• No results found

Gaasterland : sociaal - economische schets van het ruilverkavelingsgebied

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gaasterland : sociaal - economische schets van het ruilverkavelingsgebied"

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

G A A S T E R L A N D

Sociaal-economische s c h e t s

van het r u i l v e r k a v e l i n g s g e b i e d

iro ^ c ! 5 Ù' f ; 3 Nota N o . 1 5 8 Afdeling Streekonderzoek Mei 1961

(2)

? a

INHOUDSOPGAVE

Blz, INLEIDING

HOOFDSTUK I ASPECTEN VAN DE ECONOMISCHE STRUCTUUR HOOFDSTUK II

HOOFDSTUK III

ASPECTEN VAN DE AGRARISCE-ECONOMISCHE STRUCTUUR § 1, Hoofd- en nevenberoepen van de grondgebruikers § 2„ De bedrijfsgroottestructuur

§ 3 » Pacht/eigendom-verhoudingen § 4« Cultuurtechnische situatie

§ 5« Gebouwen en openbare nutsvoorzieningen DE LANDBOUWBEDRIJVEN

§ 1. Produktieplan § 2, Bedrijfsvoering

§ 3o Arbeidsbezetting en arbeidsvoorziening HOOFDSTUK IV AGRARISCH-SOCIALE ASPECTEN

§ 1. § 2. § 3. § 4. LIJST VAN BIJLAGEN

Leeftijdsopbouw

Landbouwonderwijs en -organisaties Verhouding van het aantal vrijkomende

bedrijven tot het aantal potentiële opvolgers De kleine dorpen 5 7 13 13 13 16 17 19 21 21 22 27 31 31 31 32 33 35

(3)

mm

'Elia

;MJ(

Ipffi

S^^r^sÀ- ^ - ivBC"

^^TlJvvB

af. ' h]f^^U^U

rtf

L r i »

(4)

INLEIDING

Het ruilverkavelingsgebied Gaasterland is een. aparte streek in het Friese veenweidegebied. Hèt landschap wijkt sterk af van de omgeving. Het centrum van het blok bestaat uit een uitloper van de zandrug in oostelijk Friesland. Aan beide zijden helt dit gebied af5 het noordelijk deel van het blok wordt gevormd door een veenge-bied met een meer of minder dik kleidek. De woonkernen zijn

ont-staan op de hoge gronden. Hier bevinden zich ook enige boscomplexen. Het ruilverkavelingsblok wordt voor een groot deel door water omringd, het ligt tussen de Fluessen en het Heegermeer in het noor-den en het IJselmeer in het zuinoor-den. Ook aan de oostgrens liggen eni-ge meren, het Slotermeer, het Brandemeer en de Grote Brekken. Het blok omvat het grootste gedeelte van de gemeente Gaasterland, uit-gezonderd Mirns en omgeving en verder kleinere delen van de gemeen-ten Hemelumer Oldeferd, Wymbritseradeel, Slogemeen-ten en Lemsterland, De sociaal-economische schets van dit gebied is gebaseerd op bestaand statistisch materiaal, in hoofdzaak ontleend aan de land-bouwtelling mei i960 van het C B . S . Van deze telling zijn de gege-vens per bedrijf verwerkt, waarbij is uitgegaan van alle bedrijven waarvan de gebouwen binnen de blokgrenzen staan. Voor zover bij de-ze bedrijven gronden in gebruik zijn die buiten het blok liggen, zijn deze meegeteld. Daar staat tegenover, dat gronden binnen het blok in gebruik bij uitwonenden, buiten beschouwing moesten blijven. Ook zijn gegevens gebruikt uit andere landbouwtellingen en uit de volks- en beroepstelling 1947 en de woningtelling 1956. Het is niet mogelijk deze gegevens per bedrijf te verwerken, hiervoor moet met gemeentelijke overzichten worden volstaan.

Voor de statistische verwerking is het blok in drie gebieden verdeeld namelijk!

1. Gaasterland

2. Oudega (Grote Noordwolder Polder)

3. Woudsend (het gedeelte van Wymbritseradeel binnen het blok).

Deze drie gebieden vertonen in bodemkundig opzicht en agrarisch-structureel een aantal verschillen. Bovendien staat op dit moment nog niet vast of Oudega en Woudsend in het definitieve ruilverkave-lingsplan zullen worden opgenomen. De grenzen van de drie gebieden en de blokbegrenzing zijn op nevenstaande kaart aangegeven.

Het Economisch Technologisch Instituut voor Friesland heeft in 1947 een rapport over de gemeente Gaasterland uitgebracht en in 1959 een over Zuidwest-Friesland. Behalve van deze rapporten is bij deze schets gebruik gemaakt van een recente "Beschrijving van rayon II van het Landbouwconsulentschap Sneek". De grenzen van dit rayon ko-men grotendeels overeen met die van het ruilverkavelingsblok, al-leen de gedeelten van Wymbritseradeel en Lemsterland vallen erbui-ten.

(5)

7

-HOOFDSTUK I

ASPECTEN VAN DE ECONOMISCHE STRUCTUUR

De gegevens voor dit hoofdstuk zijn grotendeels ontleend aan de volks- en beroepstelling 1947 en de woningtelling 1956. Deze ge-gevens zijn alleen per gemeente beschikbaar. Waar in dit hoofdstuk over Gaasterland gesproken wordt, is de gemeente bedoeld. Het ruil-verkavelingsblok valt echter grotendeels samen met de gemeente.

Het aantal inwoners is in Gaasterland toegenomen van 5294 in 1880 tot 7005 in 1959, dat is een groei van 32$ (zie grafiek l ) .

In dezelfde periode is de bevolking van Nederland ongeveer verdrie-voudigd, waarmee de weinig spectaculaire groei van Gaasterland wel is getekend. Overigens is de groei van Gaasterland vergeleken met omliggende gemeenten nog niet eens zo gering. Bij de provincie

Friesland blijft de gemeente slechts weinig achter (zie bijlage l ) . De belangrijkste oorzaak hiervan is, dat er in het gebied een te-kort aan werkgelegenheid bestaat. Door de mechanisatie in de land-bouw vermindert de werkgelegenheid nog sterker. En ook op niet-agrarisch gebied zijn er in de streek weinig mogelijkheden. Dit alles heeft tot gevolg, dat jaarlijks velen, vooral jongeren, hun geluk elders gaan beproeven. De trekpleisters voor deze migranten zijn binnen Friesland vooral Leeuwarden en Sneek en na 1953 ook oostelijk Friesland (Drachten). Ook zoeken velen het buiten de provincie, waarbij de grote steden in het westen en Twente genoemd kunnen worden. Door het vertrek van vooral jeugdige personen heeft de bevolking een onevenwichtige leeftijdsopbouw gekregen (grafiek 2 ) ,

*

Grafiek 2 LEEFTIJD SOPBOUW VAN DE BEVOLKING OP 31 DECEMBER 1959

Mannen Vrouwen

14~~T2 "ÏÖT ~8' —"5" 4 2 0

(6)

12000-. 11000 -10000 9000 8000 7000 6000 5000-4000 3000 2000 -1000 '80

VERLOOP VAN HST AANTAL INWONERS IN DE GEMEENTE GAASTERLAND Grafiek 1

'90

'00

A

! 1 , -, j . , r T '10 '20 '30 '40 '47,50 '55 '59

A = aantal inwoners waarbij alleen rekening is gehouden met geboortenoverschot.

B = werkelijk verloop van het aantal inwoners.

C = aantal inwoners waarbij alleen rekening is gehouden met vertrekoverschot.

(7)

9

-De leeftijdsklassen 15-50 jaar zijn vergeleken met Nederland onder-bezet, maar het aantal ouderen is relatief hoger. Ondanks dat heeft :

Gaasterland de laatste jaren hoge geboortencijfers, waardoor het geboortenoverschot dus ook hoog ligt. Dit wordt echter vrijwel ge-heel opgevangen in het eveneens hoge vertrekoverschot.

De ontwikkeling van het inwonertal en van het geboorten- en vertrekoverschot is in grafiek 1 weergegeven. De geringe bevolkings-groei komt duidelijk tot uiting. De grootste bevolkings-groei ziet men nog in de periode 1940-1947 onder invloed van de oorlogsomstandigheden.

Daar de gegevens van de volkstelling i960 nog niet beschikbaar zijn, moet voor een beschouwing over de samenstelling van de beroeps-bevolking gebruik worden gemaakt van de volks- en beroepstelling I947» Hoewel deze gegevens al sterk verouderd zijn blijkt uit het hiernavolgende staatje toch wel de zeer eenzijdig agrarische struc-tuur die Gaasterland heeft.

Percentage van de mannelijke beroepsbevolking Landbouw Handel en verkeer Bouwnijverheid Metaalnijverheid Voedings- en genotmiddelenindustrie Overige bedrijfstakken 54 15 7 6 7 11 Op enkele punten is vergelijking mogelijk tussen de volks- en beroepstelling 1947 en de woningtelling 1956. In tabel 1 zijn de uitkomsten van 1947 en 1956 naast elkaar geplaatst, hoewel er

eni-ge bezwaren kleven aan een vereni-gelijking tussen deze twee tellineni-gen.

Tabel 1 WERKENDE MANNEN

(1947-I956)

(a) Aantal'werkende mannen Forensen Agrariërs Agrariërs in fo van a Forensen in fo van a I947 . 1956 1947 ...1956 1947 ...1956 1947 I956 1947 I956 .Gaaster-land 1863 1736 ióï 9.2 IOO9 813 54 47 5 5 Indexcijfers (1947=100) 100 93 ïöö' 91 100 81 • • • •

Brons C.B.S. volks- en beroepstelling 1947» woning- en gezinstelling 195&.

