• No results found

Angst voor terrorisme : de invloed van media op het veiligheidsgevoel van jongeren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Angst voor terrorisme : de invloed van media op het veiligheidsgevoel van jongeren"

Copied!
59
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

26-6-2017

Angst voor

terrorisme

De invloed van media op het

veiligheidsgevoel van jongeren

Bachelorscriptie Algemene Sociale Wetenschappen

Universiteit van Amsterdam Student: Janneke de Ridder Studentnummer: 10772677 jannekederidder@hotmail.com Begeleider: Marg van Eenbergen Tweede lezer: Robin Schram Aantal woorden: 14999

(2)

1 Voorwoord

Na drie jaar Algemene Sociale Wetenschappen gestudeerd te hebben aan de Universiteit van Amsterdam, is het dan eindelijk zo ver. Deze opleiding heeft mij de weg naar deze scriptie zeer aangenaam gemaakt. Het brede programma en de vele disciplines hebben ervoor gezorgd dat het nooit heeft verveeld, en ook nooit te veel moeite heeft gekost. De opleiding heeft er ook voor gezorgd dat ik mijn interesses heb kunnen ontwikkelen, en hopelijk in de toekomst de recherchekundige master kan gaan volgen aan de politieacademie.

Met plezier heb ik de afgelopen drie jaar toegewerkt naar deze scriptie, welke uiteindelijk ook met plezier is gemaakt. Dit heb ik uiteraard niet alleen gedaan, waardoor ik deze gelegenheid wil gebruiken om een aantal mensen binnen ASW te bedanken. Allereerst wil ik terug naar het eerste jaar, waarin Laurens Buijs mij tijdens de vaardigheden vakken ontzettend veel heeft geleerd en heeft geholpen om een goede basis academische en schrijfvaardigheden te

ontwikkelen. Daarnaast wil ik mijn tweede lezer, Robin Schram, bedanken voor zijn kritische feedback op het voorstel. Als laatst wil ik mijn begeleider Marg van Eenbergen enorm

bedanken voor haar lading feedback elke keer weer, en de tijd die ze heeft gestoken in deze scriptie. Door haar betrokkenheid en enthousiasme is het schrijven van deze scriptie een vloeiend en leerzaam proces geworden.

Tot slot wil ik mijn familie bedanken voor de eindeloze support en begrip voor mijn studie. In het bijzonder wil ik mijn lieve nichtje Rosa bedanken omdat zij de pauzemomenten tussen het schrijven door met heel veel plezier heeft gevuld.

(3)

2 Inhoudsopgave Samenvatting p. 4 1. Inleiding p. 5 2. Theoretisch kader p. 7 2.1 Veiligheidsbenadering p. 7

2.2 Positieve en negatieve veiligheid p. 8

2.3 Agenda-setting en ‘uses & gratifications’ p. 9

2.4 Subjectiviteit en angsttactieken p. 10

2.5 Framing p. 11

2.6 ‘moral panics’ en stigmatisering p. 12

2.7 Risicosamenleving en angst voor criminaliteit p. 14

2.8 Interdisciplinariteit p. 15

3. Probleemstelling p. 16

3.1 Vraagstelling p. 16

3.2 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie p. 17

4. Methode p. 19 4.1 Strategie p. 19 4.2 Onderzoeksopzet p. 20 4.3 Methode p. 20 4.4 Operationalisering p. 21 4.5 Onderzoekspopulatie p. 22 4.6 Respondenten werving p. 23 4.7 Data-analyse p. 23 4.8 Ethische verantwoording p. 24 5. Resultaten p. 25 5.1 Procesomschrijving p. 25 5.2 Perceptie terrorisme p. 25

5.2.1 Bewustzijn terrorisme en beeld terrorist p. 26

5.2.2 Stedelijkheid en media-invloed p. 27

5.3 Veiligheidsgevoel p. 28

5.3.1 Gedrag p. 28

5.3.2 Stedelijkheid en angst voor terrorisme p. 30

(4)

3

5.4.1 Sociale controle en stedelijkheid p. 31

5.4.2 Overheidscontrole en privacy schending p. 32

5.5 Mediaberichtgeving p. 34

5.5.1 Technologische vernieuwingen p. 35

5.5.2 Invloed terrorisme in de media p. 36

5.5.3 Wederzijdse invloed media en politiek p. 37

6. Conclusie p. 39 6.1 Discussie p. 44 6.2 Evaluatie p. 47 7. Literatuur p. 48 8. Bijlagen p. 52 8.1 Operationalisering p. 52 8.2 Topic-list p. 53

8.3 Overzicht respondenten (op volgorde van focusgroep) p. 55

(5)

4 Samenvatting

De media krijgen een steeds grotere reikwijdte en invloed op de hedendaagse samenleving. Door de recente terreurdreiging kunnen de media een rol spelen in het beeld dat ontstaat over terrorisme. Dit kan vervolgens een invloed hebben op het veiligheidsgevoel. Er wordt

gekeken naar de invloed van mediaberichtgeving met betrekking tot terrorisme op het veiligheidsgevoel van jongeren. Deze doelgroep is ten eerste gekozen omdat er een gebrek aan onderzoek bestaat over het veiligheidsgevoel van jongeren. Ten tweede is deze doelgroep gekozen omdat zij zijn opgegroeid met een overvloed aan media en verschillende vormen van media veelvuldig gebruiken.

Er is gebruik gemaakt van een kwalitatieve strategie waarbij drie focusgroepen zijn gehouden met elk 6 respondenten tussen de 18 en 25 jaar oud. Hierbij zijn jongeren geworven met verschillende leeftijden, geslacht en opleidingsniveau om diversiteit in de focusgroepen te creëren. Uit de drie focusgroepen is gebleken dat naast perceptie terrorisme, veiligheidsgevoel en mediaberichtgeving, controle en stedelijkheid als twee belangrijke nieuwe concepten naar voren zijn gekomen. De interdisciplinariteit van het onderzoek is van belang geweest om deze nieuwe concepten te vormen met betrekking tot het onderwerp.

Uit de bevindingen is geconcludeerd dat de media invloed heeft op het veiligheidsgevoel van jongeren met betrekking tot de angst voor een terroristische aanslag, maar dat dit vooral invloed heeft op het gedrag van jongeren. Zo zijn jongeren meer behoedzaam en oplettend bij risicovolle plekken en tegenover andere etniciteiten. Vooral door de kritische houding

tegenover media en het bewustzijn van terrorisme voelen jongeren zich niet onveiliger door mediaberichtgeving met betrekking tot de angst voor een terroristische aanslag.

(6)

5 1. Inleiding

“Angst berust op verbeelding, het is eigenlijk altijd een leugen. We zijn niet bang voor wat is, maar voor wat we verwachten dat zal zijn.” (Vermeulen, 2016)

Angst is een begrip dat op verschillende manieren geïnterpreteerd kan worden. Bovenstaand citaat zegt bijvoorbeeld dat angst voortkomt vanuit de verbeelding. De eigen perceptie van een bepaald fenomeen leidt tot angst ervoor. Er lijkt een angstcultuur te zijn ontstaan waarin we zelf de angst creëren door de verwachting dat iets echt gaat gebeuren. Deze verwachting kan ook worden toegespitst op de angst voor een terroristische aanslag. De laatste jaren lijkt de angst voor terrorisme te zijn gegroeid door een toename aan aanslagen in Europa, en vooral de grootte van de aanslagen (Jenkins, Willis & Han, 2016). Hierdoor komt terrorisme steeds dichterbij onze samenleving waardoor de angst ervoor ook toeneemt (Haane, 2016). Deze angst lijkt de afgelopen jaren ook flink gestegen doordat er een overvloed aan

informatie over terrorisme gegeven wordt door de media (Walton, 2013). Berichtgeving over terrorisme kan vervolgens invloed hebben op het veiligheidsgevoel in de samenleving door overspannen media-aandacht (Freulich, 2013). Zo lijkt er een driehoeksverhouding te ontstaan tussen de angst voor een terroristische aanslag, de mediaberichtgeving erover en het

veiligheidsgevoel in de samenleving.

In dit onderzoek staan dan ook veiligheidsgevoel en de invloed van media centraal. Beide concepten spelen een grote rol in de samenleving welke gevolgen kunnen hebben voor de leefbaarheid. Indien het veiligheidsgevoel namelijk verslechtert, zal de sociale betrokkenheid en functionaliteit van de samenleving afnemen (Boers, Van Steden & Boutellier, 2008). Daarnaast, als blijkt dat mediaberichtgeving het veiligheidsgevoel negatief beïnvloedt, kan er verder worden onderzocht hoe deze invloed kan worden veranderd zodat de effecten ervan minder negatief zijn.

In dit onderzoek worden de concepten veiligheidsgevoel en mediaberichtgeving met

betrekking tot de angst voor een terroristische aanslag samen onderzocht om een geïntegreerd beeld te kunnen geven over de invloed van media op veiligheidsgevoel. Dit onderzoek heeft voornamelijk als doel het veiligheidsgevoel onder jongeren in beeld te brengen omdat deze groep nog weinig is onderzocht met betrekking tot bovenstaande concepten. Daarnaast zijn jongeren opgegroeid in een tijdperk van massamedia en terreurdreiging (Freulich, 2013; Flanagin & Metzger, 2008). Worden zij evengoed nog sterk beïnvloed door

(7)

6 mediaberichtgeving, of zijn ze hierdoor juist kritischer? Aan de hand van criminologische, sociologische en communicatieve theorieën zullen de concepten worden geïntegreerd om een antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvragen. De data in dit onderzoek zal worden verkregen via focusgroepen. Hieruit kunnen nieuwe inzichten komen die de onderzoeksvraag ondersteunen en daarmee andere wetenschappers kan aanzetten tot andere ideeën.

