• No results found

Sensitivity and exploration stimulation in childcare : comparitive research of male and female childcare workers in the daycare

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Sensitivity and exploration stimulation in childcare : comparitive research of male and female childcare workers in the daycare"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Sensitivity and Exploration Stimulation in Childcare

Comparitive research of male and female childcare workers in the daycare

Masterscriptie Opvoedingsondersteuning

Student: Marly Lampe

Studentnummer: 10021019

Naam begeleider UvA: Ruben Fukkink Naam begeleidster onderzoek: Marleen van Polanen

(2)
(3)

Sensitiviteit en Exploratie Stimulering in de Kinderopvang

Een vergelijkend onderzoek naar mannelijke en vrouwelijke pedagogisch

medewerkers in de dagopvang

Masterscriptie Opvoedingsondersteuning

Student: Marly Lampe

Studentnummer: 10021019

Naam begeleider UvA: Ruben Fukkink Naam begeleidster onderzoek: Marleen van Polanen

(4)
(5)

Abstract

This research compared male and female childcare workers on their attention distribution, sensitivity and exploration stimulating behavior toward boys and girls. The participants were 17 male and 16 female childcare workers. They were video-taped while playing a game with a boy and a girl (age 33 to 38 months). This research indicates there are no differences between male and female childcare workers in their sensitivity and exploration stimulating behavior, their behavior toward boys and girls and their distribution of attention. The gender of the children was related to the behavior of childcare workers. Boys received more attention and more responses from the childcare workers on exploration stimulation, sensitivity and non-sensitivity than girls. This result was found regardless of the gender of the childcare worker.

(6)
(7)

Inhoudsopgave 1. Inleiding ………. 9 2. Methode ……….. 16 2.1 Deelnemers ……….. 2.2 Procedure ………... 2.4 Meetinstrument ………. 2.5 Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid ………... 2.6 Analyseplan ………... 2.3 Voorbereidende analyse ………... 16 17 18 22 22 23 3. Resultaten ……….. 24

3.1 Sensitiviteit en exploratie stimulering: verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers? ………... 3.2 Aandachtsverdeling naar jongens en meisjes: verschillen tussen

mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers? …………... 3.3 Interacties met jongens of meisjes: verschillen tussen mannelijke en

vrouwelijke pedagogisch medewerkers? ……….. 3.4 Samenvatting resultaten ………...

24

26

27 30

4. Conclusie & Discussie ………... 31

4.1 Onderzoeksvraag 1 ………..

4.2 Onderzoeksvraag 2 ……….. 4.3 Onderzoeksvraag 3 ………..

4.4 Implicaties voor theorie en praktijk ………... 4.5 Beperkingen van het onderzoek ………... 4.6 Eindconclusie ………... 31 32 32 33 34 36 5 Samenvatting ……… 38 6 Literatuurlijst ……… 39

(8)
(9)

1. Inleiding

Op jonge leeftijd worden kinderen omgeven door vrouwen bij het opgroeien en

opvoeden. Thuis, op scholen en kinderdagverblijven doen jonge kinderen veelal ervaringen op met vrouwen (Cameron, 2006). Uit de cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek blijkt dat in Nederland maar liefst 96 procent van het personeel dat werkzaam is in de kinderopvang bestaat uit vrouwen ((CBS), 2010). Van de vier procent mannen die werkzaam is in de

kinderopvang vervult de meerderheid een leidinggevende of beleidsmatige functie. Maar ook in andere landen ligt het percentage vrouwelijke pedagogisch medewerkers rond de 95 procent (Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD), 2011). In een aantal landen zoals België en Engeland zijn er campagnes geweest om mannen in de

kinderopvang te promoten, maar deze campagnes hebben slechts een klein effect op het aantal mannen in de kinderopvang (Cameron, 2006; Peeters, 2006). Het aantal mannelijke

pedagogisch medewerkers in de kinderopvang blijft zeer gering en sommige wetenschappers spreken dan ook van feminisering van de kinderopvang (Murray, 1996; Robinson, 1986; Timmerman & Schreuder, 2008a). Dit betekent dat in de kinderopvang voornamelijk vrouwen werken, die vrouwelijke gedrag vertonen en hierdoor een feminiene cultuur in de

kinderopvang creëren (Timmerman & Schreuder, 2008a; Robinson, 1986).

Volgens vele onderzoekers en organisaties hebben rolmodellen van beide seksen een positieve invloed op zowel de ontwikkeling van kinderen als bij het doorbreken van sekse-stereotype percepties (Cameron, 2006; Chick, Heilman-Houser & Hunter, 2002; Council of the European Union, 2011; Timmerman & Schreuder, 2008a). Ook blijkt dat mannen andere typen activiteiten ondernemen dan vrouwen in de kinderopvang. Mannen in de kinderopvang blijken vaker buiten te spelen en ruwere spelletjes te spelen met kinderen dan vrouwen (Koch & Rohrmann, 2010).Vrouwen blijken vaker te knutselen en met kralen te spelen (Brandes, Andrä, Röseler & Schneider-Andrich, 2012). Het gebrek aan mannen in de kinderopvang, maar ook in het onderwijs, heeft gezorgd voor discussies in de media over de betekenis voor met name jongens. Woltring (2003) legt een verband tussen de feminisering van de

kinderopvang, maar ook het onderwijs, en het zogenaamde ‘jongensprobleem’. Jongens presteren slechter op scholen en vertonen vaker gedragsproblemen (Delfos, 2004). Volgens Woltring (2003) komt dit doordat vrouwen jongens beperken in hun bewegings- en

experimentele drang. Maar er blijken nog meer problemen te zijn met jongens in de

kinderopvang. Uit verontrustende onderzoeksresultaten van Winer en Phillips (2011) over de srelatie tussen vrouwelijke pedagogisch medewerkers en kinderen blijktdat zij minder

(10)

positieve interacties hebben met jongentjes dan met meisjes. Vrouwen zijn volgens het onderzoek minder betrokken bij jongens en beperken jongens vaker dan meisjes. Daarnaast rapporteren zij het gedrag van jongens vaker als problematisch dan het gedrag van meisjes. Huber en Traxl (2012) rapporteren bovendien dat mannelijke pedagogisch medewerkers het gedrag van jongens binnen hun norm beoordelen terwijl 45 procent van de vrouwen het gedrag van jongens buiten hun norm beoordelen. Uit onderzoek naar de gehechtheidrelatie van kinderen in zowel de Duitse als Nederlandse dagopvang blijken meisjes vaker een veilige hechting te hebben met vrouwelijke pedagogisch medewerkers dan jongens (Ahnert, Pinquart, & Lamb, 2006; Schipper, Tavecchio & IJzendoorn, 2008). Deze resultaten zijn een reden om zorgen te hebben over jongens in de kinderopvang.

Hechtingstheorie: sensitiviteit en exploratie

Twee belangrijke begrippen in de hechtingstheorie zijn sensitiviteit en exploratie en beide begrippen komen terug in de basisdoelen van de kinderopvang zoals Riksen-Walraven (2000) die heeft opgesteld. Een van de basisdoelen is het creёren van veiligheid voor de kinderen en hierbij is het van belang dat pedagogisch medewerkers sensitief zijn. Een

sensitieve houding betekent dat het hechtingsfiguur, bijvoorbeeld de ouder of de pedagogisch medewerker, signalen van een kind opvangt en hier adequaat op reageert (Howes & Spieker, 2008). Hechtingsfiguren tonen sensitiviteit door het kind op zijn gemak te stellen, responsief te reageren, fysieke affectie en betrokkenheid te tonen (Grossmann, Grossmann, Kindler & Zimmermann, 2008). Sensitieve gedragingen, zoals het opgemak stellen of responsief reageren, zijn vaker toegeschreven aan moeders (Barnett, Deng, Mills-Koonce, Willoughby, & Cox, 2008; Bögels, 2007; Gauvain, Fagot, Leve, Kavanagh, 2002; Lewis & Lamb, 2003). Deze sensitieve houding zorgt ervoor dat een kind zich veilig en emotioneel gesteund voelt en ditbevordert de hechtingsrelatie tussen het kind en het hechtingsfiguur (Grossmann et al., 2008). Daarentegen zullen niet-sensitieve gedragingen zoals niet-responsieve reacties,

negeren van een kind, kritiek en fysieke bedreigingen (slaan, knijpen) van het hechtingsfiguur de veilige hechtingrelatie tussen het hechtingsfiguur en het kind belemmeren of zelfs tot een onveilige hechting leiden (Kobak & Madsen, 2008). Alle ervaringen die kinderen opdoen in relatie met anderen vormen de basis van een intern werkmodel. Het interne werkmodel zorgt ervoor dat een kind het hechtingsgedrag van anderen kan interpreteren en voorspellen en een beeld creёert over zichzelf en de relatie met anderen. Veilig gehechte kinderen hebben hierdoor vaak een positief zelfbeeld en vertrouwen in hun hechtingsfiguren (Bretherton & Munholland, 2008).

