• No results found

De resultaten van de rosse-vleermuizenenquete 1957

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De resultaten van de rosse-vleermuizenenquete 1957"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Junge, G. C. A., 1955, Waarnemingen van broedvogels en trekvogels in 1954. Ardea 43, p. 260.

Junge, G. C. A. 6 J. Taapken, 1957, Resultaten van het ringonderzoek betreffende de vogeltrek ingesteld door het Rijksmuseum van Nat. Hist, te Leiden. Limosa 30, pp, 33 en 223.

Kirkman, F. B. 6 F. C. R. Jourdain, 1953, British Birds, plate 31. Kist, L„ 1954. De Nederlandse Vogelnamen, Ardea 42, pp. 215, 216. Kist, L., 1957, Schlegel en onze huidige Avifauna. Ardea 45, pp. 5. 6, 7, 14.

Mörzer Bruijns, F, M, & S], Braaksma, 1954, Vogeltellingen in het staatsnatuurreservaat Boschplaat van

1951 t/m 1953, Ardea 42, p. 197.

V a n Oordt. E. D., 1935, Ornithologia Neerlandica, 5e deel, pp. 12 t/m 15. platen 327, 328,

Peterson, R. T., G. Mountfort, P. A. D. Hollum, bewerking door J. Kist, 1954, Vogelgids, pp. 270, 281, plaat 58.

Witherby, Jourdain, Ticehurst 6 Tucker, T h e Handbook of British Birds, vol. I, p. 210, 208, 204, vol. V, p, 261, 288.

DE RESULTATEN

VAN DE ROSSE-VLEERMUISENQUETE 1957

A. V A N W I J N G A A R D E N en H. L S C H U I L E N B U R G .

R.I.V.O.N. mededeling nr. 26. De vleermuizen mogen zich de laatste tijd

in een groeiende belangstelling verheugen. Daarbij is aan het licht gekomen, dat som-mige soorten er veel minder gunstig voor-staan dan een jaar of tien geleden. Het onderzoek van Sluiter en V a n Heerdt (1956) van het Zoölogisch Laboratorium te Utrecht, verricht in vleermuisgrotten in Zuid-Limburg, heeft aangetoond dat, al-thans bij sommige der in grotten over-winterende soorten, een verontrustende achteruitgang heeft plaats gevonden. Door het R.I.V.O.N. wordt nu onderzocht of naast de grottenbewoners ook de boom-bewoners onder de vleermuizen met achteruitgang worden bedreigd. Zo moge-lijk zal worden nagegaan, wat de oorzaak van de achteruitgang is en of tegenmaat-regelen te treffen zijn.

De boombewoner bij uitstek in ons land is de Rosse vleermuis, Nijctalus noctula (Schreb,), Dit dier verblijft 's zomers in holle bomen en houdt 's winters ook in holle bomen of in allerlei spleten in muren

of in gebouwen zijn winterslaap (Meise 1951, Ryberg 1947, 1949 en Skreb & Djulic 1957). Deze soort is indertijd door Bels onderzocht, vooral in de omgeving van Haarlem (Bels 1939). De bevolking van de hier voorkomende zg. kraam-kamers, waarin de wijfjes hun jongen ter wereld brengen en verzorgen, bleek in het begin van de veertiger jaren sterk te zijn afgenomen. Eenzelfde ervaring werd in Voordaan bij Maartensdijk door Van Heerdt en Sluiter (ongepubl.) opgedaan. Het is natuurlijk mogelijk dat een derge-lijke achteruitgang louter het gevolg is van natuurlijke oorzaken. Het is bv. bekend dat strenge winters, bv. die van 1929

(Meise 1951) en de reeks van 1939. 1940 en 1941 (Ryberg 1947), populaties van de Rosse vleermuis kunnen decimeren.

Door de relatief langzame voortplanting .— één a twee jongen per jaar — worden zulke veriiezen slechts langzaam hersteld. Daarnaast speelt de mens een belangrijke rol. Zonder twijfel is het opruimen van

(2)

allerlei holle bomen, zowel in bossen als langs wegen, zoals steeds meer geschiedt ten gevolge van de intensivering van de bosbouw, van grote betekenis. Het rooien in januari 1958 van de beste vleermuis-boom in de provincie Utrecht is daarvan een sprekend voorbeeld.