(8)

7 2. Theoretisch kader

2.1 Veiligheidsbenadering

Net als veel andere brede concepten, is ook veiligheid een concept dat zowel breed als interdisciplinair benaderd kan worden. Het is dan ook meerdere keren gedefinieerd vanuit verschillende disciplines. Sommige definities richten zich vooral op de afwezigheid van gevaar en risico’s, terwijl anderen verdergaan en een onderscheid maken tussen verschillende dimensies van veiligheid (Simpson, 1996). Nilsen, Hudson, Kullberg, Timpka, Ekman & Lindqvist (2004) onderscheiden de twee dimensies objectieve en subjectieve veiligheid. Met objectieve veiligheid worden externe en fysieke factoren bedoeld. Dat wil zeggen dat

objectieve veiligheid zich richt op de mate van criminaliteit in een samenleving en hoe groot de kans is dat iemand slachtoffer wordt van een misdrijf. Echter met subjectieve veiligheid worden interne en sociale factoren bedoeld. Dat wil zeggen dat subjectieve veiligheid zich richt op de interne angst die iemand heeft waardoor het veiligheidsgevoel wordt aangetast. In dit onderzoek is vooral subjectieve veiligheid van belang omdat er nadrukkelijk wordt onderzocht hoe de veiligheidsbeleving van mensen in de samenleving wordt beïnvloed door sociale factoren en niet zozeer door de kans dat er een misdrijf zal plaatsvinden (Nilsen et al., 2004). Toch kunnen beide dimensies overlappen omdat de angst voor een terroristische aanslag, subjectieve veiligheid, voort kan komen uit de daadwerkelijke kans op een terroristische aanslag, objectieve veiligheid.

Deze overlap heeft deels te maken met het dilemma tussen veiligheid en privacy. Subjectieve veiligheid kan verminderen als bepaalde vormen van privacy worden weggenomen. De angst voor een terroristische aanslag kan toenemen als online privacy wordt geschonden, zoals het vrijgeven van persoonlijke gegevens. Terroristen kunnen via internet gemakkelijk achter informatie komen die het plegen van een aanslag gemakkelijker maakt. Dit sluit aan op de objectieve veiligheid, doordat online privacy schending de kans op terrorisme groter, en het plegen van een aanslag makkelijker maakt (Dragu, 2011). Aan de andere kant maakt minder privacy het makkelijker om terroristen op te sporen. Netwerken kunnen onderschept worden en contact leggen tussen terroristen wordt moeilijker. Er bestaat dus een dilemma tussen het bestrijden van terrorisme en het waarborgen van privacy (Dragu, 2011).

Vanuit politicologisch perspectief wordt dit dilemma vaak toegepast op het effect dat terrorisme heeft op de hedendaagse samenleving. Recente terroristische aanslagen hebben

(9)

8 ertoe geleid dat veiligheidsmaatregelen in de samenleving versterkt zijn (Jansen, Tolsma & De Graaf, 2008). Als voorbeeld hebben politie en justitie meer opsporingsbevoegdheden gekregen om terrorisme te bestrijden door makkelijker iemand op te kunnen pakken zonder vermoeden van een strafbaar feit. Ook dit is een vorm van privacy schending, waarbij vrijheidsbeperking zich afspeelt in het dagelijks leven. Vrijheidsbeperking hangt dus nauw samen met veiligheid in de samenleving. Waldron (2003) stelt hoe meer vrijheid mensen bereid zijn op te geven, hoe meer sprake er zal zijn van veiligheid in de samenleving. Verschillende vormen van vrijheidsbeperking worden op verschillende manieren geïnterpreteerd. Jansen et al. (2008) hebben onderzocht dat leeftijd en opleidingsniveau belangrijke factoren zijn in het al dan niet accepteren van vrijheidsbeperking. Hoe jonger iemand is en hoe hoger het opleidingsniveau, hoe minder vrijheid zij willen opgeven. Aan de andere kant zou leeftijd juist een verklarende factor kunnen zijn voor het accepteren van vrijheidsbeperking, omdat zij opgegroeid zijn in een maatschappij waarin veel informatie al online wordt gedeeld (Flanagin & Metzger, 2008). Hierdoor ervaren zij minder de effecten van privacy schending dan ouderen. Jongeren zijn vooral meer geïnteresseerd in het

onderhouden van contacten via sociale media dan ouderen (Dockx, 2013). Er bestaat dus een balans tussen vrijheid en veiligheid die door verschillende doelgroepen anders wordt

geïnterpreteerd (Jansen et al., 2008). 2.2 Positieve en negatieve veiligheid

Binnen het concept veiligheid is sprake van meerdere definities die elk een andere kijk geven op het concept. Verschillende definities zijn nodig om een compleet beeld te geven van het concept veiligheid, en welke invloed terrorisme en de media erop kunnen hebben. Een concept dat op een andere manier weergeeft hoe veiligheid samenhangt met vrijheid is

‘human security’ (menselijke veiligheid) van politicologen Liotta & Owen (2006). Menselijke veiligheid richt zich op het individu en niet zozeer op de staat. Het gaat hierbij om veiligheid waarin vrijheid en persoonlijke ontwikkeling centraal staan. Hierin wordt een onderscheid gemaakt tussen een brede definitie van menselijke veiligheid, ‘freedom from want’, en een nauwe definitie van menselijke veiligheid, ‘freedom from fear’. Roosevelt introduceerde beide vormen van vrijheid in 1941 in zijn jaarlijkse toespraak aan het congres (Burns, 2012). De eerste richt zich op het beschermen van individuen van grote rampen zoals honger, ziekte en onderdrukking. Deze vorm van vrijheid houdt zich bezig met lange termijn problemen. De tweede richt zich op het beschermen van individuen van geweld. Deze vorm van vrijheid

(10)

9 houdt zich bezig met korte termijn problemen. Beide vrijheden zijn onderdeel van negatieve veiligheid. Negatieve veiligheid is de afwezigheid van criminaliteit, geweld en andere dreigingen (Liotta & Owen, 2006). Dit is een definitie die vooral in de criminologie wordt gehanteerd.

Er wordt echter minder nadruk gelegd op positieve veiligheid. Positieve veiligheid hangt samen met gemeenschapsgevoel en sociale controle (Van Steden, Van Vliet, Salman & Boutellier, 2010). Beide concepten kunnen naast negatieve veiligheid ook grote invloed hebben op veiligheidsgevoel in de samenleving. Positieve veiligheid wordt vooral in de sociologie gehanteerd als definitie van veiligheid. Als mensen het gevoel hebben dat ze in de samenleving thuishoren en een binding hebben met de anderen in de samenleving, zal het veiligheidsgevoel groter zijn dan in een samenleving waarin weinig sociale betrokkenheid is (Boers, Van Steden & Boutellier, 2008).

Er bestaat dus een balans tussen negatieve en positieve veiligheid, zoals er ook een balans tussen vrijheid en veiligheid bestaat. Ze kunnen niet zonder elkaar, maar de een heeft meer overhand dan de ander. De laatste jaren is vooral negatieve veiligheid besproken en is positieve veiligheid op de achtergrond geraakt. Er zou juist meer aandacht moeten komen voor positieve veiligheid (Van Steden, 2011). Deze vorm van veiligheid richt zich namelijk op vertrouwen en insluiting in plaats van controle en uitsluiting. Vertrouwen en insluiting kunnen van groot belang zijn in het veiligheidsgevoel in de samenleving door grote saamhorigheid en betrokkenheid. Controle kan echter ook een grote rol spelen in het veiligheidsgevoel in de samenleving doordat de overheid de macht heeft om veiligheid te waarborgen en criminaliteit aan te pakken (Van Steden, 2011). Dit maakt beide vormen van veiligheid complementair en onlosmakelijk verbonden en moeten daardoor in combinatie met elkaar worden onderzocht. Er is dus niet per se een tegenstelling tussen de criminologische definitie van veiligheid en de sociologische definitie van veiligheid, maar juist een balans waarbinnen ze elkaar kunnen aanvullen. Niet alleen negatieve en positieve veiligheid kunnen bijdragen aan het veiligheidsgevoel, maar ook andere factoren zoals de media.

2.3 Agenda-setting en ‘uses & gratifications’

Media spelen een grote rol in de perceptie van nieuws bij het publiek. Ten eerste bepalen de media zelf wáár ze over schrijven. Ten tweede bepalen de media wát ze schrijven. Nieuws is subjectief en hoeft daarom niet per se de waarheid te zijn (Deprins, 2006). Enkele

(11)

10 communicatiewetenschappelijke theorieën over media-invloed tonen aan in welke mate de media invloed hebben op het publiek. Vaak wordt er onderscheid gemaakt tussen een actieve en passieve ontvanger. De agenda-setting theorie (McCombs, Shaw & Weaver, 1997) is een theorie die uitgaat van een passieve ontvanger. Hierbij is sprake van een grote media-invloed op het publiek. Er bestaat een verband tussen de inhoud van de media en welke onderwerpen het publiek belangrijk vindt. Vroeger werden de media door deze theorie beschouwd als een directe invloed op het publiek, tegenwoordig is er sprake van een indirecte invloed waarbij de media de thema’s bepalen die het publiek belangrijk vindt (Weimann & Brosius, 2016). Deze theorie is ook toepasbaar op terrorisme. Door een overvloed aan nieuws over terrorisme en subjectiviteit in de media, wordt er door de media bepaald wat het publiek belangrijk vindt. Hierdoor wordt er door het publiek meer aandacht besteed aan terrorisme en kan angst ervoor ontstaan.