(8)

Tussen 1947 en 1956 is de mannelijke beroepsbevolking met 127 personen, dat is irfo afgenomen. De afneming van de werkgelegenheid in de agrarische sector is echter, zowel absoluut als relatief veel groter geweest, namelijk 196 personen of 19$» Een nadere beschouwing toont, dat vooral landarbeiders en in mindere mate meewerkende ge-zinsleden de landbouw hebben verlaten. Het aantal zelfstandigen is zelfs iets toegenomen (grafiek 3 ) .

AGRARIERS (Mannen) Grafiek 3 Aantal 400 300 200 100 0 — Y>i

i

K,--V --1 - !$?; &

¥À

~f^

m

m 1947

L ! 1956

11 = zelfstandig 2 = meewerkende gezinsleden 3 = vreemden Brons C.B.S.

Vele landarbeiders maar ook een aantal boerenzoons zijn naar elders vertrokken. Het E. T.I,F.-rapport constateert dat de migran-ten van het platteland in de Zuidwesthoek voor de helft in Fries-land blijven (Leeuwarden, Sneek en Drachten). De overigen gaan voor-al naar de steden in Noordholland en enkele andere industriële cen-tra.

Speciale aandacht verdient de emigratie. Volgens het E.T.I.P,— rapport was van de ruim 1600 mannelijke beroepspersonen uit het

Priese weidegebied die in de periode 1950-1954 zijn geëmigreerd naar het buitenland, 40$ landarbeider.

Tenslotte nog iets over het forensenverkeer, jfo van de mannen werkte in 1956 buiten de gemeente, waarvan 15 in Doniawerstal. De

inkomende pendel is nog lager, in 195^ bedroeg het aantalwsrkf.orensen 22 (zie bijlage 2 ) .

Ook uit de gegevens betreffende de werkloosheid -kan men conclu-deren dat de vrijwel gelijk blijvende werkgelegenheid in dit gebied vooral tot uiting komt in migratie. De werkloosheidscijfers zijn nl.

evenals die over het werkforensisme betrekkelijk laag. In het alge-meen is de werkloosheid niet ver boven wat men wel de normale werk-loosheid noemt,d.i. ^_ 37° van de loontrekkende beroepsbevolkingjuit—

(9)

- 11

gekomen. De gemeente Gaasterland laat overigens met Lemsterland de hoogste werkloosheidscijfers zien van alle Z,W,-Friese gemeenten. .In deze agrarische streken is uiteraard wel een sterke

seizoenschom-meling te constateren in de werkloosheidscijfers (zie tabel 2 ) ,

WERKLOOSHEID GEMEENTE GAASTERLAND

1948

1949

1950

1951

1952

1953

1954

1955

1956

maart 34 37 45 30 106 73 72 24 55 Aantal geregistreerde werklozen per ultimo juni •4

4

4

9

12 21 19 24 21 september

2

10 18 19 42 25 26 32 32 december 35 51 75 129 117 73 62 117 109 Brons G.A.B,

Ontleend aan E.T.I.F.-rapport.

Tabel 2

Een enkel woord over de betekenis van Gaasterland voor toeris-me en recreatie mag in dit hoofdstuk niet ontbreken. De

mogelijkhe-den die Gaasterland op een beperkte oppervlakte biedt zijn ruim en gevarieerd; watersport op de meren, bossen, oude cultuurlandschap-pen, een klifkuststrook op het zuiden (weliswaar van het IJselmeer, doch enig in zijn soort in Nederland). Over de economische betekenis van toerisme en recreatie voor de streek is zonder een speciaal on-derzoek uiteraard niet veel te zeggen, Gaasterland is echter bezig "ontdekt" te worden en men mag voor de komende jaren zeker een toe-neming van het aantal vakantiegangers in dit gebied verwachten. Daarbij is in het bijzonder te wijzen op de buitenlandse toerist met name die uit de Scandinavische landen. Er zullen dan ook hier-voor nog de nodige hier-voorzieningen moeten worden getroffen.

Onze beschouwingen over de economische structuur van Gaaster-land zouden besloten moeten worden met een indruk van het inkomens-niveau. Gegevens hierover zijn echter moeilijk verkrijgbaar. Zolang de resultaten van de volkstelling i960 nog niet beschikbaar zijn, moet men volstaan met die van de woningtelling 1956, die echter niet meer dan een indicatie geven (zie grafiek 4 ) . Hieruit blijkt dat het inkomensniveau van de landbouwers in Gaasterland hoger ligt dan in de provincie Friesland, Voor alle beroepspersonen is de ver-deling over de gekozen inkomensklassen ongeveer gelijk aan die voor

(10)

het gehele land en gunstiger dan die voor de provincie« Deze indruk vindt men ook (op grond van oudere cijfers) in het E„T.I»F.-rapport over de Zuidwesthoek»

Perc. van totaal-aantal gezinshoof-den + alleenstaangezinshoof-den 100-80 60 40 20 0 > /.. 2 #5 1 2 3 Landbouwers INKOMENS 1 2 3 Alle "beroeps-personen Grafiek 4 I l ^ f. 1 0 . 0 0 0 , -S f . 6 . 0 0 0 , - - f. 10.000,-E^j f.3.000$ f. 6.000,S < f. 3 . 0 0 0 , -1 = Gaasterland 2 = Friesland 3 = Nederland. Brons C.B.S,-woningtelling 1956

(11)

13

-HOOFDSTUK I I

ASPECTEN VAN.DE AGRARISCH-ECONOMISCHE'STRUCTUUR

§ 1 . . H o o f d - e n n e v e n b e r o e p e n y a n . d e g r o n d g e b r u i k e r s

B i j de l a n d b o u w t e l l i n g i n mei i 9 6 0 b l e k e n e r 579 i n h e t b l o k v o n e n d e g r o n d g e b r u i k e r s g e r e g i s t r e e r d t e z i j n . H i e r o n d e r b e v i n d e n

e r z i c h een a a n t a l d i e hun h o o f d b e r o e p n i e t op h e t e i g e n landbouw-b e d r i j f v i n d e n of d i e een n e v e n landbouw-b e r o e p h e landbouw-b landbouw-b e n . Met landbouw-b e h u l p van e n i g e t e r p l a a t s e goed bekend z i j n d e p e r s o n e n z i j n daarom a l l e g e r e g i s t r e e r -de g r o n d g e b r u i k e r s i n g e d e e l d i n v i e r b e r o e p s g r o e p e n . H i e r b i j werd h e t d e e l van de a r b e i d s t i j d d i e a a n h e t l a n d b o u w b e d r i j f w o r d t b e s t e e d , a l s m a a t s t a f genomen. De v i e r b e r o e p s g r o e p e n z i j n s

A. z u i v e r e landbouwers?

B. landbouwers met een nevenberoep. Meer dan de helft van de tijd wordt aan het landbouwbedrijf besteed».

C'. niet-agrariërs met grondgebruik. In deze groep wordt minder dan de helft van de tijd aan het eigen landbouwbedrijf besteed?

D, rustende landbouwers, rentenierende ni et-agrariërs en mensen zon-der beroep, voor zover ze enig grondgebruik hebben.

Tevens werd bij deze indeling een groep speciale bedrijven afge-scheiden. Dit zijn agrarische bedrijven die qua structuur niet in het patroon van de streek passen. In het volgende hoofdstuk komen wij hierop nog terug.

Het resultaat van deze bewerking vindt men in de bijlagen 3 t/m 5. 74 van de 579 geregistreerden, allen in de groepen C, D of spe-ciale bedrijven, hebben minder dan 1 ha of geen cultuurgrond in ge-bruik. De in de B-. en C-groepen ingedeelde grondgebruikers zijn owegend landarbeiders en voorts personen die een met de landbouw ver-band houdend beroep uitoefenen. Indus triearbeiders komen niet voor onder de grondgebruikers. In de D-groep zijn zoals uit de omschrij-ving blijkt voornamelijk rustende boeren ondergebracht. Ook hier vormen de gepensioneerde landarbeiders een grote groep.

§ 2 . D e b e d r i j f s g r o o t t e s t r u c t u u r Over de bedrijfsgrootte zijn van 1910 af gegevens bekend (zie bijlage 6 ) . Het blijkt dat in het Priese veenweidegebied in het

algemeen en in Gaasterland in het bijzonder een duidelijke verschui-ving tussen de grootteklassen is opgetreden. De gegevens van het jaar 1910 wijken af van die van de latere jaren. Het beeld wordt duidelijker als wij ons beperken tot de ontwikkeling sedert 1921.

Gaasterland blijkt hierbij goed overeen te komen met het gehele 287

(12)

veenweidegebied in Friesland. De gemiddelde bedrij fsgrootte is se-dert I92I bijna niet veranderd. Het aantal kleine bedrijven (van 1-5 ha) neemt echter gestadig af en omvat thans in Gaasterland niet meer dan 2yjo. In de grootteklasse 10-20 ha zien wij een toene-ming tot 25$, Het aantal bedrijven in de andere grootteklassen blijft vrijwel constante Dit impliceert uiteraard niet dat de bedrijven geen grootteveranderingen ondergaan? er zal naar alle waarschijnlijkheid wel een geleidelijke verschuiving van bedrijven zijn naar grotere oppervlakteklassen, terwijl anderzijds bedrijven uiteenvallen. Een kwantitatief inzicht in deze ontwikkelingen is echter zonder nader onderzoek niet mogelijk» Uit de lichte daling van het totale aantal bedrijven gedurende de laatste 30 jaar is evenwel te concluderen dat er ook bedrijven verdwijnen. In hoeverre deze daling in de allerlaat-ste jaren versneld doorzet, is thans nog niet te beoordelen. De op-pervlakte cultuurgrond blijft nagenoeg gelijk in de gemeente Gaas-terland.

Wanneer wij de huidige verhoudingen in Gaasterland vergelijken met die in de Veenweidestreek dan blijkt, dat in Gaasterland iets meer kleine bedrijven en iets minder grote bedrijven worden aangetroffen. De gemiddelde bedrijfsgrootte in Gaasterland ligt dan ook op 15>0 ha, in de Veenweidestreek op 17>3 ha.

