmoedigen om zijn problemen te vertellen. Het is hierbij belangrijk om bewust te zijn van de gebruikte vraagstijl, open en gesloten-vraagtechnieken moeten zich op de juiste momenten afwisselen. Daarnaast moet er aandachtig geluisterd worden, de cliënt laten uitpraten en de cliënt ruimte geven om na te denken. Hierdoor voelt de cliënt zich serieus genomen. Daarnaast kan de adviseur aanmoedigend reageren door de uitingen van de cliënt verbaal en non verbaal te ondersteunen, bijvoorbeeld door stiltes, herhaling, parafrasering en interpretatie. Voor de verheldering van de vraag is het ook belangrijk om door te vragen op uitlatingen die vaag zijn of toelichting behoeven. Af en toe moet de adviseur een beknopte samenvatting maken om te controleren of hij het verhaal van de cliënt goed begrepen heeft (Silverman et al, 2006).

Tijdens het gesprek is het belangrijk om een relatie op te bouwen met de cliënt. Dit zal bijdragen aan de acceptatie van de gemaakte beslissing. Hierbij is het belangrijk om gepast non-verbaal gedrag te vertonen. Dit doet de adviseur door middel van een open en neutrale gezichtsuitdrukking, houding en positie. De cliënt erkennen, door de denkbeelden en gevoelens van de cliënt te erkennen en te accepteren, zonder te oordelen of te veroordelen. Dit draagt bij aan het ontwikkelen van een goede verstandhouding. Daarnaast draagt inlevingsvermogen en ondersteuning bij door bijvoorbeeld begrip uit te drukken. Het is voor de cliënt ook prettig om hem bij de gang van zaken te betrekken. Dit kan de adviseur doen door hardop te denken, bijvoorbeeld door met de cliënt mee te denken naar een oplossing voor de participatie om zijn betrokkenheid te stimuleren (Silverman et al, 2006).

Tot slot maken de Wmo adviseur en de cliënt gezamenlijk een planning. Het doel hiervan is dat de cliënt het besluitvormingsproces begrijpt en dat de cliënt zich bij het proces en de planning betrokken voelt. Dit kan de adviseur doen door de eigen gedachten te uiten: ideeën, denkprocessen en dilemma’s. Hier wordt de cliënt bij betrokken door suggesties te doen en keuzes te bieden in plaats voor te schrijven wat de cliënt moet doen. De cliënt moet hierbij gestimuleerd worden om zijn gedachten en suggesties te uiten. Samen kan er onderzocht worden welke planning mogelijk zijn en uiteindelijk een plan maken dat voor beiden acceptabel is (Silverman et al, 2006).

(25)

24 Het gesprek wordt beëindigd door afspraken te maken over de volgende stappen en het bieden van een vangnet. Het vangnet wordt geboden voor mogelijke onverwachte gevolgen en wat de cliënt kan doen indien het plan niet werkt en wanneer en waar hulp gezocht kan worden. Tot slot vat de adviseur alles kort samen en neemt de adviseur afscheid (Silverman et al, 2006).

3.3 Emotionele bankrekening

Bij het voeren van een gesprek kan het voor de Wmo adviseur een houvast zijn om zich bewust te zijn van de theorie van de emotionele bankrekening van Covey (2010). De emotionele bankrekening van Covey is een begrip dat helpt bij de balans opmaken die Wmo adviseurs hebben met cliënten. Een relatie tussen een Wmo adviseur en een cliënt kan gezien worden als een emotionele bankrekening waarbij het saldo aangeeft hoeveel begrip, veiligheid en vooral vertrouwen binnen de relatie is opgebouwd. Covey (2010) geeft aan dat het saldo van dergelijke – uiteraard onzichtbare – rekeningen wordt bepaald door hetgeen in de interactie tussen mensen gebeurt en hoe deze interactie door de betrokkenen wordt ervaren. Je kunt op de emotionele bankrekening storten, afhalen, rood staan, reserves opbouwen, laten groeien, opheffen enzovoort (Covey 2010).