Naast theorieën waarbij sprake is van grote media-invloed, zijn er ook theorieën waarbij dit minder groot is. Deze theorieën gaan vaak uit van een actieve ontvanger. Een theorie waarbij de rol van het publiek centraal staat en de directe invloed van de media klein is, is de ‘uses & gratifications’ theorie (Ruggiero, 2000). Hierbij maakt het publiek gebruik van de media door zelf actief op zoek te gaan naar benodigde informatie. Als het publiek niet ontvangt wat er verwacht wordt zal er worden overgestapt naar een ander medium. Deze actieve rol is ook zichtbaar bij berichtgeving over terrorisme. Wanneer men geïnteresseerd is in terrorisme zal er ook vaker aandacht worden besteed aan mediaberichten over terrorisme. Andersom geldt hetzelfde; zonder interesse zal er ook geen aandacht worden besteed aan berichtgeving over terrorisme (Haridakis & Rubin, 2005). Het verschil tussen de actieve en passieve rol kan van grote invloed zijn op de angst voor terrorisme. Jongeren zijn opgegroeid met een overvloed aan media en maken hier ook veel gebruik van (Freulich, 2013). Deze actieve rol zou van invloed kunnen zijn op het beeld dat zij hebben van terrorisme en hoe zij dit verwerken in hun veiligheidsgevoel.

2.4 Subjectiviteit en angsttactieken

Naast de rol van de ontvanger, spelen de media zelf ook een grote rol in de manier waarop informatie wordt verwerkt. Met betrekking tot terrorisme is de subjectiviteit van nieuws dan ook sterk aanwezig. Weimann onderzocht hoe terroristen de media gebruiken om het volk bang te maken (2005). Dit doen ze onder andere door terroristische aanslagen te plegen waardoor de media hierover berichten. Zo kunnen ze angst verspreiden en vertrouwen op de

(12)

11 media dat ze hierover zullen schrijven. Daarnaast gebruiken ze de media als propaganda. Zo kunnen ze de wereld laten weten wat hun ideeën zijn en aanhangers werven (Weimann, 2005).

Om de subjectiviteit van dit soort nieuws te beperken wordt er vanuit de criminologie gestreefd naar zogeheten ‘newsmaking criminology’. Hiermee wordt bedoeld dat het nieuws zo objectief mogelijk weergegeven dient te worden, en vooral met betrekking tot criminaliteit (Barak, 1994). De subjectiviteit van nieuws moet vervangen worden door de realiteit van misdaad weer te geven. Vaak leidt de subjectiviteit van nieuws tot een overdreven weergave van de gebeurtenis. Hierdoor kan sociale controle minder worden doordat de angst voor criminaliteit groter wordt. Er kan onder burgers namelijk het idee ontstaan dat instanties de controle op criminaliteit niet meer hebben (Wouters, 1997).

Deze angst komt volgens Hill, Chapman & Donovan (1998) voort uit zogeheten ‘scare tactics’ (angsttactieken). Angsttactieken zijn manieren waarop de media angst zaaien naar het volk toe over een bepaald fenomeen. Tot dusver is literatuur over angsttactieken vooral gericht op gezondheidsproblemen. Gezondheidsrisico’s worden door de media afgebeeld door de gevolgen van roken weer te geven, of de gevolgen van te vet eten. Op deze manier kan het volk beïnvloed worden door de media door geconfronteerd te worden met deze risico’s en daardoor uiteindelijk te stoppen met roken, of beginnen met gezonder eten (Hill et al., 1998). Dit zijn angsttactieken die uiteindelijk de belangen van het volk behartigen. Er is nog weinig bekend over angsttactieken die zich richten op het criminele aspect, welke in dit onderzoek juist van belang zijn.

2.5 Framing

Angsttactieken worden door de media gebruikt om het volk bang te maken en te behoeden voor een bepaald fenomeen. Echter doordat deze fenomenen vaak een negatieve lading hebben, zoals terroristische aanslagen, lijkt het publiek zich meer bewust van het gevaar van het fenomeen (Walton, 2013). Angsttactieken zoals die in de media worden gebruikt kunnen ook vanuit sociologisch perspectief benaderd worden. De socioloog Goffman (1974)

combineert het concept ‘frames’ met de communicatiewetenschappen. Frames zijn volgens Goffman kaders waarin de organisatie van sociale ervaringen in de samenleving wordt gevormd. Hierbij krijgen mogelijke betekenisloze gebeurtenissen wel betekenis door ervaringen van een persoon binnen het gevormde kader.

(13)

12 Framing wordt in de media gebruikt als manier van communicatie waarbij een bepaald frame wordt gecreëerd die beïnvloedt hoe de lezer de informatie interpreteert. Gitlin (1980) bouwde voort op het idee van Goffman dat frames organisatorische eigenschappen hebben. Op

individueel niveau worden sociale ervaringen georganiseerd met behulp van frames, op medianiveau worden informatie en nieuwsproductie georganiseerd met behulp van frames. Deze organisatie door middel van het creëren van frames zorgt ervoor dat de overvloed aan nieuws snel kan worden beperkt. Hiermee worden frames bepalend in de manier waarop het publiek een nieuwsbericht interpreteert. De interpretatie van nieuws zou heel anders kunnen zijn als een ander frame wordt gehanteerd (Gitlin, 1980). Ondanks dat deze theorie gedateerd is, is hij nog steeds relevant voor de huidige samenleving. Framing in de media vindt altijd plaats en gaat met de tijd mee. Zo kan framing moslims negatief belichten door vooral nieuwsberichten over terrorisme te publiceren waarbij moslims betrokken waren. Op deze manier worden moslims nog steeds gestigmatiseerd (Shadid, 2005).

De invloed die frames kunnen hebben op mediaberichtgeving en terrorisme werd zichtbaar sinds de aanslag in New York op 11 september 2001. Terrorisme werd volgens

communicatiewetenschapper Powell (2011) vanaf toen door de Amerikaanse overheid getransformeerd van geringe belangenkwestie tot ‘War on Terror’. Deze ‘War on Terror’ wordt door de media verbonden aan de Islam waarbij de Islam wordt neergezet als groot terroristisch gevaar voor de Westerse wereld. Door de enorme belangstelling voor terrorisme, en vooral aversie tegen Islam, is er een kloof ontstaan tussen het oosten en het westen.

Doordat de media terrorisme linken aan de Islam en deze kloof wordt versterkt door

mediaberichtgeving, worden moslims gelinkt aan het gevaar dat terrorisme verwekt (Powell, 2011).

2.6 ‘moral panics’ en stigmatisering

Naast angsttactieken hebben de media ook invloed door het creëren van ‘moral panics’

(morele panieken). Morele panieken ontstaan wanneer er angst ontstaat tegenover een bepaald fenomeen in de samenleving. Er ontstaat een bepaald stigma op een groep die in de media gestereotypeerd wordt (Hale, Hayward, Wahidin & Wincup, 2013). Dit stigma is bijvoorbeeld terug te zien op moslims in de samenleving. Doordat terreurdaden door de media vaak worden geassocieerd met moslims ontstaat er een bepaalde angst voor deze groep mensen. Door dit stigma kunnen burgers in de samenleving zich onterecht onveiliger voelen tegenover een groep mensen die niks met terrorisme te maken heeft. Hierbij labelen de media een groep in

(14)

13 de samenleving als dreiging waardoor het veiligheidsgevoel aangetast kan worden (Shadid, 2005). In dit geval worden moslims dus beschouwd als morele paniek.

Een andere groep in de samenleving waarbij morele panieken voorkomen zijn jongeren. Volgens Cops (2011) is er sprake van een ‘eenzijdige benadering van jongeren als oorzaak van onveiligheidsgevoelens en van een gebrekkige aandacht voor de angst voor criminaliteit bij deze sociale groep zelf’ (Cops, 2001, p. 255). Er wordt hiermee bedoeld dat jongeren angst creëren bij andere mensen in de samenleving. Dit wordt vaak gerelateerd aan overlast en delinquent gedrag door jongeren. Hierdoor worden jongeren beschouwd als oorzaak voor onveiligheidsgevoel bij anderen in de samenleving, terwijl er amper wordt gekeken naar onveiligheidsgevoel bij jongeren zelf. Daarom ligt de focus in dit onderzoek specifiek op de andere kant van jongeren als morele paniek; hoe zij zelf de invloed van morele panieken in de media ervaren en welke gevolgen dat heeft voor hun eigen veiligheidsgevoel. Daarnaast hebben vorige studies vooral uitgewezen dat ouderen zich meestal onveiliger voelen dan jongeren. Dit kan te maken hebben met de manier waarop berichtgeving vanuit de media geïnterpreteerd wordt. Doordat ouderen zijn opgegroeid in een tijd waarin de media nog amper beschikbaar waren voor iedereen, werden zij ook weinig blootgesteld aan nieuws. Jongeren daarentegen zijn opgegroeid met een overvloed aan media en nieuws. Om dit verschil in beeld te brengen richt dit onderzoek, in tegenstelling tot vorige onderzoeken, zich juist op de invloed van de media op veiligheidsgevoel bij jongeren in plaats van ouderen (Freulich, 2013).

De overvloed aan media en nieuws bij jongeren hangt wellicht samen met waarom jongeren meer tolerant zijn tegenover criminaliteit en minder angst ervoor tonen. Als kinderen van jongs af aan al geconfronteerd worden met heftige berichten over criminaliteit, kan dit leiden tot meer tolerantie voor criminaliteit omdat ze het zo vaak op televisie of internet zien dat ze het als normaal beschouwen (Drabman & Thomas, 1974). Daarnaast werkt het brein van jongeren anders dan die van ouderen omdat jongeren hun identiteit nog aan het ontwikkelen zijn. Ook is er een verminderd verantwoordelijkheidsgevoel omdat deze nog in ontwikkeling is. Deze factoren kunnen bijdragen aan andere veiligheidsgevoelens dan bij ouderen (Arnett, 2007).