ONTWIKKELING VAN DE BEDRIJFSGROOTTE G r a f i e k 5

Per dri 40 30 20 c. be-jven \ 10 Gaasterland 40 30 \ Veenweidestreek \y 10 -I I . 1 "/ \ 1 1 i 1910 '21 '30 '47 '55Icn »50 '59 _ — . — = 1 - 5 ha = 5 - 10 ha = 10 - 20 ha : = Ï 20 ha

Bronnen: Directie van de Landbouw

1910 '21 '30 '47 '55 '50

(13)

- 15

In tabel 3 is de bedrijfsgroottestructuur in de verschillende delen van het ruilverkavelingsgebied in één kengetal samengevat; aantal A- en B-bedrijven'van 1-10 ha per 1000 ha cultuurgrond. Voor het gehele blok is dit getal 15» Deze tabel toont ook aan dat de

niet tot de gemeente Gaasterland behorende delen van het ruilverka— velingsblok gekenmerkt zijn door een nog groter aantal grote b e d r i j -ven. Tabel 3 BEDRIJFSGROOTTE A- en B-bedrijven Gaasterland Oudega Wouds end Totaal C-bedrijven D—bedrijven Spec, bedrijven Aantal bedrijven

365

38

28;

431

65

44

14

Oppervlakte cultuur-grond in ha 6637

877

709

8223 Ï5'Ö • 98

19

Gemiddelde bedrijfs-grootte in ha 18,2 23,1 25,3 19,1

2,3

2,2

1,4

Aantal bedrijven van 1-10 ha per 1000 ha cultuur-grond

18

8

4

15

e 0 •

Brons C.B.S, i960.

De a f z o n d e r l i j k gehouden, z . g , s p e c i a l e b e d r i j v e n z i j n i n t a b e l

4 weergegeven. Enkele tuinbouw- en pluimveebedrijven z i j n i n déze

groep opgenomen.

Tabel 4

SPECIALE BEDRIJVEN Bloemist Tuinder Fruitteler Pluimveehouder K. I.-station Alle beroepen Aantal to-taal <

1

7

1

4

1

14

bedrijven 1 ha

1

5

3

-9

äs'iha a 2

1

1

1

5

Bedrijfs-hoofden met nevenberoep ,

2

2

-4

Bronnens C.B,S. 1960s L.E.I.

(14)

In bijlage 7 zijn gegevens opgenomen over de tot de bedrijven behorende gronden die niet voor de landbouw gebruikt worden (gemid-deld 2% van de totale oppervlakte kadastrale maat)»

§ 3 » P a c h t / e i g e n d o m - v e r h o u d i n g e n In Friesland is vanouds veel landbouwgrond gepacht en ook het aantal gehele pachtboerderijen is er hoog. Gaasterland vormt hier-op in zoverre een uitzondering dat het percentage grond in eigendom-gebruik in 1955 hoger was- dan in alle omringende gemeenten. Niettemin

Tabel 5 EERC ESTAGE EIGENDOM

Percentage grond in eigendomgebruik Gaasterland Hemelumer Oldeferd Wymbritseradeel Doniawerstal Sloten Lemsterland 37 26 27 27 15 29 Brons C.B.S. 1955»

is de pacht ook in Gaasterland van overheersende betekenis en zelfs de laatste jaren toegenomen (zie tabel 6 ) .

Tabel 6 EIGENTDOM EN PACHT SINDS 1910

Oppervlakte cultuurgrond in ha Percentage, eigendom I9IO I92I 1930 I9481'' 1955

6270

6290

6942

6947

6477

18

47

41

29

37

1) De afwijking moet waarschijnlijk verklaard worden uit een verandering in de telinstructie, Bronnen? Directie van de Landbouw (1910-1930),

(15)

- 17

I n de b i j l a g e n 8 an 9 z i j n nader u i t g e w e r k t e gegevens opgenomen s p e c i a a l b e t r e k k i n g hebbend op het r u i l v e r k a v e l i n g s g e b i e d . De b e d r i j -ven g r o t e r dan 10 ha b e s t a a n voor meer dan de h e l f t u i t p a c h t g r c n d . Vooral onder de g r o o t s t e b e d r i j v e n i n h e t b l o k , die h e t meest i n Oudega en Woudsend voorkomen, v i n d t men t a l r i j k e v o l l e d i g e pachtboerd e r i j e n . De b e pachtboerd r i j v e n k l e i n e r pachtboerdan 10 ha hebben vaak l o s lanpachtboerd b i j g e p a c h t . . De c i j f e r s w i j z e n bovendien i n de r i c h t i n g d a t d i t l o s b i j g e -pachte land i n eigendom i s b i j andere landbouwers» D i t z u l l e n v e e l a l v e r van huis l i g g e n d e of m o e i l i j k b e r e i k b a r e p e r c e l e n z i j n . De g r o t e p a c h t o o e r d e r i j e n z i j n v e e l a l i n handen van p a r t i c u l i e r e n n i e t l a n d -bouwers a l s b e l e g g i n g s o b j e c t e n .

§ 4 . C u l t u u r t e c h n i s c h e s i t u a t i e a. Bodem

De bodemkartering van het ruilverkavelingsgebied levert de be-nodigde gedetailleerde gegevens op. In het kader van de

sociaal-economische schets zijn alleen enkele globale opmerkingen over de bodemkundige toestand gewenst» Het blok bezit nl. enkele zeer uiteen-lopende bodemtypen. waardoor de agrarische structuur eveneens ver-schillen vertoont»

De noordwestelijke grens van de gemeente Gaasterland is ruwweg gesproken tevens de grens tussen het zandgebied (dat de kern van

Gaasterland vormt) en het klei-op-veengebied van de Grote Noordwol-. der Polder« Nyega-Elahuizen-Trophorne en Ypecolsga (Woudsend)» In het oostelijk deel van het ruilverkavelingsgebied is de gemeente-grens van Gaasterland (langs de Ee) eveneens ongeveer gelijk te stel-len met een bodemkundige grens. Het gebied tussen Ee en Grote Brek..-ken bestaat ook uit klei op veen met schaltervorming en op vele plaatsen vergraven ten behoeve van de moernering en dijkaanleg. '•

Zowel in het zandgebied als in het klei-op-veengebied komen nog weer vrij grote bodemkundige verschillen op korte afstand voor. Met name de. in het zandgebied gevestigde bedrijven bestaan veelal uit hoger gelegen droogtegevoelige gronden en lager gelegen vochtige grond. Het ruilverkavelingsgebied is verdeeld in 3 deelgebieden. De gebieden Oudega en Woudsend bestaan geheel uit veengronden met een meer of minder dik kleidek en zijn dus in bodemkundig opzicht vrij. homogeen. Het grootste deelgebied is zoals uit bovenstaande be-schrijving blijkt, bodemkundig dus veel gevarieerder.

b. Verkaveling en ontsluiting

Over de ontsluiting van het ruilverkavelingsgebied staan ons geen kwantitatieve gegevens ten dienste, In bepaalde delen van het blok is de dichtheid van het wegennet geringer dan in, andere. Glo-baal gesproken is de wegendichtheid in het zandgebied groter dan in het klei-op-veengebied. Wij zagen echter reeds dat in laatstgenoemd gebied de bedrijven ook groter zijne In het Lemsterlandster deel van

(16)

het "blok (tussen. Ee en Grote Brekken) ligt een zeer ontoegankelijk gebied. In de slecht ontsloten gebieden ligt zeer veel "recht van overpad".

Over de gemiddelde kavelgrootte en het aantal kavels per be-drijf zijn enkele kwantitatieve gegevens bijeengebracht in bijlage 10. Op het eerste gezicht lijken deze niet ongunstig, gemiddeld 2,5 kavel ter grootte van 7j6 ha per bedrijf. In de klei-op-veengebieden Oudega en Woudsend wordt de toestand echter in feite ongunstiger be-oordeeld, omdat hier op vele bedrijven een grote kaveldiepte (van 1500-2000 m) aanwezig is. Op grond van deze gegevens is het uiter-aard niet mogelijk enige uitspraak te doen over de betekenis van de verkavelingstoestand voor de bedrijfsvoering.

Aan de rayonbeschrijving van de R.L.V.D. ontlenen wij nog ta-bel 7j die dus niet op het gehele ruilverkavelingsgebied betrekking heeft. De omgeving van Sondel—Nijemirdum wordt het ongunstigst be-oordeeld. Tabel 7 BEOORDELING VERKAVELINGSTOESTAND D o r p s g e b i e d P e r c e n t a g e van h e t a a n t a l b e d r i j v e n p e r d o r p s g e b i e d met een v e r k a v e l i n g s t o e s t a n d ed 1 ) m a t i g t s l e c h t T) Wijckel Sondel Oudemirdum Ruigahuizen Harich Oudega Nijega 45 21 51 46 38 53 45 31 40 22 29 33 34 34 24 39 27 25 • 29 13 21

1 ) Goed = meer dan 70% van h e t l a n d a a n e e n g e s l o t e n b i j de gebouwen.

M a t i g = 30-705$ van h e t l a n d a a n e e n g e s l o t e n b i j de gebouwen.

S l e c h t = m i n d e r dan 2>Qffo van h e t l a n d a a n e e n g e -s l o t e n b i j de gebouwen.

Bron; R . L . V . D . 1 9 5 8 .

Over de kavelafstanden zijn eveneens door de R.L.V.D. enige cijfers verzameld alleen voor het zandgebied. Ook hier zien wij de ongunstigste cijfers in het oostelijk zandgebied.

