Proeftoets Haags Studiepunt
AK – 2HV – BUITENLAND: H3 – SO
1. Geef de definities van de volgende begrippen: a. agglomeratie
b. primate city c. urbanisatie d. woningdichtheid e. sanering
2. Geef de vier kenmerken van een stad.
3. Wat is het verschil tussen een megastad en een wereldstad? 4. Hoe kun je de spreiding van steden verklaring?
5. Hoe komt het dat veel steden in ontwikkelingslanden aan de kust liggen? 6a. Leg het verschil tussen urbanisatie en suburbanisatie uit.
b. Geef aan op welke plekken in de wereld deze begrippen het meest voorkomen. 7. Beschrijf het verschil in ruimtelijke geleding tussen Amerikaanse en Europese steden.
8. Megasteden in arme landen lijken chaotisch. Welke punten kun je noemen die toch een soort structuur geven aan de stad?
9. Vertel aan de hand van een voorbeeld het verschil tussen de formele en informele sector. 10. Beschrijf het traject van stad naar stedelijk gebied in Nederland.
11. Steden kun je indelen in drie soorten. Noem deze drie en geef er een voorbeeld van.
12. Waar wordt de functie van een stad door bepaald?
13. Wat kan een gemeentebestuur doen wanneer ze meer mensen naar de stad willen trekken? 14. Bekijk kaart GB31 in de Atlas.
a. Welke kaart is kleinschaliger: GB31A of GB31C? b. Leg je keuze uit.
c. In het gebied van Amersfoort was de suburbanisatie tussen 1960 en 1990 fors. Welk kaartje geeft daarvoor de beste aanwijzing? Kies uit GB31C t/m F en licht je keuze kort toe.
d. Niet alle bevolkingsgroepen schuurpapieren. Suburbaniseren is selectief. Welk kaartje toont dat het beste aan?
e. Tot slot probeer je een conclusie te trekken over de suburbanisatie van Amersfoort. Vul in: De drie snelst groeiende randgemeenten zijn:
1. …………. 2. …………. 3. ………….
Vooral mensen met een (a) inkomen zijn hier gaan wonen, maar de meesten (b) nog steeds in Amersfoort. Wij noemen heen (c). Zij werken vooral in de (d) sector. De gemeente Amersfoort zou het liefst haar gemeentegrenzen uitbreiden tot geheel (e).
Proeftoets Haags Studiepunt
AK – 2HV –BUITENLAND: H3 – ANTWOORDEN
1a. Aaneengesloten stedelijke bebouwing die zich over meer dan een gemeente uitstrekt.
b. Een stad die, gelet op aantal inwoners en functies, veel groter en belangrijker is dan de tweede stad in het land.
c. Proces waarbij mensen van het platteland naar de stad trekken. d. Het aantal woningen per hectare.
e. Het afbreken en vervangen door nieuwbouw van huizen en wijken. 2. - Een bepaalde (per land verschillende) omvang.
- Een hoge bebouwingsdichtheid in vergelijking met het omringende gebied.
- Een beroepsbevolking die vrijwel uitsluitend werkt in de secundaire en tertiaire sector. - Een groot aantal functies voor het gebied rond de stad.
3. Megastad = > 8 miljoen mensen.
Wereldstad = > 8 miljoen mensen en voor een groot deel van de wereld een belangrijk centrum op gebied van economie, cultuur en politiek.
4. Site = kenmerken van het gebied waarin een plaats ligt.
Situatie = kenmerken van de ligging van een plaats t.o.v. andere plaatsen. Bovenstaande twee zijn vestigingsplaatsfactoren.
5. Zo konden zij een ‘doorgeefluik’ vormen van de kolonie naar het westerse moederland in de koloniale tijd. 6a. Urbanisatie = aantal mensen van de bevolking wat in steden woont.
Suburbanisatie = vanuit de centrale stad trekken mensen en bedrijven juist naar plaatsen rond de stad. b. Urbanisatie: ontwikkelingslanden
Suburbanisatie: westerse wereld
7. Europese steden hebben ook nog een historisch centrum. 8. -
9. Officiële economie en scharreleconomie.
10. Stad - urbanisatie - agglomeratie - suburbanisatie - stadsgewest - stedelijk gebied. 11. Historische steden
Dorpen die stad werden
Nieuwe steden -> geplande steden 12. -
13. Renovatie Sanering
Nieuwe woningen Compleet nieuwe wijze 14a. -
b. - c. - d. - e. -