(11)

De kwaliteit van de hechting hangt samen met de kwaliteit van de exploratie van een kind (Grossmann et al., 2008). Een veilig gehecht kind heeft in nieuwe situaties een langere aandachtspanne, toont meer plezier en enthousiasme, kan beter tegen frustaties en heeft meer probleemoplossende vaardigheden dan een kind dat onveilig gehecht is (Grossmann et al., 2008). Exploratie wordt door Weisler en McCall (1976) beschreven als het uit

nieuwsgierigheid onderzoeken van een nieuw voorwerp, een nieuwe situatie of gebeurtenis om hierover informatie te krijgen en nieuwe vaardigheden te leren. Belangrijk is dat ouders en pedagogisch medewerkers over vaardigheden beschikken om de exploratie van het kind uit te lokken en het spel te begeleiden (Riksen-Walraven, 2000). Exploreren draagt bij aan het verwerven van autonomie, kennis, vaardigheden, zelfkennis en zelfvertrouwen van het kind (Paquette, 2004; Grossmann et al., 2008). Paquette (2004) stelt dat kinderen met vaders een andere soort hechtingsrelatie aangaan dan met moeders, en noemt deze vader-kind-relatie een activerende of stimulerende relatie. Moeders zorgen voor een veilige hechting door kinderen op hun gemak te stellen en te verzorgen, waar vaders een veilige hechting met hun kind bevorderen door vooral sensitief en ondersteunend te zijn tijdens het spel (Grossmann et al., 2002; Paquette, 2004). Hierdoor spelen vaders een belangrijke rol bij het stimuleren van exploratie bij kinderen (Grossmann et al., 2002; Paquette, 2004; Rogmann, 2004). Vaders besteden meer tijd aan spel en spelen vaker competitieve en fysieke spelletjes in vergelijking met moeders. Tijdens het spel zorgen vaders ervoor dat kinderen nieuwe ervaringen opdoen door kinderen aan te moedigen om uitdagingen aan te gaan, risico’s te nemen en over eigen grenzen heen te gaan (Paquette, 2004).Wanneer ouders hun kind begeleiden in het volbrengen van een taak blijken vaders vooral suggesties te geven en vragen te stellen, terwijl moeders meer instructies gaven hoe een taak volbracht moet worden (Gauvain et al., 2002). Volgens Bonawitz (2011) wordt de exploratie van kinderen echter beperkt wanneer zij instructies krijgen. Daarnaast reageren vrouwen vaak inperkend op het gedrag van kinderen waarin zij risico’s zien zoals stoeien. Vaders reageren aanmoedigend en stimulerend op dit gedrag, maar houden het gedrag van de kinderen wel in de gaten (Delfos, 2007). In dit onderzoek naar sekse-stereotype gedrag staan sensitief en exploratie stimulerend gedrag centraal.

Nature-nurture debat over sekse-verschillen

Ouders blijken dus te verschillen in hun opvoedingsgedrag: moeders blijken sensitiever te zijn dan vaders maar vaders blijken daarentegen de exploratie van kinderen vaker te stimuleren dan moeders. Sekse-stereotype gedragingen kunnen zowel door

biologische factoren als vanuit omgevingsfactoren verklaard worden (Lippa, 2005). Vanuit 11

(12)

biologisch perspectief worden sekse-verschillen verklaard door verschillen in chromosomen, hormonen en de ontwikkeling van de hersenen. Een belangrijke theorie die de verschillen in sekse-stereotype gedrag vanuit omgevingsfactoren verklaart is de socialisatietheorie. Sekse-stereotype gedragingen van mannen,vrouwen, jongens en meisjes, onstaan doordat kinderen geleerd wordt zich mannelijk of vrouwelijk te gedragen door de omgeving zoals in de opvoeding thuis. Kinderen leren sekse-stereotype gedragingen door imitatie en identificatie van rolmodellen maar ook door gestraft en beloond te worden (Doornebal, 1999; Lippa, 2005).Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn al op jonge leeftijd te zien. Jongens zijn bijvoorbeeld actiever en impulsiever terwijl meisjes hun impulsen beter kunnen reguleren (Lippa, 2005; Tavecchio, 2007). Meisjes zijn volgzamer en doen vaker wat hen gevraagd wordt in vergelijking met jongens die vaker grenzen opzoeken van zowel leeftijdsgenoten als volwassenen (Delfos, 2004; Maccoby, 1998). Niet alleen het opvoedingsgedrag van vaders en moeders is verschillend maar ook worden jongens en meisjes verschillend benaderd door ouders (Möller, Majdandžić, De Vente & Bögels, 2013). Volgens Lytton en Romney (1991) worden sekse-stereotype activiteiten (spelen in de huishoek of bouwen met blokken)

aangemoedigd in jongens en meisjes. Jongens worden aangemoedigd om risco’s te nemen en uitdagingen aan te gaan waar meisjes worden aangemoedigd om sensitief naar anderen te zijn en samen te werken. Aangezien er weinig onderzoeken zijn gedaan naar mannen en vrouwen in de proffesionele setting van de kinderopvang is het de vraag of zij vergeleken kunnen met vaders en moeders in de gezinssituatie.

Onderzoek naar mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers

Twee recente onderzoeken van Huber en Traxl (2012) en Brandes et al. (2012) hebben onderzoek gedaan naar mogelijke verschillen tussen mannelijke- en vrouwelijke pedagogisch medewerkers maar met tegenstrijdige conclusies. Uit het onderzoek van Huber en Traxl (2012) blijkt dat, in overeenstemming met onderzoeken naar vaders en moeder, mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers wel van elkaar verschillen. Mannen blijken

permissiever, positiever en minder straffend te zijn dan hun vrouwelijke collega’s. Maar uit het onderzoek van Brandes et al. (2012) blijkt dat mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers in de kinderopvang niet van elkaar verschillen wat betreft de mate waarin zij empathie, een onderdeel van sensitiviteit, tonen. Ook wordt in dit onderzoek geen verschil gevonden in de mate waarin zij kinderen uitdagen, een onderdeel van het stimuleren van de exploratie. Zij concluderen dan ook dat de sekse van de pedagogisch medewerker geen invloed heeft op de proffesionele vaardigheden van empathie tonen en uitdagen van de

(13)

kinderen. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat mannelijke pedagogisch

medewerkers meer vrouwelijke kenmerken hebben en minder mannelijke kenmerken dan leraren die op middelbare scholen werken en engineers (Robinson & Canaday, 1978; Smith, 1986).

Een andere bevinding uit het onderzoek van Brandes et al. (2012) is dat pedagogisch medewerkers verschillen in hun gedrag naar jongens en naar meisjes. Met jongens worden vaker objecten gemaakt zoals auto’s, terwijl met meisjes vaker subjecten worden gemaakt zoals dieren. Daarnaast verschillen de thema’s in het spel tussen de verschillende seksen, waarbij met jongens vaker het thema ridders en kastelen centraal stond en bij meisjes vaker met poppen en de huishoek gespeeld werd. Aangezien zij geen verschillen vinden tussen het gedrag van mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers concluderen zij dan ook dat sekse van het kind een grotere invloed heeft op het gedrag van de pedagogisch medewerkers dan de sekse van de pedagogisch medewerker zelf. De verschillende gedragingen van jongens en meisjes blijken daarnaast ook verschillen te veroorzaken in de aandachtsverdeling van pedagogisch medewerkers. Jongens in de kinderopvang krijgen namelijk meer aandacht dan meisjes en dit wordt veelal veroorzaakt door het actieve, verstorende en assertieve gedrag van jongens (Chick et al., 2002). Het onderzoek van Chick et al. (2002) is echter alleen met vrouwelijke pedagogisch medewerkers uitgevoerd en de vraag is dan ook of mannelijke pedagogisch medewerkers hun aandacht anders verdelen naar jongens en naar meisjes.

Uit het onderzoek van Perdue en Connor (1978) blijken mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers de voorkeur te geven aan fysieke aanrakingen met kinderen van hun eigen sekse. Zowel Huber en Traxl (2012) als Perdue en Connor (1978) vinden dat jongens vaker aandacht zoeken van de mannelijke pedagogisch medewerkers om mee te knuffelen, vast te houden en kusjes te geven in vergelijking met de vrouwelijke pedagogisch medewerker. Uit het onderzoek van Huber en Traxl (2012) blijkt dat jongens een betere relatie hebben met mannelijke dan met vrouwelijke pedagogisch medewerkers. Meisjes vertonen geen voorkeur voor een bepaalde sekse van de pedagogisch medewerkers en blijken met zowel mannelijke als vrouwelijke pedagogisch medewerkers een betere relatie te hebben dan jongens (Huber & Traxl, 2012). Dat kan enerzijds komen doordat meisjes meer de toenadering zoeken van pedagogisch medewerkers tijdens vrij spel (Fabes, Martin & Hanish, 2003), anderzijds blijkt dat het gedrag van jongens door vrouwen wordt ervaren als ‘out of

operating range’, oftewel buiten hun norm (Huber & Traxl, 2012). Ondanks dat in hun

onderzoekmannelijke pedagogisch mewerkers deze ervaring niet delen, blijft het onduidelijk of zij helemaal geen problemen met jongens ervaren of slechts minder problematisch dan hun 13

(14)

vrouwelijke collega’s. Maar ook in het onderwijs blijken zowel leraren als leraressen conflicten te ondervinden met jongens dan met meisjes (Spilt, Koomen & Jak, 2011). Vrouwelijke opvoeders blijken jongens meer af te remmen in hun experimenterende en bewegingvolle gedrag doordat vrouwen eerder gevaar zien en de verwachting hebben dat het uit de hand kan lopen, in vergelijking met mannelijke opvoeders. Dit terwijl jongens meer leren van het experimenteren en ervaren (Woltring, 2003). Tevens blijkt uit onderzoek in de gezinssituatie, dat mannen de exploratie van jongens meer stimuleren dan die van meisjes (Möller et al., 2013). Dit zijn aanwijzingen dat er mogelijk mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers zich verschillend gedragen naar jongens en meisjes.