Om een idee te krijgen van de stand van zaken werd door middel van een enquête in 1957 getracht een overzicht te maken van het voorkomen van Vleermuisbomen in geheel Nederland, Wanneer het bestaan en de groeiplaats van dergelijke bomen bekend zou zijn, zouden die zo lang moge-lijk kunnen worden beschermd. W a n n e e r de positie van een aantal bomen bekend is, zouden tevens proefsgewijs hier en daar populatietellingen kunnen worden ver-richt. Daaraan zouden dan bestands-afname of -toename en respectievelijke schommelingen kunnen worden gecon-stateerd.

De enquête werd via 24 min of meer natuurhistorisch gerichte periodieken en 20 dagbladen verspreid. Aan alle hout-vesters, consulenten bij het Staatsbos-beheer en aan mogelijk geïnteresseerde particulieren werd een invulformulier toegezonden. Bovendien werd er dank zij het initiatief van Dr. Fop. I. Brouwer te Groningen door een radiolezing nog de aandacht op gevestigd. Het aantal binnen-gekomen antwoorden stond hiermede echter in geen enkele verhouding. Er kwamen slechts 40 ingevulde formulieren terug. Toch kunnen er uit deze gegevens nog enkele conclusies worden getrokken. In ieder geval is onze kennis van de ver-spreiding van de Rosse vleermuis niet on-aanzienlijk uitgebreid. Bij de door Bels (1952) gegeven lijst van vindplaatsen (fig. 1) konden 19 nieuwe worden toe-gevoegd. Deze zijn gelegen in de ge-meenten Almelo, Apeldoorn (Ugchelen),

De Bilt (Bilthoven), Boxtel (Campina), Bunnik, Ede (Kwadenoord), Eelde (Pa-terswolde, Gorssel (Epse), 's Hertogen-bosch (Heeswijk), Hummelo en Keppel

(Laag Keppel), Kampen, Leersum, Neer, Opsterland (Bakkeveen), Vleuten, Voorst (de W i l p ) , Vreeland, Zuidlaren, Zwoller-kerspd (Zandhove), Door Knippenberg

(1955) wordt nog St, Michielsgestel ge-noemd en in het deltanummer van Amoeba Goes (Van Laar, 1957),

Het aantal plaatsen waarvan vleermuis-bomen bekend zijn is daarmede 74 ge-worden (fig. 1). Het is evenwel niet be-kend of op alle plaatsen door Bels vermeld nog Rosse vleermuizen voorkomen. Uit de gehouden enquête is overigens duidelijk gebleken dat het inventariseren van deze soort op deze wijze uiteindelijk niet ten volle bevredigende resultaten geeft. Bijna de helft van het aantal ant-woorden was nl. afkomstig van onder-zoekers. die speciaal naar vleermuisbomen zochten en hierin al ervaring hadden. Een kwart van de schuilplaatsen werd ontdekt in holle bomen, die vlak bij huizen staan, op plaatsen dus waar 's avonds regelmatig mensen komen en de kans groot is dat de dieren, bij het verlaten van hun boom, worden opgemerkt,

Niet minder dan 75 % van het aantal meldingen betreft dus gevallen waar óf systematisch gezocht is óf die gemakkelijk opvielen. Het is stellig aan de verborgen levenswijze van de Rosse vleermuis te wijten, dat er niet meer vleermuisbomen zijn ontdekt. De inventarisatie-methoden moeten daaraan meer worden aangepast. Men zou uit de tot nu toe bekend gewor-den gegevens de conclusie kunnen trekken. dat de Rosse vleermuis inderdaad een be-trekkelijk zeldzaam dier is. Deze gevolg-trekking lijkt ons echter te somber en nog niet gerechtvaardigd. Eén blik op het

78

(3)

/g/o tg/o - /gzo /gzo - /gso u /gjo - /gto + /gt,0 -/gsi x _ , vtnc/fo/aaéóen samengevoii '9*f o

< ^ a ^

-^-C^^r

* * ^"^ "•»»« *'*^ .''* ^ • , * - "

c ^ ^

o A/

1 <k /-^ ^ \ /o ^ r^^ / ^ ^ ^

/~\jH y ( _ /

/

:

% ^ T L T

M* • -fli V . J

/°^

^

^r*

X ^\_^^-0_?" «^ ' ^ ^ T o

^ ^ A ^ ï

-^ -^ 3 -^ y—>

^^^--^v^^^

rs z _

o

^\

^ i Cy'•'•'^O \

^. /^ •«*• \ \ f ***i»««**\ ^ J * // •ju in. Belt (/gs2) c'* f

^r^~\

t O " 1 « X / +

J ^ /

, 1

CX-^v^A

S t, ' ' • " • • . J \ \

f v/v^ r^

\ \

oXo .-r

0 S * "• N +

y —^s"'

s **• V

~x

/

^^~~V^^

' ~; ^ - < ^ ^ '

V ^

o / / jf* f r " '^^V **• ' ' ^ • • . É '

Fig. 1. Verspreiding van de Rosse vleermuis, Nyctalus noctula (Schreb.), in

Nederland.

(4)

Fig. 2. Beuk met kraamkamer van de

Rosse vleermuis. Boven hef vlicggat. daar-onder de brede, donkere meststreep. Foto

/. Hezemans; uit L. Bels. diss. 1952. kaartje immers laat zien. dat er talloze waarnemingen zijn in enkele gebieden en sporadische opgaven van dders. Het is evenwel onwaarschijnlijk, dat het talrijker voorkomen van deze soort vrijwel uit-sluitend zou zijn beperkt tot de driehoek Utrecht — Hilversum — Amersfoort en de omgeving van Haarlem, de enige gebieden waar door vakmensen een nauwkeuriger onderzoek werd ingesteld.

Om nu meer te weten te komen van de ver-spreiding en de populatiedichtheid van de Rosse vleermuis zal vanwege het R.I.V. O.N. de komende zomer en mogelijk ook nog in de daarop volgende jaren de lande-lijke inventarisatie worden voortgezet. Tevens zullen verschillende bostypen in verschillende streken van het land speciaal worden geïnventariseerd.

De enquête 1957 verschaft ook gegevens over de aard van de woonplaats van de Rosse vleermuis. W a t de boomsoort be-treft vertoont het dier kennelijk geen voor-keur of afkeer, als de boom maar boven (en liefst uitsluitend boven) het vlieggat hol is. Holten boven het vlieggat worden waarschijnlijk verkozen omdat daarbij geen concurrentie van in holen broedende vogels is te duchten; bovendien bieden zij het voordeel dat mest en urine (die zich in holten onder het vlieggat zouden ophopen) gemakkelijk kunnen afvloeien. De dieren zijn gevonden zowel in eiken, elzen, popu-lieren. iepen als in beuken. Ryberg (1952) noemt bovendien nog lijsterbes en wilg, Verreweg de meeste slaapbomen zijn echter, in Nederland althans, beuken. Een verklaring daarvan is vermoedelijk gelegen in het feit dat vooral oude beuken relatief gemakkelijk inrotten en hol worden, terwijl er heel wat beukenlanen en beplantingen zijn, waar de bomen lang gespaard worden vanwege het landschappelijk schoon. Meer dan 90 % van het ons nu bekende aantal door Rosse vleermuizen bewoonde bomen blijkt dan ook deel uit te maken van beplantingen die niet uitsluitend vanwege de houtproduktie zijn aangebracht. Dus wegbeplantingen, bomen in tuinen, parken. erven en vooral lanen en bossen op land-goederen.

Meer dan de helft van de vleermuis-bomen maakt deel uit van een landgoed. Het is begrijpelijk dat juist hier. waar oude

(5)

bomen dikwijls zo lang als mogelijk is wor-den gespaard, ook de meeste holle bomen voorkomen.