(17)

19 -Tabel 8 KAVELAFSTANDEN Dorpsgebied Wijckel en Sondel Oudemirdum en Ruigahuizen Hari ch Percentage bedrijven ;

van het aantal per dorpsgebied met een gemiddelde kavelafstand van minder dan 500 m

22

26

53

5OO-I50O

m

25

27

31

meer dan 1500 m

53

47

16

Brons 'R.L.V.D. I958. e» Waterbeheersing

Het centrale deel van het zandgebied heeft een natuurlijke waterlozing op de omliggende lager gelegen gronden. Het valt geheel onder het waterschap de Luts? dit waterschap omvat in het oosten ook nog een bemalen gebied. In de.overige.delen van het ruilverka-velingsgebied wordt de waterbeheersing meer of minder goed verzorgd door een drietal waterschappen,t.w. de Noordwolder Polder, Woudsend en de LangeSloot, en vele ongereglementeerde polders. Al deze gronden worden bemalen, vele door Windmotors . In sommige gebieden kan water worden ingelaten« In het gehele ruilverkavelingsgebied komt op tal van plaatsen wateroverlast voor door onvoldoende capaciteit van be-malingsinrichtingen en -leidingen. Op sommige hoge zandgrondpercelen heeft men last van verdrogingsverschijnselen.

§ 5 « G e b o u w e n

n i n g e n

e n o p e n b a r e n u t s v o o r z i e . ~

De p l a a t s van d e ' b o e r d e r i j e n i n het r u i l v e r k a v e l i n g s g e b i e d

vormt een m o e i l i j k probleem. In de k l e i - o p - v e e n g e b i e d e n b e o o r d e e l t

de p r a k t i j k de huidige p l a a t s van de gebouwen v e e l a l ongunstig.

Ver-p l a a t s i n g van b o e r d e r i j e n i s i n d i t overwegend veehouderijgebied met

slappe gronden en ontbreken van o n t s l u i t i n g s w e g e n e c h t e r een k o s t b a

-r e zaak, waa-rvan de economische b e t e k e n i s nog g-rondige b e s t u d e -r i n g

behoeft. Gegevens voor een b e s c h r i j v i n g van de huidige

gebouwensitu-a t i e z i j n s l e c h t s i n z e e r b e p e r k t e mgebouwensitu-ate beschikbgebouwensitu-agebouwensitu-ar ( z i e b i j l gebouwensitu-a g e 1 1 ) .

De meeste b o e r d e r i j e n z i j n al v<5<5r 1906 gebouwd. Naar h e t oordeel

van de R.L.V.D, behoeft 25$ van de bedrijfsgebouwen e i g e n l i j k d i r e c t

v e r b e t e r i n g e n , omdat ze n i e t meer voldoen aan minimale e i s e n van

doelmatigheid, s t a l r u i m t e of onderhoudstoestand,

In Oudega (veengebied) z i j n de b e d r i j v e n het meest g u n s t i g b e

-oordeeld.

(18)

Tabel 9

TOESTAND VAN D E BEDRIJFSGEBOUWEN

Dorpsgebied

Percentage van het aantal bedrijfsgebouwen per dorps-. gebied met een beoordeling

go e

dïT

matig slecht

TT

Vijckel 3ondel Oudemirdum Ruigahuizen Harich Oudega Nijega

29

32

36

25

20

66

34

42

34

33

58

63

24

45

29

34

31

17

17

10

21

1) Goed = ten minste 3 van de criteria voldoende geacht, Matig = 2 criteria voldoende geacht.

Slecht = 1 criterium voldoende geacht»

Beoordeling naar vier criteria? doelmatigheid, vol-doende stalruimte, staat van onderhoud, ouderdom. Bron? . R.L.V.D. 1958.

I n d e openbare nutsvoorzieningen is de 1 Gaästerland een grote verbetering opgetreden, hebben pas enige jaren geleden aansluiting op net en het waterleidingnet gekregen. Qjf° van blok is thans voorzien van elektriciteit en Er resten thans nog alleen de zeer afgelegen tal telefoonaansluitingen is hoog, vooral op De geïsoleerde ligging van vele boerderijen m wel tot een bijzondere noodzaak (zie bijlage 12),

aatste paar jaar in Verscheidene dorpen het elektriciteits— de boerderijen in het

6 van waterleiding,, ' boerderijen. Het aan— de grootste bedrijven. aakt de telefoon ook

(19)

21

-HOOFDSTUK III DE LANDBOUWBEDRIJVEN

§ 1 . P r o d u . k t i e p l . a n

Vrijwel alle bedrijven in het ruilverkavelingsgebied zijn te beschouwen als zuivere weidebedrijven. In de deelgebieden Oudega en Woudsend (de klei-op-veengebieden) komt geen bouwland Voor, In het zandgebied hebben veel bedrijven enig bouwland, doch de totale oppervlakte hiervan (l8l ha) maakt slechts 3$ van de cultuurgrond uit (zie bijlage 13). De betekenis van het bouwland is na de oor-log ook gestadig teruggelopen blijkens de volgende cijfers voor de gemeente Gaasterlands 1948 636 ha bouwland, 1952 518 ha, 1956 405 ha en i960 215 b-a« Het meeste bouwland vindt men uiteraard op

de hoge gronden tussen Oudemirdum en Sondel. Op het bouwland worden granen, aardappelen of voederbieten geteeld (zie bijlage 14).

De volle nadruk valt dus op de rundveehouderij en wel op het melkvee. De veebezetting is vrij hoog (ll8 stuks melkvee'per 100 ha

cultuurgrond), waarbij uiteraard de kleinste bedrijven een hogere bezetting hebben dan de grotere bedrijven (zie bijlage 15)» üit de gegevens van de R.L.V.D. blijkt dat in het klei-op-veengebied de veebezetting hoger is dan in het zandgebied (tabel ÏO).

Tabel 10 VEEBEZETTING Dorpsgebied Wijckel Sondel Oudemirdum Ruigahuizen Harioh Aant al melkkoeien per 100 ha cultuurgrond 111 zand- 106 •gebied 113 111 106 Oudega 1 klei-op- 110 Nijega | veengeb, ll8 Aantal kalveren per 100 melkkoeien 42 40 42 43 42 48 47 Bron; R.L.V.D. 1957=

In mei i960 hield slechts 20^ van de bedrijven grootvee voor de vetweiderij. Ook hieruit moge de grote betekenis van de melk-produktie voor de Gaasterlandse bedrijven blijken. Het aantal 287

(20)

stuks jongvee per 100 melkkoeien bedraagt in Oudega en Woudsend respectievelijk 76 en 74» terwijl in de rest van het gebied 70 stuks jongvee per 100 melkkoeien worden aangehouden. Op enkele grotere bedrijven in het klei-op_veengebied is de veefokkerij van betekenis (zie ook § 2 e).

Uit tabel 11 blijkt dat de specialisatie op de rundveehouderij ver is doorgevoerd. Het aantal bedrijven dat behalve melkvee nog varkens, kippen of schapen houdt is gering en de aantallen dieren die op deze bedrijven worden aangehouden zijn klein (zie de bijla-gen l6, 17 en 18)y Merkwaardigerwijs is vooral in de klei-op-veen_ gebieden de schapenhouderij nog van enig belang.

Tabel 11

VARKENS, KIPPEN, SCHAPEN

Percentage bedrijven met

mest-varkens

fok-zeugen kippen schapen

A- en B-bedrijven i n

Gaasterland

Oudega

Woudsend

gehele blok

C-bedrijven i n

gehele blok

D-bedrijven i n

gehele blok

9

5

4

8

8

2

12

25

12

3

7

36

13

25

33

30 .

23

26

50

54

30

12

20

Brons C.BoS. I960.

§ 2 . B e d r i j f s v o e r i . n g

In deze paragraaf z u l l e n een a a n t a l a s p e c t e n van de b e d r i j f s

-v o e r i n g worden b e l i c h t met het doel een indruk t e ge-ven -van de

huidige stand van zaken op d i t gebied. Vergelijkingen met andere

s t r e k e n kunnen door gebrek aan gegevens n i e t gemaakt worden.

Ge-hoopt wordt dat t e z i j n e r t i j d d e z e l f d e aspecten opnieuw worden

beschreven, opdat de ontwikkeling i n h e t p e i l van b e d r i j f s v o e r i n g ,

nadat de r u i l v e r k a v e l i n g t o t stand i s gekomen, z i c h t b a a r gemaakt

kan worden. Hiermee w i l u i t e r a a r d n i e t gezegd z i j n dat elke v e r

a n d e r i n g i n de b e d r i j f s v o e r i n g aan de u i t v o e r i n g van de r u i l v e r

-k a v e l i n g -kan of mag worden toegeschreven.

a. Bemestingstoestand

Uit de grondmonsteranalyses van het Bedrij f s l a b o r a t o r i u m i s

gebleken dat vooral de k a l i t o e s t a n d van het grasland op vele p e r

(21)

-- 23 c e l e n i n h e t r u i l v e r k a v e l i n g s g e b i e d o n v o l d o e n d e i s t e a c h t e n . d i t v e r b a n d v e r d i e n t de k a l i b e m e s t i n g dus wel de a a n d a c h t . I n T a b e l 12 BEMESTINGSTOESTAND GRASLAND P e r c e n t a g e m o n s t e r s met l a a g of m a t i g p E KCl I P - c i t r . K - g e t a l Zandgebied Kustgebied Oudemirdum KIeihoudend veengebied Wijckel-Sondel Kleihoudend veengebied Harich Oudega Nijega 16 26 21

3

1

10 26

43

18

14

20 14 62

54

50

73

74

65

Brons R.L.V.D., ontleend aan analyses Bedrijfslaboratorium 1955 t/m 1957.

De R.L.V.D. is van oordeel dat deze nog erg krap is. De gemiddelde giften per ha worden geraamd ops

N P2°5 K2Ö zandgronden 50 kg 35 kg 35 kg klei-op-veengronden 40 kg 18 kg 16 kg

In vergelijking met andere weidegebieden zijn deze cijfers niet hoog te noemen« Een intensivering van het graslandgebruik lijkt dus nog wel mogelijk. Op bijna twee derde van de bedrijven zijn gier-kelders van voldoende omvang aanwezig, zodat daar een doelmatige

gierbewaring en -aanwending althans mogelijk is. b„ Mechanisatie

De huidige mechanisatiegraad van de Gaasterlandse bedrijven is af te leiden uit de.bijlagen 19, 20 en 21.