De onderzoeksvragen van dit onderzoek

Tot op heden zijn er weinig onderzoeken gedaan met zowel mannelijke als

vrouwelijke pedagogisch medewerkers. De recente onderzoeken van Huber en Traxl (2012) en Brandes et al. (2012) zijn de eerste onderzoeken die observeerbare gedragingen van mannen en vrouwen in de kinderopvang met elkaar hebben vergeleken. Daarnaast zijn de resultaten van de twee recente onderzoeken tegenstrijdig waardoor tot op heden geen eenduidige conclusie kan worden getrokken over het sekse-stereotype gedrag van

pedagogisch medewerkers. Bovendien leidt het beperkte aantal mannen in de kinderopvang tot kleine steekproefgroottes. Het is daarom van groot belang om in zoveel mogelijk landen onderzoek te doen naar mannen in de kinderopvang zodat er meer kennis kan worden verkregen over deze zeer kleine populatie. Andere onderzoeken naar mannen in de

kinderopvang richten zich veelal op de attituden en verwachtingen ten opzichte van mannen in de kinderopvang (zie Murray, 1996; Rolfe, 2005; Sargent, 2005; Timmerman & Schreuder, 2008a; b). Het is echter van belang om het gedrag van mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers te onderzoeken, omdat alleen op deze manier uitspraken gedaan kunnen worden over de betekenis van mannen in de kinderopvang. Bovendien kan dan worden bepaald welke rol de feminisering speelt bij het ‘jongensprobleem’ in onder andere de kinderopvang.

Daarom wordt in dit onderzoek het gedrag van mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers in de kinderopvang in interactie met jongens en meisjes wetenschappelijk onderzocht op de verdeling van de aandacht, sensitiviteit en de stimulering van exploratie. De deelnemers van dit onderzoek zijn mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers die met elkaar op dezelfde groep werken. Door middel van het analyseren van video-materiaal van pedagogisch medewerkers in interactie met zowel een jongen als een meisje tussen de 33 en 38 maanden wordt antwoord gezocht op de volgende onderzoeksvragen:

(15)

1. Is er een verschil tussen mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers en sensititief en exploratie-stimulerend gedrag jegens zowel jongens als meisjes in de dagopvang?

2. Is er een verschil in de verdeling van de aandacht van mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers naar jongens en naar meisjes?

3. Is er een verschil tussen het sensitief en exploratie-stimulerend gedrag van mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers naar jongens of meisjes?

(16)

2. Methode

Het onderzoek naar mogelijk sekse-stereotype gedrag van pedagogisch medewerkers in de kinderopvang is een kwantitatieve video-analyse.

2.1 Deelnemers

De deelnemers van dit onderzoek zijn mannelijke en vrouwelijke pedagogisch

medewerkers en kinderen van verschillende kinderdagverblijven in Nederland. De deelnemers deden mee in een groot lopend promotieonderzoek naar seksestereotype gedrag in de

kinderopvang door Marleen van Polanen. De pedagogisch medewerkers zijn op verschillende manieren geworven. Ten eerste via Estro, de moederorganisatie van verschillende

kinderopvangorganisaties door het hele land en tevens financierder was voor het promotieonderzoek van Marleen van Polanen. Ten tweede via de site van het

promotieonderzoek, www.mannenindekinderopvang.nl, waar een oproep voor mannen in de kinderopvang stond om deel te nemen aan het onderzoek. Ten derde zijn

kinderopvangorganisaties die met meer dan drie vestigingen geregistreerd staan in het Landelijk Register Kinderopvang aangeschreven per email. Ten slotte zijn mannelijke pedagogisch medewerkers benaderd via eigen netwerken. Om deel te kunnen nemen aan het onderzoek moesten de pedagogisch medewerkers vast werkzaam zijn op de groep. Stagiaires zijn niet meegenomen in dit onderzoek aangezien zij niet als volwaardig pedagogisch

medewerker beschouwd mogen worden. De pedagogisch medewerkers en ouders van de kinderen zijn door middel van brieven geïnformeerd over het doel en de werkwijze van het onderzoek. De pedagogisch medewerkers hebben mondeling akkoord gegeven voor deelname aan het onderzoek. De ouders van de kinderen die deelnamen aan het onderzoek hebben een toestemmingsbrief ondertekend.

In totaal namen 36 pedagogisch medewerkers deel aan het onderzoek, waarvan19 mannelijke en 17vrouwelijke pedagogisch medewerkers. Van deze pedagogisch

medewerkers, zijn er twee mannelijke en één vrouwelijke pedagogisch medewerker, niet meegenomen in de analyses aangezien in de video-opnames van deze pedagogisch medewerkers het spel werd gespeeld met drie kinderen in plaats van twee kinderen. Dit zorgde zowel op de categorie aandacht als op de categorieën sensitiviteit en exploratie voor outliers. De analyses zijn om deze reden uitgevoerd met de overgebleven 17 mannelijke en 16 vrouwelijke pedagogisch medewerkers. Van de 17 mannelijke pedagogische medewerkers werkten er drie op een peuterspeelzaal (kinderen van 2,5 tot 4 jaar), zes op een peutergroep

(17)

(kinderen van 2 tot 4 jaar) en zeven op een verticale groep (kinderen van 0 tot 4 jaar). Van de 16 vrouwelijke pedagogische medewerker werkten twee op een peuterspeelzaal, zeven op een peutergroep en zeven op een verticale groep. Er werden geen significante verschillen

gevonden tussen mannen en vrouwen van deze verschillende groepen op aandacht, sensitiviteit en de stimulering van exploratie. De deelnemers bestaan uit 14 mannelijke pedagogisch medewerkers en hun directe collega’s, en drie mannelijke pedagogisch

medewerkers en twee vrouwelijke pedagogisch waarvan de video-opnames van hun collega nog ontbreken. In het promotieonderzoek van Marleen van Polanen zullen deze collega’s wel worden meegenomen.

Daarnaast deden kinderen mee aan het onderzoek die verbleven op de groepen van de aan het onderzoek deelnemende pedagogisch medewerkers. De deelnemende kinderen zijn tussen de 33 en 38 maanden, waarbij de kinderen werden geselecteerd die qua leeftijd het dichts bij de 36 maanden oud waren. In totaal namen 38 kinderen, 19 jongens en 19 meisjes, deel aan het onderzoek. De gemiddelde leeftijd van de jongens was 36.42 maanden (SD= 1.50) en van de meisjes 36.26 maanden (SD=1.41). Met deze steekproefgrootte was het mogelijk om verschillen van middelmatig tot groot effect (d = 0.65) aan te tonen op het conventionele significantieniveau van .05 met een power van .47. Dit was dus een kleinschalig, exploratief onderzoek.

2.2 Procedure

De mannelijke en vrouwelijke pedagogische medewerkers die met elkaar op één groep werkten, werden onafhankelijk van elkaar gefilmd in interactie met een jongen en een meisje tussen 33 en 38 maanden oud. De pedagogisch medewerkers van dezelfde groep werden met hetzelfde jongentje en meisje gefilmd om uiteindelijk een vergelijking te kunnen maken tussen mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers.

Van elke pedagogisch medewerker werd een video-opname gemaakt terwijl hij of zij het spelletje ‘ezeltje strekje’ of ‘dier op dier’ met een jongen en een meisje speelde. De kinderen speelden beide spelletjes, het ene spelletje met de mannelijke pedagogisch medewerker en het andere spelletje met de vrouwelijke pedagogisch medewerker. De spelletjes zijn volgens een schema afgewisseld zodat de mannen en vrouwen even vaak de spelletjes ‘ezeltje trekje’ en ‘dier op dier’ speelden. De pedagogisch medewerkers kregen voor aanvang van het spel enkele korte instructies over het spel. Van elke video-opname zijn de eerste 8 minuten gecodeerd zodat de uitleg en introductie van het spel in ieder fragment aan bod kwam.

(18)

2.3 Meetinstrument

Het meetinstrument is ontwikkeld op basis van de literatuur over stereotype hechtingsgedrag van mannen en vrouwen in de gezinssituatie, de kinderopvang en het onderwijs met speciale aandacht voor twee belangrijke begrippen van de hechtingstheorie: sensitiviteit en stimulering van de exploratie van het kind (zie Ahnert et al., 2006; Bögels, 2007; Brandes et al., 2012; Schipper et al., 2008; Fagot, 1981; Gauvain et al., 2002;

Grossmann et al., 2002; Huber & Traxl, 2012; Paquette, 2004; Perdue & Connor, 1978). Alle video-opnames zijn gedurende de eerste 8 minuten gecodeerd met behulp van het programma The Observer XT 11.0 (Noldus, 2012), waarmee video-opnames geanalyseerd kunnen

worden. Alle video-opnames zijn gecodeerd op de drie categorieën namelijk aandacht, sensitiviteit en stimulering van exploratie. Deze categorieën, behalve aandacht, zijn onderverdeeld in subcategorieën en gedragingen. Wanneer aandacht of een gedraging gecodeerd werd, is middels een modifier tevens aangegeven of dit voor een meisje, een jongen of jongen en meisje bedoeld was (zie Tabel 1). Alle gedragingen zijn gemeten als

state-event om zowel de duur als de frequentie van de gedragingen te meten.

Aandacht. Binnen de categorie aandacht gaat het om de aandachtsverdeling van de

pedagogisch medewerker naar de jongen, het meisje, of beiden. Voor het coderen is zowel op verbale als non-verbale aandacht van de pedagogisch medewerker gelet. Wanneer de

pedagogisch medewerker verbaal communiceerde, werd de aandacht gecodeerd naar het kind voor wie de boodschap van de pedagogisch medewerker bedoeld was. Afhankelijk van de sekse van het kind werd er gecodeerd voor jongen, meisje of jongen en meisje. Wanneer de pedagogisch medewerker niet praatte, werd er gecodeerd voor het kind naar wie de

pedagogisch medewerker keek. De aandacht werd naar jongen en meisje gecodeerd wanneer de boodschap van de pedagogisch medewerker voor beiden was bedoeld en de blik van de pedagogisch medewerker op beiden gericht was. In het geval dat de boodschap van de pedagogisch medewerker voor beide kinderen was bedoeld maar slechts één kind werd aangekeken, werd gecodeerd naar de sekse van het desbetreffende kind. In het geval dat de pedagogisch medewerker met één kind praatte en naar het andere kind keek, werd de aandacht ook gecodeerd voor jongen en meisje. In de categorie aandacht werd ‘anders’ gecodeerd wanneer de aandacht van de pedagogisch medewerker gericht was op iets anders dan de deelnemende kinderen of het spel, zoals een gesprek dat gevoerd werd met een collega of een kind dat niet deel nam aan het onderzoek.