(15)

14 2.7 Risicosamenleving en angst voor criminaliteit

Angst voor een terroristische aanslag komt deels voort uit de hiervoor beschreven objectieve veiligheid, de daadwerkelijke kans om slachtoffer te worden van een terroristische aanslag. Maar de angst komt ook deels voort uit mediaberichtgeving over terrorisme. Via

angsttactieken en morele panieken wordt er nadruk gelegd op de terreurdreiging, waardoor het risico op slachtofferschap groter lijkt. Zo ontstaat er een ‘fear of crime’ (angst voor

criminaliteit): mensen voelen zich zeer onveilig in de samenleving terwijl ze een relatief kleine kans hebben om slachtoffer te worden van een misdrijf (Hollway & Jefferson, 1997; Van den Herrewegen, 2011). Veiligheidsgevoel komt daardoor vooral voort uit de perceptie van gevaren en risico’s.

Vanuit criminologisch perspectief zou de angst voor criminaliteit niet verward moeten worden met het risico om slachtoffer van criminaliteit te worden. Een sociologisch begrip dat hiermee samenhangt is de risicosamenleving van Beck (2002). De risicosamenleving houdt namelijk in dat veranderingen in de sociale leefomgeving risico’s met zich mee kunnen brengen. Deze veranderingen heeft de samenleving zelf veroorzaakt waarvan zij nu de risico’s ervaart. Een voorbeeld hiervan is de technologische vooruitgang, zowel industrieel als communicatief. Hierdoor is de wereld kleiner geworden en zijn er meer mogelijkheden ontstaan voor terroristen om op wereldwijde schaal actief te zijn (Beck, 2002).

Een gevolg hiervan is volgens Beck (2002) de aanslag op de Twin Towers in New York op 11 september 2001. Hij refereert hier naar een ‘world risk society’ (mondiale risicosamenleving), een wereld waarin risico’s buiten onze eigen grenzen plaatsvinden. Er komen steeds meer risico’s die zowel op nationaal als internationaal niveau gelden. Zo ook met terrorisme; een aanslag in New York lijkt zo dichtbij door alle media-aandacht en hoe snel het nieuws zich heeft verspreid. Daarnaast worden risico’s voor de eigen samenleving groter, omdat

terreurdaden steeds vaker en dichterbij voorkomen, zoals in Parijs en Brussel (Linders, 2017). Gepaard met deze risico’s en media-aandacht kan de angst voor terrorisme gevolgen hebben voor het veiligheidsgevoel in de samenleving.

Dit maakt veiligheidsgevoel een begrip dat vanuit de criminologie, sociologie en

communicatiewetenschappen verschillend benaderd wordt. Dit onderzoek zoekt raakvlakken tussen alle drie de disciplines die kunnen toewerken naar nieuwe inzichten met betrekking tot veiligheidsgevoel bij jongeren.

(16)

15 2.8 Interdisciplinariteit

Zoals hierboven naar voren is gekomen kunnen alle concepten benaderd worden vanuit verschillende disciplines. Veiligheidsgevoel wordt vanuit de criminologie anders benaderd dan vanuit de sociologie. De criminologie benadert veiligheidsgevoel als de afwezigheid van criminaliteit (Liotta & Owen, 2006), terwijl de sociologie veiligheidsgevoel benadert als de sociale betrokkenheid en het gemeenschapsgevoel in de samenleving (Boers et al., 2008). Daarbij heeft de politicologie nog een andere benadering door veiligheid te koppelen aan vrijheid (Waldron, 2003).

In dit onderzoek wordt toegewerkt naar een nieuw inzicht dat de relatie tussen deze benaderingen weergeeft. Dit wordt op een interdisciplinaire manier gedaan door de afwezigheid van criminaliteit, de sociale betrokkenheid in de samenleving en de vrijheidsbeperking samen toe te passen op de sociale ervaringen van jongeren. Deze ervaringen kunnen angst voor terrorisme, verminderde sociale cohesie en ervaringen met criminaliteit zijn. In dit onderzoek wordt dus gekeken naar de complete invloed die mediaberichtgeving heeft op het veiligheidsgevoel van jongeren met betrekking tot terrorisme. Hierbij worden de drie belangrijkste benaderingen over veiligheidsgevoel geïntegreerd waardoor nieuwe en complete inzichten kunnen ontstaan die veiligheidsgevoel verklaren. Door de integratie kunnen namelijk meerdere theorieën tegelijk worden toegepast. Vanuit verschillende disciplines kan dan toegewerkt worden naar omvattende theorieën over veiligheidsgevoel door de belangrijkste concepten uit de disciplines samen te voegen. De invloed van de media wordt vooral vanuit de communicatiewetenschappen en

criminologie benaderd. Angst zaaien in de media wordt vooral gedaan via angsttactieken, morele panieken en subjectiviteit (Hill et al., 1998; Hale et al., 2013; Barak, 1994). Deze aspecten van de media zijn nog niet toegepast op jongeren specifiek. In combinatie met de andere disciplines zullen de hoofdconcepten in dit onderzoek weergeven hoe alle aspecten met elkaar samenhangen en vooral hoe ze invloed op elkaar uitoefenen.

(17)

16 3. Probleemstelling

In het onderzoek staat de kwestie veiligheidsgevoel met betrekking tot een terroristische aanslag centraal. Daarnaast wordt er in dit onderzoek gekeken naar de invloed van mediaberichtgeving. Om deze concepten met elkaar in verband te brengen wordt gebruik gemaakt van zowel criminologische, sociologische, politicologische als communicatieve theorieën. Er zal worden gekeken naar de invloed van media op het veiligheidsgevoel van jongeren, en hoe de angst voor een terroristische aanslag daarmee samenhangt.

Er wordt gebruik gemaakt van een overkoepelende onderzoeksvraag met daarnaast drie deelvragen. Deze vragen zullen helpen om nieuwe inzichten over veiligheidsgevoel en media-invloed met betrekking tot terrorisme concreet weer te geven.

3.1 Vraagstelling

Om het bovenstaande probleem te onderzoeken is de volgende hoofdvraag opgesteld: Hoe wordt het veiligheidsgevoel van jongeren beïnvloed door mediaberichtgeving met betrekking tot de angst voor een terroristische aanslag? Deze onderzoeksvraag covert de twee concepten die centraal staan in dit onderzoek, namelijk veiligheidsgevoel en mediaberichtgeving met betrekking tot de angst voor een terroristische aanslag, en hoe ze met elkaar samenhangen. Om de onderzoeksvraag te beantwoorden wordt deze opgedeeld in drie deelvragen. Per deelvraag worden concepten behandeld die mogelijke invloed kunnen hebben op veiligheidsgevoel bij jongeren. De deelvragen in dit onderzoek luiden:

- Op welke manier heeft de grens tussen vrijheidsbeperking en veiligheid een invloed op het veiligheidsgevoel van jongeren?

Met de grens tussen vrijheidsbeperking en veiligheid wordt gedoeld op de politicologische visie van veiligheid (Jansen, Tolsma & De Graaf, 2008). Hierbij staat het dilemma tussen vrijheidsbeperking en veiligheid centraal. Dit dilemma omvat meerdere concepten die in deze deelvraag zullen worden behandeld. Er wordt vanuit de jongeren een beeld geschetst in hoeverre zij hun vrijheid willen beperken om veiligheid te waarborgen. Daarnaast wordt menselijke veiligheid van Liotta & Owen (2006) onderverdeeld in negatieve en positieve veiligheid. De ervaringen en interpretaties van jongeren zullen beide vormen van veiligheid in beeld brengen waardoor duidelijk wordt hoe de balans tussen beide vormen eruitziet. Deze vraag ondersteunt de hoofdvraag door het concept veiligheid te ontleden en toe te passen op de gevoelens en ervaringen van jongeren. De resultaten van deze vraag zullen inzicht geven in

(18)

17 de betekenis die jongeren geven aan het begrip vrijheid en veiligheid, en hoe zij dit linken aan veiligheidsgevoelens.

- Op welke manier hebben de media invloed op het beeld van de werkelijkheid van jongeren?

Deze deelvraag covert het brede concept media en de invloed die de media kan hebben op jongeren. Ervaringen en interpretaties van jongeren kunnen aantonen of jongeren

daadwerkelijk meer tolerant zijn voor criminaliteit (Drabman & Thomas, 1974), en of dit resultaat is van media-invloed. Daarnaast kunnen morele panieken ontstaan als gevolg van media-invloed (Hale et al., 2013). In deze deelvraag wordt achterhaald of morele panieken tegenover moslims bij jongeren überhaupt bestaan en of deze voortkomen uit media-invloed (Hill et al., 1998). Deze deelvraag staat in relatie tot de hoofdvraag doordat er wordt gekeken of het beeld dat jongeren hebben van de werkelijkheid wordt beïnvloed door de media. Dit kan dan teruggekoppeld worden naar veiligheidsgevoel van jongeren door de ervaringen van jongeren te interpreteren.

- Hoe dragen gevaren en risico’s bij aan het veiligheidsgevoel van jongeren?

Hierbij wordt onder perceptie verstaan de interpretatie die jongeren geven aan gebeurtenissen. Deze interpretatie kan voortkomen uit zowel interactie op kleine schaal in de samenleving als mediaberichtgeving (Goffman, 1974; Gitlin, 1980). Binnen deze deelvraag wordt de

risicosamenleving behandeld in verband met saamhorigheid in de samenleving (Beck, 2002; Van Steden, 2011). Hierbij worden sociologische theorieën gebruikt om de perceptie van gevaren en risico’s in beeld te brengen. Daarnaast worden communicatieve theorieën zoals subjectiviteit van nieuws en angsttactieken in verband gebracht met de angst voor terrorisme (Weimann, 2005). In relatie tot de hoofdvraag koppelt deze deelvraag de ervaringen en gevoelens van jongeren aan de terreurdreiging en de daadwerkelijke kans om slachtoffer te worden van zowel terrorisme als kleinere criminaliteit. De perceptie van gevaren en risico’s kan dan toegepast worden op het veiligheidsgevoel van jongeren.