Covey (2010) noemt zes grote stortingen die goed zijn voor een gezonde emotionele bankrekening: de ander begrijpen, op de details letten, woord houden, verwachtingen verduidelijken, integriteit tonen en een oprechte verontschuldiging van een opname van de emotionele bankrekening. Een cliënt vindt het belangrijk om gehoord te worden. De Wmo adviseur moet de moeite nemen om zich in de cliënt te verplaatsen en te begrijpen. Details kunnen zorgen voor een klein gebaar in positieve zin. De Wmo adviseur kan de cliënt bijvoorbeeld een compliment geven over iets kleins dat goed gaat.

Voor een hulpverlener is het noodzakelijk om geen valse beloftes te maken. Dit vinden cliënten vervelend en hierdoor verspeelt de Wmo adviseur veel krediet op de emotionele bankrekening. Het is dus belangrijk om realistisch te blijven en de cliënt uit te leggen wat hij kan verwachten. Deze verwachtingen moeten verduidelijkt worden, zodat vage of onuitgesproken verwachtingen het vertrouwen en het onderlinge contact niet kunnen ondermijnen.

Integriteit tonen is een soort basiskapitaal voor alle investeringen. Integriteit is eerlijk en betrouwbaar zijn. Dit sluit aan bij de vorige twee punten.

(26)

25 Tot slot moet de Wmo adviseur zich verontschuldigen voor een opname. Een welgemeend excuus is een grote storting op de emotionele bankrekening (Covey, 2010).

Saldo storten gaat niet bij iedere cliënt op eenzelfde manier. Bij een cliënt die aandacht heeft voor mensen, motivaties en drijfveren ‘scoor’ je door zorgen op dit vlak serieus te nemen. De Wmo adviseur moet daarin de grenzen helder maken en zodat zijn betrokkenheid op dit gebied door de cliënt gewaardeerd kan worden. Bij mensen die meer opdracht geven gericht op de inhoud kan de Wmo adviseur ‘scoren’ door de regie van het gesprek stevig in handen te houden (Covey, 2010).

Een hoog saldo op de emotionele bankrekening geeft een grote mate van vertrouwen van de cliënt in de Wmo adviseur. Dat is belangrijk omdat de Wmo adviseur daarmee ruimte creëert voor vrijheid in handelen, feedback, beïnvloeding en onderhandeling (Covey, 2010).

3.4 Motiverende gespreksvoering

Naast de structuur die een Wmo adviseur nodig heeft om een gesprek gestructureerd en doelgericht te laten verlopen (methodisch) en een houvast als de theorie van de sociale bankrekening van Covey (2010), heeft hij ook vaardigheden nodig om vorm te geven aan het gesprek. Binnen de huidige maatschappij is zelfredzaamheid van de burger en daarmee ook de cliënt van de Wmo adviseur een belangrijk streven. De adviseur moet de cliënt dus begeleiden naar zelfredzaamheid. Zelfredzaamheid heeft vaak met verandering van gedrag te maken. Hoe krijgt de Wmo adviseur de cliënt in beweging en hoe voorkomt hij dat hij uitvalt? Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat motiverende gespreksvoering de kans op daadwerkelijke en blijvende gedragsverandering vergroot. Deze aanpak blijkt meestal effectiever en sneller tot langdurige en stabiele gedragsveranderingen te leiden dan andere aanpakken (Ruitenberg, 2012, & Van Loon, 2013).

Motiverende gespreksvoering is een cliënt- en doelgerichte gespreksstijl. Het doel van motiverende gespreksvoering is dat de cliënt intrinsiek gemotiveerd wordt tot verandering (Miller & Rollnick, 2013). Door het toepassen van motiverende gespreksvoering besteed de Wmo adviseur aandacht in de gesprekken met cliënten aan hun persoonlijke afwegingen. De adviseur interesseert zich voor de motieven en gevoelens die cliënten ervaren bij de keuzes die ze maken. Motiverende gespreksvoering is niet iets geheel nieuws en maakt veel gebruik van bestaande basisvaardigheden, zoals reflecteren en empathie tonen (Ruitenberg & Van Loon, 2013).