(19)

Tabel 1

Codeerschema Meetinstrument Sekse-stereotype Gedrag in de Kinderopvang

Categorie Subcategorie Gedragingen Modifier

Aandacht Jongen

Meisje

Jongen en meisje Anders

Sensitiviteit

Sensitief Op gemak stellen Jongen Responsief Meisje

Compliment Jongen en meisje Positief aanraken Niet-sensitief Negeren Niet-responsief Kritiek Negatief aanraken Stimulering van exploratie

Exploratie stimuleren Aanmoedigen Jongen Prikkelen spel Meisje

Prikkelen kennis Jongen en meisje Ruimte geven

Exploratie beperken Ontmoedigen Informeren spel Informeren kennis Ruimte beperken Noot.De subcategorieën hebben een lage interne consistentie.

Sensitiviteit. De categorie sensitiviteit bestaat uit vier gedragingen die binnen de subcategorie sensitief vallen en vier gedragingen binnen de subcategorie niet-sensitief. De subcategorie sensitief bestaat uit de volgende gedragingen: op gemak stellen, responsief,

compliment en positief aanraken. Op gemak stellen werd gecodeerd wanneer het kind schrok, bang, onzeker of verdrietig was en de pedagogisch medewerker het kind gerust stelde of troostte. Een opmerkingen van de pedagogisch medewerker die gecodeerd werd is

(20)

bijvoorbeeld ‘Dat is wel even schrikken he?’. Responsief, de tweede gedraging van de

subcategorie sensitief, werd gecodeerd wanneer de pedagogisch medewerker adequaat

reageerde op wat het kind zei of deed. Zo werden reacties van de pedagogisch medewerker op vragen, suggesties en opmerkingen van het kind gecodeerd als responsief. Maar ook wanneer de pedagogisch medewerker de handeling van een kind bevestigde zoals ‘Ik zie dat je de slang hebt gekozen’. Het geven van complimenten, de derde sensitieve gedraging, werd gecodeerd als de pedagogisch medewerker het kind prijzende feedback gaf. Maar ook non-verbale complimenten zoals applaudisseren zijn gecodeerd als compliment. Als laatste is positief aanraken gecodeerd als sensitief gedrag. Dit zijn affectieve aanrakingen van de pedagogisch medewerker zoals een aai over het hoofd, een schouderklopje of een knuffel.

Tegenover de vier sensitieve gedragingen die gecodeerd zijn, staan vier niet-sensitieve gedragingen: negeren, niet-responsief, kritiek en negatief aanraken. De eerste niet-sensitieve gedraging is negeren, welke werd gecodeerd wanneer de pedagogisch medewerker niet reageerde op twee achtereenvolgende signalen van het kind. Deze signalen, zoals vragen, suggesties of een directe vraag om aandacht of een reactie van de pedagogisch medewerker, maar waarbij een reactie uitbleef. Wanneer de pedagogisch medewerker één signaal van het kind miste, werd het gecodeerd als niet-responsief. Daarnaast is niet-responsief ook gecodeerd wanneer de pedagogisch medewerker niet adequaat reageerde op het signaal van het kind zoals niet reageren op de vraag van het kind, maar op iets anders. Ook werden tegenstrijdige non-verbale en verbale boodschappen, ontbrekende reacties op de emoties van het kind terwijl dat door de pedagogisch medewerker wel degelijk werd gezien, en leeftijdsinadequate

woorden, opmerkingen of grappen gecodeerd als responsief. Kritiek, de derde niet-sensitieve gedraging, werd gecodeerd in het geval dat de pedagogisch medewerker expliciet negatieve feedback gaf aan het kind gericht op de persoon of het handelen van het kind. De laatste niet-sensitieve gedraging is negatief aanraken, welke werd gecodeerd in de situatie dat een pedagogisch medewerker het kind duwde, sloeg of kneep.

Als een gedraging was gecodeerd, werd hier tevens aangegeven of dit gedrag bedoeld was voor de jongen, het meisje of beide kinderen. De gedraging zijn gecodeerd vanaf het begin van de boodschap of de non-verbale boodschap en eindigde op het moment dat de pedagogisch medewerker met een nieuwe zin begon. Onduidelijk gesproken zinnen of halve zinnen zijn niet gecodeerd.

Stimulering van exploratie. De categorie stimulering van exploratie bestaat ook uit

vier exploratie-stimulerende en vier exploratie-beperkende gedragingen. Binnen de

subcategorie stimulering van exploratie zijn vier positieve gedragingen: aanmoedigen,

(21)

prikkelen spel, prikkelen kennis en ruimte geven. Aanmoedigen werd gecodeerd in het geval dat de pedagogisch medewerker het kind aanspoorde tot het doen of durven van een

handeling, wanneer het kind al aanstalten maakte om de handeling uit te voeren of een speeltje in zijn of haar hand had. De tweede exploratie-stimulerende gedraging is het prikkelen van het spel. Dit werd gecodeerd wanneer de pedagogisch medewerker het kind probeerde uit te dagen in het spelen van het spel door bijvoorbeeld het spel moeilijker te maken of een doel te stellen. Prikkelen spel is ook gecodeerd wanneer verdiepende vragen werden gesteld over het verloop van het spel of de pedagogisch medewerker voorstelde om het spel op een andere manier te spelen dan de gebruikelijke manier. De derde gedraging, prikkelen kennis, werd gecodeerd in het geval dat de pedagogisch medewerker een kind had laten nadenken over kennisgerichte vragen zoals vragen naar achtergrond informatie van een voorwerp of dier. Daarnaast werd prikkelen kennis gecodeerd wanneer kinderen nogmaals gevraagd werden om na te denken over een bepaalde vraag of wanneer de pedagogisch medewerker de kinderen op een dwaalspoor zette door bijvoorbeeld een dier verkeerd te benoemen. Ruimte geven is de laatste exploratie-stimulerende gedraging en werd gecodeerd in het geval dat een kind de ruimte kreeg van de pedagogisch medewerker om het spel te ontdekken. Een pedagogisch medewerker kon het kind de ruimte geven door het kind het materiaal op eigen manier te laten gebruiken of een initiatief te accepteren van een kind met betrekking tot het spel. Daarnaast werd ruimte geven ook gecodeerd als de pedagogisch medewerker de kinderen liet meehelpen met het klaarzetten van het spel.

Tegenover de gedragingen binnen de subcategorie exploratie stimuleren staan de vier gedragingen binnen de subcategorie exploratie beperken: ontmoedigen, informeren spel, informeren kennis en ruimte beperken. Ontmoedigen werd gecodeerd op het moment dat de pedagogisch medewerker een kind het gevoel gaf zijn of haar beurt in het spel niet zelfstandig uit te kunnen voeren. Bijvoorbeeld wanneer de pedagogisch medewerker aangaf dat het spel te moeilijk was voor het kind of het kind een opdracht gaf, maar vervolgens ongevraagd meehielp om de opdracht uit te voeren. De tweede exploratie-beperkende gedraging is informeren spel, waarmee wordt bedoeld dat de pedagogisch medewerker de kinderen liet zien hoe het spel gespeeld hoort te worden door bijvoorbeeld voor te doen op welke manier de dieren opgestapeld horen te worden. Informeren kennis is gecodeerd wanneer de pedagogisch medewerker achtergrondinformatie aan kinderen gaf of de kinderen verbeterde zodat de kinderen hiervan leerden.Belangrijk is om te vermelden dat informeren kennis en informeren spel niet negatief zijn, maar wel beperkend zijn voor de exploratie van kinderen. Ten slotte is ruimte beperken gecodeerd in het geval dat de kinderen niet aan het speelgoed mochten zitten

(22)

van de pedagogisch medewerker of de handeling van het kind afgekeurd werd. Net als voor de categorie sensitiviteit, geldt ook voor de categorie exploratie

stimulering dat bij de gecodeerde gedragingen tevens is aangegeven of dit gedrag bedoeld was voor de jongen, het meisje of beide kinderen. Ook hier werden de gedragingen gecodeerd vanaf het begin van de boodschap of de non-verbale boodschap en eindigde het op het moment dat de pedagogisch medewerker met een nieuwe zin begon. Onduidelijk gesproken zinnen of halve zinnen zijn niet gecodeerd.

2.4 Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid

Voor het definitieve coderen hebben de hoofdcodeurs trainingen georganiseerd om het meetinstrument te leren kennen en de toepassing van het meetinstrument op de

video-opnames eigen te maken. Tijdens de training van de codeurs is getraind totdat de

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid met de hoofdcodeur minimaal een Cohen's kappa van .60 werd behaald voor alle categorieën. Dit was een voorwaarde om als codeur te kunnen beginnen met het definitieve coderen van de video-opnames. Afhankelijk van de codeur vonden zeven tot tien trainingen plaats. Van alle video-opnames is 20 % door twee codeurs gecodeerd voor de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en is de Cohen’s kappa berekend met behulp van The Observer. Alle video-opnames die zijn gecodeerd voor de

interbeoordelaarsbetrouwheid zijn nabesproken. Voor de categorieën sensitiviteit en de stimulering van exploratie gold dat fouten die te maken hadden met het de uitzonderlijke fouten, aangepast mochten worden. Daarna werd de interbeoordelaarsbetrouwheid nogmaals berekend. De Cohen’s kappa voor de categorie aandacht was minimaal .64 en maximaal .84 (M=.74,SD= .09). De Cohen's kappa is berekend door de overeenstemming te meten in zowel

de tijdsduur als op wie de aandacht gericht was. De Cohen's kappa van de categorie

sensitiviteit lag tussen de .74 en .92 (M= .83, SD= .06) en voor de categorie stimulering van exploratie tussen .70 en .91 (M= .81, SD= .08). Voor de berekening van de Cohen's kappa van de categorieën sensitiviteit als stimulering van exploratie is de overeenstemming gemeten in frequenties van bepaald gedrag, de bijhorende modifiers (sekse van het kind) en het tijdstip waarop het gedrag gecodeerd werd.