3.2 Maatschappelijke en wetenschappelijk relevantie

Door het in beeld brengen van het veiligheidsgevoel van jongeren kan er worden onderzocht wat eraan verbeterd kan worden. Daarnaast kan de invloed van de media aantonen in hoeverre jongeren vatbaar zijn voor berichten over terrorisme. Als blijkt dat de manier waarop media terrorisme bespreken een negatieve invloed heeft op het veiligheidsgevoel van jongeren in de

(19)

18 samenleving moet er gekeken worden naar oplossingen om dit te verminderen. Daarnaast is het van belang om het effect van de terreurdreiging te achterhalen zodat er eventueel

aanbevelingen gedaan kunnen worden aan controlerende instanties om veiligheid op te

schroeven. Aan de andere kant zouden er aanbevelingen gedaan kunnen worden die wijzen op minder veiligheid omdat juist datgene angst creëert bij jongeren. Ditzelfde geldt voor

mediaberichtgeving; als het een negatieve invloed heeft op het veiligheidsgevoel van jongeren kunnen er aanbevelingen worden gedaan die ervoor zorgen dat mediaberichtgeving positief verandert.

Het onderzoek draagt bij aan een bredere benadering van veiligheidsgevoel en

mediaberichtgeving. Beide concepten zijn nog niet samen onderzocht met de focus op

jongeren. Daarnaast is de angst voor een terroristische aanslag nog niet eerder in de literatuur in verband gebracht met zowel veiligheidsgevoel als de media. Hierdoor draagt dit onderzoek bij aan wetenschappelijke kennis die zowel op maatschappelijk als wetenschappelijk niveau gebruikt kan worden. De interdisciplinaire wetenschap komt naar voren in de brede

benadering van alle concepten. Met dit onderzoek worden nieuwe inzichten gecreëerd die relevant kunnen zijn voor andere disciplines in de wetenschap doordat meerdere theorieën worden geïntegreerd. Hierdoor kunnen omvattende theorieën ontstaan welke voor

(20)

19 4. Methode

4.1 Strategie

In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van een kwalitatieve onderzoeksstrategie. Er wordt in het onderzoek expliciet gekeken naar veiligheidsgevoel. Dat wil zeggen dat de

belevingswereld van mensen wordt onderzocht. Door dit op een kwalitatieve manier te doen kan er meer de diepte in worden gegaan over veiligheidsgevoel. Daarbij spelen ervaringen een belangrijke rol. Door een kwantitatieve strategie te hanteren kunnen ervaringen minder goed in beeld worden gebracht doordat deze op de oppervlakte blijven. Juist door op een

kwalitatieve manier te onderzoeken kunnen interessante inzichten gevonden worden die vanuit de beleving naar voren komen, en die zonder diepgaande interactie niet gevonden zouden kunnen worden. Daarnaast kunnen de behandelde concepten in de hoofdvraag en deelvragen alleen worden onderzocht met betrekking tot veiligheidsgevoel door de ervaringen en interpretaties van jongeren te achterhalen. Zowel ervaringen als interpretaties kunnen het beste worden onderzocht door interactie tussen onderzoeker en respondenten.

Daarnaast is er nog weinig literatuur die zich richt op de invloed van media op

veiligheidsgevoel. Hierdoor kan een inductief onderzoek interessante uitkomsten bieden over de nog niet samen behandelde concepten. Daardoor wordt er vanuit de data gekeken of er sprake is van eventuele aanpassingen aan bestaande theorieën of gehele nieuwe theorieën. Er wordt ‘bottom-up’ geredeneerd (Bryman, 2012). Voor zowel het concept veiligheidsgevoel als de media betekent inductief onderzoek dat er sprake kan zijn van verbanden of juist

tegenstellingen die alleen uit de data komen en niet van tevoren in de theorieën gevonden zijn. In het onderzoek wordt een interpretivistische epistemologie gehanteerd. Deze richt zich op de verschillen tussen de ideeën en ervaringen van respondenten met betrekking tot

veiligheidsgevoel en de invloed van de media. De nadruk wordt gelegd op de betekenis die respondenten geven aan fenomenen. Kennis wordt dus gebaseerd op betekenissen en

ervaringen van respondenten. Er zal tijdens de data-analyse betekenis worden gegeven aan de werkelijkheid zoals deze geschetst wordt door de respondenten (Bryman, 2012).

Daarnaast wordt in het onderzoek een constructivistische ontologie gehanteerd.

Veiligheidsgevoel kan niet onderzocht worden zonder te kijken naar de betrokken sociale actoren. Er wordt hierbij door de onderzoeker gericht op de ervaringen vanuit de media en welke invloed deze hebben op het veiligheidsgevoel. De sociale realiteit wordt hierdoor

(21)

20 gevormd door de invloed van de ideeën van de onderzoeker op de respondenten (Bryman, 2012). Vanwege de interpretivistische ontologie, constructivistische epistemologie en open vraagstelling moet het onderwerp kwalitatief benaderd worden.

4.2 Onderzoeksopzet

De onderzoeksopzet is een cross-sectioneel design. Er wordt gekeken naar de samenhang tussen de variabelen veiligheidsgevoel, de invloed van media en de angst voor een terroristische aanslag. Daarnaast vindt het onderzoek plaats op één moment in de tijd, namelijk een paar maanden. Ook is er sprake van een cross-sectioneel design omdat er geen manipulatie vanuit de onderzoeker plaatsvindt. Er wordt onderzocht hoe verschillende jongeren veiligheidsgevoel ervaren in hun natuurlijke leefomgeving. Er is geen sprake van een specifieke case en het onderzoek verloopt ook niet over aan lange periode. Ten slotte wordt er niet gekeken naar een vergelijking tussen twee variabelen of twee groepen. Het cross-sectioneel design zal voor de onderzoeksvraag de beste resultaten opleveren doordat meerdere variabelen centraal staan en de samenhang tussen deze variabelen van belang is. 4.3 Methode

De data in het onderzoek wordt verzameld via drie focusgroepen. De keuze voor een

focusgroep komt voort uit de onderzoekspopulatie. Doordat de beleving van jongeren wordt onderzocht bieden focusgroepen een uitkomst waarin zij hun beleving met elkaar en de onderzoeker kunnen delen. Door focusgroepen te houden in plaats van individuele interviews is er ruimte voor discussie tussen de respondenten. Juist deze interacties kunnen voor nieuwe inzichten zorgen door het uitwisselen van ervaringen en gevoelens. Door de focus te leggen op interactie tussen de jongeren kunnen ze geprikkeld worden om na te denken over de ideeën van een ander en op deze manier zelf met andere ideeën te komen. Discussie kan daarnaast zorgen voor tegenstellingen in bestaande theorieën die wellicht tijdens individuele interviews niet naar voren zouden komen. Er kan in een focusgroep nagedacht worden over de

verschillen in benaderingen vanuit de disciplines. Door als onderzoeker een vraag over veiligheid te stellen kunnen sommige respondenten een criminologische benadering geven terwijl anderen juist de nadruk leggen op een sociologische benadering. Hierover kunnen de respondenten in discussie gaan waardoor er een nieuwe interdisciplinaire benadering gevormd kan worden.

(22)

21 4.4 Operationalisering

In het onderzoek worden twee hoofdconcepten behandeld. Voor het concept veiligheidsgevoel zijn de dimensies vrijheidsbeperking, negatieve veiligheid, positieve veiligheid en angst voor criminaliteit van belang. Bij vrijheidsbeperking wordt gekeken naar het opgeven van vrijheid ten behoeve van de veiligheid (Jansen, Tolsma & De Graaf, 2008). Binnen vrijheidsbeperking wordt er onderscheid gemaakt tussen verschillende indicatoren. Aan de ene kant privacy; deze indicator toont aan in hoeverre de privacy en daarmee de vrijheid van iemand wordt beperkt. Aan de andere kant veiligheidsmaatregelen; opsporingsbevoegdheden en macht bij politie en justitie (Jansen et al., 2008). Deze indicatoren kunnen in de focusgroepen een beeld geven van de hoeveelheid privacy die jongeren bereid zijn om op te geven voor meer

veiligheidsmaatregelen ten behoeve van het veiligheidsgevoel in de samenleving.

Bij negatieve veiligheid wordt de nadruk gelegd op de indicator menselijke veiligheid; hierbij wordt gekeken naar freedom from want en freedom from fear. De eerste richt zich op het beschermen van individuen voor rampen, terwijl de tweede zich richt op de afwezigheid van geweld (Liotta & Owen, 2006). Daarnaast wordt de indicator afwezigheid van criminaliteit gebruikt om inzicht te geven in de status van criminaliteit in de samenleving. Bij positieve veiligheid worden de indicatoren sociale betrokkenheid (Boers et al., 2008),

gemeenschapsgevoel (Van Steden et al., 2010), sociale controle (Wouters, 1997) en

vertrouwen in de samenleving (Van Steden, 2011) gehanteerd. De indicatoren richten zich op in hoeverre iemand zich thuis voelt in de samenleving, de saamhorigheid in de samenleving, hoeveel sociale controle er is en het onderlinge vertrouwen tussen de burgers.

De dimensie angst voor criminaliteit is onderverdeeld in de indicatoren kans om slachtoffer te worden (Nilsen et al., 2004), angst om slachtoffer te worden (Hollway & Jefferson, 1997; Van den Herrewegen, 2011) en wantrouwen in de overheid (Wouters, 1997). Alle indicatoren zijn bedoeld om het angstgevoel tegenover een terroristische aanslag in beeld te brengen. Ze worden alle vier dus in verband gebracht met terrorisme.