Het gebruik.van melkmachines is op dit type bedrijven praktisch bepalend voor de mogelijkheden tot opvoering van de arbeidsprodukti-viteit. Op 54$ van de bedrijven zijn thans dergelijke machines in gebruik. Op de grotere bedrijven is het machinaal melken vrijwel al-gemeen doorgevoerd (bedrijven > 25 ha: JCffo), doch op de kleinere be-drijven zijn nog mogelijkheden voor verbetering van de

(22)

arbeidspro-duktiviteit (bedrijven van 10-15 ha 44^ï van 15-20 ha 67$ en van 20-25 ha 70/o)o Slechts 10$ van de bedrijven kleiner dan 10 ha heeft een melkmachine. Op deze bedrijven is de omvang van de veestapel in het algemeen te gering om een melkmachine rendabel te exploite-ren.

De snelle toeneming van het machinaal melken wordt duidelijk gedemonstreerd door de cijfers van de R.L.V.D. over 1958s toen ge-bruikte nog maar 35?° van de boeren in Gaasterland een melkmachine. Op bedrijven kleiner dan 10 ha zijn in deze jaren slechts enkele machines aangeschaft, de toeneming had derhalve uitsluitend op de middelgrote en grote bedrijven plaats.

De wijze waarop machinaal werd gemolken is af te lezen uit dit overzicht van de R.L.V.D. s

melken in de winters tal 35$ melken in de melkstal 7$ melken op melkplaat 9$ melken in doorloopmelkwagen

melken aan de wagen

Het is mogelijk dat deze verhoudingen sedertdien weer zijn gewij-zigd.

Trekkers komen op de weidebedrijven niet zoveel voor? thans heeft 30$ van de bedrijven een trekker, in 195Ö was dit 27$. Op dit

gebied is de mechanisatie waarschijnlijk onder de huidige produktie-omstandigheden tot een maximale toepassing gekomen. De meeste be-drijven (bijna 73$) hebben dan ook nog werkpaarden ter aanvullende voorziening in de trekkrachtbehoefte (bijlage 15)« In een aantal ge-vallen zal echter ook sprake zijn van een overgangssituaties hoewel de trekker al het werk zou kunnen doen zijn de paarden nog niet af-gedankt.

Van de overige op dit bedrijfstype belangrijke werktuigen moe-ten nog genoemd worden gecombineerde hooibouwwerktuigen (8l$). transporteurs (38$), stalmeststrooiers (5$) en hooiblazers (5$)»

Zeer veel opgang maken de hooipersen, die uitsluitend door loonwerkbedrijven worden gebruikt. Over de maaikneuzers en opladers zijn geen gegevens beschikbaar. Men moet wel aannemen dat de toe-passing van deze grote machines nog bemoeilijkt wordt door de ge-brekkige ontsluiting en waterbeheersing.

Het spreekt vanzelf dat er een samenhang bestaat tussen de me-chanisatiegraad en de arbeidsvoorziening in de landbouw (over de laatste volgen in § 3 gegevens). In het bijzonder de mechanisatie van het melken biedt op dit type bedrijven grote mogelijkheden tot arbeidsbesparing. De ontwikkelingen op dit gebied zijn nog niet ten einde? men denke slechts aan de verschuiving van de melktijden en het vraagstuk van het melken gedurende de weekends.

e. De voederwinning en veevoeding

Het omweidingssysteem wordt vrijwel algemeen toegepast. Rant-soenbeweiding kwam in 1958 op 20$ van de bedrijven voor.

(23)

- 25

Het aantal leden van de grasdrogerij is vrij stationair en be-droeg in I958 lèfo van het aantal bedrijven. Enkele bedrijven laten in de zomermaanden hooi drogen.

De toepassing van hooiventilatie is in opkomst. Deze methode vervangt het hooiruiteren, waarvan men in Gaasterland al vrijwel geheel is afgestapt (13$ van de bedrijven paste nog hooiruiters toe in 1958).

Het inkuilen van gras is uiteraard een belangrijk onderdeel in het voederwinningsplan op de bedrijven. In het algemeen schenkt men nog weinig aandacht aan goede inkuilmethoden. Ruim een derde van de boeren paste in 1958 de voordroogkuil of een inkuilmethode met

toevoeging toe. De z.g. Friese kuilmethode wordt echter steeds min-der gebruikt, dank zij de goede resultaten van de betere kuilmethoden. Het aantal silo's dient echter nog te worden uitgebreid, zowel ter verbetering van de kwaliteit van het kuilvoer, als ter besparing van arbeid, In 1959 w^s op }>2fo van de bedrijven een silo aanwezig.

Een goed veevoedingsplan is op de weidebedrijven vrijwel bepa-lend voor het uiteindelijk bedrijfsresultaat. Hieraan kan dan ook niet voldoende aandacht worden geschonken. Uit de stalvoedercontro-le van de R.L.V.D. is gebstalvoedercontro-leken, dat de zandbedrijven met enig bouw-land een evenwichtiger voederbalans hebben dan de zuivere greidbe— drijven. Öp deze laatste komt met name de zw-voorziening nogal eens in het gedrang.

d. Melkcontrole en melkproduktie

In het rayon Gaasterland van de R.L.V.D, was in 1958 19% van de

bedrijven aangesloten bij een melkcontrolevereniging. De belangstel-ling hiervoor is in het zandgebied geringer dan bij de zuivere greid-bedrijven.

Tabel 13 MELKCONTROLE EN MELKPRODUKTIE

Kg melk per melkkoe

Percentage van de bedrijven per dorpsgebied aangesloten bij een melkcontrolevereniging V/i jckel 3ondel Oudemirdum Ruigahuizen Harich Oudega Nijega Brons R.L.V.D. 19 363O 363O 3700 3920 367O 3710 36OO 58. 82 67 71 62 91 95 93 287

(24)

De gegevens in tabel 13» afkomstig van de E.L.Y.Il,,. zijn geba-seerd op schattingen van de boeren zelf, In bijlage 22 zijn gegevens opgenomen die alleen betrekking hebben op de bij de melkcontrolever-enigingen gecontroleerde koeien. De produktiecijfers hiervan liggen nogal wat hoger. De controleverenigingen in de omgeving van Gaaster-land blijken echter zowel wat de opbrengst in kg als wat het vetge-halte betreft achter te blijven bij het gemiddelde voor geheel Pries-land, hetgeen echter voor een deel kan worden veroorzaakt door het afwijkende bodemtype en,daarmee samenhangend, het bedrijfsplan. e» Lidmaatschap van Stamboek en K.I„-vereniging

In de verschillende dorpen van het gebied loopt de belangstel-ling voor de veefokkerij, tot uiting komend in het lidmaatschap van het Pries Rundvee Stamboek, uiteen.

Tabel 14 STAMBOEK M K.I.

Dorpsgebied

Percentage van de landbouwers per dorpsgebied

lid van Pries Rundvee Stamboek, deelnemend met gehele stal gedeelte van

de stal geen lid van F..R.S. deelnemer K.I.-. vereniging Wijekei Sondel Oudemirdum Ruigahuizen Harich Oudega Nijega

9

12

6

11

39

17

25

22

19

25

35

21

14

66

66

15

75

54

40

6

9

40

33

• 34 25

55

21

14

Bron! R.LoT.D. 1958,

De meest uitgesproken veefokkers zitten in Oudega-Kolderwolde. In het veengebied is de deelneming aan de K.I.-vereniging gering. f. Voorlichting

In het rayon Gaasterland is een Vereniging voor Bedrijfsvoor-lichting gevestigd waaraan een toenemend aantal boeren deelneemt. Het aantal leden bedroeg in 1958 153 (39/0 en thans 173 (45/0?

in-vergelijking met enkele andere gebieden in Z.W,-Priesland zijn deze percentages hoog te noemen. Ook van andere zijden wordt in diverse

vormen voorlichting gegeven (door handelaren, veevoederfabrikanten, enz.).

(25)

- 27

Tabel 15 VERENIGING VOOR BEDRIJFSVOORLICHTING

Dorpsgebied

Percentage van de boeren per dorpsgebied dat lid is van de V.v.B. Wijckel Sondel Oudemirdum Ruigahuizen Harich ûudega Nijega 43 45 49 33 50 40 35 Brons R.L.V.D. i960.

Vermoedelijk wordt een hoog percentage boeren met de een of andere vorm van voorlichting, in het bijzonder gericht op de vee-houderij, bereikt.

De bedrijfseconomische'voorlichting kan naar het oordeel van de R.L.V.D. nog aanzienlijk worden uitgebreid. Nauwkeurige gegevens over het aantal boekhoudingen die in het gebied worden bijgehouden zijn niet bekend, doch er mag worden aangenomen dat op dit punt nog grote verbeteringen mogelijk zijn.

A r b e i d s b e z z i e n i n g

e t t i n g e n a r b e i d s v o o r ' - —

Gegevens over de' arbeidsbezetting zijn schaars. In feite zijn alleen de cijfers uit de landbouwtelling i960 voor het gebied be-schikbaar. De op 6 mei i960 op de bedrijven werkende, arbeidskrach-ten (gezinsleden en vreemden) zijn geteld. Over het verloop van de arbeidsbezetting in de verschillende seizoenen zijn geen concrete gegevens bekend. Er werd echter al op gewezen dat in de hooitijd nogal wat meer arbeiders zijn ingeschakeld dan in de wintermaanden. Voor een beter inzicht in deze zaak zou een afzonderlijk onderzoek noodzakelijk zijn, .

In bijlage 23 zijn de aantallen arbeidskrachten vermeld die op de bedrijven in het ruilverkavelingsgebied werkzaam waren. Het aantal vaste vreemde arbeidskrachten bedroeg 189 mannen en 19 vrou-wen. Het aantal losse krachten was' zeer gering. Men dient daarbij

echter te bedenken dat op de teldatum in mei in dit typische vee-houderij gebied weinig werk voor losse krachten zal zijn. De vaste arbeiders zien wij uiteraard vooral op de grotere bedrijven (be-drijven groter dan 30 ha hebben ten minste één vaste arbeider), De verhouding tussen vreemde en gezinsarbeid laat zich aflezen uit tabel l6.

