NAAM:... OPLEIDING:...
Fysica: mechanica, golven en thermodynamica Prof. J. Danckaert PROEFEXAME VA 3 OVEMBER 2009
• Bij meerkeuzevragen wordt giscorrectie toegepast: voor elk fout antwoord verlies je 0.25 punten. Dit is niet het geval wanneert je “geen antwoord” selecteert. Je finale antwoorden op de meerkeuzevragen breng je in zwarte of blauwe balpen (geen potlood of vulpen) over op het antwoordformulier. Daarna is veranderen niet meer mogelijk. Vraag een nieuw formulier indien je je vergist.
• Dit proefexamen bevat bladzijden genummerd van 1 t.e.m. 8. Ga na of je die allemaal hebt; zo dit niet het geval is, vraag dan een nieuwe kopij. Maak deze bundel niet los! Vul je naam in op elk blad van de bundel. Kladbladen worden niet bekeken bij het verbeteren.
• Een eenvoudig rekentoestel (zonder grafische functies en/of formule-geheugens) mag gebruikt worden. Boeken, cursussen of persoonlijke nota’s mogen uiteraard niet gebruikt worden, noch welke andere informatie ook. Fraude wordt gesanctioneerd!
• Begin best aan die vragen die je dadelijk denkt te kunnen oplossen. Lees aandachtig de hele vraag vooraleer aan de oplossing te beginnen. Decimaaltekens worden weergegeven als punten (bv. 1.000 is één, niet duizend).
• Eventuele vragen stel je persoonlijk aan de assistent. • Je krijgt voor deze schriftelijke overhoring 2 uur.
Veel succes!
Een projectiel is een voorwerp dat enkel aan de zwaartekracht onderhevig is. Beschouw een assenstelsel met horizontale x-as en verticale y-as.
Vraag 1: Welke grootheden zijn nooit constant gedurende de ganse vlucht van een projectiel?
A. B. C. D. E. F.
vx vy vx en vy vx, vy en ax vx, vy en ay antwoord Geen
Vraag 2: Welke grootheden zijn nooit nul gedurende de vlucht van een projectiel?
A. B. C. D. E. F.
ax ay ax en ay ax, ay en vx ax, ay en vy antwoord Geen
Beschouw een voorwerp dat een constante kracht ondergaat zodat het versnelt met 10 m/s².
Vraag 3: Hoe groot is de versnelling als de kracht wordt gehalveerd?
A. B. C. D. E. F.
a = 2.5 m/s² a = 5.0 m/s² a = 10 m/s² a = 20 m/s² a = 40 m/s² Geen antwoord Vraag 4: Hoe groot is de versnelling als de massa en de kracht worden verdubbeld?
A. B. C. D. E. F.
a = 2.5 m/s² a = 5.0 m/s² a = 10 m/s² a = 20 m/s² a = 40 m/s² Geen antwoord
NAAM:...
3 Vragenreeks II: kinematica
An rijdt met een constante snelheid van 90 km/h voorbij Bob, die op dat moment in dezelfde richting op weg is met 72 km/h. Op het moment dat An hem passeert, versnelt Bob met een constante 2.5 m/s².
Vraag 5: Hoelang moet Bob blijven versnellen vooraleer hij dezelfde snelheid heeft als An?
A. B. C. D. E. F.
2.0 s 4.0 s 6.0 s 7.2 s 12 s Geen
antwoord Vraag 6: Welke afstand heeft Bob inmiddels afgelegd sinds hij begon te versnellen?
A. B. C. D. E. F.
100 m 55 m 50 m 45 m 40 m Geen
antwoord Vraag 7: Wat is Bobs snelheid op het moment dat hij An inhaalt?
A. B. C. D. E. F.
108 km/h 144 km/h 180 km/h 202 km/h 216 km/h Geen antwoord
Vraag 8: Wat kan bovenstaande grafiek niet zijn?
A. B. C. D. E. F. x,t-diagram van An, en v,t-diagram van Bob x,t-diagram van An v,t-diagram van Bob a,t-diagram van Bob x ,t-diagram van Bob Geen antwoord
Vraag 9: Hoe ziet het a,t-diagram van Bob eruit t.o.v. dat van An?
A. B. C. D. E. F.
Een rechte, steeds steiler
dan het a,t-diagram van
An
Een rechte, even steil als
het a,t-diagram van
An
Een rechte, minder steil dan het a,t-diagram van
An
Een kromme, eerst steiler en
dan minder steil dan het a,t-diagram
van An
Een kromme, eerst minder
steil en dan steiler dan het
a,t-diagram van An
Geen antwoord
Je probeert een doos van 100 kg omhoog te duwen over een hellend oppervlak (helling = 20°). De wrijvingscoëfficiënten tussen doos en helling zijn µs = 0.60 en
µk = 0.40. Je duwkracht bedraagt 1000 N (evenwijdig met de helling) en je start met
een zekere beginsnelheid.
Vraag 10: Hoe groot is de zwaartekracht op de doos?
A. B. C. D. E. F.
0 N 335 N 558 N 921 N 980 N Geen
antwoord Vraag 11: Hoe groot is de versnelling van de doos, en in welke richting?
A. B. C. D. E. F. a = 0.0 m/s² a = 1.1 m/s² helling-opwaarts a = 3.0 m/s² helling-opwaarts a = 6.3 m/s² helling-opwaarts a = 7.0 m/s² helling-afwaarts Geen antwoord
Je struikelt, waardoor de doos op de helling tot stilstand komt.