(27)

26 Gedrag veranderen is hard werken. Verandering wordt vaak tegengehouden door ambivalentie (tegenstrijdige gevoelens) ten opzichte van gedragsverandering. Met motiverende gespreksvoering gaat de Wmo adviseur doelbewust aan de slag met het verkennen en oplossen van deze ambivalentie. Dit betekent dat de adviseur de reparatiereflex (de neiging om alles meteen op te lossen voor de cliënt) moet proberen te onderdrukken (Ruitenberg & Van Loon, 2013).

Motivatie

Miller en Rollnick (2013) geven aan dat motivatie het fundament is van verandering. Motivatie bestaat uit drie belangrijke componenten: willen, kunnen en klaar voor de start. De wil-component bestaat uit het belang van verandering. De mate waarin een cliënt wil, wenst of nastreeft te veranderen. Hierbij gaat het ook om de discrepantie (het verschil) tussen wat er op dit moment gebeurt en wat iemand van waarde acht voor de toekomst. De kunnen-component gaat over vertrouwen hebben in verandering. Soms voelt een cliënt wel dat hij wil veranderen, maar heeft hij er geen vertrouwen in dat hij dit zelf kan aanpakken. De risico’s worden dan wel ingezien, maar men gelooft niet dat hijzelf effectief kan veranderen. Klaar voor de start gaat over prioriteiten kunnen stellen. Als de cliënt het belang inziet en kan veranderen, betekent dit nog niet dat hij dit ook echt doet. Dit heeft te maken met prioriteiten stellen. Is de cliënt ook gereed om het nu aan te pakken? Of zijn er andere zaken aan de orde die zijn energie en tijd opslokken?

Alle drie componenten spelen een rol. De Wmo adviseur moet onderzoeken welke component de grootste oorzaak is voor demotivatie bij een cliënt (Miller & Rollnick, 2013).

Reparatiereflex

Mensen hebben de natuurlijke neiging om een persoon met wie het niet goed gaat te helpen. Dit doen ze door meteen oplossingen aan te dragen of door adviezen te geven voor de problemen van deze persoon. Zeker mensen die werkzaam zijn in de zorg en de hulp- en dienstverlening hebben daarvoor een sterke drive. Vooral als het gaat om een gedragsverandering bij een cliënt roept de reparatiereflex weerstand op (uiteraard niet bij iedereen, maar in het grootste aantal van het gevallen wel). Hoe meer de Wmo adviseur gaat adviseren en/of overtuigen ten gunste van een bepaalde aanpak, hoe meer de cliënt gaat pleiten voor het tegenovergestelde van de genoemde oplossing. Hij zal in ieder geval de problemen met de tekortkomingen van de oplossing benoemen. Van nature houden mensen niet van veranderen. Als een Wmo adviseur allerlei voordelen van een oplossing benoemt, zal de cliënt automatisch proberen dit evenwicht te herstellen door allerlei nadelen te benoemen (Ruitenberg & Van Loon, 2013).

(28)

27 Cognitieve dissonantie

In het verlengde hiervan ligt de theorie van de cognitieve dissonantie die Festinger in 1957 heeft ontwikkeld. (Zimbardo, Johnson & McCann, 2009). Mensen willen het gevoel hebben dat hoe zij over iets denken, overeenstemt met de gevoelens die eraan gekoppeld zijn en dat hun gedrag hierop afgestemd is. Een situatie waarin deze elementen niet met elkaar overeenstemmen, waarin er dus sprake is van cognitieve dissonantie, wordt door iedereen als onaangenaam ervaren. Mensen proberen deze dissonantie te verminderen door ofwel hun gedrag aan te passen, ofwel hun gedachten. Op deze manier wordt de ervaren spanning gereduceerd (Zimbardo et al, 2009).