(26)

Tabel 16 VERHOUDING TUSSEN DE OPPERVLAKTE CULTUURGROND EN HET AANTAL

MANNELIJKE ARBEIDSKRACHTEN Grootte-klasse Aant al A- en B-bedrijven

Verhouding tussen de oppervlakte cultuurgrond en het aantal vaste mannelijke arbeidskrachten gezinsleden vreemden totaal

< 10 ha

10 - 20 ha

20 - 30 ha

> 30 ha

Alle bedrijven

127

117

98

89

431

6,0

10,8

16,0

21,6

13,8

281,3

57,8

38,5

34,9

43,5

5,9

9,1

11,3

13,4

10,5

Brons C.B.S. i960.

Het grondgebruik is op de kleine bedrijven ongeveer 2-g- maal zo (arbeidsintensief als op de grotere. Gemiddeld is per vaste man-nelijke arbeidskracht 10,5 ha cultuurgrond in gebruik, een cijfer dat voor weidegebieden normaal is te achten. Vergelijkbare cijfers voor andere gebieden zijn helaas nog niet beschikbaar. Het aantal vrouwelijke meewerkende gezinsleden is tamelijk ho.og, voor weidebe-drijven echter niet abnormaal. Het is duidelijk dat dit voornamelijk het meewerken betreft bij het melken. De cijfers laten niet toe een schatting te maken van het aantal arbeidsuren, zodat ook het aantal z.g. volwaardige arbeidskrachten niet kan worden aangegeven.

Over de landarbeiders zelf zijn wat meer gegevens bekend uit de administratie van het Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw (zie bijlage 24). Het aantal geregistreerde,in het ruilverkavelingsgebied wonende en werkende vaste arbeiders bedroeg in i960 191 man. Het

aantal losse arbeiders 152. Bij de vaste arbeiders zijn de jonge

leeftijdsklassen nog goed vertegenwoordigd. Het gebeurt echter dik-wijls dat de oudere landarbeider na.verscheidene jaren vaste dienst in los dienstverband overgaat. Onder de losse arbeiders zien wij dan „ook vrij veel ouderen.

Het aantal landarbeiders neemt ook in dit gebied de laatste ja-ren geleidelijk af. Onze zegsman van het B.P.L, meent dat in Gaaster-land momenteel nog niet van een tekort aan Gaaster-landarbeiders kan worden gesproken. Er is echter een onmiskenbare tendentie tot afvloeien uit de landbouw, hetgeen in deze streken bijna steeds gepaard gaat met vertrek uit het gebied (zie ook hoofdstuk I ) . Ni et-agrarische werk-gelegenheid is in de streek zelf nauwelijks aanwezig, daarvoor moet men naar Sneek, Drachten en verder. Vooral de kortere werktijden en

de vrije weekends in de niet-agrarische bedrijfstakken oefenen.grote aantrekkingskracht uit op de jonge landarbeiders, verklaarden onze zegslieden. Ook de Noordoostpolder is in zekere zin nog een concur-rent. De in bijlage 24 genoemde l8 vaste landarbeiders die buiten

(27)

29

-Gaasterland werken zijn voornamelijk Noordoostpolderarbeiders» In de akkerbouw is het probleem van de arbeid gedurende het weekend?

(28)

HOOFDSTUK, IV AGRARISCB-SOCIALE ASPECTEN § 1 . L e e f t i j d s o p b o u w De g e m i d d e l d e l e e f t i j d van de b o e r e n i n h e t r u i l v e r k a v e l i n g s -g e b i e d b e d r a a -g t 48 j a a r . D i t i s i n v e r -g e l i j k i n -g met a n d e r e -g e b i e d e n v r i j l a a g . Met name i n h e t v e e n g e b i e d op de g r o t e r e b e d r i j v e n b l i j -ken d e b o e r e n b e t r e k k e l i j k j o n g t e z i j n ( z i e b i j l a g e 2 5 ) . § 2 . L a: . n d b o u w a n d e r w i j s e n - o r g a n i s a t i e s De gegevens o v e r h e t o p l e i d i n g s n i v e a u van d e b o e r e n z i j n l a n g zamerhand v e r o u d e r d . I n 1955 h e e f t h e t C . B . S , v o o r d e gemeente G a a s -t e r l a n d de n a v o l g e n d e c i j f e r s g e p u b l i c e e r d ! Söfo van a l l e -t o e n m a l i g e b o e r e n had v o o r t g e z e t noch c u r s u s o n d e r w i j s g e v o l g d n a de l a g e r e s c h o o l . De j o n g e r e b o e r e n hadden e c h t e r v o o r h e t m e r e n d e e l v o o r t g e -z e t d a g o n d e r w i j s g e n o t e n . De-ze g r o e p neemt u i t e r a a r d v o o r t d u r e n d i n a a n t a l t o e , z o d a t h e t g e m i d d e l d e o p l e i d i n g s n i v e a u i n de s t r e e k een s t i j g i n g t e z i e n z a l g e v e n . Volgens m e d e d e l i n g van de R . L . V . D . was h e t p e r c e n t a g e b o e r e n z o n d e r v o o r t g e z e t o n d e r w i j s i n 1958 g e d a a l d t o t 4 7 $ . I n H a r i c h e . o . was h e t a a n t a l b o e r e n met een l . l . s , -o p l e i d i n g r e l a t i e f h e t h -o -o g s t , n a m e l i j k 41$» H i e r i s n i . de s c h -o -o l g e v e s t i g d . I n h e t g e h e l e g e b i e d h e e f t 2jfo d e r l a n d b o u w e r s een l a g e -r e l a n d b o u w s c h o o l gevolgd en 6$ e e n m i d d e l b a -r e l a n d b o u w s c h o o l } 22$ van de v o o r t g e z e t t e o p l e i d i n g e n b e s t o n d u i t c u r s u s s e n .

T a b e l 17

ONDERWIJS. VAN LANDBOUWERS EN TUINDERS

Leef-tijd Percentage bedrijfshoofden aantal bedrijfs-hoofden met voortgezet onderwijs cursus-sen dagon-derwijs zonder voortge-zet on-derwijs Gaasterland < 35 jr. & 35 jr. 59 395 10 24 alle leef-tijden 454 22 56 13 18 34 63 60 Brons C.B.S. onderwijstelling 1955«

(29)

32

-De standsorganisaties zijn sterk ontwikkeld in deze streek, zoals blijkt uit tabel 18. Slechts 22^ van de boeren is niet bij een standsorganisatie aangesloten.

Tabel 18

STMDSORGANISATIES D o r p s g e b i e d P e r c e n t a g e l a n d b o u w e r s p e r d o r p s -g e b i e d l i d van F r i e s e M i j . van L a n d -bouw CBoToB. A . B . T . B . geen W i j c k e l S o n d e l Oudemirdum R u i g a h u i z e n H a r i c h Oudega R i j e g a

54 .

24

24

13

50

71

52

15

45

44

25

22

16

14

9

10

4

33

9

10

22

21

28

29

19

13

24

Gehele R.L.V.D,-rayon

40 29 22

Brons R.L.V.D. i 9 6 0 .

§ 3 « V e r h o u d i n g v a n a a n t a l v r i j k o m e n d e

b e d r i j v e n t o t a a n t a l o p v o l g e r s

Ten einde één globale indruk t e k r i j g e n van het v r a a g s t u k van

de b e d r i j f s o p v o l g i n g kan een k l e i n e bewerking op de gegevens i n b i j

-lage 23 worden t o e g e p a s t . Het i s n u t t i g h i e r o v e r i e t s t e kunnen

zeggen, omdat de toekomstige ontwikkeling van a a n t a l en g r o o t t e d e r b e

-d r i j v e n hiermee samenhangt. De gegevens z i j n u i t e r a a r -d t e summier om

diep op de achtergronden van de b e d r i j f s o p v o l g i n g i n t e gaan.

Uit b i j l a g e 23 b l i j k t dat er op 431 b e d r i j v e n (A- en B-groep)

597 mannelijke g e z i n s l e d e n werken. Wanneer wij aannemen dat e r d a a r

-van 431 b e d r i j f s h o o f d z i j n , b l i j v e n e r l66 mannen over? wij

verond e r s t e l l e n verondat verond i t voornamelijk zoons z i j n verond i e , verondaar z i j op het b e

-d r i j f meewerken, -frestein-d z i j n om o p . t e volgen. Er kunnen ook b r o e r s

en vaders onder v a l l e n , doch dat a a n t a l z a l t e verwaarlozen k l e i n

z i j n . Voorts wordt v e r o n d e r s t e l d dat e r b u i t e n deze 166

zoons-opvol-gers geen andere kandidaat-opvolzoons-opvol-gers z i j n ( e v e n t u e e l e l d e r s i n de

landbouw werkend). In t a b e l 19 i s nu de verhouding t u s s e n het op

bovengenoemde wijze g e s c h a t t e a a n t a l opvolgers en h e t a a n t a l b e d r i j

-ven aangege-ven. Wanneer het bestaande a a n t a l b e d r i j v e n i n de n a a s t e

toekomst ongeveer constant v e r o n d e r s t e l d wordt, moet het a a n t a l

po-t e n po-t i ë l e o p v o l g e r s , afhankelijk van de l e e f po-t i j d waarop men opvolgpo-t

(30)

VERHOUDING < 15 ha 15 - 30 ha > 30 ha Gaasterland Oudega + Woudsend Alle bedrijven OPVOLGERS Aantal bedrijven (a) 195 147 89 365 66 431 /BEDRIJVEN Geschat aantal zoons-opvolgers (b) 31 71 64 137 29 166 Tabel 19 Verhouding b/a x 100 16 48 72 37 44 39 1 )

ongeveer 30-40^ bedragen van het aantal bedrijven. ' In het ruil-verkavelingsgebied als geheel gezien blijkt dus het aantal opvolgers voldoende te zijn om het aantal bedrijven te handhaven. In het veen-gebied zijn er echter wat te veel in vergelijking met het zandge-bied. Dit blijkt vooral samen te hangen met het feit dat op de groot-ste bedrijven zeer veel meer opvolgers meewerken dan er bedrijven beschikbaar zullen komen. Op de kleine bedrijven is de situatie om-gekeerd. Wanneer de zoons van grote boeren er niet toe overgaan klei-ne bedrijven over te klei-nemen zullen er kleiklei-ne bedrijven verdwijklei-nen.