Na het bovenstaande is het duidelijk, dat het onderzoek van de biologie en speciaal van de oecologie van de Rosse vleermuis nog in de kinderschoenen staat. Voor amateur-veldbiologen ligt hier nog een geheel nieuw terrein van onderzoek braak. Mochten er onder de lezers mensen zijn die gewapend met de bovengenoemde aan-wijzingen bereid zijn in hun omgeving oude lanen en bossen af te zoeken naar het voorkomen van vleermuisbomen dan wor-den de resultaten gaarne ingewacht op het R,I,V.O.N., J, M, Kemperstraat 3 te Utrecht, Het kan de bescherming van onze bedreigde vleermuisstand alleen maar ten goede komen. Er moet daarbij evenwel

worden gewaarschuwd tegen het vangen van de dieren. Vangen is ook niet nodig.

Het onderzoek kan het beste gebeuren door zorgvuldig waarnemen bv. door te tellen hoeveel dieren er in de schemering de holte verlaten. Een manier om de be-woonde holtes te vinden is, bij het begin van de schemering te luisteren op plaatsen waar men vleermuisbomen verwacht. Het hoge piepen, dat de dieren dan gewoonlijk uiten, wijst de weg.

Het plan bestaat op verschillende plaatsen in Nederland proeven te nemen met het ophangen van zogenaamde vleermuis-kasten, Er wordt een honderdtal kasten gemaakt en deze zullen worden gehangen op plaatsen waarvan bekend is dat er Rosse vleermuizen voorkomen. Het zijn

Fig. 3. Vleermuis kast; links gesloten,

rechts geopend, r: hangrichels; v: vlieg-opening: m: mestspleet.

speciale kasten, vervaardigd volgens aan-wijzingen van de heren Sluiter en Van Heerdt in navolging van de in Duitsland met succes aangebrachte kasten van Issel (1955). Hun bouw berust op de voorkeur van de vleermuizen voor holten boven het vlieggat (fig. 3 ) .

De proef za'l moeten uitmaken of ook in Nederland door middel van vleermuis-kasten de Rosse vleermuis kan worden ge-holpen daar waar woningnood de soort bedreigt. Het is daarbij in de praktijk echter aan Issel gebleken, dat men de kasten, zeker in de eerste jaren van het experiment, bij het controleren niet mag openen, daar hierdoor de eventuele be-woners definitief worden afgeschrikt.

L i t t e r a t u u r :

Bels, L., 1939. Leven en trek van de Rosse Vleermuis — Nyctalus noctula. De Levende Natuur 43: 2 8 9 - 2 9 9 .

Bels, 1952, Fifteen years of bat banding in the Netherlands. Publ. Nat. Hist. Gen. V.. 99 pp.

Issel. B. und W . , 1955. Versuche zur Ansiedlung von „Waldfledermausen" in Fledermauskasten. Forstw. C. Bl. 74: 193—256.

(6)

Knippenberg, W , , 1955, Blijvende en trekkende vleermuizen. „De Zwerver in Gods vrije natuur" 15: 1 9 8 - 2 0 0 .

Laar. V. van, 1957. De landzoogdieren van het Deltagebied. Amoeba 33: 149—152, Natura 54: 139—142 Meise. W . , 1951. Der Abendsegler. Neue Brehm Bücherei no. 42, 42 pp,

Ryberg, O., 1947. On bats and bats parasites, 330 pp, Ryberg, O.. 1949. Fladdermössen. Svenska Djur: 555—575.

Skreb. N . en B. Djulic, 1957. Contribution a l'étude des noctules Nyctalus noctula (Schreb.) en liberté et en captivité. Mammalia 19: 335—343.

Sluiter, J. W . , P. F. van Heerdt en J. T h . de Smidt, 1956. Bescherming van vleermuizen in Nederland. Uitgave De Levende Natuur. Arnhem. 51 pp.

SLANGEN IN TWENTE

G. M . R O D I N G In o n s N a t u u r h i s t o r i s c h M u s e u m te

E n s c h e d e h o u d e n w e ook slangen uit de omgeving in terraria: G l a d d e slang. R i n g -slang en A d d e r .