Het concept mediaberichtgeving met betrekking tot de angst voor een terroristische aanslag wordt onderverdeeld in twee dimensies, risicosamenleving en media-invloed. De eerste dimensie risicosamenleving (Beck, 2002) wordt vervolgens onderverdeeld in de indicatoren technologische vernieuwingen (Beck, 2002), mondiale risicosamenleving (Beck, 2002), perceptie nieuwsberichten (Deprins, 2006), risico’s en gevaren (Hollway & Jefferson, 1997)

(23)

22 en angsttactieken (Hill et al., 1998). Met deze indicatoren wordt de invloed van de media toegepast op de angst voor een terroristische aanslag. De technologische vernieuwingen hebben geleid tot een verschil in perceptie van nieuwsberichten met betrekking tot terrorisme. Daarbij kunnen angsttactieken de perceptie van nieuws positief of negatief beïnvloeden. Er wordt gekeken naar het verschil in perceptie van nieuws door de risico’s en gevaren die de (mondiale) risicosamenleving met zich mee heeft gebracht te achterhalen.

De tweede dimensie media-invloed wordt onderverdeeld in de indicatoren morele panieken (Hale et al., 2013), interacties (Scheufele & Tewksbury, 2007), perceptie nieuwsberichten (Deprins, 2006) en framing en interpretaties (Goffman, 1974; Gitlin, 1980). Media-invloed vereist een kritische houding vanuit het publiek zodat de werkelijkheid zo min mogelijk wordt aangepast. Morele panieken kunnen ontstaan door een gebrek aan kritische houding welke door interacties en interpretaties in stand gehouden worden. Hierbij spelen zowel

stigmatisering als stereotypering van moslims een rol. Een schema van de operationalisering, met daarbij concrete vragen met betrekking tot de indicatoren, is te vinden in bijlage 6.1. 4.5 Onderzoekspopulatie

In het onderzoek is de populatie jongeren tussen de 18 en 25 jaar. Deze leeftijdsgrens komt voort uit vorige literatuuronderzoeken die ongeveer dezelfde groep als jongeren ziet; tot 18 behoor je tot de groep kinderen en vanaf 26 jaar tot de groep volwassenen (Wadsworth, Gudmundsen, Raviv, Ahlkvist, McIntosh, Kline, Rea, & Burwell, 2004; Cops, 2011; LaGrange & Ferraro, 1989; Freulich, 2013). Hier is voor gekozen omdat jongeren met betrekking tot dit onderwerp veel interesse en kennis lijken te tonen. Jongeren zijn, in

tegenstelling tot ouderen, opgegroeid met de media. De grote hoeveelheid nieuws die op hen af komt wordt als normaal gezien (Freulich, 2013). Hierdoor is het interessant om te kijken op welke manier de media invloed hebben op het creëren van angst voor een terroristische

aanslag en hoe jongeren daarop reageren. Een andere reden waarom jongeren als doelgroep zijn gekozen is het gebrek aan onderzoek over veiligheidsgevoel bij jongeren. Onderzoeken richten zich vooral op veiligheidsgevoel bij ouderen of vrouwen omdat zij vaak als groepen worden gezien die zich onveilig voelen in de samenleving, in tegenstelling tot jongeren of mannen. Hierdoor kan dit onderzoek bijdragen aan inzichten over veiligheidsgevoel onder jongeren in plaats van ouderen.

(24)

23 4.6 Respondentenwerving

In dit onderzoek wordt elke jongere meegenomen en wordt er geen specifieke afbakening gemaakt om selectie te voorkomen. Omdat allerlei verschillende jongeren worden

meegenomen in de onderzoekspopulatie kan dit in een focusgroep zorgen voor uiteenlopende ideeën. Achtergrond en opleidingsniveau kunnen invloed hebben op veiligheidsgevoel door verschil in religie, opvoeding of gebruik van media. Een focusgroep laat het verschil in veiligheidsgevoel zien met betrekking tot de verschillende achtergronden en

opleidingsniveaus van de respondenten. Hierdoor kunnen nieuwe inzichten worden gevormd die te maken hebben met de verschillen tussen de respondenten, alsmede de overeenkomsten. Daarnaast zorgt de diversiteit juist voor een interessante focusgroep waarin verschillende meningen naar voren komen. Daardoor zal er rekening worden gehouden met diversiteit in geslacht en opleidingsniveau. De respondenten zullen op verschillende manieren geworven worden om selectie uit te sluiten. Een van deze manieren is via verenigingen in de omgeving van de onderzoeker. Hierbij wordt contact gezocht met voetbalverenigingen waarbij meerdere teams worden benaderd. Een andere manier waarop respondenten geworven zullen worden is via restaurants in de omgeving. Veel jongeren in de leeftijdscategorie 18-25 werken in de horeca, waardoor er via restaurants toegang kan worden verleend aan deze groep. Een laatste manier waarop respondenten worden geworven is via de buurtomgeving. Door bij jongeren langs huis te gaan zal er gevraagd worden of zij mee zouden willen werken aan het

onderzoek. De willekeurigheid van respondenten wordt gewaarborgd door zoveel mogelijk verschillende personen in de focusgroep deel te laten nemen. Hierbij wordt onder andere gekeken naar geslacht, opleidingsniveau en achtergrond. Op deze manieren zal ik het streven van 18 respondenten in dit onderzoek werven. Mochten deze manieren niet voor voldoende respondenten zorgen zal er via convenience sampling, familie en kennissen, de laatste respondenten worden geworven.

4.7 Data-analyse

De focusgroepen zullen worden opgenomen, getranscribeerd en vervolgens gecodeerd om de data te kunnen analyseren. In de resultaten zal toegewerkt worden naar een grounded theory (Bryman, 2012). Grounded theory ondersteunt de interdisciplinariteit van dit onderzoek door voor alle concepten de diepte in te gaan en verbanden ertussen te zoeken. Grounded theory werkt voor dit onderzoek het beste omdat er kan worden gekeken naar mogelijke concepten

(25)

24 en factoren die bijdragen aan het veiligheidsgevoel van jongeren welke nog niet in andere theorieën worden besproken. Wanneer de kwalitatieve data gecodeerd is kan er middels de codes en nieuwe categorieën toegewerkt worden naar nieuwe inzichten. Doordat media-invloed, veiligheidsgevoel en de angst voor terrorisme interdisciplinair worden onderzocht, kan er via grounded theory worden gekeken naar nieuwe relevante concepten welke voor alle drie de concepten toepasbaar zijn.

4.8 Ethische verantwoording

De respondenten zullen vooraf benaderd worden of ze mee willen werken aan het onderzoek. Als dit niet het geval is zullen ze verder niet meer worden benaderd. Als ze er wel aan mee willen werken wordt er gezorgd dat het doel van het onderzoek voldoende uitgelegd is, alsmede het onderwerp en de onderzoeksmethoden. Daarnaast wordt anonimiteit verzekerd doordat de namen van alle 19 respondenten worden veranderd en de gegevens anoniem verwerkt zullen worden.

Er zouden ethische kwesties op kunnen treden aangaande het onderwerp. Veiligheidsgevoel ten opzichte van terrorisme is een gevoelig onderwerp, vooral vanwege de associatie met moslims. Als iemand bezwaar heeft tegen een gestelde vraag, of niet meer verder wilt

deelnemen aan de focusgroep zal dat gerespecteerd worden en mag de betreffende persoon uit de focusgroep stappen.

(26)

25 5. Resultaten

5.1 Procesomschrijving

Aan dit onderzoek hebben 19 respondenten meegewerkt verspreid over 3 focusgroepen. Van de totale respondentengroep waren er 12 vrouwelijk en 7 mannelijk. De jongste respondent was 18 jaar oud, de oudste 25 jaar oud. De gemiddelde leeftijd van alle respondenten is 21 jaar en 9 maanden met een spreiding van 2 jaar en 2 maanden. Van alle respondenten waren er 9 HBO/WO student. Slechts 1 van de respondenten heeft een hogere studie afgerond. Er hebben 4 respondenten een mbo-studie afgerond. Verder hebben 6 van de respondenten een middelbareschooldiploma als hoogst genoten opleiding behaald. De meeste respondenten kwamen uit een klein dorp, 6 van de respondenten uit een stad of groot dorp. Daarnaast waren de meeste respondenten niet-gelovig, en 1 respondent had een Islamitische achtergrond. De eerste focusgroep (FG1) heeft plaatsgevonden op 23 april 2017 bij de lokale

voetbalvereniging in Egmond aan den Hoef en duurde 48 minuten. De tweede focusgroep (FG2) vond plaats op 25 april 2017 bij de onderzoeker thuis en duurde 54 minuten. De derde focusgroep (FG3) vond plaats op 01 mei 2017 ook bij de onderzoeker thuis en duurde 48 minuten. In de eerste focusgroep kenden de respondenten elkaar redelijk goed. Bij de andere twee focusgroepen kenden de respondenten elkaar niet tot nauwelijks. Uit de resultaten is gebleken dat dit beide geen zichtbaar effect had op de inhoud van de focusgroepen. Zowel bekendheid als onbekendheid heeft gezorgd voor lange en diepe gesprekken. In de eerste focusgroep zaten 6 vrouwen en 1 man, in de tweede en derde focusgroep beide 3 vrouwen en 3 mannen.

De willekeurigheid van de respondenten is gewaarborgd doordat er veel diversiteit in

opleidingsniveau, leeftijd en woonplaats is. Tijdens het werven van de respondenten werden enige moeilijkheden ervaren. Zo waren er krakersgroepen die niet open stonden voor

deelname vanwege het gebrek aan mediagebruik. Ook viel op dat vooral vrouwen mee wilden werken aan het onderzoek. Uiteindelijk is het via eigen toegang tot verschillende kanalen gelukt om binnen de tijdsplanning de drie focusgroepen te houden.

5.2 Perceptie terrorisme

Als eerst zal het belangrijkste concept perceptie terrorisme worden behandeld, dan

(27)

26 logische volgorde, waarbij het belangrijkste concept eerst wordt behandeld, waarna de andere concepten hierop volgen.