De tendentie tot concentratie van het aantal bedrijven in de middelste grootteklasse (reeds in hoofdstuk II geconstateerd) zal

zich naar alle waarschijnlijkheid in de komende jaren nog voortzet-ten,

§ 4 « D e k l e i n e d o r p e n

Het ruilverkavelingsgebied behoort tot de dunbevolkte gebieden van Friesland, dat zelf een van de dunstbevolkte provincies van ons land is. Per 1 januari 1956 woonden in de gemeente Gaasterland 88 mensen per km , in Friesland 145 en in Nederland 333. De bevol-kingsdichtheid van alle Nederlandse gemeenten met minder dan 20000 inwoners bedroeg 170 mensen per km .

Niettemin zien wij in het gebied een groot aantal woonkernen. Het vraagstuk van de kleine kernen is dus, zoals in grote delen van de noordelijke provincies, ook hier aan de orde. De grootste kern is Balk, zetel van het gemeentebestuur,met circa 1500 inwoners.

1) Dit betekent dat de z.g. generatiedruk 1 is, d„w.z-^ = 1

V 3 5 - x 100 = 43 a of ^ - 1 x 100 = 32, a/35 "" ' a '" a/30 a Voor de betekenis van a en bs zie tabel 19» De getallen 35 en 38 zijn veronderstellingen voor de duur van het boer-zijn in jaren. De getallen 12 en 15 zijn dergelijke veronderstellingen voor het aantal jaren waarbinnen de potentiële opvolgers allen een bedrijf zullen moeten hebben overgenomen.

(31)

- 34

Andere kernen zijn Ouderairdums Mjemirdum, Son&el, Wijekel,

Barge-bek, Harich en ("buiten de gemeente Gaasterland) Sloten, Nijega, Oudega, en Woudsend (met ± 1100 inwoners). Zeer kleine kernen zijn Rijs, Westerend, Harich, de Bels, Ruigahuizen, Nieuw Amerika, Wijckelereebuurt, Indijk, Elahuizen en Kolderwolde.

Het is duidelijk dat vele van deze kernen slechts een zeer ge-ringe verzorgingsfunctie kunnen vervullen. Het is hier niet de plaats de vraagstukken op het gebied van de z.g. "leefbaarheid" van het

platteland, die de kleine kernen met zich meebrengen, uitvoerig te gaan behandelen. Daarvoor moge naar de bestaande literatuur worden verwezen (met name in de Friese kleibouwstreek heeft men zich met deze problemen beziggehouden).

Bij de bevolking bestaat een voorkeur voor de grootste kernen, zoals in het E.T.I.F.-rapport wordt vermeld. Dit geldt vooral voor intergemeentelijke migranten, die in plaatsen als Balk en Woudsend terechtkomen. Plaatsen van deze omvang (1500 à 2000 inwoners) ver-vullen de functie van secundaire veraorgingskern naast de primaire zoals Sneek en De Lemmer. Oudemirdum zou tot een dergelijke secun-daire kern kunnen uitgroeien, volgens het E.T.I.F., waarbij wellicht ook aan de vervulling van een centrumfunctie voor recreatie en toe-risme is gedacht. Over de gewenste omvang van het kleine dorp doet het E.T.I.F.-rapport de uitspraak dat deze 1000 personen moet be-dragen. Het bestaande aantal kernen in de Friese zuidwesthoek zou met bijna 2/3 moeten worden ingekrompen om dit te bereiken. Voor welke kernen een verdere ontwikkeling dient uit te blijven wordt niet aangegeven. Het spreekt vanzelf dat ook in deze sociaal-econo-mische schets hierover geen oordeel kan worden gegeven. Ook de grens van 1000 inwoners en de andere genoemde grenzen lijken ons nof wel voor discussie vatbaar.

(32)

LIJST VAN BIJLAGEN

Biz.

Bijlage I Bevolking sinds 1880 van Gaasterland en omliggende

gemeenten 37 Bijlage II Forensenverkeer gemeente Gaasterland 38

Bijlage III De grondgebruikers naar beroepsgroep in het

ruilver-kavelingsgebied 39 Bijlage IV Hoofdberoepen van de C_ en nevenberoepen van de

B-grondgebruikers 40 Bijlage V Vroegere beroepen van D-grondgebruikers 41

Bijlage VI Bedrijven ^ 1 ha en de cultuurgrond (1910-1959) in

de gemeente Gaasterland en de Veenweidestreek 42 Bijlage VII Kadastrale en gemeten maat in het

ruilverkavelings-gebied 43 Bijlage VIII Eigendom en pacht 44

Bijlage IX Gepachte grond 45 Bijlage X Verkaveling 46 Bijlage XI Boerderijen en tuinderswoningen 47

Bijlage XII Openbare nutsvoorzieningen 48

Bijlage XIII Grondgebruik 49 Bijlage XIV Bouwlandgebruik 50 Bijlage XV Rundvee en paarden 51

Bijlage XVI Mestvarkens 52 Bijlage XVII Fokzeugen 53 Bij lage XVIII Schapen en kippen 54

Bijlage XIX Eigen werktuigen 55 Bijlage XX Gebruik van werktuigen 5&

Bijlage XXI Werktuigen (algemeen overzicht) 57

Bijlage XXII Melkcontrole 58 Bijlage XXIII Arbeidskrachten 59 Bijlage XXIV Landarbeiders 60 Bijlage XXV Leeftijdsopbouw van de bedrijfshoofden 61

(33)

~ 37

-H ba cd •H m CD a> 1 ra a; T3 O CO CO CO fi H CO ci> ( H W 1-3 O o o o CO co ra U CD <H •1-3 •H O X 0) eu p ra >ö • H r-\

4

0) p CQ cd cd ü •Ö S CD Cd S rH O O r H CvJ H H CO CM r H vn -* H O t— r-i Vf) ON H O CM CvJ r— PO Cvi H i n CM H CO CM O r H O O H - H m o \ LTN o O O r H CM r H r H r H r H ON t > - ON CM CM PO m ^ f r - l H H H O o l - l PO ü H CO ü r H LfN H r H VD CM i—i VO CM H CM PO r H PO •* H MO -=t H O <st" H O PO O O r H

o o

O O r H H CM • ^ CM O N O LfN LfN C— O O O O N O O O O N i r i f f i i n m ^ t o \ 0 \ 0 o o o o o o o o r H r H r H r H r H r H r H r H I CO CD i d 'u 3 P r H O -CD

4

CD P ra I Ö

S i

CD CQ 1-3 H CO P •H H M 0) rQ CD Pï CD CD r r j S rH 2 CD CD CD a -o W o

7~

p ra Td cd ö cd cd ci> H ON CM O LfN r— co LfN LfN VQ oo c— r H CM ON ON " 3 - CM ON O CM LfN LfN LfN O O CO ON O o r H <t u H ^ T O r - l LfN ü r H C— O H r H H r H LfN H r H ^1-CM H C— CM H CM m H CM ON LfN O VO O "=3-H LfN r— LfN PO PO LfN VO LfN •«tf-V 0 LfN "=t •* H PO O •^ PO m PO CM ON c— r-l LfN LfN CM ON VO ^ r m LfN CM LfN LfN ^ ON LfN ON PO UN Vf) VO PO ^f-r H PO VO CM ON VO "vt-0 "vt-0 CM O -0 -0 PO ^ PO Vu CM LfN ON r— ON VO PO PO o •sj-LfN ^t-CM PO CM ON CO OO r - l VO r H PO "=* ON ON • * * LfN CM VO ON r H VO PO ON LfN ^ ON 0 0 VO • < -o CM O H H PO r— c~-vo •vl^ i -LfN CM C— H •vt-r H r H VO O CM 0 0 C— "3" 0 0 O r O r - l CA 0 0 CM C— r H r H LfN PO CM O LfN CM CM LfN r - l P O O vo r— r - c— co co co ON r— r— r H r H c— CO r H CM r H vo o o CM r H CM CM CM CM H LfN O c; CM r H ON LfN VO H r H LfN LfN c— r H r H ON .[— PO CM r H C— PO PO CM r H H c— PO H H O O O C M L f N V O C M V O P O c ^ - r — o o m H O D * 3 - C M ( H O r H r H r H P O P O O N l A i n m i A i n i n i A ' t ^ j - r - ON PO PO co o ON LfN VO LfN ON VO PO •vh LfN v o CO O LfN C— LfN LfN LfN LfN VO VO VO O O O O O t— O O H C M P O " 3 - < s t - L f N l f N LfN O O t— O N co o p q o O »• ö o fH m c— 0 0 CM

(34)

H H CD bO 03 H •r-j •H m fi CD m fi CD u o CD > CM CM H ce +> fi ce «i P 3 - P • H 3 fi ce fc ce ce > T -• ce « 0 CD a 3 r H CD a CD M ce i-t fH CD - P m ce ce oo fi CD M Ö CD fH O <H fi O o 5£ M ce - p s ce <4 »»

a

ce fi c > fH ce ce > LT\ ^— • H CÖ - p m u a> > ce •H fi O PH fi CD «ti fi ce ce - P ta fi CD CD r-\ i-H ce fi CD fi CD «H O O ,fi m fi •H N CD M fi CD CD r H r-H <1 , . S. ^ ™ Vu LTN ON *~ faß fi •H r H H <D - P 60 fi • H fi O > 1 CO « pq o DO fi O fH m co CM