Vraag 12: Wat is de grootte van de wrijvingskracht die ervoor zorgt dat de doos niet terug naar beneden schuift?
A. B. C. D. E. F.
112 N 223 N 335 N 368 N 553 N Geen
antwoord Vraag 13: Als je opnieuw een duwkracht van 1000 N toepast, in een poging de doos vanuit rust verder omhoog te duwen, wat gebeurt er dan?
A. B. C. D. E. F. De doos blijft in rust De doos versnelt eenparig helling-opwaarts Na een korte versnelling gaat de doos helling-opwaarts aan constante snelheid De doos versnelt helling-opwaarts met toenemende versnelling Na kort helling-opwaarts bewogen te hebben, glijdt de doos naar beneden Geen antwoord
NAAM:...
5 Vragenreeks IV: dynamica II
Vraag 14: Een steen is in vrije val. Als we de kracht van de aarde op de steen als actiekracht beschouwen, wat is dan de reactiekracht?
A. De wrijvingskracht uitgeoefend door de lucht op de steen B. Er is geen reactie in dit geval
C. De zwaartekracht op de steen D. De kracht van de steen op de aarde E. De snelheid van de steen
F. Geen antwoord
Vraag 15: Op het ogenblik dat een auto met een snelheid v over de top een heuvel rijdt geldt (N = grootte van de normaalkracht, W = grootte van de zwaartekracht):
A. N > W B. N < W C. N = W
D. Je weet niets over N als je v niet kent E. Geen van alle
F. Geen antwoord
Vraag 16: Een bestelwagen duwt een kleine personenauto waarvan de wielen geblokkeerd zijn aan constante snelheid voort over een oppervlak met grote wrijving. Tijdens de beweging is:
A. de grootte van kracht van de personenauto op de bestelwagen kleiner dan de grootte van de kracht van de bestelwagen op de personenauto.
B. de grootte van kracht van de personenauto op de bestelwagen groter dan de grootte van de kracht van de bestelwagen op de personenauto.
C. de grootte van kracht van de personenauto op de bestelwagen gelijk aan de grootte van de kracht van de bestelwagen op de personenauto.
D. er geen kracht van de bestelwagen op de personenauto. De personenauto wordt simpelweg voortgeduwd.
E. er geen kracht van de personenauto op de bestelwagen, en ook geen kracht van de bestelwagen op de personenauto.
Vraag 17: Een voorwerp beweegt eenparig met hoeksnelheid 0.50 omwentelingen per minuut in een cirkelvormige baan met straal 1.20 meter. De baansnelheid uitgedrukt in meter per seconde is dan, uitgedrukt met 2 beduidende cijfers:
A. B. C. D. E. F.
2.0 6.3 . 10-3 3.8 3.3 . 10-2 Geen van alle Geen antwoord Vraag 18: Een voorwerp beweegt eenparig met hoeksnelheid 1.0 omwenteling per minuut in een cirkelvormige baan met straal 1.20 meter. De centripetale versnelling uitgedrukt in meter per seconde kwadraat is dan, uitgedrukt met 2 beduidende cijfers:
A. B. C. D. E. F.
0.0 1.2 1.3 . 10-2 5.7 . 10-3 Geen van alle Geen antwoord Vraag 19: Op het tipje van de grote wijzer van de Big Ben in Londen zit een mug. Stel dat L de lengte is van die grote wijzer in meter, dan is de snelheid van de mug in meter per seconde gegeven door:
A. B. C. D. E. F.
0 2πL/3600 4π²L/3600² 4π²L²/3600² Geen van alle Geen antwoord Een klein blokje is in rust ten opzichte van een draaitafel. Deze laatste
draait met een constante hoeksnelheid t.o.v. de grond, in de zin aangeduid door de pijl in de tekening.
Vraag 20: Welke van de volgende mogelijkheden is een correcte voorstelling van de snelheids-, versnellings- en nettokrachtsvectoren?
A. B. C. D. E. F.
Geen antwoord
Vraag 21: Stel dat het blokje een massa m = 0.10 kg heeft en dat de statische wrijvingscoëfficiënt µs = 0.12 is, waaraan moet dan de snelheidsgrootte v van het
blokje (t.o.v. de grond) voldoen, zodat het in rust blijft t.o.v. de tafel op een afstand van d = 0.20 m van het centrum?
A. B. C. D. E. F.
v ≤ 0.5 m/s v ≤ 1.0 m/s v ≤ 1.5 m/s v ≤ 2.0 m/s v ≤ 2.5 m/s Geen antwoord
NAAM:...
7 Vragenreeks VI: theorie (ga bij plaatsgebrek verder op de achterzijde, maar nummer je
antwoorden!)
Vraag 22: Wat zijn inertiële (of Galileaanse) referentiestelsels?
Vraag 23: Hoe transformeren de plaats-, snelheids- en versnellingsvectoren tussen twee Galileaanse waarnemers die met een constante snelheid
→
V t.o.v. elkaar bewegen? Schrijf de transformatieformules in vectoriële vorm, en telkens ook in de drie componenten x,y,z.
Oplossingen 1) B 2) B 3) B 4) C 5) A 6) D 7) A 8) D 9) B 10) E 11) C 12) C 13) B 14) D 15) B 16) C 17) E 18) C 19) B 20) D 21) A