2.5 Analyse-plan

Voor de eerste onderzoeksvraag is met behulp van een multi-variantie-analyse, MANOVA, gekeken of er een verschil is tussen mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers op de subcategorieën van sensitiviteit en de stimulering van exploratie.

(23)

Wanneer een verschil werd gevonden, werd een t-test gedaan om aan te tonen wat het verschil was. Daarnaast is met een non-parametrische Mann-Whitney-U-test geanalyseerd of een verschil tussen mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers kon worden gevonden voor de afzonderlijke gedragingen van sensitiviteit en exploratie stimulering. Om de tweede onderzoekvraag te beantwoorden is met een MANOVA gekeken of een verschil kon worden gevonden tussen mannelijke en vrouwelijke pedagogische medewerker in de

aandachtsverdeling naar de jongen of het meisje. De laatste onderzoeksvraag werd met een repeated measure-MANOVA geanalyseerd om te kijken of mannelijke en vrouwelijke

pedagogisch medewerkers verschillend gedrag vertoonden naar jongens of meisjes. Wanneer uit de repeated measure verschillen werden gevonden, werd met een t-test gekeken wat het verschil was en welke kant de verschillen op gingen. Alle t-testen zijn getoetst op een significantie-niveau van .10. De effectmaat Hedges g is bij elke vergelijking weergegeven omdat deze maat corrigeert voor bias bij kleine steekproeven.

2.5 Voorbereidende analyses

Ter voorbereiding op de analyses zijn voor de eerste onderzoeksvraag subcategorieën aangemaakt, waarin alle positieve en negatieve gedragingen voor sensitiviteit en exploratie stimulering zijn samengevoegd tot de volgende vier subcategorieën: sensitief, niet-sensitief, exploratie stimuleren en exploratie beperken. Deze nieuwe variabelen zijn getransformeerd met een wortel, waardoor alle subcategorieën bij benadering normaal verdeeld zijn, behalve niet-sensitief. Alle afzonderlijke gedragingen van sensitiviteit en exploratie waren ook niet normaal verdeeld, maar transformaties leidden bij benadering ook niet tot een normale

verdeling. Daarom is met een non-parametrische test gekeken of verschillen tussen mannen en vrouwen in de kinderopvang op deze afzonderlijke gedragingen aanwezig waren.

Voor de tweede onderzoeksvraag waren transformaties niet nodig aangezien de

categorie aandacht normaal verdeeld was.

Voor de derde onderzoeksvraag zijn dezelfde subcategorieën aangemaakt als voor de eerste onderzoeksvraag, maar dan voor jongens en meisjes. De subcategorieën zijn

getransformeerd met een wortel waardoor de subcategorieën bij benadering normaal verdeeld waren, behalve de subcategorie niet-sensitief voor zowel jongens als meisjes en de

subcategorie exploratie beperken naar jongens. Alle afzonderlijke gedragingen van

sensitiviteit en exploratie naar jongens en meisjes waren niet normaal verdeeld, maar transformaties leidden bij benadering niet tot een normale verdeling. Daarom zijn de afzonderlijke gedragingen naar jongens en meisjes ook non-parametrisch getoetst.

(24)

3. Resultaten

3.1 Sensitiviteit en exploratie stimulering: verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers?

In Tabel 2 wordt een overzicht gegeven van de gemiddelde frequenties van alle

subcategorieën voor mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers. De gemiddelden

zijn berekend voor de 8 minuten durende video-opnames. In Tabel 2 is te zien dat sensitieve gedragingen (subcategorie sensitief) vaak en sensitieve gedragingen (subcategorie niet-sensitief) weinig werden gezien bij zowel mannelijke als vrouwelijke pedagogisch

medewerkers. Zowel mannen als vrouwen waren vaker sensitief en exploratie-stimulerend dan niet-sensitief en exploratie-beperkend naar kinderen.

Tabel 2

Mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers vergeleken op de subcategorieën sensitiviteit en exploratie stimulering

Mannen (n= 17) Vrouwen (n= 16) Subcategorie M (SD) M (SD) g Sensitief 57.94 (16.55) 61.56 (12.89) 0.24 Niet-sensitief 1.88 (1.65) 1.56 (1.86) 0.17 Exploratie stimuleren 19.53 (7.70) 21.63 (7.74) 0.27 Exploratie beperken 9.82 (5.21) 11.63 (6.77) 0.29

Met een MANOVA is getoetst of mannelijke en vrouwelijke pedagogisch

medewerkers van elkaar verschillen in de mate waarin zijn sensitief en exploratie-stimulerend gedrag vertoonden op alle subcategorieën. Uit deze test blijken geen significante verschillen te bestaan tussen mannen en vrouwen in de mate waarin zij sensitief, niet sensitief, exploratie-stimulerend en -beperkend waren naar kinderen, alle p > .10.

Ondanks dat de MANOVA uitwijst dat er geen verschillen zijn tussen mannen en vrouwen, is exploratief een (non-parametrische test) Mann-Whitney-U-test gedaan om te kijken of er verschillen werden gevonden wanneer naar de afzonderlijke gedragingen werd gekeken. Een aantal gedragingen bleken niet of zeer weinig voor te komen bij zowel

mannelijke als vrouwelijke pedagogisch medewerkers tijdens de video-opnames. In Tabel 3 wordt een overzicht gegeven van de gemiddelde frequenties voor alle afzonderlijke

gedragingen binnen de categorieën sensitiviteit en exploratie stimulering per video-opname.

(25)

Tabel 3

Gedragingen van sensitiviteit en stimulering van exploratie vergeleken voor mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers

Mannen Vrouwen (n=17) (n=16)

Gedragingen M (SD) M (SD) g

Sensitiviteit

Sensitief Op gemak stellen 0.53 (0.87) 0.88 (1.36) 0.30 Compliment 6.88 (3.72) 8.00 (5.69) 0.23 Responsief 50.00 (15.44) 52.38 (13.17) 0.16 Positief aanraken 0.53 (1.28) 0.31 (0.79) 0.20 Niet-sensitief Negeren 0 (-) 0.19 (0.54) 0.49 Kritiek 0.06 (0.24) 0 (-) 0.34 Niet-responsief 1.82 (1.67) 1.38 (1.50) 0.27 Negatief aanraken 0 (-) 0 (-) 0

Stimulering van exploratie

Exploratie stimuleren Aanmoedigen 8.82 (5.11) 8.44 (5.27) 0.07 Prikkelen spel 2.00 (1.97) 2.25 (2.70) 0.10 Prikkelen kennis 3.24 (3.91) 4.31 (3.55) 0.28 Ruimte geven 5.47 (3.48) 6.63 (9.05) 0.17 Exploratie beperken Ontmoedigen 0.12 (0.33) 0.25 (0.58) 0.27 Informeren spel 2.59 (2.03) 3.88 (2.36) 0.57 Informeren kennis 2.47 (2.15) 3.81 (2.51) 0.56 Ruimte beperken 4.65 (4.05) 3.69 (4.60) 0.21 Maar in overeenstemming met de MANOVA, wijst ook de Mann-Whitney-U-test uit dat er geen significante verschillen zijn tussen mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers op de afzonderlijke gedragingen van de categorieën sensitiviteit en de stimulering van exploratie. De enige gedraging van pedagogisch medewerkers waarbij een trendeffect bestond is informeren van kinderen met kennis, zoals het geven van

achtergrondinformatie over voorwerpen en het verbeteren van kinderen (U= 86.00, p= .07).

(26)

Vrouwelijke pedagogisch medewerkers informeerden de kinderen vaker met kennis en achtergrondinformatie over voorwerpen dan mannelijke pedagogisch medewerkers.

Kort samengevat, wijzen zowel de MANOVA als de Mann-Whitney-U-test uit dat er geen significante verschillen zijn tussen mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers in de mate waarin zij sensitief, niet-sensitief, exploratie-stimulerend en -beperkend waren naar kinderen. Vrouwen informeerden kinderen vaker met kennis, maar dit is een trendeffect.

3.2 Aandachtsverdeling naar jongens en meisjes: verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers?

In Tabel 4 wordt een overzicht gegeven van de gemiddelde aandachtsverdeling van mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers berekend per video-opname. De aandacht van de mannelijke pedagogisch medewerkers ging gemiddeld 41.12 % van de tijd naar de jongen en 36.21 % naar het meisje. De aandacht van de vrouwelijke pedagogisch medewerker ging gemiddeld 44.32 % naar de jongen en 38.03 % naar het meisje.

Tabel 4

Aandacht verdeling van mannen en vrouwen naar de sekse van het kind

Mannen Vrouwen

(n=17) (n=16)

Sekse kind M (SD in sec) M (SD in sec) g

Jongen 41.12 % (44.26) 44.32 % (42.02) 0.40

Meisje 36.21 % (29.55) 38.03 % (40.07) 0.21

Jongen en meisje 20.89 % (43.08) 14.93 % (39.18) 0.68

Anders 1.78 % (12.57) 2.72 % (19.09) 0.27

Met behulp van een MANOVA is gekeken of mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers verschillen in de gemiddelde aandacht die zij gaven aan jongens en aan meisjes. Uit deze test blijken mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers niet te verschillen in de gemiddelde aandacht die zij gaven aan de individuele jongen, F (1, 31)= 1.36, p= .25, en aan het individuele meisje, F (1, 31)= 0.37, p= .55. Wel gaven mannen in de kinderopvang meer aandacht naar beide kinderen tegelijkertijd in vergelijking met vrouwen, maar dit verschil is net niet significant, F (1, 31)= 3.97, p= .06.