Discrepantie

Een andere belangrijk begrip dat speelt bij gedragsverandering is discrepantie. Discrepantie is het verschil tussen wat je nu doet en wat je eigenlijk van plan was te doen en/of belangrijk vindt om te doen. De ontdekking van discrepantie kan de aanleiding zijn voor de verandering van het gedrag. De motor hierachter is de cognitieve dissonantie die een cliënt ervaart (Van der Veen & Goijarts, 2012). Een van de doelen in de motiverende gespreksvoering is het groter maken van de waargenomen discrepantie. Zodra de cliënt aan het twijfelen slaat over hoe hij de huidige situatie ervaart en wat hij eigenlijk zou willen, kan de Wmo adviseur die aangrijpen om een volgende stap in de richting van verandering te zetten.

Beslissingsbalans

De Wmo adviseur kan samen met de cliënt een beslissingsbalans maken. Een beslissingsbalans geeft de afweging weer tussen de voor- en nadelen van verandering. Hierbij maakt de adviseur de cliënt bewust van de discrepantie tussen de huidige situatie en de gewenste situatie, en laat hij hem zijn ambivalente gevoelens hierover benoemen. Het is van belang dat de cliënt de voor- en nadelen van zowel de huidige als de gewenste situatie zelf benoemt, omdat het gaat om zijn persoonlijke voor- en nadelen. De discrepantie mag niet te groot worden, want dan kan de cliënt ontmoedigd raken (Ruitenberg & Van Loon, 2013).

Een voorbeeld van een beslissingsbalans wordt in de kennisclip weer gegeven. Een ander voorbeeld hiervan is een echtpaar die een vervoersvoorziening aanvraagt voor een scootmobiel. Het echtpaar is al in het bezit van de voorziening vervoer op maat. Vervoer op maat houdt in dat een cliënt met behulp van een pas gebruik kan maken van een taxibus. Het echtpaar verwacht met een scootmobiel meer te kunnen ondernemen. Bij het benoemen van de voor- en nadelen komt cliënte erachter dat een scootmobiel een stuk onveiliger is, dan dat zij in eerste instantie dacht. Zij heeft de avond voor het huisbezoek een

(29)

tv-28 programma gezien waarin de onveiligheid van een scootmobiel werd besproken. Bij het maken van haar eigen beslissingsbalans komt cliënte tot de conclusie dat binnen de huidige situatie een scootmobiel tot gevaarlijke situaties kan leiden. De huidige manier van vervoeren, door middel van de voorziening vervoer op maat, past volgens cliënte beter bij haar en haar partner.

Basishouding

De Wmo adviseur moet voor het inzetten van gemotiveerde gespreksvoering een bepaalde basishouding aannemen. De basishouding gaat uit van: samenwerking, ontlokken en autonomie. De Wmo adviseur moet goed samenwerken met de cliënt en doet recht aan de deskundigheid en het perspectief van de cliënt. De Wmo adviseur kiest niet voor een confrontatie waarbij hij het perspectief van de cliënt opzijschuift en de cliënt jouw perspectief opdringt. De cliënt is expert als het gaat om zijn eigen levensgeschiedenis, leefomstandigheden en drijfveren om al dan niet in beweging te komen. Hij is de expert als het gaat om wat kan gaan werken in zijn leven en waarom. Het uitlokken bestaat uit het voor de Wmo adviseur aansluiten bij de persoonlijke doelen, waarden of dromen van de cliënt. Tot slot moet de verantwoordelijkheid voor de verandering bij de cliënt zelf gelegd worden. Mensen hebben de basisbehoefte om zelfstandig en autonoom te zijn. Motiverende gespreksvoering ondersteunt deze basisbehoefte. Het uitgangspunt is dat het beter is als mensen zelf uitmaken hoe ze hun leven inrichten. Het is de cliënt die beslist of hij hulp wil hebben of niet. Dit kan niet door een Wmo adviseur worden opgedrongen (Ruitenberg & Van Loon, 2013).