D e G l a d d e slang (Coronella a. austriaca L a u r . ) ontvingen wij in de loop der jaren van verschillende p l a a t s e n in T w e n t e

( E n s c h e d e , D e Lutte, O l d e n z a a l en V r i e -z e n v e e n ) ; toch geloven wij niet, dat dit dier talrijk in T w e n t e voorkomt,

W i j troffen h a a r enkele malen aan in de t a k k e n v a n s t r u i k g e w a s , terwijl zij ook in een terrarium dikwijls klimpogingen doet óf zich in een zelf g e g r a v e n hol in de g r o n d o p h o u d t Bij lage t e m p e r a t u r e n is zij wellicht w a t t r a g e r dan de a n d e r e inheemse slangen, m a a r bij h o g e r e n a u w e -lijks en dan is zij — n a a r wij door eigen w a a r n e m i n g e n k o n d e n vaststellen — zeer zeker in staat in een terrarium zelf h a a r prooidieren ( h a g e d i s s e n , zowel Z a n d h a g e -dis als Kleine h a g e d i s ) te v a n g e n . H e t is waarschijnlijk, d a t wij ook kikkers aan het lijstje van prooidieren k u n n e n toevoegen, H e t w o r g e n van de prooidieren is, zoals wij a l t h a n s met h a g e d i s s e n k o n d e n zien, geen regel,

Bij een strijd met een A d d e r om een Kleine hagedis, die wij in het terrarium van het museum in juli 1957 k o n d e n volgen, w e r d de G l a d d e slang h e r h a a l d e malen door de

A d d e r gebeten, en wel t w e e m a a l a c h t e r de kop en eenmaal in het midden van het lichaam, echter z o n d e r enige m e r k b a r e g e -volgen,

D e R i n g s l a n g (Natrix n. helvetica Lacép.) is in het oosten van T w e n t e zeldzaam te noemen; in het Bentheirase, bij Rijssen, H o l t e n en v e r d e r n o o r d w a a r t s w o r d e n nogal eens e x e m p l a r e n g e v a n g e n . D e A d d e r (Vipera b. berus L.) d a a r e n -tegen is in T w e n t e en d a n vooral in de o u d e v e e n g e b i e d e n zoals het G i l d e h a u s e r V e n n , A a m s v e e n , Buurserveen, H a a k s -b e r g e r v e e n , W i t t e v e e n en -bv. -bij Klooster-h a a r en V r i e z e n v e e n plaatselijk zeer tal-rijk. R e g e l m a t i g o n t v a n g e n wij dan ook in het museum te E n s c h e d e A d d e r s , vaak deerlijk verminkt en d o o d g e s l a g e n , maar vaak ook p r a c h t i g e exemplaren, die de in de litteratuur a a n g e g e v e n maximale maat van 60 cm met g l a n s halen!

Een b u i t e n g e w o n e belevenis w a s de ge-boorte van een tiental A d d e r s in ons museum op 23 september 1954. H e t moederdier w e r d in a u g u s t u s 1954 op een heide bij O v e r d i n k e l g e v a n g e n en weiger-de zoals gewoonlijk alle voedsel. D e ..blijweiger-de g e b e u r t e n i s " nam o n g e v e e r twee a drie uur in beslag en vond p l a a t s in de n a m i d d a g . E e n tweetal jongen k w a m z o n d e r meer ter wereld en stierf vrijwel onmiddellijk.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Distribution of birth weight by gestational age of the babies in the study relative to the perinatal growth chart for international reference.. Comparison with

Lastly, the remedial actions would call upon institutions of higher learning in South Africa to pursue intentionally and very vigorously internationalisation

Artikel 197A(2)(a) bepaal dat die nuwe werkgewer in die plek van die ou werkgewer geplaas word ten opsigte van alle dienskontrakte wat bestaan het onmiddelik voor die ou werkgewer

Figure 11: The left figure shows the nematic director field with the defect cores and defect symmetry axes of our standard configuration.. The middle figure shows the nematic

De bedrijven waar de zoon in 1974 niet meer meewerkte Op een groot aantal bedrijven (40%) waar in 1972 een zoon is gaan meewerken was deze in 1974 niet meer werkzaam, hoewel de

Veel van dit materiaal is heden ten dage voor de bouw in- teressant; tras, gemalen tuf is zeer geschikt als specie voor waterdicht metselwerk.. Bims, puimsteenkorrels tot

De op de ledenvergadering in maart 1995 gepresenteerde nieuwe statuten zijn na enkele wijzigingen door de ledenvergadering goedgekeurd. Bij de notaris wordt er de laatste hand