Met een gepaarde t-test werd gekeken of, ongeacht de sekse van de pedagogisch

(27)

medewerker, er een verschil was in de aandacht naar jongens en naar meisjes. Hieruit blijkt dat jongens significant meer aandacht kregen dan meisjes, t= 2.38, df= 32, p= .02. Per video-opname ging de aandacht van pedagogisch medewerkers 42.67 % naar de jongens (SD= 38.07 in sec) en 37.09 % naar de meisjes (SD= 40.68 in sec).

Kort samengevat, zijn in dit onderzoek geen significant verschil gevonden tussen mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerker in de aandachtsverdeling naar jongens en naar meisjes. Er blijkt echter wel dat jongens meer aandacht kregen dan meisjes, ongeacht of de pedagogisch medewerker een man of een vrouw is.

3.3 Interacties met jongens of meisjes: verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers?

In Tabel 5 is te zien in welke mate mannen en vrouwen sensitief en exploratie-stimulerend gereageerd hebben op jongens en meisjes per video-opname.

Tabel 5

Beschrijvende statistiek voor sensitiviteit en exploratie stimulering naar jongens en meisjes

Mannen Vrouwen

(n=17) (n=16)

Subcategorie Sekse kind M (SD) M (SD) g

Sensitief Jongen 30.82 (9.39) 32.06 (7.92) 0.14

Meisje 26.29 (11.62) 27.94 (9.53) 0.15 Niet-sensitief Jongen 1.24 (0.90) 1.00 (1.10) 0.23

Meisje 0.65 (1.22) 0.56 (1.09) 0.08

Exploratie stimuleren Jongen 9.41 (4.20) 11.13 (4.51) 0.39

Meisje 8.65 (4.92) 8.81 (5.38) 0.03

Exploratie beperken Jongen 4.00 (2.85) 5.56 (4.65) 0.40

Meisje 4.11 (3.37) 3.81 (3.73) 0.08

De laatste onderzoeksvraag is geanalyseerd met een repeated measures MANOVA (Sekse pedagogisch medewerker x Subcategorieën x Sekse kind) om te kijken of mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers verschillend gedrag vertoonden naar jongens en meisjes. Achtereenvolgens werd deze test uitgevoerd met de subcategorieën van sensitiviteit (sensitief en niet-sensitief) en stimulering van exploratie (exploratie stimuleren en exploratie

(28)

beperken). Uit de eerste analyse blijkt dat er geen interactie-effect is tussen de sekse van de pedagogisch medewerker en de mate waarin zij sensitief en niet-sensitief gedrag vertoonden naar jongens en meisjes, F(1, 31)= 0.02, p= .88, partial η2= .00. Dit betekent dat mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerker niet verschillen in hun sensitieve dan wel niet-sensitieve gedrag naar jongens en meisjes. Wel blijkt uit de analyse dat zowel mannen als vrouwen in de kinderopvang vaker sensitief reageren dan niet-sensitief op kinderen, F (1, 31)= 860.77, p= <.01, partial η2= .97. Ook wees de analyse op een hoofdeffect: de sekse van het kind, F (1, 31)= 11.07, p= <.01, partial η2= .26. Dit betekent dat op jongens en meisjes verschillend is gereageerd binnen de categorie sensitiviteit, ongeacht de sekse van de pedagogisch medewerker. Verdere analyses werden gedaan om te kijken waardoor dit verschil kwam. Uit een gepaarde t-test bleek dat op jongens significant vaker sensitief werd gereageerd in vergelijking met meisjes (t= 2.24, df= 32, g= .45, p= .03, tweezijdig getoetst). Daarnaast toonde een Wilcoxon-test aan dat op jongens ook significant vaker niet-sensitief werd gereageerd in vergelijking met meisjes (z= 2.18, N- Ties= 28, g= .47, p= 0.03, tweezijdig getoetst). Op alle andere afzonderlijke sensitieve en niet-sensitieve gedragingen naar jongens en meisjes zijn geen significante verschillen gevonden (alle p > .10).

Kort samengevat, blijkt uit dit onderzoek geen verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers in de mate waarin zij zich sensitief gedragen naar jongens en meisjes. Mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerker zijn significant vaker sensitief dan niet-sensitief. Er bleek echter wel dat op jongens zowel significant vaker sensitief als niet-sensitief werd gereageerd in vergelijking met meisjes (zie Figuur 1).

Figuur 1. Verschillen in sensitief en niet-sensitief gedrag van pedagogisch medewerkers naar

jongens en meisjes per video-opname

0 5 10 15 20 25 30 35 Sensitief Niet-sensitief G em id d el d e a a n ta l rea ct ies Jongens Meisjes 28

(29)

Er is daarnaast met een Wilcoxon-test gekeken of pedagogisch medewerkers, ongeacht hun sekse, verschillen op de afzonderlijke gedragingen naar meisjes en jongen. Hieruit blijkt dat jongens (M= 4.21, SD= 2.92) significant vaker complimenten ontvingen dan meisjes (M=2.97, SD=2.47), z= 2.34, N-Ties= 28, p= .02, tweezijdig getoetst. Daarnaast blijkt dat op jongens (M= 1.12, SD= 0.99) significant vaker niet-responsief werd gereageerd dan meisjes (M= 0.48, SD= 1.00), z= 2.71, N- Ties= 19, p= < .01, tweezijdig getoetst. Voor alle andere sensitieve en niet-sensitieve gedragingen naar jongens en meisjes werden geen verschillen gevonden (alle p > .10).

Vervolgens werd gekeken of er verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers zijn voor de subcategorieën exploratie stimuleren en exploratie beperken. Maar in overeenstemming met de repeated measure voor de subcategorieën van sensitiviteit, blijkt ook uit deze test dat er geen interactie-effect is tussen de sekse van de pedagogisch medewerkers in de mate waarin zij de exploratie-stimulerend en -beperkend gedrag vertoonden naar jongens en naar meisjes, F (1, 31)= 0.25, p= .62, partial η2= .00. Dit betekent dat mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers niet verschillen in de mate waarin zij de exploratie stimuleren dan wel beperken van jongens en van meisjes. Daarnaast blijkt ook dat pedagogisch medewerkers, ongeacht hun sekse, de exploratie van een kind vaker stimuleren dan beperken, F (1, 31)= 45.66, p= <.01, partial η2= .60. Hoewel voor de

categorie sensitiviteit een hoofdeffect werd gevonden voor de sekse van het kind, is voor de categorie exploratie stimulering een trendeffect gevonden voor de sekse van het kind (t=1.81, df= 32, p= .08, tweezijdig getoetst). Dit betekent dat pedagogisch medewerkers verschillend

reageren op jongens en meisjes wat betreft de categorie exploratie stimulering. Het trendeffect blijkt deels verklaard te worden doordat de exploratie-stimulerende interacties vaker op jongens gericht zijn dan op meisjes, t= 1.81, df= 32, g= .32, p= .08, tweezijdig getoetst (zie Tabel 4). Wanneer met een Wilcoxon-test naar mogelijke verschillen op de afzonderlijke exploratie-stimulerende gedragingen werd gekeken, bleken ook hier geen significante verschillen te zijn tussen mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers. Dit indiceert dat het trendeffect komt door een optelsom van de afzonderlijke exploratie-stimulerende gedragingen (aanmoedigen, prikkelen spel, prikkelen kennis en ruimte geven). Daarnaast bleek geen verschil te zijn in de mate waarin jongens en meisjes in hun exploratie werden beperkt door mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers.

Kort samengevat, wordt in dit onderzoek geen verschil gevonden tussen mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerker in de mate waarin zij de exploratie stimuleerden en beperkten van jongens en meisjes. Zowel mannelijke als vrouwelijke pedagogisch

(30)

medewerker bleken significant vaker de exploratie te stimuleren dan te beperken. Er bleek echter in dit onderzoek wel een trendeffect: jongens werden vaker in hun exploratie gestimuleerd dan meisjes, ongeacht de sekse van de pedagogisch medewerker.

3.4 Samenvatting resultaten

Samengevat blijken mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers niet significant te verschillen in de mate waarin zijn sensitief en exploratie-stimulerend gedrag vertoonden en in de mate waarin zij dit gedrag vertonen naar jongens en naar meisjes. Ook werd geen verschil gevonden tussen mannelijke en vrouwelijke pedagogische medewerkers in hun aandachtsverdeling naar jongens en naar meisjes. Verder blijkt uit dit onderzoek dat pedagogisch medewerkers, ongeacht hun sekse, naar de kinderen significant vaker sensitief en exploratie-stimulerend waren in vergelijking met niet-sensitief en exploratie-beperkend. Daarnaast blijkt dat mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers op jongens zowel vaker sensitief als niet-sensitief reageerden in vergelijking met meisjes. Wanneer naar alle afzonderlijke gedragingen werd gekeken, blijken jongens vaker complimentjes te ontvangen, maar ook vaker niet-responsieve reacties in vergelijking met meisjes. Ten slotte blijkt dat jongens vaker in hun exploratie gestimuleerd werden dan meisjes, al is dit alleen een trendeffect. Tussen jongens en meisjes worden op de afzonderlijke exploratie-stimulerende gedragingen geen verschillen gevonden. Er werd ook geen verschil gevonden tussen jongens en meisjes in de mate waarin zij in hun exploratie beperkt werden. In Figuur 2 een overzicht van de vergelijking tussen mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers op alle

categorieën.