Leidende principes

Er zijn vier leidende principes die aan motiverende gespreksvoering ten grondslag liggen: druk empathie uit, ontwikkel discrepantie, beweeg mee met de weerstand en ondersteun persoonlijke effectiviteit. De Wmo adviseur luistert goed naar de cliënt en probeert de gevoelens en perspectieven van de cliënt te begrijpen zonder dat hij oordeelt, bekritiseert of beschuldigt. Cruciaal daarbij is dat de adviseur de cliënt met respect behandelt en zijn perspectieven wil begrijpen. Een voorbeeld is: ‘Ik heb de indruk dat dit moeilijk voor je is.’. Vanuit het perspectief van de cliënt wordt discrepantie gecreëerd tussen de huidige stand van zaken en de gewenste toestand. Een voorbeeld waarbij de adviseur dit kan benadrukken is: ‘Je wil het wel anders, maar tegelijkertijd zie je ertegen op om het aan te pakken.’

De adviseur gaat gedeeltelijk mee in de stroom van de weerstand. Hoe het probleem wordt aangepakt is aan de cliënt zelf. De adviseur nodigt de cliënt uit om nieuwe informatie te overwegen en biedt hem nieuwe perspectieven.

(30)

29 De persoonlijke effectiviteit kan ondersteund worden door een bepaald oordeel uit te spreken over de persoon en zijn gedrag. Bijvoorbeeld: ‘Ik heb er alle vertrouwen in dat het je gaat lukken.’ (Ruitenberg & Van Loon, 2013)

Gesprekstechnieken van motiverende gespreksvoering

Er zijn volgens Ruitenberg & Van Loon (2013) vijf specifieke technieken die een Wmo adviseur kan gebruiken bij het proces van motiverende gespreksvoering. De vijf technieken zijn: open vragen stellen, reflectief luisteren, bevestigen, samenvatten en verandertaal uitlokken.

In eerste instantie wil de adviseur de cliënt zo veel mogelijk aan het woord laten. Dit kan bereikt worden door open vragen te stellen. Een voorbeeld hiervan is: ‘Wat zou u als eerste graag aan willen pakken?’.

Daarnaast is reflectief luisteren belangrijk. Luisteren is meer dan alleen je mond houden. De adviseur legt contact met de cliënt door oogcontact, lichaamshouding en mimiek. Een reflectie is een uitspraak (geen vraag) waarin de adviseur (selectief) teruggeeft wat hij gehoord heeft. Een reflectie gaat verder dan een herhaling van wat iemand gezegd heeft. Het is een poging om te raden wat iemand bedoeld heeft te zeggen of wat de achterliggende gedachte is. Het doel van reflecteren is om de cliënt tot de kern te laten komen. Het verschil is een stembuiging: bij een vraag gaat de toon van stem aan het eind omhoog, bij reflectie gaat de toon aan het eind van de zin zachtjes omlaag. Een voorbeeld is: ‘U weet niet meer hoe het verder moet.’

Bevestigen is een manier om te bouwen aan het contact en om te zorgen voor een open onderzoek. De Wmo adviseur laat zien dat hij de cliënt positief ondersteunt. Dit kan hij doen in de vorm van waardering of begrip en door sterktes te erkennen. Zelfs als de cliënt nog niets tot weinig heeft bereikt, kan toch waardering worden uitgesproken. Een voorbeeld is: ‘U heeft het wel heel lang alleen weten te redden’. De wijze waarop de bevestiging wordt gebracht, moet wel echt zijn.