In deze paragraaf zal het concept perceptie terrorisme beschreven worden. Er staan drie dimensies centraal welke als belangrijkste naar voren zijn gekomen: ervaringen

terreurdreiging, beschrijving van de terrorist en media-invloed. Vrijwel alle respondenten gaven aan dat zij de kans op een terroristische aanslag als klein beschouwen en hierdoor ook geen angst ervoor ervaren. De belangrijkste reden hiervoor is het feit dat er niks aan gedaan kan worden door de respondenten zelf en dat het vooral pech is als jij getroffen wordt: ‘Ik loop misschien 5 minuten rond op dat station en dan moeten ze precies op dat moment moet ik ook nog precies op de goeie plek staan’ – Iris (23), FG1

5.2.1 Bewustzijn terrorisme en beeld terrorist

Wel werd er aangegeven dat het bewustzijn van terrorisme is gestegen door de eerdere terroristische aanslagen. Vooral het dichterbij komen van de aanslagen heeft hier invloed op. Een verschil met vroeger is dan ook de omvang en locatie van terrorisme. Doordat Europa steeds meer als doelwit wordt gezien door terroristen, voelen de respondenten een dreiging in Nederland. Daarnaast gaven twee respondenten aan dat zij verwachten dat Nederland nog getroffen gaat worden, en dat de enige vraag nog is wanneer. Toch heeft deze dreiging weinig invloed op het veiligheidsgevoel van de respondenten. De angst voor terrorisme wordt door de meesten omgezet in behoedzaamheid. Er wordt meer opgelet op de omgeving en

onbekende mensen. Doordat terrorisme dichterbij komt en de kans op een terroristische aanslag bestaat is het bewustzijn van de respondenten gestegen:

‘Het is meer dat je eraan denkt want ik ben vorige maand dan in Antwerpen geweest, ja dan heb je, daar was toen wel een aanslag. En dan kom je daar op dat treinstation en dan zie je ook allemaal mensen met geweren lopen ja dan heb je, dan denk je er wel gelijk aan’ – Ramon (25), FG2

Meer oplettendheid wordt vooral ervaren ten opzichte van mensen van een andere etniciteit, en dan met name moslims. Het wantrouwen in een andere etniciteit met betrekking tot terrorisme komt onder andere voort uit het gemak om tegenwoordig een aanslag te plegen en het grote bereik van terroristen. Doordat vooral moslims geassocieerd worden met terrorisme hebben de respondenten het gevoel dat elke moslim die ze tegen komen een aanslag zou

(28)

27 kunnen plegen. Toch wordt dit beeld door ongeveer een kwart van de respondenten

gerelativeerd door moslims niet te generaliseren:

‘Gewoon die vergelijking is wel een beetje heel extreem. Want dan pikken ze zegmaar alleen, hoe zeg je dat, de paar rotte appels zegmaar die dan van die extremisten, die dan gewoon echt van die, ja extremistische gedachtes hebben dan en die pikken ze dan eruit. En dan scheren ze alle schapen gewoon over een dam’ – Ahmed (21), FG3

‘Je hebt vast ook goeie mensen ertussen zitten hoor dat weet ik wel zeker, ja die zijn dan een beetje de dupe van de mensen die het verkloten natuurlijk’ – Menno (25), FG2

5.2.2 Stedelijkheid en media-invloed

De meeste respondenten ervaren evengoed een negatieve gedragsaanpassing met betrekking tot hun relatie met moslims. Er is bijvoorbeeld sprake van stereotypering door een bepaald uiterlijk als slecht te beschouwen. Daarnaast wordt aangegeven dat er, vooral in de stad, sprake is van een multiculturele samenleving. Vooral bij de dorpsbewoners werd opgemerkt dat zij een andere houding hebben ten opzichte van een andere etniciteit doordat zij in het dagelijks leven vooral met hun eigen etniciteit geconfronteerd worden. Ze zijn zich ervan bewust dat ze bevooroordeeld zijn en dat het oneerlijk is tegenover alle moslims, maar toch ervaren ze een ander gevoel en meer oplettendheid bij moslims dan bij hun eigen etniciteit: ‘Dan zit je in het vliegtuig en dan komt er in een keer zo’n getinte man je vliegtuig in lopen dan denk je kut, en dat is lullig maar je denkt dan, als iemand het in dit vliegtuig dan gok je op hem maar dat is natuurlijk onwijs niet terecht en onwijs racistisch maar goed ja’ – Menno (25), FG2

‘Dat is dan toch een beetje dat vooroordeel wat je hebt terwijl dat waarschijnlijk niet klopt maar ja dat doe ik wel, misschien heel slecht maar’ – Linsey (21), FG1

Door de oververtegenwoordiging van moslims als terrorist in de media zijn er vooroordelen ontstaan ten opzichte van moslims. Deze vooroordelen komen deels voort uit de negatieve berichtgeving in de media en deels uit het idee dat moslims ook daadwerkelijk meer betrokken zijn bij criminaliteit dan Nederlanders. Daarnaast tonen de media een

onverschilligheid naar gebeurtenissen in verre landen waardoor er minder binding is met mensen in die landen:

(29)

28 ‘Soms zie je ook weleens dat, in een land dat niet zoveel binding met Nederland, stel dat daar een vliegtuig is neergestort dan hoor je er helemaal niks van maar als er een vliegtuig in Frankrijk is neergestort dan staat de krant er vol mee’ – Iris (23), FG1

Dit gebrek aan sociale binding en wantrouwen in een andere etniciteit kan een invloed hebben op het veiligheidsgevoel en angstgevoelens voor een terroristische aanslag, waar de volgende paragraaf meer duidelijkheid over zal geven.

5.3 Veiligheidsgevoel

In deze paragraaf zal het concept veiligheidsgevoel beschreven worden aan de hand van de bevindingen die naar voren zijn gekomen in de focusgroepen. Hierbij staan drie dimensies centraal, welke als belangrijkste naar voren zijn gekomen: gedrag, angstgevoelens voor een aanslag en sociale binding.

5.3.1 Gedrag

Uit de bevindingen in de focusgroepen is gebleken dat veiligheidsgevoel een complex en veelomvattend begrip is. Daarnaast is gebleken dat het een zeer veranderlijk begrip is waarbij sprake is van veel gedragsveranderingen. Er is vooral gebleken dat de respondenten een groter veiligheidsgevoel kennen in hun eigen vertrouwde omgeving. Zodra er verandering komt in omgeving of routine gaven de respondenten aan dat zij zich anders gaan gedragen:

‘Als we op vakantie zijn dan heb je toch wel van meer, als je in een onbekend gebied zit van nou twee blijven, bijvoorbeeld als je op het strand zit, twee blijven bij de spullen en twee gaan een activiteit doen ofzo dus het is meer omdat ik de mensen ken dat ik een veilig gevoel heb’ – Linsey (21), FG1

Toch kwam duidelijk naar voren bij alle respondenten dat zij ondanks de terreurdreiging hun dagelijks leven niet aanpassen. Zo gaven zij aan dat zij niet in angst leven omdat dat juist is wat de terroristen willen. De terreurdreiging zorgt dus niet voor gedragsaanpassingen in het dagelijks leven. Daarentegen geeft de helft aan dat zij bepaalde plekken vermijden vanwege de angst voor een terroristische aanslag. Vooral plaatsen waar een eerdere aanslag is geweest, zoals Parijs, worden bewust vermeden. Aan de andere kant gaf Menno het volgende aan: ‘Ik denk ook dat ze eerder nu weer iets nieuws pakken dan weer Parijs ofzo dus dan kan je beter naar Parijs gaan in de gedachte dat ze die skippen dit keer’ – Menno (25), FG2

(30)

29 Hieruit blijkt dat er tegenstrijdige gevoelens bestaan tegenover verschillende aspecten van terreurdreiging. Zo worden bepaalde risicovolle plekken vermeden terwijl er aangegeven werd dat er geen gedragsaanpassingen plaatsvinden naar aanleiding van de terreurdreiging omdat zij niet in angst willen leven. Zo is er een verschil tussen onbewuste en bewuste angst voor terrorisme zichtbaar.

Een ander aspect dat invloed heeft op veiligheidsgevoel is de eigen invloed op

slachtofferschap. Ervaringen met criminaliteit kunnen te maken hebben met een passieve rol van het slachtoffer, maar ook met een actieve rol. Er werd aangegeven dat vooral oplichting in zowel binnen- als buitenland een aanpassing in gedrag teweegbrengt. Als iemand een keer is opgelicht zullen zij maatregelen nemen waardoor het niet nog een keer zal gebeuren. Zo gaven twee respondenten aan hoe zij oplichting zullen voorkomen:

‘Een van de weinige keren dat ik op marktplaats wat gedaan heb en ook de laatste’ – Menno (25), FG2

‘Je moet gewoon met zulke dingen alerter zijn’ – Ramon (25), FG2

Hetzelfde is zichtbaar geworden bij andere ervaringen met criminaliteit, zoals bestolen worden. Vrijwel alle respondenten gaven aan dat zij maatregelen hebben getroffen naar aanleiding van bestolen zijn. Hierbij ging het om kleine dingen, zoals schoenen en fietsen die gestolen waren. De gedragsaanpassingen die hierin zichtbaar werden waren onder andere dat er een extra slot om de fiets werd gedaan, en dat kleding en schoenen werden meegenomen in plaats van ergens achtergelaten. Allen gaven aan dat dit echter geen invloed heeft op het veiligheidsgevoel, maar alleen dat er sprake is van meer oplettendheid op openbare plekken. Vooral festivals in Amsterdam worden door de respondenten beschouwd als openbare plek waar een verhoogd risico is voor terrorisme. Dit heeft te maken met de hoeveelheid mensen op een plek waardoor het gemakkelijk is voor terroristen om veel mensen in een keer te treffen. Zoals hiervoor al naar voren is gekomen worden deze verhoogde risicoplekken bewust vermeden, ondanks dat respondenten niet in angst willen leven:

‘Ja als jij natuurlijk dingen gaat doen omdat je bang bent, kijk je zal, je gaat het niet

opzoeken expres maar je zal, bijvoorbeeld nu met koningsdag, zijn natuurlijk ook altijd mooie festivalletjes, of in Amsterdam zijn gewoon eh ja, dat zou in mijn ogen een verhoogd risico hebben maar ja je kan ook niet je hele leven laten bepalen omdat die gasten bestaan want dan

(31)

30 hebben ze je precies waar ze willen natuurlijk. Ja aan de andere kant zeg je als je een niet heen moet ga dan, dan blijf ik liever, dan ga ik wel ergens anders heen’ – Menno (25), FG2 Niet alleen risicoplekken hebben invloed op het veiligheidsgevoel van de respondenten, ook onbekende mensen op openbare plekken zoals festivals. Hierin komt duidelijk naar voren dat de eigen etniciteit en eigen herkenningspunten invloed hebben op het veiligheidsgevoel van de respondenten, bewust of onbewust:

‘Maar ik heb wel ook bijvoorbeeld met uitgaan, als ik dan bijvoorbeeld ergens ben en er zijn meer, ja dat is dus omdat ik vooroordelen heb waarschijnlijk, als ik sta tussen een groep buitenlanders zou ik beter op mijn tasje letten dan dat ik ja met wat simpele boeren sta ofzo’ – Linsey (21), FG1

‘Ja van nature toch wel een beetje alleen eh, je het is ook zo dat je meer herkenning ziet en herkenning geeft gewoon vertrouwen dus dat (…) ik durf niet zo te zeggen van nee hoor dat, maar toch wel een beetje denk ik, maar niet heel bewust’ – Emma (25), FG3

5.3.2 Stedelijkheid en angst voor terrorisme

Ondanks deze gevoelens tegenover risicovolle plekken en personen geven de meeste respondenten aan dat zij de kans om slachtoffer te worden van een terroristische aanslag als zeer klein beschouwen. Dit heeft vooral te maken met het idee dat Nederland nog niet getroffen is en het zeer onwerkelijk lijkt dat de respondenten getroffen worden. Toch gaf Sarah aan dat zij de kans om slachtoffer te worden van een terroristische aanslag als 40% beschouwt:

‘Bij mij is het toch wel een beetje 40% ofzo hoor, (…) het moet dan net wel dat moment zijn dat ik er loop dat het moet gebeuren maar, (…) centraal station is een gevaarlijke plek en als ik een terrorist was zou ik een hogeschool kiezen dus dat is ook een gevaarlijke plek, (…) je loop toch in die omgeving dat het wel een doelwit is’ – Sarah (21), FG3

Hierbij is vooral de locatie van invloed. Er is een duidelijk verschil naar voren gekomen tussen mensen die in een dorp wonen en mensen die in een stad wonen. Ook waar de

respondenten naar school gaan en werken is van belang. Respondenten die in een dorp wonen achten de kans om slachtoffer te worden van een terroristische aanslag kleiner dan mensen die in een stad wonen. Daarnaast is de angst voor een terroristische aanslag locatie gebonden: ‘Als ik hier in Egmond ben dan hoef ik niet bang te zijn nee’ – Sarah (21), FG3

(32)

31 ‘Ik denk dat het ook wel heel erg mee speelt of je in een dorp woont zegmaar dan voel je je over het algemeen ook wel wat veiliger met terroristische aanslagen enzo. Ik denk als ik in Amsterdam zou wonen ofzo zou ik het wel anders vinden’ – Babs (22), FG1

Het verschil tussen dorp en stad heeft deels te maken met sociale binding in de samenleving. Door de multiculturele samenleving in de stad ontstaat er polarisatie tussen culturen waardoor sociale binding tussen culturen afneemt. Het verschil tussen dorp en stad en de polarisatie tussen culturen leidt er volgens een aantal respondenten toe dat er een wisselwerking ontstaat tussen sociale binding en criminaliteit. Doordat er weinig sprake is van sociale binding vergroot de mate van criminaliteit in de samenleving. Volgens Babs heeft dit te maken met individualisering:

‘Wat ik wel vind is dat de samenleving zegmaar heel erg individualiseert zegmaar dus de mensen kiezen eerder voor zichzelf dan volgens mij vroeger’ – Babs (22), FG1

Vier andere respondenten beamen dit door eigen ervaringen te delen zoals wantrouwen in anderen, bang voor de reactie van anderen en maatregelen zoals de deur niet meer opendoen na een bepaald tijdstip. Het idee hierachter volgens de meesten is dat sociale binding en saamhorigheid ertoe leidt dat er op elkaar wordt gelet in de samenleving. De reactie vanuit de sociale omgeving op bepaald gedrag en het vertrouwen van de eigen omgeving en kennissen zorgen voor een bepaalde controle op criminaliteit in de samenleving.

5.4 Controle

Controle is terug te zien in twee verschillende vormen, sociale controle en overheidscontrole. Beiden spelen een belangrijke rol in het veiligheidsgevoel van de respondenten.

5.4.1 Sociale controle en stedelijkheid

Bij sociale controle kwam vooral naar voren dat reacties op en vanuit de samenleving op gedrag van belang zijn. Dit soort reacties variëren van iemand wijzen op de regels van een stiltecoupé in de trein tot de reactie op een onbekend persoon van andere etniciteit in de samenleving. Waar het volgens de respondenten vooral op neerkomt is het aanspreken op gedrag van je medeburgers. Dit wordt door iedereen als negatief ervaren:

‘Ik heb wel het idee dat als jij onbekenden op hun gedrag aanspreekt dat ze gelijk in de tegenaanval gaan, dat mensen zullen het niet van je accepteren van sorry je hebt gelijk maar je gelijk eigenlijk een grote bek terugkrijgt’ – Laura (22), FG1

(33)

32 ‘Als jij op straat loopt en je ziet in ene een leip iets geks doen dan moet je uitkijken dat je zelf niet een klap of mes tussen je ribben krijgt dus’ – Menno (25), FG2

‘Je spreekt iemand op zijn gedrag aan en je krijgt een klap’ – Marije (19), FG1

Vooral de gevolgen van iemand aanspreken op zijn of haar gedrag worden als negatief

ervaren. Er wordt wederom de nadruk gelegd op verlies van saamhorigheid en individualisme. De meesten geven aan dat iedereen zich tegenwoordig alleen met zichzelf bemoeien en alleen aan hun eigen veiligheid denken. Toch is een belangrijk aspect van sociale controle voor velen op elkaar letten in de samenleving. Er wordt in dit geval een onderscheid gemaakt tussen positieve en negatieve sociale controle. Grote sociale binding in de samenleving zorgt er volgens Jasper voor dat er steeds meer op elkaar wordt gelet. Hierbij werden verschillende voorbeelden genoemd:

‘Als je bijvoorbeeld een oude buurvrouw hebt ofzo en dat je die al drie dagen niet buiten hebt gezien terwijl dat normaal wel zo is dat je toch maar even naar binnen gaat kijken van eh’ – Jasper (20), FG3

‘Nou als ik bijvoorbeeld op vakantie ga ofzo dan zeg ik wel tegen mijn buren van nou wij zijn weg en dan letten ze wel op van nou ja als ze iets raars zien bij het huis dan letten ze daar wel op’ – Babs (22), FG1

Ook hier is een duidelijk verschil tussen dorpelingen en stedelingen; respondenten woonachtig in een dorp geven aan dat zij meer letten op hun buren en andersom dan

respondenten woonachtig in een stad. Hierdoor ervaren dorpelingen ook een grotere sociale binding met hun buren. Sociale controle en het al dan niet veilig voelen van de respondenten heeft daarnaast te maken met het vertrouwen in de medeburgers. Ongeveer de helft van de respondenten gaf aan dat zij mensen over het algemeen goed vertrouwen. Er werd door hen ook geen bewust onderscheid gemaakt in etniciteit. De andere helft van de respondenten gaf aan dat zij behoedzaam zijn voor mensen die zij niet kennen. Ook hierbij werd geen bewust onderscheid gemaakt in etniciteit:

‘Het maakt niet uit of het een blanke is of een paarse’ – Menno (25), FG2 5.4.2 Overheidscontrole en privacy schending

Vertrouwen werd niet alleen gerelateerd aan medeburgers maar ook aan de overheid. De reactie van de overheid op criminaliteit en onveiligheid is belangrijk in de mate van veilig

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wij moeten als journalisten zoiets proberen te verifiëren, maar dat lukt heel vaak niet En dan sta je voor de keuze: breng ik het o f breng ik het nietp Zeker wanneer

In the past years, project management was known to have nine knowledge areas and they were as follows: project integration management, project scope management,

De supporters’ trust van AFC Wimbledon haalde, omstreeks 2004, via de uitgifte van aandelen 1,3 miljoen pond op voor de aankoop van een stadion en de start van een nieuwe club

Based on the CAN model and catastrophe theory, we hypothesized that as the amount of information about an attitude object increases, one’s initial neutral attitude toward this

De belangrijkste afspraken die zijn gemaakt voor het gebruik van social media zijn: ‘’Gebruik van eigen materiaal met bronvermelding; medewerkers plaatsen geen zaken op persoonlijke

Firstly, while a (public) asset manager is commonly re- sponsible for the quality and throughput of the network, the actual maintenance has to be performed by commercial and

CONCLUSIONS The adhesion of RFL-coated fibres to two different industrial rubber compounds with peroxide and sulphur curing systems have been investigated with SPAF and lap

Concluding, this thesis predominantly employs a mixed theoretical framework and multiple methodological approaches, which combine micro-economic perspectives and approaches