Figuur 2. Mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers vergeleken op de

aandachtsverdeling, sensitiviteit en de stimulering van exploratie naar jongens en meisjes

(31)

4. Conclusie & Discussie

4.1 Onderzoeksvraag 1

Uit dit onderzoek blijkt dat mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers niet significant verschillen in de mate waarin zij sensitief en exploratie-stimulerend gedrag vertonen. Ook blijken er geen verschillen te zijn tussen mannelijke en vrouwelijke

pedagogisch medewerkers in de mate waarin zij de exploratie van kinderen stimuleerden dan wel beperkten. Ondanks het feit dat er geen verschillen werden gevonden tussen mannen en vrouwen, bleek wel dat zowel mannelijke als vrouwelijke pedagogisch medewerkers vaker sensitief en exploratie-stimulerend waren naar kinderen dan niet-sensitief en exploratie beperkend.

De resultaten komen niet overeen met de onderzoeken naar vaders en moeders. Moeders blijken namelijk sensitiever te zijn dan vaders (Barnett et al., 2008; Bögels, 2007; Gauvain et al., 2002; Lewis & Lamb, 2003). Vaders blijken daarentegen een belangrijke rol te spelen bij de exploratie stimulering van kinderen (Grossmann et al., 2002; Paquette, 2004, Rogmann, 2004). Mannen en vrouwen in de kinderopvang vertonen dus niet het sekse-stereotype gedrag van vaders en moeders. Geconcludeerd kan worden dat de professionele setting van de kinderopvang niet vergeleken kan worden met de gezinssituatie waarop de literatuur over sekse-stereotype gedrag in de omgang met kinderen voornamelijk op is gebaseerd. De resultaten van dit onderzoek komen wel overeen met het onderzoek van Brandes et al. (2012) waarin geconcludeerd wordt dat er geen verschillen zijn tussen mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers op empathie, een onderdeel van sensitiviteit, en het uitdagen van kinderen, een onderdeel van exploratie stimulering. Een mogelijke verklaring voor het feit dat uit dit onderzoek vooral overeenkomsten worden gevonden tussen mannen en vrouwen in de kinderopvang is dat mannelijke pedagogisch medewerkers vrouwelijke eigenschappen bezitten zoals blijkt uit onderzoeken van Smith (1986) en Robin en Canaday (1978). Smith (1986) concludeerde dat mannen in de kinderopvang meer feminiene eigenschappen hebben dan mannen die werkzaam zijn op middelbare scholen. Uit het onderzoek van Robinson en Canaday (1978) bleek dat mannen die werkzaam zijn in de kinderopvang meer persoonlijke eigenschappen hebben die

overeenkomen met vrouwelijke pedagogische medewerker dan met mannelijke technici.

4.2 Onderzoeksvraag 2

Daarnaast wordt in dit onderzoek geen verschil gevonden tussen mannelijke en

vrouwelijke pedagogisch medewerkers in hun verdeling van de aandacht naar jongens en naar 31

(32)

meisjes. Er blijkt echter wel dat jongens meer aandacht kregen dan meisjes, ongeacht of de kinderen het spel met een mannelijke of een vrouwelijke pedagogisch medewerker speelden. In het onderzoek van Chick et al. (2002) blijken jongens ook meer aandacht te krijgen dan meisjes in de kinderopvang. Dit komt volgens hen door het actievere, assertievere en ruwere gedrag van jongens in vergelijking met het gedrag van meisjes. De uitkomsten van dit

onderzoek zijn verder moeilijk te interpreteren omdat in dit onderzoek alleen is gekeken naar sensitief en exploratie-stimulerend gedrag. Het onderzoek heeft zich niet gericht op andere soorten gedragingen die plaats vinden tijdens het onderzoek.

4.3 Onderzoeksvraag 3

Mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers gedragen zich overeenkomstig sensitief en exploratie-stimulerend naar jongens en meisjes. Maar in lijn met de uitkomst dat jongens meer aandacht krijgen dan meisjes, vinden er meer interacties van de pedagogisch medewerker met jongens plaats dan met meisjes. Op jongens werd vaker sensitief, niet-sensitief en exploratie-stimulerend gereageerd dan op meisjes. Een opvallende bevinding van het onderzoek is dat wanneer naar de afzonderlijke gedragingen gekeken werd, jongens vaker complimentjes ontvingen dan meisjes. Op jongens werd tevens vaker niet-responsief

gereageerd door pedagogisch medewerkers dan op meisjes. Daarnaast worden jongens vaker gestimuleerd in hun exploratie dan meisjes. Er blijkt echter geen verschil te zijn in de mate waarin jongens en meisjes in hun exploratie werden beperkt. De resultaten van dit onderzoek komen overeen met het onderzoek van Brandes et al. (2012) waarin geconcludeerd werd dat de sekse van het kind meer invloed heeft op het gedrag van pedagogisch medewerkers dan de sekse van de pedagogisch medewerkers. De verklaring hiervoor is dat jongens en meisjes verschillend gedragen vertonen. Jongens zijn impulsiever (Lippa, 2005; Tavecchio, 2007), zoeken vaker de grenzen op van zowel leeftijdsgenoten als volwassenen (Delfos, 2004) en zijn meer gericht op actie dan meisjes (Desouza & Czerniak, 2009). Daarentegen kunnen meisjes hun gedrag beter zelf reguleren, zijn volgzamer en doen vaker wat hun gevraagd wordt in vergelijking met jongens (Delfos, 2004; Maccoby, 1998). Het vertonen van

stereotype jongensgedrag zorgt ervoor dat pedagogisch medewerkers hun aandacht meer op jongens richten dan op meisjes. Aangezien binnen de subcategorie sensitief vooral veel responsieve gedragingen van de pedagogisch medewerker werden gezien, is het niet verwonderlijk dat op jongens vaker sensitief werd gereageerd dan op meisjes. Vanuit het sekse-stereotype gedrag is ook te verklaren dat in dit onderzoek vaker op jongens dan op meisjes niet-sensitief is gereageerd. Een groot aandeel van de subcategorie niet-sensitief

(33)

wordt bepaald door niet-responsieve reacties en aangezien jongens meer aandacht vragen is de kans groter dat er ook niet-responsief gereageerd wordt op jongens.

Een opvallend resultaat is dat jongens vaker complimenten hebben ontvangen dan meisjes. De mogelijke verklaring hiervoor is dat enerzijds de aandacht meer op jongens is gericht dan op meisjes. Anderzijds kan het mogelijk verklaard worden doordat bij beide spelletjes fijn-motorisch handelingen verricht moeten worden. Aangezien jongens op jonge leeftijd (meestal) achter lopen in hun fijn-motorische ontwikkeling in vergelijking met meisjes (Kohnstamm, 2002), wordt er mogelijk door pedagogisch medewerkers vaker complimenteus gereageerd op jongens dan op meisjes.

Dat er geen verschillen worden gevonden in exploratie beperkende opmerkingen naar jongens en meisjes komt mogelijk doordat in dit onderzoek alleen de beperkende

opmerkingen met betrekking tot exploratie van kinderen in het spel zijn meegenomen. Alle andere beperkende opmerkingen, bijvoorbeeld de instructie dat een kind moet gaan zitten, zijn in dit onderzoek niet meegenomen.

4.4 Implicaties voor theorie en praktijk

Uit het onderzoek blijkt dat zowel mannelijke als vrouwelijke pedagogisch

medewerker vaker sensitief en exploratie-stimulerend gedrag vertonen in vergelijking met niet-sensitief en exploratie-beperkend gedrag. Dit betekent dat mannelijk en vrouwelijke pedagogisch medewerkers de professionele vaardigheden bezitten om sensitief en exploratie-stimulerend gedrag te vertonen. Een andere belangrijke positieve uitkomst is dat de niet-sensitief en exploratie-beperkend gedrag in mindere mate worden vertoond. Uit dit onderzoek blijkt dat mannelijke en vrouwelijke pedagogische medewerkers zowel de sensitieve als de exploratie-stimulerende vaardigheden beheersen en vaker inzetten in interacties met kinderen. Dit zijn belangrijke professionele vaardigheden voor pedagogisch medewerkers. Riksen-Walraven (2000) benoemt deze vaardigheden om twee belangrijke basisdoelen in de

kinderopvang te bereiken. Sensitief gedrag is belangrijk bij het creëren van een veilige basis en exploratie stimulering voor het bieden van gelegenheid tot het ontwikkelen van

persoonlijke competenties. Deze vaardigheden dragen bij aan de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van een kind (Cassidy, 2008). Wat betreft de sensitiviteit en stimulering van exploratie maakt het dus niet of kinderen een dag in de kinderopvang doorbrengen bij een mannelijke of vrouwelijke pedagogisch medewerker. Ondanks de overeenkomsten tussen mannen en vrouwen in de kinderopvang, kunnen mannen echter een positief rolmodel voor kinderen zijn en een bijdrage hebben om sekse-stereotype percepties te

(34)

doorbreken (Cameron, 2006; Chick, 2002; Council of the European Union, 2011; Timmerman & Schreuder, 2008a).

Een andere uitkomst van dit onderzoek is dat verschil is gevonden in de aandacht en interacties naar jongens en naar meisjes, ongeacht de sekse van de pedagogisch medewerker. Aangezien veel aandacht naar jongens gaat, hebben pedagogisch medewerkers minder aandacht voor meisjes. Op meisjes wordt dan ook minder vaak sensitief en exploratie-stimulerend gereageerd. Voor pedagogisch medewerkers is het dan ook van belang om evenwicht te creëren in de interacties naar jongens en naar meisjes. De pedagogisch

medewerker kan dit doen door de betrokkenheid van meisjes bij het spel te stimuleren zodat op hen vaker sensitief en exploratie-stimulerend gereageerd zal worden. Tevens is belangrijk dat in een vervolgonderzoek ook het gedrag van de kinderen wordt meegenomen zodat hierdoor meer duidelijkheid kan worden verkregen over de manier waarop kinderen interacties aangaan met de pedagogisch medewerkers. Deze informatie zorgt voor een compleet beeld van de dyadische interacties tussen de pedagogisch medewerkers en de kinderen.