Met een samenvatting brengt de Wmo adviseur doelgericht verschillende uitspraken van de cliënt met elkaar in verband. De samenvatting is kort, zodat het ordenende aspect ondersteund wordt. Tijdens het gesprek kan de samenvatting tot doel hebben een ander aspect of een ander onderwerp aan te snijden. De adviseur kan dit doen door een open vraag te stellen in een nieuwe richting: ‘We hebben het nu over jouw woonsituatie gehad. Waar zou jij het graag nog meer over willen hebben?’

(31)

30 Uitlokken van verandertaal

Motiverende gespreksvoering is compleet met het uitlokken van verandertaal. Met verandertaal verwoordt de cliënt wat hem motiveert om te veranderen. Hoe meer verandertaal de cliënt uitspreekt, hoe groter de kans dat hij intrinsiek gemotiveerd is om te veranderen. Een voorbeeld: de cliënt zegt: ‘Zo wil ik echt niet oud worden’. Waarop de Wmo adviseur reageert: ‘Hoe zou u wel graag oud willen worden?’. Verandertaal kan uitgelokt worden door er direct naar te vragen middels open vragen. Hierdoor lokt de adviseur de cliënt uit om uitspraken te doen over zijn wens, noodzaak of redenen om te veranderen. Een voorbeeld: ‘Wat vindt u vervelend aan de huidige situatie?’ of ‘Hoe zou u het graag anders willen zien?’ Daarnaast zijn er nog een aantal andere technieken voor het uitlokken van verandertaal: een belangenliniaal gebruiken, vragen naar de nadelen van de huidige situatie, vragen naar de voordelen van verandering, extremen gebruiken, terugkijken en vooruitkijken. Een voorbeeld van bijvoorbeeld extremen gebruiken is: ‘Stel dat u zo doorgaat, zonder te veranderen. Wat stelt u zich dan voor bij de ergste dingen die u kunnen overkomen?’ (Ruitenberg & Van Loon, 2013).

3.5 Inventarisatie werkveld

De Wmo adviseurs van de gemeente Rotterdam geven in de gedane interviews aan dat het belangrijk is om het doel van het gesprek in de gaten te blijven houden. Tevens moet alle noodzakelijke informatie verkregen worden. Er bestaat geen kant-en-klaar ‘script’ of vragenlijst. De adviseurs geven vorm aan het gesprek aan de hand van de leefgebieden. Het is belangrijk dat de Wmo adviseur de gespreksleider is, to the point is, samenvat en goed uitlegt wat aan de hand van de wet- en regelgeving wel en niet mogelijk is. Een belangrijke vaardigheid volgens de professionals is het hebben van een helicopterview over het gesprek. Dit betekent dat de belangrijke punten uit het verhaal van de cliënt moet worden gehaald en dat de Wmo adviseur in staat moet zijn om hoofd- en bijzaken te scheiden.

Om te komen tot een indicatie moet de adviseur achterhalen wat de beperkingen zijn. Een ziektebeeld is geen aanleiding om een Wmo- indicatie af te geven. Een beperking is dit wel. Een beperking kan tevens voorkomen zonder duidelijke oorzaak vanuit een ziektebeeld. Om te weten welke voorziening moet worden geïndiceerd, is het belangrijk om te weten wat een beperking inhoudt en wat de gevolgen zijn voor het dagelijks functioneren. Dit kan zoals in de theorie ook al is aangegeven aan de hand van de ICF rapport (World Health Organization, 2001).