(35)

H M H 39 -CD cd iH •o •H pp PH o Ü CO OH O PH P H CO P H Pi m fi o o m fi ra fH 0) ±S •H 3 h , Û CD & • t i s 0 U . ht <-i cd - p fi CÔ • ^

Ifi

CD ft CU 0 ft m P, 0) 0 U T=S CD r û » Ü CD P i to fi 0 h a> ^ 3 CD t ' fi • H m fi CD -aî •ai [ H cd • p 0 - p CM ON PO CM I I c — VO O N P O r O VO v - CM CM PO I m CM LT\ CQ LTN VO VO ^J- U"\ • < - PO LTS CA O CO VO PO PO VO CM CM CM PO ON ON VO r— ON VD VO CM PO LTN VO ^ f ^ t ^ ^ I T I LTN ON LT\ VO CM -=d- LTN c— V£) VD ON 1 - 0 0 VD PO • s f LTN -st- PO LTN fi O & u d -p H d o fi CD ,fi cô cd . f i c f i cô cô d cô cd cô cô -fi Xi Xi .fi Xi rfi ,fi O LTN O T - CM I I I A O LA K> CM PO PO PO I I I • / ! • VO T— PO "3-U"N VO PO O0 PO co CM VD PO LTN " 3 " CM CM CM c—: O N -PO • •vf-PO r O C— PO Vu CM C » O v - O ^ j - PO TJ ü H U CD - P m cd Effl CD TJ -cl fi CD M T f 3 H H hP O V O O N CO pp * o 0 9 fi CD O

(36)

0 cd i-H ' O •H m co m m o Pi O fd Cs I PH W Pi

>

P H O S îs; W l o R

g!

PM O p o o tu ft <D O

B>

CO ft CD o u a> r=> CD <d ö • H 03 CD ^ •H PS 14 fi> a> &D •Ö fi o & H cd - p fi cd o ) ü ,fi T— /Il ce r f i ,_ V <d fi o m-tlD M U A CD S x i -p Pi rH O 3 tq ü FQ m CM I O N •**• CM V û PO I V£> I CM CM i n m MD CM r O l m I u CD a o e u CD - P ra fi o S3 ON U 0 •d •1-3 • H

i3

r H CD' g FH CD -d • H CD r Q M fi •H d - p w\ 1 <d fi R 13 fi CD ft ,fi Ü ra FH Q) - P cd > R U cd v> FH CD X U CD £ X i fi O FH O FH CD M FH 0 > fi O o R 1 CD

•a

cd • f i «H cd > d o R r r t S CD r H • d > - p o CD FH • H R ft CD O FH CD R X •l~3 • H r H 1 Q) fi ce HH cd * d 0 R -d Cu r H a -d t> +3 o CD FH •rH • d fi H ft CD O FH CD R M •r-j • H r H fi CD ft 0 O FH 0 R 0 nj fi 0 M FH o « FH 0 t>. m FH 0 -d •H 0 R FH cd 0 •ri FH - P co 3 ' d fi H ra FH 0 <ti • H 0 r Q FH cd 0 CQ to o R CM I no CM I t - rn fi 0 ft 0 O FH 0 rQ 0 •H FH 0

è

CQ FH 0 • H d FH R 0 t<0 • d fi o U to r H of H « R fi O FH c— oo CM

(37)

CD cd i-A •1-3 •H m

41

-91 H m o o o l fi H fi P H H O m H o ra M CD • H fH , û CD E«0

•a

o & 1 fi cd •p cd cd cd O • cd A\ cd T -V

zonde

r

cultuurgron

d

vo co r O r O T - CM CM «3\0 r n i -LOi «sj-LPv m C— C O m t— fH 0) •n 3 o ^ CU cu > h o t J ' • H CD r Q M cd <ti ü fi fH cd cd H (U 'T) ö cd fH 0) • H CU r Q fH fH CD •Ö ö • H

S

fH CU • ö • n •H fH ^ r H CU CU M • H fH 0)

è

CD T i •H rH cd ra fn CU •rH d fH 0) tlD -d ö o & r - H ' O U t— oo CM

(38)

£

oß cö rH • O •H pq ON LfN É3 1-3 H M O pq o o rH II O r H ON H CQ fH CD <H • r s • H ü M CD TS ß M t i T - J - P Ti - H 4s • H fH O a-d0) CD fH o t l ü r Q M • 1 H fH > 2 b 2 Ti CD - P ß P 4 r H O O O 00 1 <H • n CÖ - H •^ ^ _ a Ti ß CÖ CD CD CÖ £> > Ti • H a CD O CD r d r H Cö Ti CQ < H CD •1-3 -p •H P m o «d o CD fH ß r d 0 0 - H P H CÖ ft, O > CD CÖ > > • n • H • fH H T J ,M CD CD P +* P 0 O 00 cö P ß CD O fH CD FM O CVl CÖ /Il -ß O C M I O cö H ,ß O H • cö LCN I cö H ,ß CD Ti ß •H ß CD > • H fH -d CD CÖ p ß cö cö cö p o • p o ? CÖ LfN , ß CÖ ,ß o m o s O c o c o H o c- f— co r— t—oo o O N o O N LTN P O P O O ON H O O O O H H r i r i H H O PO ON LfN «3" CM CO O PO PO P O PO PO CM H H H H H H H MO ON r— ON MD LTN O ff\ V\ 9s V\ VS CFS V\ 0 0 PO -vt" <3- -vi" <=t LfN r H H H r H H H i H O CM PO <M O N - ^ M O [— CM CO rH O < • LfN CM CM CO CO MO "Si" "=fr MD MO MD MO MD MO MO CO C— O ON 0O ON O PO CM PO CM CM CM PO LfN C " - 0 0 r O ^ PO LfN r H H H CM CM CM CM MO CM PO CM CM ^ f CM r H CM CM CM Cv| CM CM r H * f r ON MO MO < " rn PO PO CM CM CM CM CM t— CO CO MO r O «=t . H r O "vt" MO LTN LCN <=t PO m <sf' st- <• "=3- "vt" ^ C— O t— PO 0 0 C0 0 0 CM CM PO m CM CM CM H H rH rH H H H CM 0 0 MO LfN C— CM CO LTN t — 0 0 O O O O r H H H r H PO ON ON O CO t—MO LTN ON O O ON O ON H H H T) ß CÖ r H fH CD • P CQ CÖ LfN H MO co o r— ON O LfN PO H CM O ON H H H ' H H H O H O f - o m c A O 0 0 ON ON CO ON ON rH O ""O C— r H C— -vt" MO O O O r H O O r H r H H r H r H r H r H r H O C— O O N O MO ON O r H CM H CM H CM rH rH rH H r H rH rH PO CO PO c o CM f " ) PO O N MO c— r— t— c— r—

H r-i r-i r-i rH rH r-i

C~ CM MO H t I T N ^ t -LfNCM LTN MO r O H O MO 0 0 0 0 PO £-—MD t ~ " • < • LfN C~- ON C— MO rH •*$• "=t *t *& S i " ^ LTN ^t- c— c— o r— C—00 • ^ - r O r n • v | - r O r O r O C— O rn LfN MO 0 0 ON H CM CM CM CM CM CM MO O rH C— ON ON 0 0 rH CM CM r H rH rH H r O m ON 0 0 0 0 MO LfN CM CM r H H r H r H H O N C M v t r H ON ON C -H <M C— t— f — C O CO m C— f— C— C— MO ON CM CM CM CM CM CM CM CM MO i-O ^ J - O C - ON r H ON r O O r O O '^"1 O ON O H O O H rH rH rH rH rH rH H f - O ON MO r - T ^ t ON LfN "St 0 0 CM • * MO r O LfN MO MO C— C— CO O CO O LfN ON r H ON CO ^ t - C— OO CM O PO PO LfN LfN "Sf LfN LfN LfN MO rH rH m «3- O LfN r O CM PO ON ON Tsf '=d" LfN MO LfN ^ f ^ s t -vf O H O C— O LfN ON H CM PO " 3 - LfN LfN LfN tiO ß • H H CD •n ß • H CD

u

•H N • r s • H > CD 00 CD Ti m ß CD 00 H O > ON LfN ON H 1 1 c— •vj-ON H —' m m o r— b PO ON H 1 1 O r H ON H . > 0 O & Ti': ß CÖ H 3 CD : ^ ß CÖ > CD • H P O CD fH •ri FH 0 0 ß CD ß ß O

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

For the assessment, the Institute worked on the basis of the renewed national Standard Evaluation Protocol, developed by the Royal Netherlands Academy of Arts

De artikelen in dit nummer vormen de tekst van een serie voordrachten gehouden op een congres, gewijd aan 'Bourgondië en de Noordelijke Nederlanden' (30 mei- 2 juni 1979)..

Maar gesteld al dat dit altijd het geval is, dan hebben we te maken met een fenomeen dat zeer duidelijk twee kanten heeft: naar boven toe een leen, ingebouwd in het stelsel

Zooals reeds werd opgemerkt bestaat bij proeven van dezen aard het bezwaar, dat het bereiken van verschillende zuurheidsgraden gepaard gaat m e t verschillen in tijd gedurende

Niet alleen zijn zij allebei in hetzelfde jaar 1872 ge- boren en kort na elkaar in 1945 overleden, maar allebei hebben een heel bijzondere activiteit in de jaren negentig

Dit getal deelt hij dan op de totale lengte en dit gemiddelde (of ook de mediaan) moet dan de oorspronkelijke hoevenbreedte voorstellen, maar dit systeem is natuurlijk te

Bei der Bestimmung dieser Ziele und Indikatoren berücksichtigen die Mitgliedstaaten die bereits laufende Anwendung einschlägiger bestehender Umweltziele, die auf

Meestal wordt aangenomen dat de pH-buffering door het bodemuitwisselingscomplex wordt bepaald en dat langzaam verwerende silicaatmineralen zoals kaliveldspaat en muscoviet geen rol