Daarnaast is het van belang om vervolgonderzoek te doen naar de gevolgen van de niet-sensitieve reacties van pedagogisch medewerkers naar jongens. Uit dit onderzoek blijkt dat op jongens zowel vaker sensitief als sensitief is gereageerd dan meisjes. Het niet-sensitief reageren op kinderen heeft een negatieve invloed op de kwaliteit van de hechting (Kobak & Madsen, 2008). Uit onderzoek van Huber en Traxl (2012) blijkt ook dat jongens minder vaak een veilige hechtingsrelatie met een zowel mannelijke als vrouwelijke

pedagogisch medewerker hebben in vergelijking met meisjes. Vervolgonderzoek moet uitwijzen of het geringe aantal niet-sensitieve reacties naar jongens, zoals in dit onderzoek, ook leidt tot een onveilige hechting tussen pedagogisch medewerkers en jongens.

Ten slotte levert dit onderzoek een bijdrage aan het onderzoek naar mannen in de kinderopvang omdat dit onderzoek exacte aantallen gedragingen van pedagogisch medewerkers heeft kunnen meten. De twee andere recente onderzoeken naar gedrag van mannen en vrouwen in de kinderopvang van Brandes et al. (2012) en Huber en Traxl (2012) zijn op een Likertschaal gemeten zijn. De vergelijking met deze onderzoeken zijn interessant om te kijken in hoeverre overeenkomsten en verschillen in de resultaten worden gevonden.

4.5 Beperkingen van het onderzoek

Dit onderzoek kent enkele beperkingen. De eerste beperking van het onderzoek is de steekproefgrootte. Door het schaarse aantal mannen in de kinderopvang, is het moeilijk om

(35)

een grote steekproef te krijgen. Ook uit twee andere recente onderzoeken van Brandes et al. (2012) en Huber en Traxl waarbij vergelijkingen zijn gemaakt met respectievelijk 21 en 5 mannelijke pedagogische medewerkers en hun vrouwelijke collega’s. Om met meer zekerheid uitspraken te kunnen doen over dit onderzoek is een grotere steekproef nodig. Behalve een grotere steekproef wordt voor een vervolgonderzoek ook aanbevolen om bij het onderzoeken een derde vergelijkingsgroep te betrekken bestaande uit vrouwen in de kinderopvang die alleen werkzaam zijn met vrouwen. Ook Brandes et al. (2012) nemen deze vergelijkingsgroep mee in hun onderzoek maar hebben hier nog niet over gepubliceerd. Dit onderzoek heeft namelijk net als het onderzoek van Huber en Traxl (2012) alleen mannelijke pedagogisch medewerkers en hun vrouwelijke collega’s onderzocht. Er zijn echter aanwijzingen dat pedagogisch medewerkers naar elkaar kunnen toegroeien en zich overeenkomstig gaan gedragen wanneer zij met elkaar samenwerken. Zo suggereert Huijbregts (2009) in haar proefschrift dat allochtone en autochtone pedagogisch medewerkers die met elkaar

samenwerken naar elkaar toegroeien in hun opvattingen over de opvoeding.Vervolgonderzoek met deze derde vergelijkingsgroep kan aantonen of mannen en vrouwen die samenwerken het gedrag van elkaar beïnvloeden of dat in overeenstemming met dit onderzoek mannen en vrouwen niet van elkaar verschillen.

Voor het onderzoek is een meetinstrument ontwikkeld om specifieke gedragingen in exacte aantallen te kunnen meten. De vraag over het huidige meetinstrument is of de

gedragingen volledig meetbaar zijn omdat een aantal gedragingen lastig te meten zijn. Tijdens de ontwikkeling van het huidige meetinstrument bleek bijvoorbeeld dat ‘ruimte geven’

moeilijk te meten is omdat het hierbij onder andere om uitgebleven reacties gaat zoals het kind zelf laten proberen de taak uit te voeren. Deze uitgebleven reacties zijn met het huidige meetinstrument niet gemeten en kunnen mogelijk beter met een Likert-schaal gemeten worden. Daarnaast worden de gedragingen aanmoedigen en prikkelen spel met elkaar verward. Aanbevolen wordt de inclusiecriteria van deze gedragingen aan te scherpen zodat het binnen aanmoedigen of binnen prikkelen spel valt.

De laatste beperkingen gaan over de setting van dit onderzoek. Hoewel de

pedagogisch medewerkers vrij waren in hun aanpak met de spelletjes, werden beide spelletjes veelal aan tafel gespeeld. De vraag is of pedagogisch medewerker bij deze activiteit genoeg ruimte krijgen om te laten zien hoe zij de exploratie bij kinderen stimuleren of beperken. Mogelijk zou een vrije situatie, waarin de pedagogisch medewerker zelf een activiteit kan uitkiezen, een natuurlijker beeld geven van de vaardigheden van de pedagogisch medewerkers om de exploratie te stimuleren. Een aanwijzing hiervoor komt uit een onderzoek van

(36)

Hoffmann, Tsuneyoshi, Ebina en Fite (1984) die mannen en vrouwen in interactie met een jongen en meisje hebben vergeleken in een ongestructureerde en gestructureerde setting. Uit het onderzoek blijkt dat vrouwen zich in beide situaties hetzelfde gedragen naar de kinderen maar mannen meer communiceerden in de ongestructureerde setting in vergelijking met de gestructureerde setting. Bovendien is het mogelijk dat verschillende activiteiten worden gekozen door mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers.

Daarnaast is in dit onderzoek deze situatie gecreëerd waarin de pedagogisch medewerker met zowel een jongen als een meisje een spel speelt om een vergelijking te kunnen maken tussen het gedrag van pedagogisch medewerkers naar jongens en het gedrag naar meisjes. Echter, in Nederland is het pedagogisch medewerker/kind-ratio op een

peutergroep 1 op 7 waardoor een spelsituatie van een pedagogisch medewerker met twee kinderen zich niet zo vaak zal voordoen (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2012). De conclusies gebaseerd op de resultaten kunnen hierdoor niet gegeneraliseerd worden naar andere situaties in de kinderopvang.

4.6 Eindconclusie

Dit onderzoekt wijst uit dat er geen verschillen in sensitief en exploratie-stimulerend gedrag zijn tussen mannen en vrouwen die in de kinderopvang werken. Ook worden er geen verschillen gevonden tussen mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers in de benadering van jongens en meisjes. Wat echter wel van invloed is op de aandachtsverdeling en het gedrag van pedagogisch medewerkers is de sekse van het kind. Jongens krijgen vaker de aandacht, vaker sensitieve reacties maar ook meer niet-sensitieve reacties van zowel mannelijke als vrouwelijke pedagogisch medewerkers. Er wordt gesproken over een

zogenaamd jongensprobleem op scholen en in de kinderopvang: jongens zijn ongehoorzamer, presteren slechter, vertonen vaker probleemgedrag en hebben een slechtere hechtingsrelatie dan meisjes met hun leraar of pedagogisch medewerker (Ahnert et al., 2006; Schipper et al., 2008 ; Delfos, 2004; Martino & Meyenn, 2001; Spilt et al., 2011, Woltring, 2003). Voor dit jongensprobleem worden verschillende verklaringen gegeven; jongens zijn anders dan

meisjes, scholen en kinderdagverblijven hebben moeite om te gaan met gedrag van jongens en de laatste tijd wordt de verklaring gezocht in dat het komt door de vele vrouwelijke opvoeders dat er een jongensprobleem is ontstaan (Crott, 2011). Maar uit dit onderzoek blijkt de

aanwijzing voor de verklaring van het jongensprobleem zich niet bevinden in de feminisering, aangezien mannelijke en vrouwelijke pedagogisch medewerkers zich overeenkomstig

sensitief en exploratie-stimulerend gedragen. Wel wordt bevestigd dat jongens met hun

(37)

gedrag meer aandacht krijgen en hierdoor vaker zowel vaker exploratie-stimulerende en sensitieve reacties als niet-sensitieve reacties ontvangen van pedagogisch medewerkers in vergelijking met meisjes. Tegelijkertijd toont dit onderzoek aan dat meisjes minder vaak aandacht krijgen, minder sensitieve reacties ontvangen en minder in hun exploratie worden gestimuleerd. Een aanbeveling is dat gezocht moeten worden naar een omgang van

pedagogisch medewerkers met kinderen waarin jongens voldoende positieve aandacht krijgen, maar waarin tegelijkertijd de meisjes niet worden vergeten.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Because of more favorable aspects of home-based childcare (less children, more home-like environment) we expect higher-quality caregiver behavior and lower (physiological

We hypothesize that children who are cared for by more stressed caregivers (increase in cortisol during childcare, more perceived stress), show lower wellbeing

Infant temperament moderates relations between maternal parenting in early childhood and children’s adjustment in first grade.?. The context of infant attachment in

flow handling in lab on a chip devices, Lab. Schmid, Microfluidics for processing surfaces and miniaturizing biological assays, Adv. Delamarche, Autonomous microfluidic capillary

Kolom 1 van tabel 3 laat zien dat medewerkers minder tevreden zijn met hun beloning wanneer ze een vrouwelijke leidinggevende hebben. Kolom 2 laat zien dat dit effect

[r]

First, by examining whether trust in the leader mediates the relation between transformational and transactional leadership on the one hand, and employee Organizational

College admissions, diversity, and performance-based assessment: Reply to Stemler