(32)

31 Iedere cliënt heeft zijn eigen aandoeningen met bijbehorende problematiek. De standaard voorzieningenlijst is met de komst van de nieuwe wet- en regelgeving verdwenen. Op dit moment kan er per individuele casus maatwerk worden geleverd. Een van de adviseurs haalde hierbij het volgende voorbeeld aan: ‘Ik heb voorheen als individueel begeleidster bij zwaar autistische cliënten gewerkt. Voor een bezwaarschrift moest ik een herindicatie uitvoeren. Een andere adviseur vanuit een ander team binnen de gemeente stelde voor om voor maximaal een half jaar zorg te indiceren. Zijn verwachting was dat het daarna wel over zou zijn. Hoe kan je nou denken dat je bij een autistische persoon een pleister kan plakken om vervolgens te denken dat de beperkingen wel over zullen zijn. Hij had duidelijk niet door hoe een behandeling er uitziet en wat een beperking inhoudt bij een psychiatrische persoon’. De Wmo adviseur geeft dit aan, omdat het van belang is om te weten wat een beperking inhoudt voor het dagelijks functioneren van een cliënt. Hierbij moet ook gelet worden op hoe de beperking zich in de toekomst kan ontwikkelen. Tot slot moet worden onderzocht of een cliënt in staat is om nog progressie te boeken in het omgaan met zijn beperking.

(33)

32

H4. Studie ergotherapie

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk leest u wat ergotherapiestudenten op dit moment voor cursussen aangereikt krijgen die aansluiten bij de benodigde competenties van een Wmo adviseur in het kader van de Wmo 2015. Daarnaast wordt aangegeven op welke manier studenten de Wmo 2015 in een typische ergotherapeutische behandelsetting kunnen tegenkomen en toepassen. Tot slot worden er vanuit het werkveld handreikingen en adviezen gegeven aan toekomstige adviseurs.

4.2 Competenties ergotherapiestudenten in het huidige curriculum

In de studiehandleidingen ‘ergotherapie theorie’ en ‘beroepsvaardigheden’ van de Hogeschool van Amsterdam staan de cursusdoelen beschreven voor eerste- en tweedejaars ergotherapiestudenten (Studiehandleiding, 2014/2015). De toetsen worden afgenomen in de vorm van een vaardigheidstoets. In onderstaand schema staan de cursusdoelen welke duidelijk betrekking hebben op gespreksvoering en/of wet- en regelgeving.

Ergotherapie theorie Beroepsvaardigheden Programma 1 - Voeren van een

kennismakings-probleem verhelderend gesprek; BVO 1.1

- Met de Canadian

Occupational Performance Measure (COPM) een gesprek voeren; BVO 1.2 Programma 2 - Toepassen van een

coachende gespreksvoering; BVO 2.1

- Houden van een vraaggesprek met de

mantelzorger van een oudere

- De student heeft kennis van wet- en regelgeving met betrekking tot sociale

zekerheid wetgeving en arbeid wetgeving en kan dit

toepassen in een papieren casus; P2_ET_1.2 HC en WC

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een lokaal loket is een (gemeentelijke) voorziening die informatie, vraagverheldering, advies, bemiddeling en vaak ondersteuning en toegang tot individuele voorzieningen biedt op het

Het keukentafelgesprek is de term voor het onder- zoek dat de gemeente doet na een melding van een hulpvraag van een inwoner.. De gemeente bevestigt de melding en stelt de inwoner

Van 14 tot en met 30 januari 2015 is een ontwerp van een algemene maatregel van bestuur, houdende een wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 in verband met de waarborging van

Het derde en vierde lid berusten op artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de wet. Hierin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een

De dag van de mantelzorg is bijvoorbeeld een mooi gebaar van waardering, maar zorg er ook voor dat degenen die zich inzetten voor een ander niet vastlopen in het web van

In opdracht van de gemeente Leiderdorp onderzoekt een sociaal werker van Incluzio Leiderdorp samen met u wat u nodig heeft.. Dat doen we

Deze uitkomst wordt ondersteund door de mate van bekendheid met het Wmo-loket: een meerderheid van de Houtenaren heeft wel eens van het Wmo-loket VIA Houten gehoord, maar is niet

Als u door ziekte, handicap of ouderdom zorg of hulp nodig heeft in de vorm van een voorziening op maat, kunt u onder voorwaarden in aanmerking komen voor een pgb?. Hiermee kunt